Taal actief aangepaste werkbladen. Groep 4 / Les 14 Les 14 Dit ga je leren: Je leert een woordkast maken. In een woordkast staan woorden in rijtjes onder elkaar. De woorden in elke rij vertellen iets over het bovenste woord. Voorbeeld: huisdier wild dier tam krijgt eten leeft bij mensen wild zoekt zelf eten leeft in het wild Opdracht 1: Schrijf de woorden in de woordkast. Kies uit: de kitten – de leeuw – de welp – de kalkoen het schaap – het lam – het kuiken – de kat Volwassen dieren Baby dieren pagina 1 van 5 Taal actief aangepaste werkbladen. Groep 4 / Les 14 Opdracht 2: Schrijf de woorden in de woordkast. Kies uit: de cavia – de hond – de kat – de wolf – de tijger – de mol Het huisdier Het wilde dier Opdracht 3: Bedenk zelf een woordkast met speelgoed en gereedschap Je mag de tekenen en schrijven. Speelgoed Gereedschap bal hamer ………………………….. …………………………. ………………………….. …………………………. ………………………… . …………………………… ………………………… ……………………………. pagina 2 van 5 Taal actief aangepaste werkbladen. Groep 4 / Les 14 Opdracht 4: Gaten in de zin. Schrijf het goede woord op. Kies uit: straat - bos - poesje - vragen - lopen - zegt Mol en vos lopen in het ………………………. Ze zien daar een jongen ………………………. Weet jij wie die jongen is? Mol gaat het aan de jongen ………………… Wie ben jij? Ik ben Jelmer en ik zoek mijn …………………. Zullen wij mee zoeken? Dat is fijn , …………………… Jelmer Gelukkig vinden mol, vos en Jelmer al gauw het poesje! Dit ga je leren: Een zin langer maken met een waar-deel. Het waar-deel in een zin vertelt waar iets gebeurt Opdracht 5: Trek een lijn naar het goede waar-deel. De appels liggen De vogel zingt Ik veeg het stof De hond kijkt o o o o o o o o in zijn kooi. naar de computer. in de mand. onder de mat. pagina 3 van 5 Taal actief aangepaste werkbladen. Groep 4 / Les 14 Opdracht 6: Kleur het waar-deel. De bal is op de stoel. Mirthe zoekt onder de stoel. Ik leg de bal achter de bank. Jasper zoekt op de bank. Bea zoekt in de tuin. Rik rent achter de bal. Arno springt op de bank. Papa loopt naar de stad. (Vraag: Waar? ) (Vraag: Waar? ) (Vraag: Waar? ) (Vraag: Waar? ) (Vraag: Waar? ) (Vraag: Waar? ) (Vraag: Waar? ) (Vraag: Waar? ) Opdracht 7: Bedenk zelf een waar-deel. Schrijft het op. Alexander loopt naar zijn huis . De mol graaft …………………………………. Waar ? De poes speelt …………………………………. Waar ? Het monster gilt …………………………………. Waar ? Mama gaat …………………………………. Waar ? De juf fietst …………………………………. Waar ? Imme zwemt …………………………………. Waar ? David leest …………………………………. Waar ? pagina 4 van 5 Taal actief aangepaste werkbladen. Groep 4 / Les 14 Opdracht 8: Weet je het nog? Netjes en onbeleefd. Teken iemand die beleefd doet. Schrijf in de praatwolk. Teken iemand die onbeleefd doet. Schrijf in de praatwolk. pagina 5 van 5