DYNAMIEK EN STAGNATIE IN DE REPUBLIEK

advertisement
DYNAMIEK EN STAGNATIE IN DE REPUBLIEK
Hoofdstuk 1: op de drempel van de Gouden Eeuw
De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
In de 15e en 16e eeuw bestond Nederland zoals we dat nu kennen nog niet. Men sprak over de
nederlanden of de landen van herwaarts over. Rond 14.00 kwamen de Nederlanden onder het
gezag van de hertog van Bourgondië.Na de dood van Karel de Stoute trouwde zijn dochter
Maria de Rijke met Maximiliaan van Habsburg(1477). Op deze manier werden de
Nederlanden een onderdeel van het Habsburgse Rijk. De zoon van Maria en
Maximiliaan(Filips de Schone) trouwde met Johanna de Waanzinnige. Hierdoor kwamen de
Habsburgers ook in het bezit van het Spaanse Rijk. Na de dood van Filips de Schone kwam
zijn zoon Karel V in 1515 op 15 jarige leeftijd op de troon. Hij werd heer van de Nederlandse
Gewesten(= soort provincies maar dan met eigen bestuur. Er waren er 17. In 1543 waren ze
allemaal in het bezit van Karel V). Karel V was een machtig vorst. Hij was de niet alleen heer
van de Nederlandse Gewesten, maar ook keizer van het Duitse Rijk en koning van Italië en
Spanje. Door de Europese expansie(ontdekkingsreizen) bezat hij aan het einde van de 15e
eeuw ook grote gebieden in Midden- en Zuid-Amerika. De Nederlandse Gewesten vormden
absoluut geen eenheid. Elk gewest had zijn eigen dialect. Gewoontes, munt, regels en wetten,
enz. Dit was niet handig voor bestuurders zoals Karel V. Onder de Bourgondiërs was reeds
begonnen met het centraliseren van de macht. Hiertoe werd in 1464 de Staten-Generaal
opgericht. Elk gewest moest afgevaardigden sturen. Meestal werd de Staten Generaal
bijeengeroepen om maatregelen van de vorst uit te leggen of om goedkeuring te vragen voor
het heffen van (hogere) belastingen. Meestal gaf de Staten Generaal geen toestemming aan
de vorst om de belastingen te verhogen. Meestal werd de opbrengst gebruikt om in het
buitenland oorlog te voeren, de gewesten hadden hier niks aan. De kloof tussen de vorst en de
gewesten werd steeds groter. De vorst gebruikte benoemde en betaalde raadgevers en vroeg
steeds minder vaak de adel van de gewesten om advies. Karel V werd opgevolgd door Filips
II. Filips II wilde nog veel sterker centraliseren dan zijn voorganger. In 1568 kwamen de
Noordelijke Nederlandse Gewesten(Zeeland, Holland, Utrecht, Gelderland, Overijssel,
Friesland en Groningen) in opstand. Deze opstand wordt ook wel de tachtigjarige
oorlog(1568-1645) genoemd.
Redenen opstand:
1. Ontevredenheid over centralisatiepolitiek:
De gewesten verloren steeds meer van hun privileges(voorrechten). Filips II hief veel zware
directe belastingen zoals accijnzen(belasting bij verkoop product) op bier, laken, enz.
2. Kritiek op strenge vervolging van protestanten:
Sinds de reformatie(protestbeweging tegen misbruiken katholiek kerk) had het
protestantisme in de Noordelijke Nederlanden veel aanhangers
De Nederlanden raakten door de tachtigjarige oorlog gescheiden van elkaar. De Noordelijke
gewesten versloegen de Spaanse troepen en vormden sinds de jaren ’80 van de 16e eeuw de
Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit nieuwe land werd vaak kortweg De
Republiek genoemd. Een nieuwe koning werd gezocht maar niet gevonden.
Ook al waren de Nederlanden in de 16 e eeuw verstedelijkt(50% in steden) , de landbouw
speelde een zeer belangrijke rol. Vanaf de 16e eeuw economische bloei. In de 15e en begin 16e
eeuw waren de zuidelijke gewesten het rijkste(Antwerpen, Gent, Brugge). Holland was toen
nog arm omdat er geen graan kon worden verbouwd. Er was turf(brandstof) gestoken,
grondwater was hiervoor verlaagd waardoor de grond daalde(= inklinking). Graan moest
worden ingevoerd en boeren klusten bij als visser en turfsteker om te overleven. Ook had
Holland last van overstromingen. Hierdoor werd landbouwgrond voor langere tijd
onbruikbaar. De schaarste nam toe en de prijzen stegen enorm. De Hollandse steden waren
klein. Ze konden in het begin niet op tegen de Hanze(= Noord-europese steden die samen
handelden met het Oostzeegebied). De Hollandse steden waren satellieten van Antwerpen,
Gent en Brugge(= spullen kwamen in Hollandse havens binnen en werden dan van hieruit
naar de genoemde steden vervoerd). Ondanks alle problemen bleef de bevolking van Holland
sterk groeien(1514 275.000, 1614 672000). Men slaagde erin deze gestegen bevolking te
blijven voeden door goedkoop graan te importeren vanuit de gebieden rond de Oostzee.
Deze handel was voor de Nederlandse gewesten zo belangrijk dat ze moedernegotie(=
moederhandel) werd genoemd.
Reeds in 1503 was 70% van de schepen op de Sont afkomstig uit de Nederlandse Gewesten.
In het midden van de 16e eeuw was Amsterdam de Graanmarkt van de Nederlanden. Graan
werd gebruikt voor brood en bier. Vanaf de 15e eeuw krijgen de Hollandse handelaren het aan
de stok met de Hanze. De Hollanders concurreerden de Hanze weg omdat ze beschikten over
grotere en betere schepen. Er wordt zelfs geweld gebruikt maar de Hollanders winnen. In
1544 worden de Hollanders door de koning van Denemarken toegelaten tot de Oostzee zonder
dat ze meer tol moeten betalen dan andere landen.
Effecten Graanhandel Oostzee op de landbouw en andere economische sectoren in de
Noordelijke gewesten:
1.
Hollandse landbouw wordt de efficiëntste van Europa: boeren schakelen over op gewilde
handelsproducten zoals vlas, Hennep(touw), koolzaad(olie) zuivel en vlees. De meeste boeren
specialiseerden zich in één product(gecommercialiseerd). Deze producten werden in het
Oostzeegebied verkocht.
2.
Waterschappen met dijkgraven aan het hoofd beschermen de kostbare landbouwgrond met
goed onderhouden en veilige dijken.
3.
In het Oostzeegebied was ook vraag naar laken, zout en wijn. Deze producten haalden de
Hollanders in Zuid-Europa. In tijden van tegenvallende oogsten verkochten ze in ZuidEuropa graan uit het Oostzeegebied.
4.
Haring was geliefd in het Oostzeegebied. Hierdoor groeide de haringvisserij(500 schepen!!).
Door het haringkaken(weghalen kieuwen en ingewanden en dan in ton met zout gooien, ZVL
uitvinding) bleef de haring veel langer houdbaar.
5.
Door de commercialisering en specialisering van de landbouw waren hier minder arbeiders
nodig. Deze mensen verhuisden naar de steden en vonden hier werk in handel of nijverheid =
urbanisatie
Door de bevolkingsgroei en de commercialisering van de landbouw steeg de vraag naar
producten en diensten vooral in de Hollandse en Zeeuwse steden. In deze steden groeide in de
15e en 16e eeuw de textielnijverheid(Leiden). Ook de scheepsvaart en
scheepsbouw(Amsterdam, Edam, Hoorn, Enkhuizen) maakten gouden tijden door. Voor de
handel met de Oostzee en Zuid-Europa waren veel schepen nodig. Kooplieden investeerden
samen in de bouw van een schip = partenrederij. Hierdoor werden de financiële risico’s
gespreid. Het aantal schepen nam enorm snel toe. Begin 16e eeuw bezat de republiek meer
schepen dan de handelsvloot van Engeland en Frankrijk samen. In de 16e eeuw was het
belangrijkste schip wat gebouwd werd het karveel. In de republiek ontstonden ook trafieken.
Dit waren bedrijven waar een ruwe grondstof werd bewerkt tot een eindproduct(bijvoorbeeld
houtzagerij). In de Hollandse steden was de invloed van de gilden beperkt. De
nijverheidlieden werden hierdoor niet beperkt door de regels van de gilden. In de 16e eeuw
stonden de Hollandse en Zeeuwse steden nog in de schaduw van Brugge en Antwerpen.
Vooral Antwerpen was een wereldhaven geworden. Vooral luxeproducten werden van hieruit
verhandeld. De Portugezen verkochten vanuit Antwerpen hun specerijen. Langzaam maar
zeker nam Amsterdam aan het einde van de 16e eeuw deze positie over. Veel Antwerpse
kooplieden kregen in deze tijd minder inkomsten door de financiële problemen van de
Habsburgers. In 1585 was Antwerpen door de Spanjaarden heroverd. Holland en Zeeland
sloten de Schelde af. Hierdoor werd handel drijven vanuit Antwerpen erg moeilijk. Veel
kooplieden(Joden) en arbeiders uit Antwerpen trokken weg naar de steden in de Noordelijke
Nederlanden, met name Amsterdam. Mede door hun kapitaal, kennis en handelscontacten
werd Amsterdam één van de belangrijkste steden van Europa. Na 1585 werd Amsterdam
stapelmarkt( = handelaren zorgen voor de aanvoer van grondstoffen en producten. Deze
worden bewerkt, opgeslagen en bij voldoende vraag doorverhandeld. Hoe groter de vraag, hoe
hoger de verkoopprijs). In de stad verrezen enorme pakhuizen waarin de goederen werden
opgestapeld. Zo ontstond een redelijk constante voorraad goederen waardoor de prijzen
minder snel schommelden(goed voor de economie). Handelaren verdienden veel geld met het
inkopen van grondstoffen, het laten bewerken hiervan en het weer doorverkopen van de
eindproducten. Dit systeem wordt handelskapitalisme genoemd. De handel in de republiek
was in handen van een klein groepje kooplieden-regenten. Deze rijke burgers werkten veel
met elkaar samen en verdeelden de belangrijkste baantjes onderling(familieleden). Ook
hadden ze belangrijke functies in het bestuur van de steden en gewesten. De verschillende
steden en gewesten bleven hun regionale economieën behouden(door invoerrechten, tolheffen,
munten, enz) Van eenheid was geen sprake. Alleen de Hollandse en Zeeuwse steden
handelden over grotere afstanden.
Hoofdstuk 2: De Gouden Eeuw 1585-1672
De republiek was uniek omdat:
1. Er was geen eenheid tussen de gewesten.
De republiek was een Statenbond van zelfstandige gewesten. Ieder gewest werd bestuurd
door de gewestelijke staten(boeren, adel, steden). De gewestelijke staten van elk gewest
stuurde afgevaardigden naar de Staten generaal. Holland was het rijkste gewest, het zorgde
voor de meeste inkomsten en had dus ook de meeste invloed. De Staten Generaal nam
besluiten over buitenlandse politiek, defensie, het bestuur van de generaliteitslanden(=
delen van Groningen, Limburg, Vlaanderen en Brabant die waren terugveroverd op de
Spanjaarden). In de republiek was er sprake van PARTICULARISME(= elke stad of gewest
regelde een heleboel dingen nog op zijn eigen manier, het hoogste gezag lag bij de gewesten.)
In de meeste Europese landen werd er bestuurd vanuit één punt. De republiek was met haar
systeem uniek in Europa!!
2. De republiek had geen vorst als staatshoofd. Na de opstand was er gezocht naar een
geschikt iemand maar deze was niet gevonden. Vanaf 1588 was er sprake van een republiek.
De andere Europese landen werden geregeerd door koningen die hun macht steeds verder
probeerden uit te breiden(denk aan lodewijk XIV van Frankrijk). In de republiek waren de
machtigste politieke personen de stadhouders en raadspensionaris van Holland. Elk gewest
koos zijn eigen legeraanvoerder. Deze persoon werd stadhouder genoemd. De stadhouder
had ook politieke macht(benoemen bestuurders steden en gwesten, gratie). In de praktijk
kozen meerdere gewesten dezelfde persoon als stadhouder uit afstammelingen van Willem
van Oranje. Vaak waren er in de republiek twee verschillende stadhouders: één van Holland,
Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel(uit het huis van Oranje) en één van Friesland en
Groningen(uit het huis van Nassau-Dietz) Deze stadhouders streden met de
raadspensionaris van Holland om de grootste politieke macht. De raadspensionaris van
Holland was landsadvocaat; de belangrijkste adviseur van de gewestelijke staten van Holland.
Hij leidde vergaderingen, voerde besluiten uit en onderhandelde met buitenlandse bestuurders.
Ook stond hij aan het hoofd van de afgevaardigden van het gewest Holland in de StatenGeneraal. De belangrijkste raadspensionarissen tijdens deze periode waren Johan van
Oldenbarnevelt(1586-1618) en Johan de Witt(1653-1672).
Terug naar de landbouw. Aan het einde van de 16e eeuw ontstaat de nieuwe Hollandse boer:
- specialiseerden zich in handelsgewassen
- ze durfden te investeren in hun bedrijf
De vraag naar dit soort goederen was toegenomen door de vraag naar luxe
landbouwproducten(zuivel, vlees) van de toegenomen stedelijke bevolking die koopkracht
genoeg bezat en de nijverheid had vlas(textiel) en hennep(voor touw) nodig. In het westen en
noorden waren amper meer keuterboeren(arme boeren in loondienst, weinig grond) te vinden.
Er waren steeds meer commerciële boeren te vinden die vee hielden op hun graslanden. De
melk van dit vee werd verwerkt in zuivelproducten. Door het vele vee was er voldoende mest
om de grond vruchtbaar te houden. Om meer te kunnen produceren probeerde men beter vee
te fokken en het vee kreeg toen al krachtvoer te eten. De landbouw in de republiek
produceerde veel meer dan de landbouw in de ons omringende landen. De landbouw was
intensief en gespecialiseerd. Vermogende burgers uit de steden investeerden hun geld in de
landbouw. Met dit geld werd de infrastructuur verbeterd en nieuw land
aangewonnen(inpolderen). Er werden trekvaarten aangelegd(= kanalen met daarlangs een
zogenaamd jaagpad. Trekschuiten waren schepen die werden getrokken door paarden). Het
vervoer van personen en goederen verliep hierdoor sneller. Ook kregen de steden extra
inkomsten door tolheffing. In het midden van de 16e eeuw was er 400km trekvaart.
Inpolderingen of droogmakingen werden gerealiseerd door een rij molens(van laag naar
hoog, een zogenaamde molengang) het water uit een gebied te laten wegpompen. Grote delen
van Holland werden in de 17e eeuw drooggelegd. Het was uitstekende nieuwe
landbouwgrond(zeeklei). Ook bleef men turf winnen als brandstof voor de nijverheid. Na
1650 daalden de landbouwprijzen. De Nederlandse boeren waren kapitaalkrachtig en gingen
nog efficiënter produceren. Ze hadden weinig last van deze crisis en concentreerden zich op
producten die hun prijs behielden.
De steden in de gewesten Holland en Zeeland groeiden in de 17e eeuw enorm. Er kwamen
veel nieuwkomers bij vanaf het platteland en vanuit het buitenland(Duitsland). Na 1585 steeg
de vraag naar nijverheidsproducten door de bevolkingsgroei en de toegenomen welvaart. Ook
werd er veel geëxporteerd.
De nijverheid bloeide enorm op door de volgende faktoren:
- er was voldoende kapitaal en de rente op leningen was laag. Hierdoor veel nieuwe
bedrijven.
- dor de stapelmarktfunctie van Amsterdam waren er voldoende grondstoffen die
bewerkt moesten worden. Zo ontstond suikerraffinage(uit suikerriet) en door de
visserij waren er zoutziederijen en zeepziederijen(= producerende bedrijven, van
levertraan werd zeep gemaakt)
- De exportmogelijkheden waren enorm: goede havens en een enorme handelsvloot
- Er was voldoende kennis door de toestroom van de in 1585 uit Antwerpen komende
immigranten. Dit waren vooral ambachtslieden en handelaren. Zij namen hun kapitaal,
technische kennis en commerciële kennis mee. Door hun toedoen ontstonden in het
noorden nieuwe bedrijfstakken zoals textielnijverheid.
- Er waren goedkope energiebronnen aanwezig: turf en windkracht.
- Lage invoerrechten op bouwmaterialen en grote technische kennis zorgen ervoor dat
de scheepsbouw gaat standaardiseren. Men ontwerpt een nieuw type: het fluitschip:
groter laadoppervlakte dan het karveel en een smal denk: hierdoor hoefde er weinig
sonttol(doorgang Denemarken-Oostzee) betaald te worden want deze werd berekend
aan de hand van het dekoppervlak. Van de bloei van de scheepsbouw profiteerden ook
andere bedrijfstakken zoals touwslagerijen, zeilmakerijen en de wapenindustrie.
In de republiek waren de volgende vormen van nijverheid te vinden:
1. Huisnijverheid: boeren verdienden wat bij door spinnen en weven
2. Trafieken of manufacturen: waren te vinden in de steden. Kleine werkplaatsen waar de
arbeiders betaald werden per stuk
3. Suikerraffinarderijen en scheepswerven waren voorbeelden van grote kapitaalintensieve
bedrijven.
Bedrijven in de republiek kenden een grote vrijheid. Men had geen last van gildenregels. Er
was reeds sprake van arbeidsdeling: de fabricage van een product werd verdeeld in
verschillende fases. Elke fase werd uitgevoerd door een andere arbeider. De werklieden
werkten tegen lage lonen en hadden weinig rechten. Er waren altijd mensen te vinden die wel
wilden werken(immigranten).
Vanaf 1595 gaat de republiek ook handel drijven buiten Europa. De eerste schipvaart vindt
plaats waarbij de Nederlanders de zeeweg naar Indië vinden. In 1602 ontstaat de VOC: de
Verenigde Oostindische Compagnie. Deze kreeg het monopolie(=alleenrecht) op de handel
ten oosten van Kaap de Goede Hoop(Indië). De VOC mocht hier dingen van het bestuur van
de republiek die normaal alleen een staat mag: oorlog voeren, handel drijven, recht spreken,
enz. De VOC handelde in specerijen(17e eeuw) en thee(18e eeuw). Er waren ook
handelscontacten met West-Afrika en het Caribische gebied. Om dit in goede banen te leiden
werd in 1621 de WIC opgericht(West Indische Compagnie). De WIC deed aan
driehoekshandel(zie blz. 33): goud, tabak, suiker en slaven werden via de driehoeksroute
verhandeld. Ook deed de WIC aan kaapvaart: vijandelijke schepen(Spaanse) mochten door
de staten generaal worden buitgemaakt. Belangrijkste succes: in 1628 werd bij Cuba de
Spaanse zilvervloot(zilver uit Zuid-Amerika) door Piet Hein veroverd. In 1614 werd ook de
noordse compagnie opgericht: walvisvaart.
Rond 1600 ontstaan in Amsterdam speciale instellingen om de internationale handel in goede
banen te leiden:
1. De wisselbank:
Hier kon je geld veilig onderbrengen of wisselen tegen andere valuta
2.
De koopmansbeurs:
Permanente jaarbeurs waar je informatie over prijzen van goederen verzekeringsfuncties kon
opvragen.
2. De bank van lening:
Hier kon geld worden geleend met goederen als onderpand.
Ook op het gebied van de economie bleven de regionale verschillen groot. Holland en
Zeeland waren goed ontwikkeld, de gewesten in het zuiden en oosten liepen achter. Er werd
alleen samengewerkt wanneer dit echt nodig was(nationale markt)
Bevolkingsopbouw van de republiek:
1. De Gegoede burgerij: Minder dan 10 % van de bevolking. Binnen deze groep maakten de
regenten op politiek en economisch gebied de dienst uit(enkele zeer rijke families)
2. De kleine burgerij: kleine ondernemers zoals winkeliers en gegoede ambachtslieden.
3. De volksklasse: 60 tot 70%: geschoolde arbeiders, losse arbeiders, dienstpersoneel. Vaak
verdienden ze net genoeg om te kunnen leven.
4. Ouderen en wezen: werden onderhouden door de armenzorg en liefdadigheidsinstellingen.
De meeste Nederlanders leefden in kerngezinnen. Men trouwde laat(v25) omdat men zelf
voor het gezin moest kunnen zorgen. Vrouwen werkten mee maar waren
handelingsonbekwaam. Vrouwen konden scheiden. Er kwamen veel immigranten. Eerst (na
1620) vooral Duitsers, later veel Britten en Joden en religieus vervolgden.
De gouden eeuw viel samen met een internationaal onrustige periode van veel oorlogen.
Van 1609-1621 was er even vrede met Spanje. Daarna vond van 1618-1648 de dertigjarige
oorlog plaats in het Duitse rijk. Dit was goed voor de Nederlandse textielexport naar
Duitsland(Duitse bedrijven verwoest). In 1648 vrede met Spanje door de Vrede van Münster.
Dit zorgde voor een bloeitijd in de handel tot het midden van de 17e eeuw
Vanaf het midden van de 17e eeuw gaan Engeland en Frankrijk mercantilistische
maatregelen nemen: de eigen handel wordt beschermd door invoerrechten en verboden.
Hierdoor raakt de republiek in oorlog met Engeland(1e en 2e Engelse oorlog(1652-1654 en
1665-1667). In 1650 stierf stadhouder Willem II van Oranje. Er werd geen nieuwe stadhouder
gekozen. Hierdoor raakte het landleger in verval. In het rampjaar 1672 vielen Engeland,
Münster, Frankrijk en Keulen de republiek aan. Franse troepen trokken de republiek binnen.
Het duurde jaren voor de schade was hersteld.
Hoofdstuk 3: De Zilveren Eeuw
In 1672 doorstond de republiek de aanval van Frankrijk, Engeland, Münster en Keulen. De
Hollandse waterlinie(verdedigen door stukken grond onder water te zetten) had de Franse
troepen tegengehouden. Zeeheld Michiel de Ruyter had met zijn vloot een Engelse invasie
op de kust van Zeeland en Holland kunnen voorkomen.
In 1672 werd de roep om een nieuwe stadhouder die de militaire problemen zou aanpakken
groot. Willem III werd in 1672 benoemd door Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en
Overijssel. Willem III wist de bezette gebieden te bevrijden en Franse troepen terug te dringen.
Johan de Wit, de raadspensionaris, kreeg de schuld van het rampjaar 1672. In augustus 1672
werden hij en zijn broer in Den Haag door het volk gedood. Frankrijk bleef het grootste
gevaar. Willem III wilde met andere landen een blok vormen om Frankrijk te stoppen(=
coalitiepolitiek). Veel regenten waren vanwege de winstgevende handel met Frankrijk tegen
deze politiek maar Frankrijk werd steeds agressiever. Het land stelde hoge importheffingen
in(slecht voor Nederland) en in 1685 werd het Edict van Nantes ingetrokken: dit was een
verdrag wat de Franse protestanten(hugenoten) geloofsvrijheid gaf. Tienduizenden hugenoten
vluchten naar Nederland.
In 1688 trouwde Willem III met de Engelse Mary Stuart en werd hij ook koning van Engeland.
Lodewijk XIV verklaarde hem meteen de oorlog. Deze oorlog duurde 9 jaar. De Fransen
bezetten de Zuidelijke Nederlanden. In 1697 erkende Lodewijk XIV Willem III als koning
van Engeland maar in 1701 was het reeds opnieuw oorlog met Frankrijk. Dit conflict werd de
Spaanse successieoorlog(Spaanse koning was dood en had geen opvolger) genoemd.
Lodewijk XIV won. Zijn kleinzoon werd ook koning van Spanje.
Willem III stierf in 1702. De republiek was door de vele oorlogen in geldproblemen gekomen.
Er werd geen nieuwe stadhouder gekozen(tweede stadhouderloze tijdperk). Weer werd er
weinig geld geïnvesteerd in de landverdediging. De Staten-Generaal voerden een neutrale
politieke koers en sloot een (maritiem= zee) verbond met Engeland. Op deze manier hoopten
de regenten de handel en nijverheid te beschermen. Vooral de zeegewesten(Holland en
Zeeland) vonden dit een goede politiek. De landgewesten wilden een sterker landleger en
waren het dus niet eens met deze politiek. Ook was er nog een tweedeling tussen pro Engelse
en pro Franse handelaren. Men kwam er niet uit. Door het particularisme(elke stad of
gewest regelde een heleboel dingen nog op zijn eigen manier, het hoogste gezag lag bij de
gewesten) en de trage besluitvorming kon men geen besluiten nemen om de situatie te
verbeteren.
In de tweede helft van de 18e eeuw werd een groot deel van de hierboven gevoerde discussie
uitgevochten via de zogenaamde pamfletten. Een pamflet was een kort geschrift waarin de
schrijver kort en fel zijn standpunt naar voren bracht. In deze pamflettenoorlog voerden de
twee partijen een heftig debat. Uiteindelijk raakten de meeste mensen ervan overtuigd dat de
zeehandel alleen kon blijven voorbestaan als men de kant koos van Engeland. De
zeegewesten/pro Engelse krachten hadden dus gewonnen.
In 1747 werd de roep om een stadhouder echter weer groot. Weer dreigde een aanval van
Frankrijk. Leger en vloot waren verwaarloosd. Alle gewesten benoemden Willem IV van
Oranje tot stadhouder. Ook werd besloten dat de functie van stadhouder vanaf nu erfelijk
zou zijn. De republiek begon vanaf nu steeds meer op een monarchie te lijken. Tijdens het
bewind van Willem V(vanaf 1751) kwam er steeds meer kritiek op de macht van de
stadhouder. De kritiek kwam van een groep die zich de patriotten noemde. Deze mensen
maakten zich grote zorgen om de toestand van het land. De macht was in handen van een
kleine groep regenten, die zich steeds verder terugtrokken uit de actieve handel(ze leefden van
de rente van het verdiende geld). De patriotten stonden wel midden in de samenleving. Ze
wilden dat het volk iets te zeggen kreeg en zichzelf moest ontwikkelen(verlichting). Alleen
zo kon in hun ogen een land welvaart verkrijgen. Van 1780 tot 1784 was Nederland opnieuw
in oorlog met Engeland, de Vierde Engelse oorlog. Nederland had de Amerikaanse
opstandelingen gesteund. Hierdoor kreeg de economie het nog zwaarder.
Na 1672 ging de economie in sommige sectoren achteruit. Andere sectoren groeiden juist. Dit
noemen we relatieve achteruitgang. De groei in de republiek was wel veel minder groot als
die van Frankrijk en Engeland.
Redenen voor het economische succes van Frankrijk en Engeland:
- In Frankrijk en Engeland heerste politiek rust. Hierdoor groeide de bevolking. Het
aantal werknemers steeg en ook de binnenlandse vraag naar goederen steeg.
- De Fransen en Engelsen bouwden hun kolonies steeds verder uit
- Frankrijk en Engeland namen steeds meer mercantilistische maatregelen om de eigen
economie te beschermen. Bijvoorbeeld de Engelse Acte van Navigatie(Navigation
Act). Door het invoeren van deze wet mochten alleen nog Engelse schepen nietEuropese producten naar Engeland brengen.
Ook landbouw en nijverheid gingen achteruit. De boeren in het westen en noorden van de
republiek kregen afzetproblemen door de concurrentie met Engeland. De lonen en
belastingen(door de vele oorlogen) waren hoog. Ook brak er driemaal veepest uit waarbij
80% van het vee stierf. In de tweede helft van de 18e eeuw groeide de landbouw weer een
beetje. De vraag was toegenomen door de grotere Europese bevolking. Ook waren boeren op
zoek gegaan naar technische verbeteringen om arbeidskosten te besparen. De pachtprijzen en
de belastingen waren gedaald. Er kwamen nieuwe succesvolle boerensectoren zoals de
vetmesterij en de jeneverstokerij: rond Schiedam werd jenever gestookt van graan. Het
restafval werd gebruikt om de koeien vet te mesten. In de andere gewesten had men minder
last omdat de boerenbedrijven hier zelfvoorzienend waren, meerdere producten verbouwden
en wat bijverdienden door huisnijverheid. Ook steeg de vraag naar de aardappel, die in deze
gewesten verbouwd werd, na 1730 enorm
Ook de nijverheid kreeg klappen. Vooral de scheepsbouw en trafieken hadden het zwaar. Hoe
reageerde de nijverheid? In kleine steden lieten gilden geen nieuwe concurrenten toe. De
textielindustrie verplaatste haar productie vanwege de hoge lonen naar het platteland en het
zuiden en oosten van de republiek. In West-Brabant en twente vond door de komst van de
textielnijverheid economische groei plaats. Er waren ook bedrijfstakken die goed bleven
draaien: papierindustrie, suiker, en steenbakkerijen. In de republiek werden veel buitenlandse
boeken gedrukt omdat de schrijvers in eigen land niet mochten produceren. De republiek was
tolerant.
De internationale handel groeide niet langer door de concurrentie van Engeland en Frankrijk,
het verzanden van de havens en de vele oorlogen. Amsterdam werd als stapelmarkt minder
belangrijk door de opkomst van steden als Londen en Le Havre. Door technische
verbeteringen aan schepen verliep het vervoer een stuk sneller. Goederen werden steeds vaker
direct uitgewisseld tussen het exportland en het importland. Nederlandse handelaren
probeerden de organisatie van deze voorbijlandvaart in handen te krijgen(veel landen
hadden geen eigen schepen). Veel kooplieden gingen zich door het afnemen van de handel
steeds meer bezig houden met het bank en effectenwezen. Ook buitenlandse bedrijven en
overheden leenden geld bij deze banken vanwege de lage rente. Ook deed men aan
commissiehandel: handel drijven voor een ander in ruil voor een deel van de winst.
Ook groeide de handel in aandelen(VOC). De kapitaalmarkt van Amsterdam groeide zo dat
Amsterdam het financiële centrum werd van Europa. De Staten-Generaal stimuleerde de
handel in aandelen. Rijke burgers konden geld uitlenen aan de staat in ruil tegen een
aantrekkelijke rente. De WIC en de VOC verloren hun winstgevendheid langzaam maar zeker.
Vooral de VOC moest steeds meer geld steken in militaire en bestuurlijke zaken. Ook was er
veel corruptie. Rond 1800 gaan zowel de WIC als de VOC failliet. Ook met de visserij gaat
het slecht. De vraag naar haring daalde. Ook op de walvisvaart werd rond 1800 geen winst
meer gemaakt.
De relatieve economische achteruitgang bracht een publiek debat op gang in de republiek.
Men vroeg om een samenhangend economisch beleid: afschaffen tolbarrières gewesten,
samen wegen en kanalen aanleggen, zorgen voor dezelfde belastingen. Vooral in Holland
waren de belastingen door de vele oorlogen veel te hoog. De belastingen werden geïnd door
particulieren die deze gepacht hadden. De overheid sprak een minimumopbrengst(pachtsom)
met deze mensen af, maar alles wat ze meer ophaalden mochten ze zelf houden. In 1747 en
1748 kwam het tot de pachtersoproeren: de bevolking kwam in opstand tegen de
belastingpachters maar ook tegen de zelfverrijking van de regenten en de vele immigranten.
Burgers gingen samen werken om één blok te kunnen vormen tegen de regenten(doelisten)
Het systeem van de belastingpacht werd onder druk hiervan afgeschaft maar de regenten
bleven aan de macht.
Ondertussen verarmde de bevolking. Dit werd verpaupering genoemd. In Amsterdam kreeg
aan het einde van de 18e eeuw 15% van de bevolking ondersteuning in de winter. Veel
mensen verloren hun baan en door de hogere accijnzen werden producten duurder.
Liefdadigheidsinstellingen zorgden voor hen. Hierop was veel kritiek. De patriotten zeiden
dat er zo gezorgd werd dat de armen niet meer wilden werken. Ze wilden dit probleem
oplossen door het onderwijs. De regenten waren een oligarchie(macht in handen van klein
groepje mensen) gaan vormen. Men liet geen nieuwkomers meer toe in deze groep. De
bestaande regentenfamilies verdeelden onderling de belangrijke bestuursbanen bij toerbeurt of
volgens een vastgesteld schema voor de verdeling van ambten: het contract van
correspondentie. De regenten verdienden vooral geld door de handel in aandelen en
obligaties: geld uitlenen aan de overheid van een stad of gewest wat later met rente wordt
terugbetaald. Ze namen aandelen met weinig risico. Hierdoor kwamen er geen nieuwe
uitvindingen: in alles waar risico aan kleefde werd niet geïnvesteerd.
In de landgewesten had de adel nog steeds veel aanzien en macht maar hun groep werd steeds
kleiner. Ook zij leden verliezen door de problemen in de landbouw maar ze konden dit
compenseren door hun functies in het bestuur en of leger. De positie van de vrouw was in de
18e eeuw achteruit gegaan. Ze kreeg minder onderwijs en de lonen daalden. De vrouw kreeg
steeds meer de rol van moeder en huisvrouw. De huwelijksleeftijd steeg naar 30. In
Amsterdam was er een vrouwenoverschot. Vrouwen bleven hierdoor ongehuwd. De
immigratie daalde(geen arbeiders meer nodig). Wel nam migratie toe: mensen uit de
landgewesten trokken naar de Hollandse steden op zoek naar een beter bestaan.
Hoofdstuk 4: Van relatieve achteruitgang naar absolute stagnatie 1780-1806
Zoals al vermeldt in hoofdstuk 3 wilden de patriotten economische en politieke hervormingen
om de republiek te redden. Stadhouder Willem V en een deel van de regenten wilden hier niks
van weten. De republiek kreeg na 1780 te maken met grote problemen. De vierde Engelse
oorlo(1780-1784) verliep niet succesvol voor de republiek. Deze militaire gebeurtenis toont
aan dat de republiek niet langer een grote mogendheid was. De slag bij de Doggersbank(1781)
werd door de Engelsen gewonnen. De overzeese handel kwam helemaal stil te liggen. Dit had
rampzalige gevolgen voor de economie. De patriotten wilden dat Willem V vertrok. Hij had
de vloot niet sterk genoeg gehouden en benoemde vriendjes op belangrijke posten. Volgens
de patriotten dachten de regenten alleen maar aan hun eigen belang. Vaderlandsliefde was hen
vreemd. In de republiek ontstond een soort burgeroorlog: het land was verdeeld in twee
kampen: de oranjezinden(steunden de stadhouder) en de patriottten. Langzaam maar zeker
namen de patriotten de macht over in steden en gewesten. Binnen de patriotten waren er veel
verschillende meningen over hoe de crisis moest worden opgelost maar hun haat ten opzichte
van Willem V verenigd hen. In 1787 krijgt Willem V militaire steun van Pruisen(zijn vrouw
kwam daar vandaan). De patriotten werden verjaagd maar zouden in 1794 terugkeren samen
met Franse troepen. In 1795 vluchtte Willem V naar Engeland. Vanaf nu werd Nederland De
Bataafse Republiek genoemd. Deze stond onder leiding van de patriotten maar de Franse
invloed bleef groot. In 1806 benoemde Napoleon zijn broer Lodewijk Napoleon tot koning
van Nederland.
In de 18e eeuw kreeg de republiek steeds meer las van internationale concurrentie. Steeds
meer regenten staken hun geld niet opnieuw in de economie maar ze leenden hun geld uit
tegen hoge rentes. Hierdoor werden bedrijven niet meer gemoderniseerd of vergroot. De
regenten staken hun geld wel in een luxe leventje voor henzelf(“verfransing”).
Ook het feit dat de republiek geen centraal bestuur had brak haar nu op. De gewesten werkten
te slecht samen om de centralistische staten Engeland en Frankrijk het hoofd te kunnen bieden.
De staatsschuld was veel te hoog. Om deze te kunnen betalen werden de belastingen
voortdurend verhoogd. Mensen verloren koopkracht en dit was vervolgens slecht voor handel
en nijverheid. Amsterdam verloor haar functie als stapelmarkt en ook met de kapitaalhandel
was steeds minder geld te verdienen. De steden liepen leeg en de mensen trokken weer naar
het platteland om werk te vinden = de-urbanisatie
Download