HOOFDSTUK 1 – VERENIGD EN VERSCHEURD (1477-1555) 1a Bijvoorbeeld: De privé-legers van de hoge edelen werden ontbonden. De invloed van de hoge adel op de rechtspraak werd beperkt. Er kwam een speciale koninklijke rechtbank. b Bijvoorbeeld: Maar onderdanen die hem iets verschuldigd waren en hem niet de juiste eer bewezen en hem alleen maar loze beloften deden behandelde hij ongemeen hard. Overal waar hij kwam slaagde hij erin zijn koninklijke macht te behouden. c Bijvoorbeeld: Hij was moedig en resoluut, zelfs op momenten van het grootste gevaar. Hij regeerde slim en met tact, waardoor niemand het waagde om hem te bedriegen. d Of de schrijver in dienst in Hendrik VII schreef, en of hij de koning van dichtbij gekend heeft. 2a Bron 2 laat het Bourgondische rijk zien. Bourgondië, een streek in Midden- Frankrijk (het onderste deel van het rijk), behoort ertoe. Nog een aanwijzing zijn de Nederlandse gewesten die ertoe behoren, zoals Vlaanderen en Holland. b Bron 4 laat het Habsburgse rijk zien. Dat zie je bijvoorbeeld aan het feit dat Spanje en het Duitse rijk ertoe behoren. c In 1477 sneuvelde de laatste Bourgondische vorst op het slagveld. Hij werd opgevolgd door zijn dochter Maria van Bourgondië, die datzelfde jaar trouwde met Maximiliaan van Habsburg. De zuidelijke Nederlanden en Holland en Zeeland kwamen onder Habsburgs gezag. Door huwelijkspolitiek dus. d Karel V. In 1516 werd hij koning van Spanje, in 1519 volgde hij zijn grootvader Maximiliaan op als keizer van Duitsland en aartshertog van Oostenrijk. e De tijd van ontdekkers en hervormers. 3a De Portugezen begonnen met ontdekkingsreizen. Zij verkenden de kust van Afrika en arriveerden in 1498 in India. Daarna brachten ze specerijen uit Azië naar Europa. Ze gingen naar de markt te Antwerpen, omdat daar producten werden verhandeld die ze zelf nodig hadden. Datzelfde gold voor de Spanjaarden, die grote delen van Zuid- en Midden-Amerika koloniseerden. b Dat was een onbedoeld gevolg, omdat de Portugezen en Spanjaarden niet op ontdekkingsreis gingen om Antwerpen ‘groot’ te maken. Hun bedoeling was om een zeeroute te vinden naar Azië. 4a Met een aflaat kon de straf voor begane zonden bekort of zelf helemaal worden kwijtgescholden. b Maarten Luther. c Daarmee wordt de protestantse kerkhervorming bedoeld, die leidde tot een scheuring binnen de katholieke kerk. d Bijvoorbeeld: De paus ‘hengelt’ naar geld. Hij misleidt gelovigen met zijn aflaatbrieven. 5a Ketters waren gelovigen die in de ogen van de kerk niet de officiële leer aanhielden. Omdat hun geloof afweek van de officiële leer, bestond het gevaar op kerkscheuring. Ketters bedreigden dus de eenheid binnen de kerk. Daarom werden ze vervolgd. b De bestuurders hielden zich niet strikt aan de plicht om ketters streng te vervolgen. Ze waren vooral bang voor onrust binnen de gemeenschap. Ook beschouwden ze ketters als goedgelovige ‘dwaalgasten’, die te ‘genezen’ waren. c Karel was een zeer gelovig man, die de belangen van de kerk te vuur en te zwaard verdedigde. Hij beschouwde het protestantisme als een aanval op zijn eigen religieuze overtuigingen. Daarnaast vreesde hij door het protestantisme politieke en sociale onrust in zijn rijk. Voor vorsten als Karel V was het bestaan van twee godsdiensten in één rijk ondenkbaar. Onderdanen moesten hetzelfde geloven als de vorst. 6a Graan. b Het aandeel Nederlandse schepen dat betrokken was bij de handel op de Oostzee was heel groot. De Nederlandse koopvaardijvloot domineerde die handel volledig. Vandaar dat gesproken werd van moedernegotie. Negotie betekent handel, moedernegotie betekent dus de ‘moeder aller handel’. c Vanwege de aanvoer van goedkoop graan uit het Oostzeegebied gingen Hollandse boeren zich specialiseren in tuinbouw en veeteelt (vlees, boter, kaas). Ook verbouwden ze gewassen voor de groeiende nijverheid, zoals hennep (touw en zeil). Door deze commercialisering en specialisatie werd de Hollandse landbouw winstgevend. HOOFDSTUK 2 – DE NEDERLANDSE OPSTAND (1555-1588) 1a De protestantse hugenoten, onder wie hun leider Gaspard de Colligny. b De paus. c De paus weigerde goedkeuring te verlenen aan een scheiding tussen Hendrik VIII en zijn vrouw, een Spaanse prinses. Dat was voor Hendrik aanleiding om te breken met de kerk van Rome. In 1534 riep het parlement de koning uit tot hoofd van de Engelse kerk, die onder de naam Anglicaanse kerk voortaan de staatskerk was. De paus was dus een tegenstander van de koning geworden, vandaar die spot. d Deze groepen hadden uit protest tegen praktijken binnen de katholieke kerk zich van die kerk afgescheiden. Ze kwamen dus alle voort uit de protestantse reformatie. e In Engeland was de Anglicaanse kerk al een vrijplaats voor gereformeerden, dat wil zeggen voor critici van de katholieke kerk. Alleen streng-orthodoxe protestanten, die vonden dat de Anglicaanse kerk niet protestants genoeg was, werden daar vervolgd, zij het minder streng dan in de Nederlanden. 2a De Beeldenstorm. b Bijvoorbeeld: Clough heeft alles met eigen ogen gezien. c Het katholieke geloof. d Deze edelen hadden de landvoogdes verzocht de ketterijvervolging te matigen. Filips II vond dat een ongehoorde actie, die hij beantwoordde met een nog strengere aanpak van de calvinisten. Na de Beeldenstorm stuurde hij Alva om de orde te herstellen; de terreur nam alleen maar toe. Horne en Egmont werden opgepakt en onthoofd. 3a Bijvoorbeeld: Hij liet de berechting van ketters niet geheel over aan de stedelijke besturen, zoals de traditie was. Hij stelde ambtenaren aan die niet afkomstig waren uit de elite van Nederlandse hoge edelen, zoals de traditie was. Die edelen voelden zich gepasseerd. b Bijvoorbeeld: De oprichting van de Unie van Utrecht in 1579, een militair verbond van vooral noordelijke gewesten. De moord op Willem van Oranje door Balthasar Gerards in 1584. c In het Plakkaat zegden de gewesten het vertrouwen in de koning op. Daarmee maakten ze zichzelf los van Spanje: het Plakkaat was dus een soort onafhankelijkheidsverklaring. De gewesten die het Plakkaat ondertekenden vormden samen een groot deel van het tegenwoordige Nederland. 4a De bescherming die de Hollandse steden boden tegen vijandelijke legers; de politieke zelfstandigheid van de steden; de veilige beleggingen die de bank van Amsterdam mogelijk maakte; de gewetensvrijheid. b De gewetensvrijheid: protestanten werden er niet vervolgd. c Het aantal inwoners daalt sterk. Veel Antwerpenaren ontvluchtten de stad. d Het veilige beleggingsklimaat en de mogelijkheden om handel te drijven; de gewetensvrijheid. e Bijvoorbeeld: de komst van kapitaalkrachtige kooplieden uit de Zuidelijke Nederlanden. 5 - De Hollandse steden waren een aantrekkelijke vestigingsplaats voor kooplieden en religieuze minderheden die in eigen land vervolgd werden. - De economie – niet alleen de handel, maar zeker ook de nijverheid en de landbouw kwam tot bloei. Dat leverde werkgelegenheid op en trok immigranten aan. De bevolking groeide door een betrouwbare aanvoer van voedsel. 6a Een republiek is een land zonder vorst. b Heel bijzonder, want alle grote landen hadden een vorst. c Regenten zijn bestuurders, vaak afkomstig uit de hogere burgerij, zoals Albert Franszn. Sonck. Veel regenten waren kooplieden die vanwege hun hoge inkomen aanzien en invloed kregen in het bestuur van steden en gewesten. HOOFDSTUK 3 – EEN GOUDEN EEUW VOOR DE REPUBLIEK (1588-1648) 1a Aan de kant van de opstandige Nederlandse gewesten. b Spanje en Engeland waren in oorlog; met een enorme oorlogsvloot – de Aramada – probeerde Spanje Engeland op de knieën te krijgen. Spanje was katholiek, en de Engelse kerk protestants, net als de calvinistische opstandelingen in de Nederlanden. c Filips II was koning van Spanje en heer der Nederlanden. Willem van Oranje was zijn plaatsvervanger in de Nederlanden (‘stadhouder’). Hij kwam tegen Filips II in opstand omdat de koning te hard optrad tegen protestanten, de onderdanen te hoge belastingen oplegde en een centralisatiepolitiek voerde die Nederlandse edelen op bestuurlijk niveau buitenspel zette. d Ze hoopten op steun uit Frankrijk in de strijd tegen de Spanjaarden. e Het Drievoudig Verbond was een bondgenootschap tussen Engeland, Frankrijk en de Republiek. Dat bondgenootschap zie je terug op de prent. 2a De protestanten, in Frankrijk hugenoten genoemd. b Er kwam godsdienstvrijheid. De hugenoten werden niet langer om hun geloof vervolgd. 3a Holland, Zeeland, Overijssel, Utrecht, Gelderland, Friesland en Groningen. b Vertegenwoordigers van de steden en van de adel. c De Gewestelijke Staten benoemden de stadhouder. In Holland benoemden ze ook de raadspensionaris. d De Staten-Generaal beslisten over de buitenlandse politiek en de defensie en waren verantwoordelijk voor het leger. e Een statenbond is een verbond van staten die een grote mate van zelfstandigheid hebben. Er zijn wel centrale bestuurlijke instellingen met macht op landelijk niveau, maar het hoogste gezag ligt bij de staten zelf. 4a Maurits was een kundige militaire bevelhebber; onder zijn leiding veroverde het leger veel belangrijke steden op de Spanjaarden. Spanje voerde oorlog tegen Frankrijk en was ook betrokken bij de Dertigjarige Oorlog. Het land raakte financieel en economisch uitgeput. b De tijd van regenten en vorsten. 5a Als stadhouder voerde hij het leger en de vloot aan. De overwinningen op de Spanjaarden brachten hem aanzien, roem en politieke macht. b Van Oldenbarnevelt was raadspensionaris van het gewest Holland. Raadspensionaris was de hoogste ambtelijke functie, en Holland was het machtigste gewest. Als raadspensionaris voerde Van Oldenbarnevelt bovendien namens Holland het woord in de Staten-Generaal. c De gereformeerde kerk raakte verscheurd tussen een streng orthodoxe en een meer vrijzinnige richting. Van Oldenbarnevelt koos partij voor de meer vrijzinnige richting, Maurits sloot zich bij de orthodoxe richting aan. Van Oldenbarnevelt vond dat elk gewest zelf mocht beslissen welke geloofsrichting aangehangen werd, maar Maurits vond dat de Staten-Generaal daarover gingen. De vraag was dus waar het hoogste gezag (soevereiniteit) lag: bij de staten of bij de Staten-Generaal. d Bijvoorbeeld: Welke factoren kunnen verklaren dat Maurits in het conflict met Van Oldenbarnevelt aan het langste eind trok? 6a Amsterdam had zijn enorme rijkdom te danken aan de (overzeese) wereldhandel. b Een verklaring is de handel met andere werelddelen (volkeren). 7a Het land brengt zelf weinig voort, dus handel is noodzakelijk om voedsel en spullen te verkrijgen. Het land is dichtbevolkt en biedt niet aan iedereen werk; dat brengt mensen ertoe handel te gaan drijven om in een levensonderhoud te voorzien. b Een mening. Je kunt zoiets moeilijk bewijzen. c Je kunt wel als feit aannemen dat handel een belangrijke rol speelt in de Nederlandse economie. Lastiger is het om op basis van deze bron een feitelijke verklaring te vinden voor het belang van handel in de Republiek. HOOFDSTUK 4 – DE REPUBLIEK VERLIEST HAAR VOORSPRONG (1648-1702) 1a Daarmee wordt bedoeld dat de macht van de vorst over zijn onderdanen onbeperkt is. De vorst hoeft alleen verantwoording af te leggen aan God, aan wie hij zijn macht ontleent. b Het Edict verleende de protestanten godsdienstvrijheid. Daar kwam nu dus een einde aan. Vandaar dat over ‘uitroeien van de valse godsdiensten’ (het calvinisme in het bijzonder) wordt gesproken. c Nederland was een republiek, dus een land zonder vorst, Frankrijk was een absolute monarchie. Nederland werd geregeerd door regenten, door rijke burgers als Johan de Witt. De Franse koning liet zijn bestuur meer over aan edelen. 2a Het mercantilisme is een economisch beleid dat de export bevordert en de import met hoge tarieven belast. Doel is de bescherming van de eigen economie ten koste van de economieën van andere landen. Importbelasting blijkt uit bron 6. De Acte van Navigatie (bron 5) zorgde ervoor dat niet buitenlandse maar Engelse koopvaarders goederen naar Engeland vervoerden. De Engelse overzeese handel werd zo bevoordeeld. b Nederlandse handelaren probeerden producten uit de hele wereld in het buitenland te verkopen. Importtarieven maakten die producten erg duur. Dat was slecht voor de Nederlandse handel. c De Nederlandse koopvaardijvloot was toonaangevend in Europa. Nu werd het Nederlandse handelaren bijvoorbeeld verboden om goederen naar Engeland te vervoeren. Dat was een gevoelige klap voor Nederlandse economie, die immers zo afhankelijk was van de overzeese handel. d Een aanleiding is een incidentele oorzaak, vaak een gebeurtenis die iets in gang zet, zoals de Acte van Navigatie, die leidde tot de zeeoorlog tussen Nederland en Engeland. Op de achtergrond speelden factoren op de langere termijn, zoals de economische concurrentie tussen beide landen. 3a Met zijn vader Willem II hadden de machtigste Hollandse regenten voortdurend ruzie gehad. Willem II wilde een sterker leger, terwijl de regenten het leger wilden verkleinen. In 1650 liet Willem zelfs zijn grootste tegenstanders arresteren. Vandaar dat de regenten na zijn dood geen opvolger benoemden. b In het Rampjaar 1672 vielen de Fransen de Republiek binnen. Op zee werd de Republiek aangevallen door de gezamenlijke Franse en Engelse oorlogsvloot. De oranjegezinden gaven de staatsgezinde regenten die het land bestuurden de schuld. Ze stelden Willem III als stadhouder aan. c Stadhouders waren altijd voor een sterk landleger, vooral om een inval door Franse troepen tegen te kunnen houden. Een machtige stadhouder zou de Republiek ook sterker kunnen maken en mogelijk een bondgenootschap aan kunnen gaan met Engeland tégen Frankrijk. d Hij werd in 1689 koning van Engeland. Hij stierf daar ook. 4a Johan de Witt kreeg als raadspensionaris van Holland (een soort minister- president van het land) de schuld van het ‘Rampjaar 1672’. Samen met zijn broer Cornelis – ook een belangrijke regent – werd hij door het gepeupel afgeslacht. De gebroeders De Witt waren staatsgezind, dat wil zeggen dat zij de soevereiniteit van de gewesten voorop stelden. Hun tegenstanders waren de oranjegezinden, die pleitten voor een sterke positie van de stadhouder. De oranjegezinden trokken in 1672 dus aan het langste eind. b Bruikbaar, want Oudaen zag met eigen ogen hoe de menigte lichaamsdelen van de gebroeders De Witt afsneedt. 5a In Engeland was een strijd gaande tussen de katholieke koning Jacobus II en het overwegend protestantse parlement. Willem III - ook protestants - was door het parlement gevraagd om te helpen. De burgers die hem zo enthousiast binnenhaalden stonden zeker niet aan de kant van de katholieke koning. b Dat was de machtsovername van Willem III in opdracht van het Engelse parlement. Engeland werd een parlementaire monarchie, waarin de volksvertegenwoordiging het laatste woord had. c Vrouwen en jongeren rookten tabak zonder zich daarvoor te schamen. Blijkbaar was Huygens dat in eigen land niet gewend. Hij vond het in elk geval niet normaal. 6 - bron 10: Het Nederlandse aandeel in de handel in het Oostzeegebied neemt af. - bron 11: Er wordt in Leiden minder laken geproduceerd. - bron 12: Het aantal zaagmolens dat in de Zaanstreek gebruikt wordt neemt af. - bron 13: In de internationale graanhandel daalt het Nederlandse aandeel. - bron 14: De inkomsten uit belasting op bier in Leiden nemen in 120 jaar tijd spectaculair af. Hoewel de jeneveraccijnzen toenemen, is er in totaal (beide accijnzen opgeteld) sprake van een teruggang tussen 1650 en 1770. Uit bron 10 en 13 kun je opmaken dat in relatieve zin (dus in verhouding tot buitenlandse economieën) sprake is van een economische neergang van de Republiek. De andere bronnen laten ook ‘dalingen’ zien, maar je kunt uit die bronnen niet met zekerheid concluderen dat de economie als geheel achteruit ging. In Leiden daalde de productie van laken, maar misschien liet een andere tak van nijverheid wel een bloei zien. We weten echter dat dit niet het geval was en dat er dus ook in de nijverheid sprake was van een crisis.