Maatschappijleer H1 Rechtsstaat § 1 IDEE EN OORSPRONG VD

advertisement
Maatschappijleer H1 Rechtsstaat
§ 1 IDEE EN OORSPRONG VD RECHTSSTAAT
1.1 Wat is een rechtsstaat?
 Een rechtsstaat is een staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd teen
macht en willekeur door de overheid.
 Een democratische rechtsstaat is een rechtsstaat waarin de regering een
verantwoordingsplicht heeft tegenover het volk en waarin de regering alleen dingen mag
doen die in de grondwet staat.
 Iedereen moet zich aan de wet en rechtsbeginselen houden.
 De rechtsstaat is een sociaal contract tussen burgers en (gekozen) bestuurders. Beiden
hebben plichten BV: Burgers  leerplicht en belastingplicht. Overheid  Land verdedigen in
tijden van gevaar.
1.2 Beginselen vd Rechtsstaat
 Beginselen vd Rechtsstaat  trias politica, grondrechten en legaliteitsbeginsel
 Basisgedachte vd rechtsstaat is ontstaan in de 17e en 18e eeuw. Koningen hadden toen
absolute macht.
 1748  Montesquieu schreef dat er een gekozen parlement tegenover de koning moest
komen. De koning en ministers hoefden alleen maar uit te voeren. Tegenover beide machten
moest een onafhankelijke rechterlijke macht komen. De 3 machten: trias politica (scheiding
der machten)
 1776  Amerikaanse revolutie met de leus ‘wie belasting betaalt mag ook stemmen’.
 1789  Franse revolutie met de leus ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’.
 Sindsdien is er in West-Europa geen absolute macht van vorsten meer geweest.
 Constitutionele monarchie  hierbij heb je een parlement maar daarboven ook nog een
koning(in), de macht daarvan wordt beperkt dmv de grondwet.
 Grondrechten zijn rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, ontplooiing, welzijn en
bescherming van het individu dat ze in de grondwet zijn vastgesteld.
 Legaliteitsbeginsel  de overheid mag alleen je vrijheid beperken als die beperkingen in
wetten zijn vastgesteld en voor iedereen gelden.
 In een rechtsstaat moet met iedereen rekening gehouden worden. Ook met minderheden.
 In een dictatuur bepaalt 1 machthebber of partij wat de regels zijn. Er is weinig vrijheid.
1.3 Na de WOII
 1948UVRM opgericht. (universele verklaring vd rechten vd mens)
 1950  EVRM opgericht. (Europees verdrag vd rechten vd mens)
 Deze verdragen zorgden voor verbetering vd mensenrechten en de bewustwording daarvan.
 De rechtsstaat geeft een ondergrens aan. Je kunt er situaties, gebeurtenissen, beslissingen
en handelingen aan afmeten. Een rechtsstaat is de maatstaf als we willen beoordelen hoe de
overheid functioneert en wat wel en niet is toegestaan.
§ 2 GRONDWET EN GRONDRECHTEN
Grondwet = constitutie = bottenstelsel
Vrijheid en gelijkheid staat centraal in de rechtsstaat.
2.1 Ontstaat en doel vd grondwet
 1798  NL kreeg de staatsregeling vd Bataafse Republiek, de voorlopen vd grondwet.
 1806  NL een constitutionele monarchie




1814  De 1e grondwet in NL.
1848  Thorbecke zorgt voor een belangrijke grondwetswijziging: de koning gaf alle
politieke macht uit handen. Vanaf toen werd er geregeerd met een ministeriële
verantwoordelijkheid.
Ministeriële verantwoordelijkheid  Ministers zijn verantwoordelijk voor de daden vd
regering en niet de koning(in).
Censuskiesrecht  alleen mannen die belasting betalen mogen stemmen.
Belangrijke grondwetswijzigingen sinds 1848:
 1917  algemeen mannenkiesrecht. Staat gaat ook scholen op godsdienstige en
levensbeschouwelijke grondslag bekostigen (art. 23).
 1922  vrouwenkiesrecht
 1983  verbeteren vd grondwet. Bescherming van burgers tegen discriminatie werd oa
toegevoegd en er werden sociale grondrechten opgenomen.
Doelen vd grondwet:
 Macht vd staat en vrijheid vd burgers weergeven.
 Fundamentele rechten van burgers vastleggen
 Aangeven hoe de belangrijkste organen vd staat in grote lijnen zijn georganiseerd.
 De eenheid vd staat uitdrukken en zeggen dat alle burgers 1 willen zijn en willen blijven
(ondanks alle verschillen).
2.2 Inhoud vd grondwet
 Klassieke grondrechten Hoofdstuk 1 vd grondwet. Grondrechten die allang aanwezig zijn.
Het gaat om zaken waarbij de overheid zich moet onthouden. BV: vrijheid van godsdienst. De
overheid mag de bevolking niet dwingen 1 godsdienst te volgen of te verbieden.
 Sociale grondrechten Hoofdstuk 1 vd grondwet. Grondrechten die later zijn gekomen.
Hierbij worden juist overheidsoptreden verwacht. De overheid heeft een zorgplicht
tegenover de burgers op het gebied van: werkgelegenheid en vrije keuze van arbeid,
bestaanszekerheid en welvaart, leefbaarheid en milieu, volksgezondheid en
woongelegenheid, onderwijs.
 Organisatie vd macht  Hoofdstukken 2 t/m 7 vd grondwet. Alle belangrijk organen en
bestuurlijke functies worden geregeld. Ook de trias politica staat er.
 Wijziging vd grondwet  Hoofdstuk 8 vd grondwet. Hier staat in hoe je de grondwet kan
wijzigen. Omdat de grondwet het fundament vd staat vormt kan hij niet zomaar gewijzigd
worden. Daarom moeten wijzigingen door de 1e en 2e kamer en moeten ze met ⅔meerderheid worden aangenomen. Ook moeten tussen de 2 behandelingen verkiezingen
zijn.
 Horizontale werking  verhoudingen tussen burgers onderling. BV: wordt het recht op
privacy geschonden als een werkgever het e-mailverkeer van zijn werknemers controleert?
 Verticale werking  verhouding tussen burgers en overheid. De staat moet namelijk de
vrijheiden en rechten vd burgers respecteren.
2.3 De grondwet in discussie
 Er kan sprake zijn van botsende grondrechten. Dit gebeurt wanneer de grondrechtelijke
belangen van burgers met elkaar in conflict komen. BV: mag een politieke partij racistische
uitspraken doen (vrijheid van meningsuiting) of moet dat verboden worden omdat mensen
gediscrimineerd worden?
§ 3 TRIAS POLITICA: SCHEIDING OF EVENWICHT VAN MACHTEN?
3.1 Ontstaan en doel trias politica
 Trias politica: 3 machten: 1e macht is de wetgevende macht, die moest algemene wetten
maken, wijzigen of intrekken. De 2e macht is de uitvoerende macht, die moest wetten in
concrete gevallen toepassen. De 3e macht is de rechterlijke macht, die moest in geval van
onenigheid oordelen over wetten en bij alle conflicten rechtspreken.
 Het geniale vd trias politica is dat de macht verdeeld wordt over verschillende organen die
niets over elkaar te zeggen hebben maar die elkaar wel kunnen controleren.
 Tegenwoordig spreek je van checks and balances: ze controleren elkaar en houden elkaar
daarmee in balans.
 Als het parlement een minister naar de 2e kamer roept om vragen te beantwoorden over zijn
beleid controleert de wetgevende macht de uitvoerende macht.
 Als de wetgevende macht een nieuwe verbeterde wet maakt corrigeert die de rechterlijke
macht. Dit gebeurt als de rechters de wet ruimer uitleggen dan het parlement juist vind. De
rechters kunnen dit zelfs met opzet doen om het parlement te dwingen tot grotere
zorgvuldigheid. De rechterlijke macht controleert de wetgevende macht.
3.2 De 3 machten in NL
 Wetgevende macht  vertegenwoordigend orgaan dat door het volk gekozen wordt
(parlement). Een wetsvoorstel moet altijd van alle kanten bekeken worden en niet zomaar in een
opwelling tot stand komen.
 Goede wetten moeten:
1. Algemeen zijn en dus niet voor 1 persoon of situatie.
2. Duidelijk zijn, dus voor iedereen begrijpelijk.
3. Haalbaar en uitvoerbaar zijn.
 Uitvoerende macht  ligt bij de ministers. Zij moeten ervoor zorgen dat wetten goed worden
uitgevoerd. Ze mogen ook nieuwe wetten ontwerpen. Ministers worden bijgestaan door
honderdduizenden ambtenaren.
 Ambtenaren  worden ook wel de 4e macht genoemd omdat ze vaak zelfstandig beslissingen
nemen die de minister nooit allemaal kan controleren.
 Rechterlijke macht  ligt bij onafhankelijke rechters. Rechters worden voor het leven benoemd.
Ze kunnen niet ontslagen worden als de ministers het niet met hun uitspraak eens is. Behalve de
wet gebruiken rechters ook naar de toelichting bij de wet, de wetsgeschiedenis en de
jurisprudentie bij uitspraken.
 Jurisprudentie  het geheel van uitspraken door rechters.
3.3 Samenspel van de 3 machten
 De 3 machten vullen elkaar aan (identiteitsbewijs).
 Binnen de trias politica hebben de 3 machten niet dezelfde positie. Vooral rechters hebben een
andere plaats:
Parlementsleden
Rechters
Worden gekozen door het volk
Worden niet gekozen
Wordt gecontroleerd door een andere
Wordt alleen binnen de rechterlijke macht
macht
zelf gecontroleerd (cassatie en hoger
beroep).
Maakt wetten voor gevallen die kúnnen
Doet uitspraken over wat er gebeurt is
voordoen (kijkt vooruit).
(kijkt achterom).

Ipv een scheiding van machten kun je beter zeggen dat er een bepaald evenwicht bestaat tussen
de 3 staatsmachten.


3.4 Discussie over de trias politica
Dualistische stelsel  parlementsleden hebben een eigen taak en verantwoordelijkheid ten
opzichte van ministers.
§ 4 HET LEGALITEITSBEGINSEL


Legaliteitsbeginsel  iemands vrijheid mag alleen ingeperkt worden als de rechtmatigheid van
die beperking is vastgelegd in wetten en regels die door het parlement zijn aangenomen.
Rechtsorde  geheel van rechtsreels en rechtsbeginselen én de manier waarop het recht
georganiseerd is.
4.1 Soorten regels
 Rechtsregels zijn gedragsregels die wettelijk door de overheid zijn vastgelegd.
 2 redenen voor het opstellen van rechtsregels:
1. Doelmatigheid, zodat er duidelijke afspraken zijn.
2. Zedelijk bewustzijn, zodat er regels zijn die de waarden weerspiegelen die we met elkaar
delen: wat is goed en wat slecht?
 Sociale regels  geven een beoordeling van gedrag in termen van wel of geen rekening houden
met een ander. BV: je gaat niet in een korte broek naar een begrafens.
 Morele regels  meestal zwaardere lading en geven een beoordeling van gedrag in termen van
goed en kwaad. BV: help vrienden in nood.
 Soms vallen deze regels samen. BV: verbod om iemand te vermoorden. Volgens rechtsregels mag
het niet, sociaal niet en moreel niet. Soms botsen deze regels ook (Rosa Parks).
4.2 Rechtsgebieden
 Privaatrecht  regelt alle relaties tussen burgers onderling (horizontale relaties). Ook wel
burgerlijk recht of civiel recht. Neergelegd in het Burgerlijk Wetboek (BW). BV: het kopen van
een auto.
Tot het privaatrecht behoren onder meer de volgende gebieden:
 Het personen- en familierecht, dat zaken regelt als het sluiten van een huwelijk, echtscheiding,
geboorte, overleiden en het adopteren van kinderen.
 Het ondernemingsrecht, dat bijvoorbeeld de voorwaarden regelt waaronder je een stichting,
vereniging of een bv kunt oprichten.
 Het vermogensrecht, dat alle zaken regelt die te maken hebben met iemands vermogen. Als je
een huurovereenkomst of arbeidsovereenkomst sluit.

Publiekrecht  regelt alle relaties tussen burgers en overheid (verticale relaties). Publieke
belang komt op een of andere manier aan de orde. Gaat om zaken die zo belangrijk worden
gevonden dat de overheid die niet overlaat aan de vrije keuze van burgers. BV: leerplicht.
Tot het publiekrecht behoren onder meer de volgende gebieden:
 Het staatsrecht, dat de inrichting vd NLse staat regelt (grondwet, kieswet).
 Het bestuursrecht, dat de bestuursactiviteiten vd overheid regelt.
 Het strafrecht, waarin alle wettelijke strafbepalingen staan.
§5 HET STRAFPROCES
5.1 Rechtsbescherming en procesregels
 Onschuldvermoeden  een verdachte is onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Daarnaast
heeft een verdachte als hij gearresteerd is, recht op een advocaat.


Het legaliteitsbeginsel staat er garant voor dat niemand zonder vorm van proces in een
gevangenis mag worden gestopt.
Strafprocesrecht  alle regels waar de handelingen van politieagenten, rechercheurs, officieren
van justitie en rechters aan gebonden zijn.
5.2 Het strafproces
 Er zijn 6 fasen aan te wijzen in het gehele traject na de ontdekking van een misdrijf tot aan het
moment dat de gevangenisdeur achter een veroordeelde dichtgaat.
De 6 fasen:
1. Aanhouding
2. Opsporing (onderzoek van het misdrijf) o.l.v. een officier van justitie.
3. De vervolging door het OM.
4. De berechting door een of meer rechters tijdens een openbare terechtzitting.
5. Evt. hoger beroep en cassatie.
6. De uitvoering vd opgelegde straf.
Aanhouding
 Iemand is verdachte als er een redelijk vermoeden van schuld aan een misdrijf of overtreding
bestaat.
 Staande houden  als je verdachte bent mag de politie je laten stilstaan en vragen naar je
personalia.
 Aanhouden  arresteren en meenemen naar het politiebureau voor verhoor.
 Als iemand op heterdaad wordt betrapt bij een inbraak of vechtpartij mag iedereen degene
vasthouden tot de politie komt. Ook een gewone burger.
Opsporing
 De opsporing start de politie met het verzamelen van info (verhoren vd verdachten en evt.
getuigen). Het doel is te onderzoeken wat er precies is gebeurd en welke bewijzen te vinden zijn.
 Het verslag gaat als proces-verbaal naar de officier van justitie die het opsporingsonderzoek
verder leidt en beslist of de zaak voor de rechter komt.
 Dwangmiddelen  staande houden, aanhouden, fouilleren en inbeslagname van
bewijsmateriaal (computers en wapens). Mag de politie doen tijdens het opsporingsonderzoek.
 Voor sommige dwangmiddelen of bevoegdheden heeft de politie toestemming vd officier van
justitie of rechter-commissaris nodig.
De politie mag:
 Een woning binnengaan met een machtiging tot binnentreding. BV om iemand aan te houden.
 Een woning pas grondig doorzoeken met huiszoekingsbevel.
 Speciale persoonsgegevens (bankrekeningnummers, telefoonverkeer en internetgedrag) alleen
opvragen na toestemming.
 Infiltreren in misdaadorganisaties met toestemming.



Een verdachte heeft het recht te weten waarvan hij verdacht wordt. Ook mag niet elke verdachte
tot de strafzaak vastgehouden worden.
Na de 1e 6 uur op het bureau kan een (hulp)officier van justitie 2 keer toestemming geven om
iemand nog eens 3 dagen vast te houden. Daarna moet een rechter-commissaris toestemming
voor verlenging geven.
Als de advocaat of de officier van justitie na maximaal 110 dagen voorarrest de voorbereidingen
voor een strafzaak nog niet heeft afgerond, volgt er een pro-formazitting. De rechter kan daarin
besluiten de verdachte nog langer in voorarrest te houden en de rechtszaak uit te stellen.
Vervolging
 Vervolgingsmonopolie  officier van justitie die het OM vertegenwoordigt, beslist of een zaak
voor de rechter wordt gebracht.
 Het OM kan ook een transactie (schikking) voorstellen (geldboete of taakstraf) en waarbij de
verdachte niet verder vervolgd wordt of seponeren.
 Seponeren  besluiten om niet verder te vervolgen (gebeurt in bijna de helft vd zaken).
Berechting
 Als de officier van justitie besluit tot strafvervolging, stuurt hij de verdachte een dagvaarding.
Hier staat in wanneer de verdachte voor de rechter moet verschijnen en waar hij/zij van
beschuldigd wordt (tenlastelegging).
 Een strafzaak begint bij de rechtbank en is openbaar. Op de terechtzitting hoort de rechter de
getuigen en kijkt hij kritisch naar het bewijs dat tegen de verdachte is aangevoerd. Ook de
verdachte wordt verhoord. Aan het eind van de zitting houdt de officier van justitie zijn
requisitoir en vraagt om een bepaalde straf, waarna de advocaat zijn pleidooi houdt.
 Requisitoir  eis vd officier van justitie
 Pleidooi  verdediging vd advocaat.
Hoger beroep
 Hoger beroep mogelijk na het vonnis vd rechtbank. Strafzaak wordt overgedaan. De
veroordeelde of de officier van justitie doen dit in de hoop op een lagere of hogere straf.
 Cassatie  kijkt of het recht juist is toegepast. Deze uitspraak is bindend.
Uitvoering vd opgelegde straf
 Een opgelegde gevangenisstraf wordt uitgevoerd door de ‘uitvoerende macht’, in dit geval het
Ministerie van Veiligheid en Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen. Tijdens de straf blijft de officier
van justitie verantwoordelijk voor de gang van zaken.
 Ook als iemand veroordeeld is en een straf uitzit houdt hij rechten: recht op voeding, bezoek en
ontspanning. Ze mogen niet gemarteld worden of aan andere vernederende praktijken worden
onderworpen.
 Voorwaardelijke invrijheidstelling  na uitzitten van ⅔ vd straf komt iemand op bepaalde
voorwaarden vrij.
 Reclassering  maatregelen om ex-gevangenen weer te laten wennen aan de maatschappij.
WIE WORDT CRIMINEEL?
 Lombroso-theorie  crimineel gedrag is erfelijk bepaald. Kun je herkennen aan uiterlijke
kenmerken zoals asymmetrisch gezicht, hoge jukbeenderen en doorlopende wenkbrauwen.
Cesare Lombroso pleitte tegen lijfstraffen en voor een menselijke behandeling van misdadigers
omdat ze geen schuld aan hun daden hadden.
 Rationele-keuzetheorie  ieder individu kiest steeds voor zichzelf de meest gunstige optie.
Volgens Marcus Felson geldt deze theorie ook voor criminelen: bij een kleine pakkans wordt de
neiging om te stelen bij sommigen groter. Dus: de gelegenheid maakt de dief.
 Sociobiologie  Edward Wilson zegt je gedrag wordt 50 % door genetische factoren bepaald en
50 % door opvoeding en cultuur. Dick Swaab gaat nog verder en zegt dat het aan de structuur en
werking van je hersenen ligt.
 Bindingstheorie  in ieder schuilt een misdadiger. De meeste gedragen zich netjes omdat we
niet zomaar onze vrienden en familie etc. op het spel zetten. Mensen die geen of weinig
bindingen hebben zullen daarom eerder de criminaliteit ingaan volgens Travis Hirschi.
 Psychoanalyse  volgens Sigmund Freud is er een verband tussen crimineel gedrag en een
storing in de psyche. Elke psyche is volgens hem opgebouwd uit 3 delen: het id (onderbewuste
en instinctieve driften als seks en agressiviteit), ego (bewuste deel dat de overhand krijgt als je


volwassen wordt) en superego (je geweten). Als de balans tussen de 3 delen verstoord raakt krijg
je crimineel gedrag.
Aangeleerd-gedrag-theorie  crimineel gedrag is aangeleerd zegt Edwin Sutherland. Als je
vrienden hebt die crimineel zijn is de kans groot dat jij het ook wordt. Criminelen verschillen niet
van andere mensen. Ze hebben dezelfde doelen en geen afwijkende persoonskenmerken. Ze
hebben alleen het verkeerde gedrag aangeleerd om doelen te bereiken.
Anomietheorie  Robert Merton zegt dat mensen eerder crimineel gedrag vertonen als ze hun
levensdoelen niet bereiken. Niet iedereen kan hoog op de maatschappelijke ladder komen. Een
deel van die mensen zal zijn doel bijstellen: geen dure auto of huis. Maar anderen gaan de
criminaliteit in.
§ 6 HET STRAFRECHT
6.1 De strafbepalingen
 3 belangrijke uitgangspunten van het strafrecht:
1. Je kunt niet veroordeeld worden voor iets wat volgens de wet niet strafbaar is
(legaliteitsbeginsel).
2. Strafbepalingen moeten duidelijk zijn omschreven. Iedereen wat wel en niet mag.
3. De ne bis in idem-regel, je mag nooit 2 keer voor hetzelfde vervolgd worden. Ook al
komen er nieuwe feiten naar boven.
 Wetboek van Strafrecht  staan de meeste strafbepalingen in. Systematisch opgebouwd en
in 3 delen.
 1ᵉ deel: algemene bepalingen. Geven antwoordt op wanneer vragen.
 2e deel: opsomming van alle misdrijven. Moord en doodslag, mishandeling etc.
 3e deel: overtredingen minder strafbare feiten zoals burengerucht.
 Bij misdrijven heb je hogere straf en blijven langer in je strafblad staan.
 Materiële strafrecht  inhoud van alle strafbepalingen.
 De rechter mag van de maximale straf naar beneden afwijken maar niet naar boven (is in
strijd met legaliteitsbeginsel).
6.2 De bestraffing
 Strafuitsluitingsgrondensoms heeft iemand iets wel gepleegd maar krijgt door
omstandigheden geen straf. Maak je onderscheid bij tussen rechtvaardigingsgronden en
schulduitsluitingsgronden.
 Rechtvaardigingsgronden  het gepleegde feit is door bijzondere omstandigheden niet
meer strafbaar. Meest voorkomende zijn:
 Noodweer je verdedigt jezelf of een ander tegen geweld. Als jou gebruikte geweld in
verhouding staat tot het gevaar of de dreiging, ben je niet strafbaar.
 Overmacht-noodtoestand: BV: je negeert het bordje ‘verboden toegang’ om een
kind te redden. Je bent dan niet strafbaar.
 Ambtelijk bevel: BV: je moet vanwege een ongeluk van een agent op de vluchtstrook
rijden. Verderop krijg je van een andere agent een boete. Je bent dan niet strafbaar.
 Schulduitsluitingsgronden  het feit is wel strafbaar, maar de dader heeft geen schuld.
Meest voorkomende zijn:
 Psychische overmacht: een vrouw steekt haar man dood na jarenlange geestelijke en
lichamelijke mishandeling. Ze handelde in psychische overmacht en is niet schuldig.
 Noodweerexces: in een hevige gemoedstand die direct een gevolg is vd aanval
overschrijdt je de grenzen van de noodzakelijke verdediging. BV je steekt je aanvaller
neer die zelf geen wapen heeft.






Ontoerekeningsvatbaarheid: gebeurt vaak als de dader een geestelijke stoornis
heeft. De dader krijgt geen straf maar wordt in een tbs-kliniek geplaatst voor een
psychiatrische behandeling.
 Afwezigheid van schuld: een winkelier verkoopt gestolen goederen. Maar het
personeel weet het niet. Het personeel is onschuldig (legaliteitsbeginsel).
Er zijn verschillende soorten straffen:
 Geldboete: vaakst opgelegde straf, meestal in combinatie met een andere
hoofdstraf.
 Taakstraf: ook wel alternatieve straf. Kan ipv vrijheidsstraf of geldboete. Kan taak of
leerstraf zijn.
 Vrijheidsstraf: bij overtredingen hechtenis. Bij misdrijven gevangenisstraf. Zwaarste
straf levenslang. Zwaarste tijdelijke straf is 30 jaar.
Bijkomende straffen  meestal relatie met het gepleegde delict. BV stadionverbod.
Strafrechtelijke maatregelen  bedoeld om samenleving te beschermen of om de situatie
van voor het delict te ‘herstellen’. BV schadevergoeding.
5 functies van straf:
 Wraak en vergelding: misdaad mag niet lonen.
 Afschrikking: burgers moeten ervan weerhouden worden misdaden te plegen.
 Voorkomen van eigenrichting: als de overheid niet straft, gaan mensen het zelf
doen. Strafsysteem is mede om dit tegen te gaan.
 Resocialisatie: straf moet ervoor zorgen dat iemand zijn leven betert.
 Beveiliging vd samenleving: vooral bij ernstig geweld zijn lange celstraffen om de
maatschappij te beschermen tegen herhaling.
Voor kinderen gelden andere straffen: Bureau Halt of bij zwaardere misdrijven de
kinderrechter. Jeugdstraf is sterk gericht op resocialisatie.
6.3 Strafrecht in discussie
 Maximale tijdelijke straf  30 jaar. Verhoogd omdat gevangenen na uitzitten van ⅔ van hun
straf vrij komen. 20 jaar is dus 13,4 jaar.
 Adolescentenstrafrecht  jongeren tussen 15 en 18 jaar kunnen zwaarder gestraft worden.
§ 7 BURGERLIJK RECHT EN BESTUURSRECHT
Het grootste deel vd rechtszaken gaat over:
- Burgerlijk recht: 2 burgers tegenover elkaar.
- Bestuursrecht: burgers tegenover de overheid.
7.1 Burgerlijk recht
 Iedereen vanaf 18 jr kan een conflict met een andere partij voorleggen aan een
onafhankelijke rechter.
 In het burgerlijk recht staat altijd een eiser tegenover een gedaagde. De eiser  degene die
de zaak aan de rechter voorlegt. De gedaagde  de persoon van wie iets wordt geëist.
 Binnen het burgerlijk recht horen ook rechtspersonen, zoals stichtingen en bv’s.
 Strafrecht  verticale verhouding (burger-overheid). Rechter heeft actieve rol, hij
onderzoekt de toedracht vd situatie om schuldvraag te beantwoorden.
 Burgerlijk recht  horizontale verhouding (burger-burger). Rechter heeft passieve rol. Hij
weegt de aangedragen argumenten en bewijzen vd partijen tegen elkaar af en zoekt niet zelf
naar bewijzen.
 Verloop burgerlijke rechtszaak:



Jij als eiser laat een deurwaarder aan de gedaagde een dagvaarding sturen waarin
staat dat hij voor de rechter moet verschijnen. Een dagvaarding bevat: de naam vd
eiser, de eis, de motivatie vd eis, tijdstip + plaats vd rechtszaak.
 De rechtszaak. Jij en de tegenpartij hoeven geen advocaat te hebben. Bij grote of
ingewikkelde zaken ben je verplicht je te laten vertegenwoordigen door een
procureur (advocaat meestal). De tegenpartij hoeft niet bij de rechtszaak aanwezig
te zijn. Ze mogen hun reactie opsturen. De rechter beoordeelt jouw eis en het
verweer vd gedaagde. Vaak vraagt hij om nog eens naar een oplossing te zoeken.
Lukt dat niet, dan spreek de rechter een vonnis uit.
 Uitspraak. De rechter kan de eiser of de gedaagde partij gelijk geven. Hij kan bijv.
beslissen dat de gedaagde een dwangsom (boete) moet betalen. Doet diegene dat
niet dan kan de deurwaarder langskomen om goederen in beslag te nemen of te
regelen dat iedere maand automatisch een deel van het inkomen vd verliezer wordt
betaalt aan de winnaar (loonbeslag).
Kort geding  een versnelde en vereenvoudigde procedure die wordt behandeld door een
voorzieningenrechter.
Voorzieningenrechter  rechter die altijd in zijn eentje uitspraak doet en altijd een
voorlopig oordeel in afwachting van een definitieve uitspraak in het normale burgerlijke
proces, de bodemprocedure geeft.
7.2 Bestuursrecht
 Je hebt als burger invloed op het overheidsoptreden. Je kunt bezwaar maken tegen plannen
vd overheid. BV als de overheid een snelweg wil aanleggen door natuurgebied.
 Het bestuursrecht speelt een grote rol bij het:
 Geven van vergunningen (bouw, milieu, jacht, wapens, horeca etc.).
 Verstrekken van uitkeringen en subsidies: bijstandsuitkeringen, kinderbijslag, huuren zorgtoeslag etc.
 Behandelen van asielaanvragen en verblijfsvergunningen.
 Opleggen en innen van belastingen zoals inkomstenbelasting,
motorrijtuigenbelasting en btw.
§ 8 INTERNATIONALE VERGELIJKINGEN
8.1 Internationale ontwikkelingen
 UVRM ook wel de morele grondwet vd wereld. Intentieverklaring en geen verdrag dus
niet bindend.
 EVRM  wel afdwingbaar (via het Europees Hof voor de Rechten vd Mens in Straatsburg)
dus een verdrag.
 Verdrag van Genève  rechten van politieke vluchtelingen en asielzoekers.
 Internationaal Gerechtshof  15 door de VN aangewezen rechters buigen zich daar over
rechtsverschillen tussen staten, bv grensconflicten.
 Oorlogstribunalen  oorlogsmisdadigers worden daar berecht. Geen permanente
rechtbanken. Worden opgeheven als er geen verdachten meer gevonden worden. (Rwandatribunaal en Joegoslavië-tribunaal)
 Internationaal Strafhof  staatshoofden die vroeger vrijuit gingen, worden berecht voor
schending vd mensenrechten en misdaden tegen menselijkheid.
 Als je als land bij de EU wil moet je een rechtsstaat zijn. De EU beslist of je erbij mag.
8.2 Internationale vergelijkingen
Invloed vd bevolking
 De VS vormen net als NL een democratie. Burgers kiezen het parlement en ook hun
president. Ook kiezen ze lagere rechters en kunnen ze plaats nemen in een jury.
Macht van het staatshoofd
 De president in de VS heeft 2 dingen die hem veel macht geven: het vetorecht en het
opperbevel over het leger. De president kan zelfstandig beslissen over de inzet van het leger.
Vetorecht  de president mag wetten tegenhouden.
Onafhankelijkheid van rechters
 Hoogste rechtsorganen  in NL de Hoge Raad, in de VS het Amerikaanse Hooggerechtshof.
 In de VS  9 rechters van het Hooggerechtshof hebben een sterke positie. Worden voor het
leven benoemd door de president. Het Amerikaanse Gerechtshof heeft als speciale taak om
alle Amerikaanse wetgeving te toetsen aan de Amerikaanse grondwet.
 In NL  de hoogste rechters in het land (raadsheren vd Hoge Raad) worden voor het leven
benoemd op voordracht vd 2e kamer. De Hoge Raad heeft alleen de bevoegdheid om
rechtszaken in cassatie te behandelen. Art. 120 vd NLse grondwet verbiedt ze te toetsen of
een wet of een verdrag al dan niet strijdig is met de grondwet. Alleen het parlement mag dat.
Het rechtssysteem
 In de VS heb je ook juryrechtspraak. Iedereen zonder strafblad kan jury worden. De jury doet
alleen uitspraak over de schuldvraag niet over de straf. In NL heb je dat niet. De meeste
hebben liever een deskundige rechter. Die is minder emotioneel en niet partijdig.
De grondrechten
 In de VS zijn er nauwelijks sociale grondrechten. De klassieke grondrechten zijn er wel goed
geregeld. Ze zorgen voor veel religieuze vrijheid.
 De grondrechten in de VS zin niet voor iedereen in gelijke mate en even goed geregeld.
Verdachten van misdrijven hebben bv minder grondrechten dan in NL. Ook mag politie en
justitie meer dan in NL. Uitlokking is toegestaan en de Patriot Act ( moet terroristische
aanslagen voorkomen) zorgt ervoor dat je burgers goed in de gaten kunt houden en
terreurverdachten zonder vorm van proces lang vast kunt houden.
De straffen
 In de VS  doodstraf is toegestaan. 90 % vd zaken wordt afgehandeld door ‘plea
bargaining’, de advocaat en de aanklager sluiten een deal op voorwaarde dat de verdachte
bekent. De deal bestaat eruit dat de aanklager een zwaardere aanklacht laat vallen als de
verdachte een lichtere aanklacht bekent. BV een jongen die in drugs heeft gehandeld, bekent
gedeeltelijk en krijgt dan 7 jaar ipv 15 jaar die de aanklager had willen eisen.
 Three strikes and you’re out law  je wordt zwaar gestraft als je voor de 3e keer in de fout
gaat. Iemand kreeg 26 jaar na diefstal van 4 repen chocola omdat het zijn 3e keer was.
Het verschijnsel klassenjustitie
 Klassenjustitie  als mensen uit de hogere sociale klasse door justitie worden bevoordeeld
boven mensen uit de lagere sociale klasse.
 In de VS spreekt men ook wel van rassenjustitie. Blanken krijgen minder hoge straffen blijkt
uit een rapport.
§ 9 GRENZEN AAN DE RECHTSSTAAT
De rechtsstaat staat soms onder druk:
- Als groepen mensen bepaalde grondrechten willen afschaffen.
- Als regering en parlement openlijk commentaar geven op de rechtspraak. (H3)
- Als er een sterke roep is om zwaardere straffen. (H6)
- Als politie en justitie grote fouten maken. (H6)
- Als opsporingsbevoegdheden van politie en justitie worden uitgebreid vanwege
ontwikkelingen in de georganiseerde misdaad en dreigend terrorisme.
9.1 Grondrechten ter discussie
 De grondwet stelt duidelijke grenzen aan de vrijheid van godsdienst en de vrije
meningsuiting door de toevoeging: behoudens een ieder verantwoordelijkheid jegens de
wet.
 Vrijheid van meningsuiting je mag je mening uiten maar je moet je wel aan de wet
houden. Daarom mag je niet voor haat zorgen, opzettelijk beledigen etc.
 Vrijheid van godsdienst  wat als een school hoofddoekjes verbied? In zo’n geval komt een
rechtszaak waarin rechters meestal vrijheid van godsdienst zwaarder laat wegen dan het
discriminatieverbod.
 Spinoza (filosoof) en Pim Fortuyn zeiden allebei ‘ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg’.
Fortuyn ging nog verder als Spinoza en vond dat het verbod op discriminatie afgeschaft moet
worden.
9.2 Strijd tegen de georganiseerde misdaad
 De Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden geeft de politie onder voorwaarden de
bevoegdheid tot zogenoemde ‘inkijkoperaties’, waarbij de politie in het geheim een pand
doorzoekt. Ook mag de politie in bijzondere situaties en met toestemming van hogerhand
infiltreren in misdaadorganisaties.
 Recht op privacy  kan worden geschonden als de politie ruimere bevoegdheden krijgt.
9.3 Strijd tegen het terrorisme
 Rechtszekerheid  zekerheid dat je rechten hebt. Kan worden aangetast. BV langdurige
gevangenschap van terreurverdachten zonder aanklacht of proces.
 Wet terroristische misdrijven samenspanning met de bedoeling een terroristische
aanslag te plegen wordt strafbaar.
 Terreurverdachte  er hoeft niet langer sprake te zijn van een redelijk vermoeden van
schuld aan bepaalde handelingen. Aanwijzingen dat iemand een terreurdaad aan het
voorbereiden is kunnen voldoende zijn om een opsporingsonderzoek te beginnen.
 Wet afgeschermde getuigen  ruimere vervolgingsbevoegdheden. In het strafproces mag
op grond van die wet geheime info afkomstig van de AIVD (algemene inlichtingen en
veiligheidsdienst) gebruikt worden.
 Lone wolfs  Anders Breivik, Tristan van der V. Karst T.
Download