Republiek

advertisement
HOOFDSTUK 1 DE NEDERLANDEN, VAN EIND 15E TOT EIND 16E EEUW
14e eeuw:
Politiek
Filips de Goede van Bourgondië krijgt ¾ van Nederlanden in bezit, maar gewesten
grotendeels zelfstandig door stadsrechten.
Centralisatiepolitiek: zelfde munt + ontstaan Staten-Generaal (1464) voor belastingpolitiek
Economisch
Machtig + rijk: Vlaanderen en Brabant
IJsselsteden  Hanze
Holland: niet machtig door inklinking veengronden  geen graanverbouwing + kleine steden,
afhankelijkheid van Vlaanderen. Naar Oostzeegebied (adel had er veel grondgebied) voor
import graan (moedernegotie)  geen last van malthusiaanse spanningen.
 conflict met Hanzesteden.
15e eeuw:
Politiek
Karel V (van het grote Habsburgse rijk)kreeg zowat bijna alle Nederlanden in bezit.
Stelde landvoogd en 3 centrale raden aan. Probleem: financiën, niet genoeg
belastingopbrengsten.
1542: nieuwe belastingen (accijnzen) > inkomsten gewesten stegen, maar centrale inkomsten
niet.
1548: de Nederlanden ondeelbaar onderdeel van Duitse rijk
Filips II wilde Katholicisme!
1559: Filips naar Spanje, Nederlanden in opstand tegen belastingdruk, centralisatiepolitiek en
protestantenvervolging.
1579: Unie van Utrecht: bondgenootschap Noordelijke Nederlanden tegen Spanje.
1588: S-G neemt macht in handen na vertrek van de landvoogd  Republiek der 7 verenigde
NL
Economisch
Vlaanderen (Antwerpen) was nog steeds het machtigst.
Economische groei in allerlei opzichten:
Landbouw: Holland: natuurlijke ontwikkelingen leidden tot:
 gecommercialiseerde landbouw (productie voor de verkoop). Kon door zelfstandigheid
boeren door ontbreken feodale traditie. Gevolgen:
- boeren gingen zich specialiseren in o.a. handelsgewassen (grondstoffen voor nijverheid),
zuivelproductie voor naburige steden.
- technische vernieuwingen zoals windmolens
 waterschappen: boeren gewend aan investeren op lange termijn + eenheid gewest Holland
Nijverheid: Urbanisatie door vermindering boeren > nijverheid. Vraag nijverheid kwam door
bevolkingsgroei, commercialisering landbouw, export naar Vlaanderen.
Handel: driehoekstocht: Holland > graan > Portugal > zout > Oostzeegebied > graan >
Holland
Scheepsbouw: verbeteringen van schepen, om achterstand op Spanje en Portugal in te halen.
Visserij: haringvisserij groeide door haringkaken en nieuw scheepstype.
1557 en 1575: Habsburgse rijk bankroet
1576: Spaanse Furie: plundering Antwerpen, omdat Spaanse soldaten geen loon kregen.
1585: val van Antwerpen: Spanje heroverde Antwerpen, Holland+Zeeland sluiten Schelde af.
 Antwerpse kooplieden en ambachtslieden naar Amsterdam (kennis + kapitaal)
 Zuid-Nederlanders (vooral protestanten) naar het noorden
 Joden uit Antwerpen
> Holland centrum handelskapitalisme
> Amsterdam stapelmarkt (voorraadmagazijn van te verhandelen producten)
DE GOUDEN EEUW – DE REPUBLIEK 1585-1672
1588: de Republiek bestond uit vele aparte stedelijke en regionale economieën, Holland wel
eenheid.
Kooplieden-regenten lieten zich leiden door economische belangen en versterkten banden
tussen steden en gewesten via hun netwerk.
Politieke en sociale verhoudingen
De steden hadden een verzorgende functie voor het platteland.
De bevolking was verdeeld in 3 klassen:
- gegoede burgerij: grote ondernemers en regenten
- kleine burgerij: kleine ondernemers, winkeliers, gegoede ambachtslieden, predikanten,
leraren
- volksklasse: lonen waren net hoog genoeg om te leven
De stedelijke overheid en kerkelijke instellingen bekommerden zich over de armenzorg, in
geld of natura. Ook waren er weeshuizen, gasthuizen, bejaardenhuizen en hofjes.
 arbeidskracht armen werd benut om gebrek aan arbeidskrachten te dekken.
In steden: kerngezinnen, op platteland: uitgebreide families. Hoge huwelijksleeftijd (pas als
men voldoende bestaansmiddelen had). Redelijk vrije huwelijkskeuze, meer gelijkheid tussen
partners, positie vrouw verbeterde. Ze was vaak betrokken in de bedrijfsvoering. Er waren
zelfs vrouwen betrokken in lichamelijk zware beroepen.
Nederland had, anders dan andere landen:, een statenbond van grotendeels zelfstandige
gewesten, Bestuur steden: regenten
Bestuur gewesten: Gewestelijke Staten: regenten en soms adel (platteland)  particularisme
Samenwerking gewesten: Staten-Generaal (buitenland, defensie, generaliteitslanden).
Aandeel in S-G naar bijdrage in financiën. Leider S-G: raadspensionaris.
Meestal 2 stadhouders (Holland en Friesland): legeraanvoerders van gewesten.
Begin Tachtigjarige Oorlog > stabiliteit, groei strategische positie, handel + scheepvaart:
> Maurits veroverde steden in zuiden, oosten en noorden
> Spanje was tegelijkertijd in oorlog met andere landen
> Engeland + Frankrijk huurden schepen uit de Republiek
> Hugenoten uit Frankrijk vluchtten naar NL
1598: Edict van Nantes; toekenning rechten aan hugenoten in Frankrijk.
Veel immigratie!
- 1620: immigranten uit Duitsland door Dertigjarig Oorlog
- Strenge protestanten uit Engeland
- transmigranten die in dienst gingen bij VOC of WIC
- seizoensarbeiders uit Duitse grensgebieden
- joden die vluchtten voor pogroms (werden gewantrouwd, mochten niet lid worden van een
gilde, seksuele relaties hebben met christenen en synagogen mochten niet gebouwd worden)
 immigratie gewenst door tekort arbeidskrachten
1648: Vrede van Munster
1650-1672: stadhouderloos tijdperk (na dood WII besloot men: een nieuwe hebben we niet
nodig!)
 Landleger in verval
1652-1654: Eerste Engelse Oorlog > onbeslist, maar wel veel verliezen voor Republiek
1665-1667: Tweede Engelse Oorlog > Engeland veroverde Nieuw-Nederland, NL Suriname.
1672: aanval van het jaloerse Frankrijk, Engeland en vorst-bisschoppen van Keulen en
Munster.
 bezetting grote delen van Nederlanden, stadhouder WIII > sterk leger + Oostenrijk en
Spanje hielpen de Fransen te bestrijden
> terugtrekking fransen (december 1673) + vrede Engeland (1674)
Economisch
Nog grotere groei door particuliere ondernemers die niet alleen meer op bestelling handelden
en de handelsposten en kolonies.
Economische groei  belangstelling architectuur, schilderkunst, wetenschap
De overheid steunde ondernemers door gunstige regels, het geven van opdrachten, het lenen
van geld van ondernemers tegen rente en het kiezen van de zijde van ondernemers bij
conflicten.
Landbouw: nog steeds commercialisatie  investeren en specialiseren
Rijke burgers gebruikten kapitaal door verbetering infrastructuur (trekschuiten),
landaanwinning en drooglegging meren en turfwinning (kanalisatie voor vervoer >
investeerders verenigden zich in ‘Compagnieën)’ . Turfwinning was gunstig voor energieintensieve vormen van nijverheid.
Er was veel vraag naar landbouwproducten vanuit Duitsland + Zuid-Nederland (Dertigjarige
Oorlog)
1650: prijzen daalden. Boeren extensiveerden hun bedrijfsvoering, verhoogden efficiëntie en
legden zich toe op producten die het beste hun prijs hielden. Keuterboeren waren slachtoffer
prijsdaling
Nijverheid groeide door
- groei welvaart
- afnemende zelfvoorziening boeren
- kapitaal was ruim beschikbaar tegen een lage rente
- er was veel vertrouwen in het investeringsklimaat
- er kwamen allerlei ruwe producten uit verre landen naar Amsterdam die bewerkt konden
worden
- visserij en handel > bloei trafieken
- de zuidelijke ondernemers die naar het noorden waren gekomen
> kapitaal, commerciële kennis, introductie nieuwe bedrijfstakken (textiel), technische
kennis
- goede verbinding tussen bedrijfstakken door waterwegennet
- goedkope energiebronnen (turf, windenergie)
- goedkope scheepsbouw (lage bouwkosten, technische voorsprong (fluitschip, 1595), lage
belasting)
> profijt voor andere bedrijfstakken, zoals touwslagerijen en wapenindustrie
- niet vast aan gilden (gebonden aan regels en langzame productie)
> trafieken, manufacturen > meer bedrijfsvrijheid + arbeidsdeling. Kapitalistisch i.p.v.
- Dertigjarig Oorlog > vluchtelingen naar NL, verwoesting Duitse textielsteden > bloei Leidse
en Haarlemse textielindustrie
patriarchaal  arbeidsconflicten. Arbeiders hadden niet zo’n goede rechtspostie: het was een
heterogene groep en er waren altijd immigranten die voor een laag loon wilden werken.
Handel
Groeiende behoefte aan graan, hout en zout > uitbreiding scheepvaart Oostzee + Frankrijk.
Hoogtepunt: Twaalfjarig Bestand
Groei internationale handel. Beïnvloed door politieke situatie.
 Holland nauwelijks aandeel in specerijenhandel > vond een eigen handelsroute > 1602:
VOC!
> Monopolie op handel ten oosten van de Kaap + soevereine rechten in die gebieden.
 embargo van Filips II; geen zout uit Portugal > naar Caribisch gebied > driehoekshandel
> 1621: WIC bij beëindiging Twaalfjarig Bestand > kaapvaart
 1614: Noordse Compagnie > monopolie op walvisvangst. 1642 opgeheven: vangst viel niet
te controleren.
 konvooi- en licentiegelden (in- en uitvoerrechten) > treffen van Zuidelijke Nederlanden en
Vlaamse textielindustrie; klein houden omringende buitenland.
In Amsterdam:
- Wisselbank > geld wisselen + transacties verichten
- Koopmansbeurs > ontmoetingsplaats alles wat met handel te maken had
- Bank van Lening > geld lenen tegen onderpand
Voordelen strijd tegen Spanje: nieuwe handelsmogelijkheden (zoals specerijenhandel)
Voordelen Twaalfjarig Bestand: handelen met Spanje, geen kaapvaart
1620: economische crisis: Duinkerker kapers waren agressief > verhoging
verzekeringspremies. Handel met Middellands Zeegebied getroffen > driehoekshandel
Oostzeegebied ging niet door.
1648-1672: gunstige gevolgen van Vrede van Munster: handel met Zuid-Europa, handel in
hoogwaardige goederen, einde Vlaamse kaapvaart (1662).
Ongunstige gevolgen: Oostzeehandel liep terug door einde Dertigjarige oorlog, mercantilisme
van Engeland (Acte van Navigatie; 1651) en Frankrijk.
Overige gewesten
Zuiden en oosten bleven achter, door slechte verbindingen, zelfvoorzienende boerenbedrijven
en het was niet rendabel om op de onvruchtbare zandgronden te investeren.
1620: tabakteelt tussen Amersfoort en Arnhem > economische samenwerking met
kustprovincies.
1635: verplaatsing van productielakens, wol + linnen naar lagelonengebieden (Brabant)
Specifieke nijverheid: papierfabricage Veluwe + weverij als huisnijverheid
HOOFDSTUK 3 DE ZILVEREN EEUW – DE REPUBLIEK 1672-1780
Politieke en sociale verhoudingen
W3 wilde coalities vormen met Frankrijk zodat Zuid-Nederland niet in haar handen zou
vallen  coalitieoorlogen.
1678: vrede van Nijmegen
1685: anti-Franse stemming door intrekking Edict van Nantes en nieuwe importheffingen
De gegoede burgerij kreeg wereldwijd steeds meer macht.
1689: Bill of Rights in Engeland: rechten van volk vastgelegd.
- 1689: W3 koning van Engeland > Republiek moest zich naar wil Engeland voegen.
- De Republiek kon geen invloed meer uitoefenen op Europese oorlogen.
- Fransen en Engelsen bouwden hun koloniën uit
1697: einde Tweede coalitieoorlog (Engeland deed ook mee). Lodewijk uit Zuid-Nederland
1701-1713: Spaanse Successie Oorlog: Republiek, Engeland en Oostenrijk tegen Frankrijk.
Dit kostte veel geld > enorme staatsschuld, waar Holland grotendeels voor moest opdraaien.
1713: Vrede van Utrecht: Zuid Nederland: Oostenrijks, delen van Canada Engels.
S-G ging neutrale politieke koers voeren.
Pamflettenoorlog: moeten we pro-Engels zijn of pro-Frans?
De belastingdruk nam enorm toe, mede doordat belastingpachters tegen elkaar opbiechten en
zo de pachtsom hoog was.
1747: W4 stadhouder
1747-1748: pachtersoproeren
Er heerste veel particularisme, waardoor de gewesten elkaar hinderden met tolbarrières,
slechte samenwerking inzake infrastructuur en toename indirecte belastingen. Landgewesten
wilden een landleger en zeegewesten een oorlogsvloot.
de Republiek verwaarloosde haar leger en vloot.
Regenten trokken zich terug uit de actieve handel en beperkten zich tot financieel beheer.
Door contracten van correspondentie verdeelden ze goed betaalde ambten onder elkaar. In de
loop van de 18e eeuw werd het een oligarchie en gingen zich gedragen als adel.
De vrouw werd belangrijk als rol van moeder. Vrouwen waren vaker analfabeet en traden
minder op de voorgrond. Toch konden ze nog steeds publieke functies vervullen en werken.
In Amsterdam was een vrouwenoverschot door de mannen die met de VOC wegtrokken.
De bevolkingsgroei daalde sterk door geringe immigratie en dalende welvaart, waardoor men
minder snel aan kinderen begon.
Amsterdamse Doelisten: beweging van kleine burgerij tegen:
- de zelfverrijking van de regenten
- de belastingpacht
- vestiging van immigranten (= concurrentie!)
> voor bescherming eigen nijverheid
 hoop op W4, maar die deed niet zo veel. Belastingpacht werd opgeheven.
1776: Amerikaanse vrijheidsoorlog. Hollandse schepen hielden zich niet aan het Engelse
verbod handel te drijven met de Amerikanen  1780-1784: Vierde Engelse Oorlog > veel
verliezen WIC + leger was verwaarloosd en niet tegen Engelsen bestand.
Economisch
Landbouw
Na 1670: veel moeilijkheden: dalende prijzen door lage vraag, concurrentie uit Engeland,
hoge lonen, hoge belastingen op onroerend goed door oorlogen, veepest, paalworm. Adel
werd ook armer.
1740: herstel landbouw: stijgende vraag, stijgende prijzen, meer handelsgewassen,
vernieuwingen (besparing op arbeidskosten), verlaging grondbelasting (1750), daling
pachtprijzen.
Nijverheid
Achteruitgang:
- scheepsbouw liep terug en daarmee de nijverheid
- hoge loonpeil
- niet verder toenemen van arbeidsproductiviteit
- toenemende concurrentie
 aanpassingen! Zoals productie verplaatsen naar lagelonengebieden
De kleine burgerij had moeite haar positie te handhaven en armen werden nog veel armer
door werkloosheid. Toch bleef armenzorg bestaan.
Toch, door beschikbaarheid van goedkope energie en exportmogelijkheden door de hoge
kwaliteit van de nijverheid bleven verschillende takken voortbestaan:
Papiermolens, steenbakkerijen (door vraag naar scheepsballast), suikerraffinaderijen,
jeneverstokerijen (ten koste van bier) en textielnijverheid in West-Brabant en Twente.
Handel
1674: WIC failliet, maar heropgericht door de S-G.
Transatlantische slavenhandel na 1713 in handen van Engelsen, maar ook belangrijk voor
WIC.
1734: WIC monopolie opgeheven, particulieren gaan verder.
1773: leningen aan Surinaamse plantages van WIC werd een catastrofe. Ze konden de rente
en aflossingen niet meer betalen. Ze hadden te maken met hoge militaire uitgaven en
bestuurskosten, de producten waren niet zo kostbaar en ze hadden veel last van concurrentie.
De Zeeuwen werden actief in de slavenhandel.
Rol VOC werd nog steeds groter en bood veel werkgelegenheid. Ook vervoerden ze meer en
meer verschillende producten en zorgden voor handel tussen Aziatische landen. Toch
maakten ze geen grotere winst, doordat de militaire uitgaven, bestuurskosten en corruptie van
de VOC in Azië toenam.
Relatief gezien werd de handelsvaart kleiner, door:
- concurrentie van Londen en Hamburg
- mercantilisme
- oorlogen
- overheidsuitgaven aan verzanding
De haringvisserij ging achteruit door verandering haringtrek, smaak van de bevolking en
toenemende concurrentie.
Walvisvangst ging ook achteruit. Het aantal walvissen was afgenomen en ze trokken steeds
verder weg. De kwaliteit nam af en de kosten waren hoog. De vangst kon erg schommelen,
zodat de winstgevendheid erg onvoorspelbaar was. Na 1770 raakte de walvisvangst op zijn
retour.
Hollandse kooplieden hielden zich meer bezig met geldzaken, zoals kredietverlening,
verzekeringswezen, commissiehandel (handelstransacties in goederen die ze niet zelf
bezaten), wisselhandel, het acceptbedrijf en voorbijlandvaart.
 Amsterdam werd kapitaalmarkt > werkgelegenheid. Functie als stapelmarkt nam af.
Veel beleggingen gingen naar het buitenland, wat veel dividend opbracht. De overheid +
particuliere ondernemingen gingen steeds meer lenen, waardoor er veilige
beleggingsmogelijkheden ontstonden.
Andere gewesten
landbouw: minder last van economische achteruitgang. Boeren waren minder afhankelijk van
internationale landbouwprijzen, pachten waren in natura, veel bedrijven waren gemengd (>
meer keuzemogelijkheden) en ze konden bijverdienen met huisnijverheid.
Loop 18e eeuw richtten boeren zich meer op de markt. Kleine boeren raakten verbonden met
conjuncturele ontwikkelingen (zoals bij tabak). De arbeidsintensieve aardappelteelt breidde
zich na 1730 sterk uit. Grote boeren hielden vast aan arbeidsextensieve graanverbouw.
Friesland werd belangrijker in de handel op de Oostzee.
Rond Tilburg en Twente bloeide de textielnijverheid.
HOOFDSTUK 4 AFSLUITING: 1780-1806 – VAN RELATIEVE NAAR ABSOLUTE
ACHTERUITGANG
In de loop van de 18e eeuw: kritiek op regenten en W5 > patriotten (verlichtingsideeën):
- anti-Engels
- vonden de regenten lethargisch, weinig innovatief en decadent. Ze durfden geen risico’s
meer te nemen.
1785: patriotten nemen in een aantal steden de macht over. W5 viel met zijn Pruisisch leger
de Republiek binnen en verjaagde de patriotten.
1789: Franse Revolutie
1791: WIC opgeheven
1794: Frankrijk verklaarde de oorlog aan de republiek
1795: W5 vluchtte naar Engeland. Fransen werden als bevrijders binnengehaald en de
Republiek werd de Bataafse republiek.
Overige jaartallen
1809: einde walvisvangst
Download