H 2 - Patrick Logister

advertisement
Rekenen aan reacties
Scheikunde
Niveau 4 Jaar 1 Periode 3 Week 3
Deze les
• Zelfstudieopdrachten
• Molair volume
• Reactievergelijkingen kloppend maken
• Samenvatting
• Vragen
• Huiswerk
Zelfstudieopdrachten
Zelfstudieopdrachten
voor volgende week
• Bestuderen
Hoofdstuk 4: Chemische berekeningen
– 4.5 Wat is het molair volume van een gas?
– 4.6 Hoe kun je rekenen aan reacties?
• Lezen
Hoofdstuk 4: Chemische berekeningen
– 4.6 Hoe kun je rekenen aan reacties?
Zelfstudieopdrachten
voor deze week
• Bestuderen
Hoofdstuk 3: Zouten en metalen
– 3.5 Wat is metaalbinding en wat is een metaalrooster?
– 3.6 Welke stoffen geleiden elektriciteit
• Lezen
Hoofdstuk 4: Chemische berekeningen
– 4.2 Wat is de molecuulmassa?
– 4.5 Wat is het molair volume van een gas?
– 4.6 Hoe kun je rekenen aan reacties?
Vragen
Vragen naar aanleiding van de vorige week?
Herhaling
1.
Benoem en verklaar de drie eigenschappen van metalen?
2.
Wat is de molmassa (M) van:
a)
b)
c)
3.
Hoeveel kmol is 100 kg
a)
b)
c)
4.
Aardgas
Koolzuurgas
Pyriet
Aardgas
Koolzuurgas
Pyriet
Hoeveel g is 5 kMol
a)
b)
c)
Aardgas
Koolzuurgas
Pyriet
Rekenen aan reacties
Na deze les kun je:
• Het volume van een gas berekenen
• Reactievergelijkingen kloppend maken
Molair volume
Gas
V = 22,4 l
p = 101,3 kPa
T = 273 K
1 Mol
gasatomen
V = 11,2 l
p = 202,6
?
kPa
T = 273 K
1? Mol
gasatomen
Algemene gaswet
p·V=n·R·T
p = druk [Pa]
V = volume [M3]
n = aantal Mol [Mol]
R = gasconstante (8,314472 J·K−1mol−1)
T = absolute temperatuur [K]
Let op! Alleen voor gassen!
Bij gelijke druk en
temperatuur hebben
alle gassen hetzelfde
volume
Molair volume Vm
Het volume van 1 mol gas bij 273K en 101,3 kPa
Vm = 22,4 l/mol
Tabel 60A
Let op! Alleen voor gassen!
Rekenen met Vm
V = n · Vm
SVP in tabellenboek noteren
V = volume [l]
n = aantal Mol [-]
Vm = Molair volume [l/mol]
Let op! Alleen voor gassen!
Opdracht
Wat is het volume (l) van:
a) 1 mol stikstof?
b) 2 mol helium?
c) 3 mol ammoniak (NH3)?
Opdracht
Hoeveel gram is 224 liter helium?
Opdracht
Wat is de dichtheid van aardgas bij p=101,3 kPa
en T=273K?
Reactievergelijkingen
kloppend maken
Notatie atomen in een molecuul
CH4
H
O
H
HCl
H
H
C
H
NH3
CO2
C
N
O
H
H
H
Cl
Notatie aantal moleculen
O
H
O
H
H
H
O
O
H
O
H
H
H2O
2 H2O
H
O
H
H
H
3 H2O
H
Reactievergelijking
in
uit
Grondstoffen
Producten
Atomen in
Atomen uit
Voorbeeld
+
H
H
2 H2 (g)
+
O
H
H
O2 (g)
H2O (l)
O
+
O2 (g)
O
H2 (g)
Water (l)
H
O
Waterstof (g) + Zuurstof (g)
H
H
2 H2O (l)
molecuulverhouding
H
Opdracht
+
N
H
H
H
H
NH3 (g)
N2 (g)
N
H
H
+
H
N
H2 (g)
Ammoniak (g)
H
H
H
N
Waterstof (g) + Stikstof (g)
H
3 H2 (g)
+
N2 (g)
2 NH3 (g)
H
Opdracht
Maak de volgende reactievergelijkingen kloppend:
a) Na (s) + Cl2 (g)  NaCl (s)
b) SO2 (g) + O2 (g)  SO3 (g)
c) CH4 (g) + O2 (g)  CO2 (g) + H2O (l)
d) C3H8 (g) + O2 (g)  CO2 (g) + H2O (l)
Opdracht
Geef de kloppende reactievergelijkingen:
a) De vorming van waterstof en zuurstof uit water
b) De reactie van waterstof en fluor tot
waterstoffluoride
c) De reactie met ijzer (III) en zuurstof tot ijzeroxide
d) De verbranding van acetyleen met zuurstof tot
water en koolstofdioxide
Molverhouding en
molecuulverhouding
Molecuulverhouding
2 H2 + O2
2 moleculen H2
+ 1 molecuul O2
2 H2O
2 moleculen H2O
x 6,02∙10 23
2 x 6,02 ∙ 1023 H2 +
1 x 6,02 ∙ 1023 O2
2x 6,02 ∙ 1023 H2O
mol
2 mol H2
+
1 mol O2
2 mol H2O
= molverhouding
Molverhouding
2 H2 + O2
2 mol H2
+
1 mol O2
2 H2O
2 mol H2O
÷2
1 mol H2
+
½ mol O2
1 mol H2O
Opdracht
1. Hoeveel mol waterstof heb je nodig om 5 mol water te
vormen?
2. Hoeveel mol natrium heb je nodig om 3 mol
natriumchloride te vormen
3. Hoeveel mol ammoniak (NH3) ontstaat als je 3 mol stikstof
laat reageren
4. Hoeveel mol zuurstof heb je nodig om 3 mol aardgas te
verbranden?
5. Hoeveel mol waterstofbromide ontstaat bij de reactie van
3 mol waterstof en 5 mol broom?
Afronding
Vragen?
Wat hebben we in deze les gedaan?
Herhalingsvragen
1. Wat is het volume bij p=101,3 kPa en T=273 K van:
a) 1 mol waterstof
b) 1 mol zuurstof
c) 3 gram Helium
2. Schrijf de reactievergelijking op en maak die kloppend:
a)
b)
c)
d)
Aluminium reageert met chloor tot aluminiumchloride
De ontleding van water tot waterstof en zuurstof
De reactie van koolstof met zuurstof tot koolstofmonoxide
De reactie van ijzersulfide en zuurstof tot ijzer(II)oxide en
zwaveldioxide
3. Je laat 10 mol aluminium met chloor reageren tot
aluminiumchloride. Hoeveel mol chloor heb je hiervoor nodig, en
hoeveel mol aluminiumchloride ontstaat er.
Zelfstudieopdrachten
voor volgende week
• Bestuderen
Hoofdstuk 4: Chemische berekeningen
– 4.5 Wat is het molair volume van een gas?
– 4.6 Hoe kun je rekenen aan reacties?
• Lezen
Hoofdstuk 4: Chemische berekeningen
– 4.6 Hoe kun je rekenen aan reacties?
Bedankt voor jullie aandacht
Jullie mogen nu
het lokaal
rustig
verlaten
Download