Examenvragen Preventieve en Maatschappelijke

advertisement
Katholieke Universiteit Leuven
Faculteit Geneeskunde
Schakelprogramma: Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde
Academiejaar: 2011 - 2012
Opleidingsonderdeel: Introductie in de preventieve en maatschappelijke gezondheidszorg
Examenvragen Preventieve en
Maatschappelijke gezondheidszorg
Beyen Annelies
Calmeyn Klaas
Campe Elien
Decadt Ine
Decraene Jaana
Delaere Maarten
Deryckere Helena
De Somer Hélène
Lebleu Jolien
Juni 2012
1. Hoe heeft de Vlaamse overheid haar preventieve gezondheidsbeleid
organisatorisch gestructureerd?
Doordat alle persoonsgebonden aangelegenheden toegeschreven staat aan de
gemeenschappen, wordt het preventieve gezondheidsbeleid georganiseerd door de
Vlaamse Overheid. Het Vlaams ministerie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin omvat 1
departement en 7 agentschappen, oa het Agentschap Zorg en Gezondheid. Dit agentschap
kent 5 afdelingen, waaronder PREVENTIE.
Op 21 november 2003 ontwikkelde men een decreet betreffende het preventieve
gezondheidsbeleid. Dit decreet werd gewijzigd op 20 maart 2009. We spreken van het
zogenaamde ‘preventiedecreet’. Dit decreet omvat 4 onderdelen: basisprincipes en
aandachtspunten, actoren, werkwijze preventiebeleid en ordeningsmodel voor preventieinitiatieven
Inhoud:
1. Basisprincipes en aandachtspunten
2. Actoren
2.1 Logo’s
2.2 Partnerorganisatie
2.3 Organisaties met terreinwerking
2.4 Individuele zorgverstrekkers
3. Werkwijze en preventiebeleid
4. Ordeningsmodel voor preventie-initiatieven
1. Basisprincipes en aandachtspunten
- Het doel van Vlaams preventief gezondheidsbeleid is gezondheidswinst, en dit trachten te
realiseren op bevolkingsniveau.
(= beter en langer leven: winst op vlak van kwantiteit + kwaliteit van het leven).
Men kan dit verwezenlijken door gezondheidsbevordering (versterken van positieve
determinanten voor gezondheid) en ziektepreventie (uitschakelen van bedreigende factoren
voor gezondheid; vb maatregelen tegen giftige gassen op de werkvloer  plaatsen
afzuigsysteem).
- wetenschappelijk onderbouwde interventies
- verantwoordingsplicht en resultaatgericht van de
*overheid: conferentie, rapportering
*voorziening: beheersovereenkomst
- netwerking i.p.v. instituten (samenwerken is cruciaal)
- samenhang: link naar CLB en Kind & Gezin
- facettenbeleid (valt buiten het domein van de gezondheidszorg, het overstijgt
gezondheidszorg) om zo maximaal te streven naar het bevorderen, beschermen en
behouden van de gezondheid
- mogelijkheid zich te richten tot groepen die behoren tot een bepaalde ontwikkelingsfase of
leeftijdscategorie
2
-extra aandacht voor
* kansarme bevolkingsgroepen
* groepen die in verhoogde mate zijn blootgesteld aan bedreiging van
gezondheid
* toegankelijkheid (is zeer belangrijk!)
Let op: Preventie is – in het kader van het gezondheidsbeleid – meer dan voorkómen van
ziekten. Preventie omvat ook vroegdetectie (tijdig opsporen) en in veel gevallen ook
vroeginterventie (vroeg behandelen) om erger te voorkomen (preventie bij een bepaalde ziekte).
Binnen het preventieve gezondheidsbeleid in Vlaanderen worden 2 methoden toegepast:


Gezondheidsbevordering is de preventiemethode waarbij de processen ondersteund
worden die individuen en groepen in staat stellen om de determinanten van hun
gezondheid positief te beïnvloeden.
Ziektepreventie is de preventiemethode waarbij
het optreden van bepaalde ziekten wordt voorkomen door
 bronnen van gevaar of bedreigende factoren voor de gezondheid weg te
nemen of te beperken;
 beschermende factoren te versterken;
o de gezondheidsschade door ziekten wordt beperkt of de genezingskans wordt
vergroot door tijdige opsporing van ziekten of risico’s.
o
2. Actoren
De Vlaamse overheid werkt samen met verschillende actoren om het preventief
gezondheidsbeleid te realiseren:

Logo's zijn
locoregionale
netwerken
Gezondheidsoverleg en -Organisatie).
voor
preventie
(Loco-regionaal
Logo’s vormen geografisch afgebakende netwerken waarbinnen verschillende
organisaties samenwerken om het Vlaamse preventieve gezondheidsbeleid uit te
voeren op locoregionaal niveau. Logo’s helpen dus in hun werkgebied de maatregelen
en acties uit te voeren die de Vlaamse overheid neemt om de gezondheid van de
bevolking te bevorderen, te beschermen of te behouden.
Er zijn 15 Logo’s in Vlaanderen en Brussel. Ze hebben een werking binnen een
vastgelegd geografisch gebied

Partnerorganisaties (=PO) zijn centra voor expertise inzake preventie rond een
bepaald beleidsthema. De expertise heeft betrekking op gezondheidsbevordering en/of
ziektepreventie of het aanleveren van registratiegegevens of een combinatie ervan.
De partnerorganisaties ondersteunen de Logo's, de organisaties met terreinwerking,
de individuele zorgaanbieders en anderen die instaan voor het veldwerk. Ze verstrekken
onder andere informatie en advies, ontwikkelen methodieken en materialen, en
ondersteunen de implementatie en het gebruik ervan.
3
Voorbeelden: VIGEZ, VAD, Sensoa, Kind en Gezin, Domus Medica, VWVJ,
ConsortiumBO,
Spuitenruil,
Vlaamse
diabetesvereniging,
Expertisecentrum
Valpreventie Vlaanderen, Eetexpert

Organisaties met terreinwerking (=OTW)
Organisaties
met
terreinwerking
zijn
organisaties
die,
naast individuele
zorgaanbieders en anderen, instaan voor het veldwerk binnen de preventieve
gezondheidszorg. Ze doen daarvoor een beroep op de expertise van
de partnerorganisaties. Op lokaal vlak werken ze samen met de Logo's.
De samenwerking tussen de Vlaamse overheid en de organisatie met terreinwerking
wordt bepaald in een meerjarige beheersovereenkomst of convenant en
geconcretiseerd in jaarplannen. In de toekomst zal de Vlaamse overheid
beheersovereenkomsten afsluiten op basis van oproepen.
Voorbeelden: CLB, consultatiebureaus Kind en Gezin, Suïcidepreventiewerkers CGG

Individuele zorgaanbieders
Individuele zorgaanbieders zijn gezondheidswerkers die, naast organisaties met
terreinwerking en anderen, instaan voor het veldwerk binnen de preventieve
gezondheidszorg.
De Vlaamse overheid kan individuele zorgaanbieders opdrachten geven op het vlak van
preventieve gezondheidszorg en hen daarvoor eventueel erkennen of subsidiëren. Veel
hulpverleners, zoals huisartsen, nemen binnen hun dagelijkse activiteiten taken op als
individuele zorgaanbieder. Zij zijn daar niet afzonderlijk voor erkend. Dat is wel het geval
voor de mammografische eenheden.
3. Werkwijze preventiebeleid


Gezondheidsdoelstellingen
Gezondheidsconferentie
 vormt een draagvlak
– nieuwe of te herziene GD of nieuw thema
– formuleert voorstel van GD + preventiestrategieën + raming kostprijs
– voorstel van GD: naar SAR, minister, regering en parlement

Vlaamse werkgroepen
 instrument om beroep te doen op de deskundigheid beschikbaar in de
sector
– welbepaald aspect van het gezondheidsbeleid: voorbereidend (vb GC),
uitvoerend of ondersteunend
– o.a.: Bedrijfsgezondheidszorg, Bevolkingsonderzoek, Borstkankeropsporing,
Voeding en Beweging, Tabak alcohol en drugs, Suïcidepreventie



Bevolkingsonderzoek in het kader van ziektepreventie
Gegevensuitwisseling: operationeel en epidemiologisch informatiesysteem
Afspraken met provincies, gemeenten, VGC
4


Samenwerking en delegatie; coördinatie lokaal facettenbeleid; ondersteuning
Logo’s
Collectieve gezondheidsovereenkomst
 met organisaties binnen of buiten gezondheidszorg
– engagement m.b.t. preventief gezondheidsbeleid
– in principe zonder subsidie
4. Ordeningsmodel voor preventie-initiatieven
Afwegingen vooraleer overheidsinitiatief op vlak van preventie
• ernst gezondheidsprobleem
• mogelijke aangrijpingspunten gekend (zie verder)
• zijn er effectieve methodieken
• kosteneffectiviteit (ook opportuniteitskost)
• haalbaarheid: aanvaard, engagement…
Sleutelwoorden in dit orderingsmodel:
1. (positieve) determinanten en (bedreigende)factoren van de gezondheid
a) exogeen: fysieke, ruimtelijke en materiële omgeving / leefstijl / sociale
omgeving
b) endogeen: genetisch / verworven
2. ziekten en aandoeningen (de gezondheidstoestand zelf)
3. specifieke leeftijdscategorieën of ontwikkelingsfasen (levensfasen)
5
 staat niet op schema
Uitwerking orderingsmodel
A. Exogeen
1. FYSIEKE OMGEVING
Biotische factoren
• voorkomingbeleid: vaccinatiebeleid,
handhygiëne)
blootstelling
vermijden (vb.
Legionella,
• uitbreiding tegen gaan: profylactische maatregelen (vb. bronopsporing TBC,
quarantaine…)
Fysische en chemische factoren
• zowel binnen als buitenmilieu
• streefwaarden + grenswaarden na bespreking in parlement
• aanvullende beschermingsmaatregelen als nadelig effect op gezondheid
• bewakingsnetwerk met biomonitoring, waarvoor een fonds kan opgericht
worden
2.RUIMTELIJKE EN MATERIËLE FACTOREN
• facettenbeleid
• leefomgeving zo inrichten dat dit de levenskwaliteit bevordert
• opsporen van factoren met negatief impact op gezondheid
3.LEEFSTIJL
• lichaamsbeweging
• gezonde eetgewoonten
• ongevallenpreventie
• gezond gebit
• seksuele gezondheid
• stresshantering
• middelengebruik en gokken
4.SOCIALE OMGEVING
• schoolomgeving
• werkomgeving
• woon- en leefomgeving
B. Endogeen
1.ERFELIJKE EN GENETISCHE FACTOREN
6
• opsporen van dragerschap (i.f.v. gezondheid nageslacht): individueel (vb.
huntington) of voor bepaalde groepen (vb. thalassemie)
• opsporen van erfelijke aanleg bij de personen zelf (i.f.v. eigen gezondheid,
familiale borstkanker)
vb.
2.VERWORVEN FACTOREN
enkele voorbeelden:
cholesterolemie
bloedsuiker
bloeddruk
immuniteit
2. Bespreek de huidige gezondheidsprioriteiten van de Vlaamse overheid
(o.a. de verantwoording, de haalbaarheid)?
1. Ongevallenpreventie (te vernieuwen)
2. Tabak, alcohol, drugs
3. Voeding en beweging
4. Infectieziekten en vaccinaties (te vernieuwen)
5. Borstkankeropsporing
7
6. Preventie van zelfdoding
1. Ongevallenpreventie
Doelstelling: Het aantal dodelijke ongevallen in de privésfeer en in het verkeer moet
afnemen met 20 %.
Initiatieven vanuit zorg en gezondheid: valpreventie bij ouderen, preventie brandwonden,
veiligheidsbeleid op school.
2. Tabak, alcohol, drugs
Hoofddoelstelling: het realiseren van gezondheidswinst op bevolkingsniveau door het
gebruik van tabak, alcohol en illegale drugs terug te dringen.
Een Vlaams Actie Plan werd opgesteld.
Subdoelstellingen Tabak:
– Bij personen van 15 jaar en jonger is het percentage rokers niet hoger dan 11% (in
het schooljaar 2004 – 2005 was dit 14,2%)
– Bij personen van 16 jaar en ouder is het percentage rokers niet hoger dan 20% (in
2004 was dit 27.1%)
Subdoelstellingen Alcohol:
– Bij personen van 15 jaar en jonger is het percentage dat meer dan 1 keer per
maand drinkt niet hoger dan 20% (in het schooljaar 2004 – 2005 was dit 26,6%)
– Bij de 15-tot 25-jarigen ligt het percentage jongeren dat minstens 1 keer per week 6
glazen op 1 dag drinkt niet hoger dan 13% (in 2004 was dit 17,3%)
– Bij de mannen van 16 jaar en ouder is het percentage dat meer dan 21 eenheden
per week drinkt niet hoger dan 10% (in 2004 was dit 13%)
– Bij de vrouwen van 16 jaar en ouder is het percentage dat meer dan 14 eenheden
per week drinkt niet hoger dan 4% (in 2004 was dit 5,5%)
Subdoelstellingen illegale drugs:
– Bij personen van 17 jaar en jonger is het percentage dat ooit cannabis of een
andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 14% (in het schooljaar 2004–2005
was dit 19%)
– Bij personen van 17 jaar en jonger is het percentage dat 12 maanden voor de
bevraging cannabis of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 7% (in
het schooljaar 2004 – 2005 was dit 9,9%)
– Bij 18- tot 35-jarigen is het percentage dat 12 maanden voor de bevraging cannabis
of een andere illegale drug heeft gebruikt niet hoger dan 8% (in 2004 was dit 10,7%)
Actieplan
Algemeen: gericht op niet beginnen, eerste gebruik uitstellen, niet regelmatig gebruiken,
stoppen met gebruiken, schade beperken
Integrale aanpak: gelijktijdig een waaier van aan elkaar ondersteunende effectieve
maatregelen (probleem: coherentie met andere bevoegdheidsniveau’s).
8
Sectoren en doelgroepen: school, werkplek, vrije tijd, voorzieningen voor jongeren met
hoog risicoprofiel,..
Structurele krachtlijnen:
- taakafspraken
- capaciteit op terrein doelmatig aanwenden
- investeren in registratie, monitoring en effectevaluatie
Strategische krachtlijnen:
- impact bestaande preventieve acties verbeteren
- methodieken rond tabak, alcohol en drugs integreren waar mogelijk
- uitbouwen van rookstopbegeleiding en vroeginterventie voor alcohol- en
drugsproblemen
- systematische aandacht voor specifieke doelgroepen (mensen in armoede, ethische
culturele midnerheden, gedetineerden) en genderverschillen.
3. Voeding en beweging
Hoofddoelstelling: het realiseren van gezondheidswinst op bevolkingsniveau door een
stijging van het aantal mensen dat voldoende fysiek actief is, evenwichtig eet en een gezond
gewicht nastreeft.
5 subdoelstellingen:
1. stijgt het percentage personen dat voldoende fysiek actief is om gezondheidswinst
te behalen met 10% punten
2. daalt het percentage sedentaire personen met 10% punten
3. stijgt het percentage moeders dat met borstvoeding start (gemeten op dag 6) van
64 naar 74%
4. eten meer mensen evenwichtig overeenkomstig de aanbevelingen van de actieve
voedingsdriehoek.
5.blijft het percentage personen met een gezond gewicht minstens behouden
Vlaams actieplan werd opgesteld.
4. Infectieziekten en vaccinaties
De preventie van infectieziekten moet op significante wijze worden verbeterd, door het
verder verhogen van de vaccinatiegraad voor aandoeningen als polio, kinkhoest, tetanus,
difterie, mazelen, bof en rubella
5. Borstkankerscreening
Hoofddoelstelling: tegen 2012 verloopt het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker
bij vrouwen van 50 tot en met 69 jaar doelmatiger, d.w.z.
• voldoende vrouwen nemen deel,
• meer kankers worden tijdig gevonden en
• er gebeuren zo weinig mogelijk
overbodige onderzoeken.
• Gezondheidsconferentie 16/12/2005
9
• Bevolkingsonderzoek naar borstkanker
M.a.w concreet betekent dit dat ten minste 75% vrouwen uit de doelgroep deelneemt; dat bij
een eerste screening ten minste 25% en bij een vervolgscreening 30% van de gevonden
(invasieve) kankers kleiner is dan 1 centimeter; dat het aantal verwijzingen van deelnemende
vrouwen niet meer bedraagt dan 5%, zodat het aantal overbodige onderzoeken wordt
beperkt.
Waarom borstkankerscreening?
• eerste doodsoorzaak aan kanker bij vrouwen: 2001: 46/100.000 vrouwen
• 2009: nog steeds eerste doodsoorzaak bij vrouwen tussen 40 en 69 jaar (591
overlijdens)
• Multicenterstudie toonde haalbaarheid aan
• Europese aanbevelingen = leidraad
Stand van zaken:
- participatie bevolkingsonderzoek: 48 % : 358.650 deelnemers in 2008-2009 (wenselijke
norm: 75 %)
- voldoende kleine tumoren vinden: (cijfers 2009)
eerste ronde: > 20% (EU-aanvaardbare norm bereikt)
vervolgronde: > 30% (wenselijke norm)
- beperken vals + screeningsresultaten: (cijfers 2009)
eerste ronde: < 7% (aanvaardbare norm)
vervolgronde: < 3% (wenselijke norm)
6. Zelfdoding
Doelstelling: de sterfte door zelfdoding bij mannen en vrouwen moet tegen 2010 verminderd
zijn met 8% ten opzichte van 2000 mede dankzij:
– een daling van het aantal suïcidepogers
– een daling van het aantal personen met een suïcidale ideatie
– een daling van het aantal personen met een depressie.
Actieplan suïcidepreventie 5 strategieën:
1. Het bevorderen van de geestelijke gezondheid:
• Fit in je hoofd en zelfbeoordelingstest: algemene bevolking, jongeren, kansarmen
• Maatschappelijk taboe doorbreken
2. Laagdrempelige telezorg
• Telefonisch + internet
• Zelfmoordlijn, tele-onthaal, kinder- en jongerentelefoon, holebifoon, druglijn
3. Deskundigheidsbevordering van professionelen en netwerking
10
4. Het uitlokken van zelfdoding vermijden
• Richtlijnen voor de media
5. Zorg voor belangrijke risicogroepen
• Opvang suïcidepogers die zich aanmelden via spoed
• Vroegdetectie van jongeren met schizofrene psychose
• Nabestaanden
• MBCT bij recidiverende depressies; KOPP; Holebi’s
Waarom suicidepreventie als gezondheidsdoelstelling?
• In 2006 stierven in totaal 980 personen door zelfdoding.
• Bijna 3 op 4 van hen waren mannen: 700 mannen tegenover 280 vrouwen.
• Suïcide is de meest voorkomende doodsoorzaak bij mannen tussen 25 (2007: 35) en 49
jaar, en bij vrouwen tussen 25 en 39 jaar (2007: 15-19 en 30-39 jaar).
3. De vooruitgang in de geneeskunde maakt het mogelijk om meer en
meer screeningstesten uit te voeren bij grote groepen van de bevolking.
Hoe gaat het beleid best om met dergelijke toegenomen vraag?”
1. Voorwaarden bevolkingsonderzoek
2. Criteria voor een bevolkingsonderzoek
3. Wanneer dient men een bevolkingsonderzoek uit te voeren?
1. Voorwaarden bevolkingsonderzoek
Een bevolkingsonderzoek (BVO) zonder toestemming van minister is verboden. Een
Vlaamse werkgroep BVO beoordeelt de aanvragen aan de hand van criteria en adviseert de
minister
2. Criteria bevolkingsonderzoek
Om met de toenemende vraag om te gaan, mag slechts een bevolkingsonderzoek worden
uitgevoerd als aan volgende criteria wordt voldaan (zo wordt er verhinderd dat er voor het
minste een bevolkingsonderzoek op poten wordt gezet):
1. De ziekte of de aandoening
o.a.: belangrijkheid gezondheidsprobleem, natuurlijk verloop en vroege
stadia gekend
2. De doelgroep
o.a.: juiste keuze, bereikbaar, kan iedereen participeren
3. Het screeningsinstrument en de toepassing ervan
o.a.: veilig, nauwkeurig, duidelijke afkapwaarde, maatschappelijk aanvaard,
interval tussen opsporen en optimaal moment van behandeling kort genoeg
4. De diagnose, behandeling of andere zinvolle en verantwoordelijke
handelingen
11
o.a.: voldoende meerwaarde voor vroeg behandelen, meer baat dan nadeel,
wetenschappelijke
consensus,
beschikbaar
en
toegankelijk,
kwaliteitsgaranties
5. Het volledige bevolkingsonderzoek
o.a.: gezondheidswinst op populatieniveau, kosteneffectief,
communicatie, toegankelijkheid, geïnformeerde keuze, herhalingsfrequentie,
uitvoerbaarheid, duidelijk traject deelnemer, aanvaardbaar voor uitvoerders,
monitoring en
evaluatie
3. Wanneer is er sprake van bevolkingsonderzoek?
1. Gericht op een vooraf duidelijk omschreven doelgroep en de doelgroep is ruimer
dan de eigen praktijkpopulatie;
2. De screening heeft tot doel die personen te vinden die meer baat dan nadeel zullen
hebben bij verder medisch onderzoek of een behandeling;
3. De screening heeft tot doel het risico op een ziekte te verkleinen of de
gezondheidsschade door ziekte te verminderen;
4. Gebeurt op het initiatief van het zorgsysteem (dus niet naar aanleiding van
zorgvraag);
een
5. Finaliteit is niet: groei en ontwikkeling, arbeidsrisico’s en -ongeschiktheid,
opvolging van gekende ziekte;
6. Het gaat niet enkel om een bevraging;
7. de gescreende heeft (nog) geen symptomen die te maken hebben met de ziekte
waarvoor gescreend wordt (deze voorwaarde staat vermeld in de definitie van
screening)
Als al die voorwaarden vervuld zijn is een toestemming van de minister vereist.
4. Beschrijf de verschillende stappen in de cyclus van het preventieve
gezondheidsbeleid en illustreer die met voorbeelden en geef
opmerkingen m.b.t. de haalbaarheid van de stappen.
1) Waarom? Bezint eer ge begint!
 Gaat het om een maatschappelijke nood met een mogelijke gezondheidswinst?
→ Als ik in project A investeer kan ik niet meer in project B investeren!
2) Strategische doelstelling
 Formuleer een Vlaamse gezondheidsdoelstelling met eventuele subdoelstellingen
 SMART! Specifiek, Meetbaar, Aanvaardbaar, Realistisch, Tijdsgebonden
3) Preventiestrategieën
12

4)
5)
6)
7)
8)
9)
Formuleer een aantal strategieën m.b.t. gezondheidsbevordering en ziektepreventie
(vb. bevolkingsonderzoek)
Actieplan
 Uit de preventiestrategieën ontwikkel je een concreet actieplan = plan van aanpak
dat kan evolueren in de tijd
Operationele doelstelling of actiefocus
 Meer concrete formulering van je doelstellingen, ontwikkeld op basis van je
actieplan
Methodiek
 Werk een werkwijze met ondersteuningsmiddelen uit die gericht is op bepaalde
actiestrategieën
Project of actie
 Andere kenmerken van het project / de actie: status, type organisatie,
vrijheidsgraden, bron, financiering, …
Activiteiten
 (= uitvoeren van de preventie)
Monitoring, evaluatie en kwaliteitsbewaking
5. Leg uit aan de hand van de sterftecijfers voor Vlaanderen waarom
preventie belangrijk is?
13
Veel van bovenstaande doodsoorzaken zijn vermijdbaar.
Vermijdbare doodsoorzaken = die doodsoorzaken (en aandoeningen) die ofwel door (1)
primaire preventie, of door (2) een perfect georganiseerde gezondheidszorg
(sterfgevallen die voorkomen zouden kunnen worden door het efficiënt toepassen van medische
interventies zoals vaccinaties, vroegtijdige opsporing, gepaste behandeling, enz.) zouden kunnen
voorkomen worden.
Bij zowel primaire preventie als een perfect georganiseerde gezondheidszorg baseert
men zich op de meest recente medische en epidemiologische kennis en veronderstelt men
de aanwezigheid van ideale omstandigheden (dit houdt bijvoorbeeld in dat niemand zou roken,
dat iedereen overal en onmiddelijk toegang zou hebben tot gespecialiseerde ingrepen, dat iedereen
tijdig medische hulp zou raadplegen, dat iedereen therapietrouw is, enz.).
14
- Bij de mannen is 39,4% van de sterfgevallen vermijdbaar (waarvan 23,8% door primaire
preventie en 15,7% door medische interventies.
- Bij de vrouwen is 40,4% van de sterftes vermijdbaar (waarvan 19,6% door primaire
preventie en 20,7% door medische interventies).
 Deze cijfergegevens tonen aan dat zowel primaire als secundaire preventie van groot
belang is!
 Bijna de helft van de overlijdens zou men kunnen voorkomen door een goed
preventiebeleid!!
Vb: Primaire preventie gefocust op longkanker zou in totaal 57% van de sterftes kunnen
voorkomen.
6. Leg uit hoe preventie op een individu ook een impact kan hebben op
de gezondheidstoestand van de totale bevolking?
-
Collectieve preventie= aanbodgestuurd, gericht op doelgroepen en risicodomeinen.
Individuele preventie= vraaggestuurd, gericht op het individu, behandeling en
diagnostiek.
Deze vraag kan uitgelegd worden aan de hand van een voorbeeld: VACCINATIE
De primaire doelstelling van een vaccinatie: het individu beschermen tegen één of
meerdere infectieziekte.
Secundaire doelstelling van vaccinaties: het beschermen van de bevolking door middel
van kudde-immuniteit.
Door het systematisch vaccineren van de bevolking worden de niet-gevaccineerden binnen
deze bevolking ook grotendeels beschermd tegen de infectieziekte. Dit doordat de
overdracht en dus de circulatie van deze infectieziekte wordt onderbroken. Om de
infectieziekte volledig uit te roeien moet er een bepaalde kudde-immuniteit drempel (=
aandeel gevaccineerde individuen in een populatie die aanwezig moet zijn om de ziekte uit
15
te roeien) bereikt worden, dewelke afhankelijk is van de virulentie van de ziekte, het
beschikbare vaccin en de contactparameter.
Ter illustratie: Zie schema’s in slides van Hoppenbrouwers:
Geen vaccinaties:
Geen vaccinatie: 1 geïnfecteerd persoon -> besmet massa personen
Wel vaccinatie:
Wel vaccinatie -> transmissieroutes van ziekte worden geblokkeerd d.m.v. vaccinatie =>
ziekte geraakt niet meer bij personen die vatbaar zijn (en niet gevaccineerd werden/kunnen
worden) voor de ziekte
N.B.: Ringvaccinatie = bepaalde regio’s / risicogroepen met infectieziekten -> zeer snelle
vaccinatie van directe omgeving
Bv.: Mexicaanse griep, veeartsen i.g.v. varkenspest
Hoe immuniteit opbouwen?
Primaire vaccinaties (= om immuniteit op te bouwen) + herhalingsvaccins (= om immuniteit te
onderhouden)
16
7. Wat is een gezondheidsrisico en wat moet je weten om een risico te
kunnen inschatten?
Een gezondheidsrisico is het risico dat de gezondheid van een persoon bedreigd of
negatief beïnvloed wordt ten gevolge van:
- het stellen van een bepaald gedrag (te veel eten, roken)
- het gebruik van bepaalde middelen (alcohol, drugs)
- het werken, leven, blootstelling in bepaalde omstandigheden (asbest, radarstraling).
Risk = hazard + exposure
Risk= waarschijnlijkheid van het risico, ernst : welk risico bestaat er? Wat kan er door
ontstaan? (bv. longkanker, leukemie,…)
Hazard = Potentiële gevaarseigenschap van een stof (bv. is de stof kankerverwekkend?)
Exposure = blootstelling (bv. wordt een persoon blootgesteld aan deze stof?)
Vb: asbest  gevaarlijke stof is aanwezig (HAZARD), maar vormt niet steeds een risico.
(Zolang asbest niet vrijkomt uit cement  geen blootstelling  geen risico)
Om het risico te kunnen inschatten moet men duidelijk weten wat de ‘risk’, ‘hazard’ of
‘exposure’ is.
Het gezondheidsrisico wordt ook beïnvloed door bepaalde beïnvloedende factoren:
- genetische susceptibiliteit = genetische voorbeschiktheid. (bv. genetisch al gevoeliger
zijn voor het ontwikkelen van longkanker; detoxificatie van stoffen afhankelijk van
genen)
het inspanningsniveau (bv. tijdens zwaar fysiek werk dieper en sneller adem halen
worden grotere hoeveelheid stof opgenomen).
Het is niet omdat mensen het risico inschatten en evalueren dat men zich er ook naar
gedraagt. Beide elementen gaan niet altijd hand in hand!
Vb: Tijdens sporten bestaat het risico op blessure, maar daarnaast geeft sporten ook
gezondheidswinst. Het risico staat niet vast, dus sporters wegen de positieve en de negatieve
aspecten tegen elkaar af.
Vb: tijdens het vliegen: de waarschijnlijkheid op een ongeval met een vliegtuig is zeer klein. Maar
doordat de gevolgen wel zeer groot zijn  strenge maatregelen.
8.Bespreek de voorwaarden voor een screeningstest aan de hand van
een zelf gekozen voorbeeld.
De voorwaarden voor een screeningstest:
1. hoge specificiteit en sensitiviteit
2. symptomatisch voorstadium
3. behandeling in vroeg stadium: duidelijk betere prognose
4. geen bijwerkingen Infectieziekten en vaccinaties
5. betaalbaar
17
Gekozen voorbeeld: screeningsmammografie (om borstkanker op te sporen!)
1. Hoge specificiteit en sensitiviteit
Conditie aanwezig
Conditie afwezig
Test positief
Terecht positief A
(terecht alarm)
Vals positief B
(vals alarm)
Test negatief
Vals negatief C
(gemiste gevallen)
Terecht negatief D
(terecht verworpen)
Sensitiviteit = A/ (A+C)
Specificiteit = D/( D+B)
Bij een screening wil men in de eerste plaats hoge sensitiviteit (= weinig vals
negatieven, weinig mensen missen) in tweede instantie kijkt men naar de
specificiteit van de test (=
weinig vals positieven). Een ideale test is 100% sensitief
(bij alle zieken is de test positief) en 100% specifiek (als de ziekte afwezig is, is de
test ook negatief).
2. Symptomatisch voorstadium
Bijvoorbeeld:
PSA: wanneer een stijging van PSA bij de patiënt vastgesteld is, weet men nog geen
onderscheid tussen goedaardig of kwaadaardig prostaatkanker, daarom is het
bepalen van de PSA is geen goed screeningsinstrument voor prostaatkanker. Een
symptomatisch voorstadium is dus niet steeds een garantie voor een goed
screeningsinstrument.
3. Behandeling in vroeg stadium duidelijk betere prognose
Hoe sneller een borsttumor wordt opgespoord, hoe minder invasief de behandeling
zal zijn (minder invasieve technieken noodzakelijk: bv. uitsluiten chemotherapie),
hoe groter de overlevingskansen en hoe beter de prognose voor de vrouw. Daarom
organiseert de Vlaamse Overheid dit bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Alle
vrouwen tussen 50-69 jaar (de leeftijdsgroep waar borstkanker meest frequent is),
krijgen om de 2 jaar een gratis mammografie aangeboden. Ze krijgen hiervoor een
uitnodigingsbrief toegestuurd of kunnen hun aanvraagformulier bij de huisarts
verkrijgen. (gevonden in: FaxMedica: informatiemagazine van de Landsbond voor
Onafhankelijke ziekenfondsen, juni 2007)
4. Geen bijwerkingen
“Vrouwen krijgen borstkanker door de mammografie”. Het risico op
stralingsgeïnduceerde borstkanker blijkt zeer sterk af te hangen van de leeftijd bij
blootstelling: hoe ouder, hoe lager het risico. Dat is één van de argumenten om
slechts een borstkankeropsporingsprogramma voor vrouwen vanaf 50 te
organiseren.
18
(gevonden op: http://www.zorg-engezondheid.be/Ziektes/Borstkankeropsporing/Veelgestelde-vragen-over-de-dagvan-het-onderzoek/)
5. Betaalbaar
Quality- adjusted life year (QALY)= dit is een maat waarmee de kwaliteit van leven
wordt uitgedrukt.
1 QALY staat voor één jaar in goede gezondheid of bijvoorbeeld voor drie jaren met
een tot een derde verminderde kwaliteit van leven. QALY’s worden gebruikt in
discussies over hoe hoog de kosten van medische behandelingen zouden mogen
zijn per gewonnen gezond levensjaar.
9. Bespreek de vier preventieniveaus en pas die toe op een concrete
aandoening.
De vier preventieniveaus: primair, secundair, tertiair en quaternaire preventie.
a) PRIMAIRE PREVENTIE
- Richt zich op de gezonde mens.
- Om ziekte of gezondheidsschade te voorkomen
- Door het wegnemen van de oorzaak (vnl. externe oorzaken)
- De goedkoopste vorm van preventie (vb. vaccinatiebeleid)
Bijvoorbeeld:
 Voorzorgen van technologische aard: bv. de bouw van een kerncentrale waardoor contact met
de ioniserende stralen vermeden wordt, bepaalde bouwmaterialen, arbeidsorganisatie,
veiligheidssystemen.
 Organisatorische maatregelen: bv. ordehandhaving
 Ongevallenhantering: bv. Om ongevallen in het verkeer en in de thuissfeer te voorkomen,
verspreidt de minister van volksgezondheid informatie. Dit betekent echter niet dat deze goede
raad ook daadwerkelijk opgevolgd wordt, en men zijn risicogedrag zal bijsturen, dit ondanks alle
preventieve richtlijnen.
 Hygiëne: bv. vele infectieziekten zijn bestreden door het gebruik van proper drinkwater, riolen,
handen wassen, enz. Nu doet men hetzelfde voor kanker: het verwijderen van asbest, het
vermijden van contact met ioniserende straling, enz.
b) SECONDAIRE PREVENTIE
- Het detecteren van een ziekte in een vroegtijdig stadium
- Met als doel een ernstigere ziektetoestand te vermijden
- Minder efficiënt dan primaire preventie (bv. borstkankerscreening)
Via methoden wordt bij een in principe gezonde populatie gezondheidsrisico’s opgespoord. Hiervoor
zijn drie methoden bruikbaar:
 Een gerichte screening voor een welbepaald risico bij een bepaalde doelgroep op te sporen,
zodat deze nog goed te genezen is. Bijvoorbeeld: borstkanker of diabetes (hoe sneller je terug
het glucosegehalte van een patiënt kan optimaliseren, hoe minder snel de gevolgen van de
ziekte zullen optreden)
19


Periodieke gezondheidsbeoordeling bij personen die aan bepaalde risico’s zijn blootgesteld.
Bijvoorbeeld: arbeiders
Organisatie van EHBO, 100, enz.
c) TERTIAIRE PREVENTIE
- Beperken van verdere schade bij iemand die al een aandoening heeft
- Voorkomt verdere aantasting, herval, complicaties of mortaliteit
- Vereist een goede medische behandeling
- Omvat daarnaast ook revalidatie/rehabilitatie en het tijdig voorkomen en detecteren
van complicaties of verwikkelingen
- Geen chronologische hiërarchie
- Eerder duur (maar dit kan rendabeler gemaakt worden doordat de zieke personen
genezen worden en hierdoor weer opgenomen kunnen worden in de arbeidsmarkt)
Voorbeelden: aangepaste levensstijl na AMI, actieve mobilisatie na sportletsel, revalidatie
na knieoperatie, voorkomen van verwikkelingen bij diabetes: insulinetherapie geven
d) QUATERNAIRE PREVENTIE
- Overbehandeling voorkomen (door alleen wetenschappelijke en ethisch verantwoorde
-
medische procedures voor te stellen kunnen patiënten beschermd worden tegen medisch
invasieve medische procedures)
Nood aan het geven van voldoende informatie (om er voor te zorgen dat er geen
onnodige onderzoeken of diagnoses gesteld worden)
Het belang van quaternaire preventie zal steeds meer toenemen!
- Vb. Antibioticabeleid: zorgen voor geen overdreven AB-gebruik om zo resistentie op langere
termijn te voorkomen. Bijvoorbeeld door aan de patiënten duidelijk te maken dat ze voor een
verkoudheid geen AB moeten innemen  preventie van AB-resistentie.
- Vb. Klinische zorgpaden (in kaart brengen welke zorg de patiënt al gekregen heeft, zodat
deze niet dubbel gebeurd of er andere zaken vergeten worden.)
OVERZICHT PREVENTIENIVEAUS:
ARTS:
ARTS:
PATIËNT
Ziektegevoel afwezig
Ziektegevoel
aanwezig
Ziekte afwezig
Ziekte aanwezig
a) Primaire preventie
b) Secondaire preventie
d) Quaternaire preventie
c) Tertiare preventie
Algemeen voorbeeld LONGKANKER:
- Primaire preventie: campagne om te stoppen met roken
- Secondaire preventie: detecteren van longkanker in vroeg stadium
- Tertiaire preventie: chemotherapie om bijkomende schade te beperken
20
10. Toon aan de hand van 2 concrete voorbeelden hoe
arbeidsgeneeskunde bijdraagt tot de algemene volksgezondheid.
VOORBEELD 1: Bescherming van de werknemers tegen de risico’s op het werk
Cfr. Promofilmpje Arbeidsgeneeskunde in de boekbinderij (www.bbvag.be)
Giftige gassen kunnen een negatieve invloed hebben op de ademhalingswegen, de kwaliteit
van het genetisch materiaal en andere lichaamscellen. Dit kan heel ernstige gevolgen kan
hebben voor de gezondheid van de werknemer en dit kan leiden tot de ontwikkeling van
bepaalde aandoeningen (zoals aandoeningen van de luchtwegen, kanker) en mogelijks kan
hij hiermee ook zijn naaste omgeving in gevaar brengen. Tijdens het arbeidsgeneeskundig
onderzoek wordt er gepeild naar de oorzaken en mogelijke oplossingen voor dit
gezondheidsprobleem. De arbeidsgeneesheer kan hieromtrent voorlichting geven aan zowel
de werkgever als de werknemer. Vervolgens dient er gezocht te worden naar een oplossing
(kan gaan van minder invasieve oplossingen: bv. masker dragen, tot meer invasiever
oplossingen: nieuwe ventilator of afzuigsysteem, andere machine, enz.). Door de
werknemers te beschermen draagt de arbeidsgeneeskunde bij tot de algemene
volksgezondheid.
VOORBEELD 2: Vaccinatiecampagnes op het werk
Door op de jaarlijkse verplichte controle bij de arbeidsgeneesheer de werknemers te
vaccineren (bv. verpleegkundigen en ander gezondheidspersoneel) tegen bepaalde
virussen, wordt daarmee ook de volksgezondheid beschermd.
Vb. verpleegkundigen die gevaccineerd zijn voor de griep, kunnen zo andere personen
(patiënten en hun familie, collega’s, kinderen, enz.) niet meer besmetten met het
influenzavirus. Op deze manier kan een griepepidemie mogelijks voorkomen worden. Vooral
voor gezondheidspersoneel kan dit zeer effectief zijn, omdat deze dagelijks in contact komen
met patiënten met een verminderde weerstand en bijgevolg een verhoogde vatbaarheid voor
de griep. Hoe meer gezondheidspersoneel er dus gevaccineerd wordt, hoe beter dit bijdraagt
tot de algemene volksgezondheid!
11. Beschrijf onderscheid tussen arbeidsgeneeskunde en
controlegeneeskunde. Illustreer aan de hand van twee voorbeelden.
(1) De ARBEIDSGENEESKUNDE houdt zich bezig met het behouden en bevorderen van
het welzijn van de werknemers op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak.
-
-
Preventie van gezondheidsproblemen bij werknemers, die veroorzaakt zijn door
arbeidsomstandigheden. Vb: vroegtijdig opsporen, adviseren, informeren, EHBO,
aangifte beroepsziekten
Bescherming van werknemers tegen de risico’s op het werk. Vb: opsporen van
risicofactoren, vermijden dat personeel in contact komen met risico’s of als personeel
risicoinfectie heeft, niet laten werken. (vormt de werknemer zelf een risico?)
21
-
-
-
-
Tewerkstelling van de werknemer in een werkomgeving die aangepast is aan zijn
fysiologische en psychologische capaciteiten. Vb: elke man/vrouw op de juiste plaats
zetten, ervoor zorgen dat mindervaliden maximaal aan de bak komen
Aanpassing van het werk aan de mens en van ieder mens aan zijn werk. Vb:
verstelbare werktafel voor kleine mensen om ergonomischer te kunnen werken.
Opvolgen en bevorderen van de gezondheid van de werknemer:
o gezondheidsbeoordeling
o gezondheidspromotie
Opvolging, begeleiding en re-integratie van zieke werknemers
Kennis van het bedrijf, de organisatie, de werkpost, de gevaren, de blootstelling en
de risico’s  door vb. bedrijfsbezoeken (belangrijk onderscheid met curatieve
sector!)
Integratie en rapportering van bedrijfsgegevens  vb: comité voor preventie en
bescherming op het werk
Communicatie: vb: formulier voor de gezondheidsbeoordeling
(2) De CONTROLEGENEESKUNDE houdt zich bezig met nagaan of een betrokken
werknemer wel werkelijk arbeidsongeschikt (de toestand waarbij de werknemer in de
onmogelijkheid verkeert om wegens ziekte of ongeval zijn normale werk uit te voeren) is.
- Hij bepaald de waarschijnlijke duur van de arbeidsongeschiktheid (’78) of de
vermoedelijke einddatum.
- Medische gegevens, die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de wetgeving op
de arbeidsovereenkomsten, worden onderzocht.
- Alle andere niet-medische vaststellingen vallen onder het beroepsgeheim (Zo heeft
hij bijvoorbeeld niet het recht om zich te bemoeien met de door de behandelende
arts voorgeschreven behandeling. Ook mag hij geen enkel element van de diagnose
aan de werkgever mededelen).
- De controlearts voert geen andere taken uit dan deze die voorzien zijn in de wet
DUS: ARBEIDSGENEESHEER gaat het welzijn op het werk na, dit terwijl de
CONTROLEARTS controle uitvoert of een werknemer werkelijk arbeidsongeschikt is.
De arbeidsgeneesheer mag de gegrondheid van afwezigheid NIET nagaan.
Illustratie aan de hand van 2 voorbeelden :
1. De arbeidsgeneesheer zal jaarlijks een bedrijfsbezoek plannen bij een
staalfabriek om na te gaan hoe de werkomstandigheden in dit fabriek zijn m.b.t.
de gezondheidstoestand van de werknemers. Indien hij zaken opmerkt die een
risico kunnen inhouden voor de werknemers zal hij deze bespreken met de
organisatie. De arbeidsgeneesheer werkt dus veelal preventief.
2. De controle arts zal een bezoek brengen aan een werknemer die gedurende een
lange tijd werkongeschikt is. Hij zal bepalen hoe hoog de graad van
arbeidsongeschiktheid is en hoelang deze zal duren. Deze gegevens zal hij
doorgeven aan de werkgever.
22
12. Toon aan hoe gegevens uit de gezondheidsbeoordeling kunnen
gebruikt worden voor het bedrijfsbezoek
-
Gezondheidsbeoordeling = opvolgen en bevorderen van de gezondheid van de
werknemer.
Voorafgaande gezondheidsbeoordeling = aanwervingsonderzoek.
Bedrijfsbezoek = er wordt gecontroleerd welke potentiële gevaren er bestaan binnen
een onderneming (dit binnen de vijf domeinen van het welzijn: gezondheid, veiligheid,
ergonomie, arbeidshygiëne en psychosociale aspecten)
De gegevens van het aanwervingsonderzoek kunnen gebruikt worden tijdens een
bedrijfsbezoek. Bijvoorbeeld: als de arbeidsgeneesheer, voorafgaand (door de gegevens uit
een voorafgaande gezondheidsbeoordeling) aan het bedrijfsbezoek, op de hoogte wordt
gebracht dat een bepaalde verpleegkundige ruglast heeft, dan kan de arbeidsgeneesheer
deze klachten stipter opvolgen en tijdig ingrijpen vooraleer deze klachten de overhand
nemen en de verpleegkundige werkongeschikt wordt. Daarnaast kan hij bepaalde
arbeidsomstandigheden, die deze ruglast in de hand kunnen werken, opsporen en wijzigen.
13. Toon aan hoe de gegevens uit het bedrijfsbezoek kunnen gebruikt
worden voor de gezondheidsbeoordeling.
Bijvoorbeeld: Als een werknemer van een fabriek, waar door verwerkingsprocessen
mogelijks schadelijke dampen vrijkomen, op consultatie komt met respiratoire klachten kan
de arbeidsgeneesheer vanuit de gegevens van zijn bedrijfsbezoek zich al een duidelijker
beeld vormen van de aanwezige arbeidsomstandigheden (bv. welke stoffen of materialen er
in de fabriek worden verwerkt) en welke potentiële schadelijke gevolgen deze kunnen
hebben. Hierdoor kan de anamnese en de eventuele diagnose op een efficiëntere manier
gesteld kan worden.
14. Leg uit waarom niet elke loodgieter toegang heeft tot de
arbeidsgeneeskunde?
Er zijn drie mogelijke statuten: WERKNEMER, ZELFSTANDIGE of HOBBYIST. Enkel een
werknemer (= iemand die in loondienst werkt, een loontrekkende) heeft toegang tot de
arbeidsgeneeskunde.
Je hebt dus maar toegang tot arbeidsgeneeskunde wanneer je WERKT. Maar ook je
STATUUT speelt een belangrijk rol. Enkel werknemers in loondienst kunnen rekenen op het
Fonds van Beroepsziekten en gaan jaarlijks naar de arbeidsgeneesheer, bij zelfstandigen en
hobbyisten is dit niet het geval. Dus een zelfstandige verpleegkundige moet niet naar de
arbeidsgeneesheer, maar een verpleegkundige die tewerkgesteld is in een ziekenhuis moet
wel naar een arbeidsgeneesheer. De andere statuten hebben in principe ook toegang tot de
23
arbeidsgeneeskunde, maar moeten dit wel zelf financieren. Vele loodgieters werken echter
op een zelfstandige basis en hebben dus enkele toegang tot de arbeidsgeneeskunde als ze
zelf voor de kosten opdraaien
15. Geef een overzicht van de risico’s waaraan een verpleegkundige is
blootgesteld.
- Infecties ten gevolge van BIOLOGISCHE AGENTIA (bloed en andere
lichaamsvloeistoffen):
- TBC
- HIV/AIDS
- Hepatitis ABC
- Andere besmettelijke ziekten
-
Contact met CHEMISCHE AGENTIA:
- Ontsmetting/ reinigingsproducten
- Cytostatica
- Gassen/ inhalatie anesthetica
- Brandgevaarlijke producten
- Schadelijke/ irriterende/ giftige producten
- Ongezonde lucht (airco)
- Ziekenhuisafval
 Risicohoudend/besmet
 Niet-risicohoudend
 Gevaarlijk afval
- Huidirriterende stoffen
 Ontsmettingsmiddelen
 Latex (-allergie)
- Wegspringende deeltjes/spatten
-
FYSIEKE RISICO’S:
- Prik- en snij ongevallen (prikaccidenten)
- Ruglast (houding en tillen)
- Agressie/geweld
- Straling:
 Ioniserende stralen:Röntgenstralen (x-stralen), Radioactief materiaal
 Niet-ioniserende stralen: Magnetische stralen NMR
 Laserstralen
- Vallen op de begane grond/ stoten/ struikelen/ uitglijden, hindernissen
- Elektriciteit
24
-
PSYCHOSOCIALE RISICO’S:
 Stress
 Burn-out (door veelvuldig en intensief contact met mensen)
 Werkdruk
 Onregelmatige uren
 Nachtarbeid
 Pesten op het werk
 Risico voor ongeboren kind (zwangerschapsbescherming)
 Omgaan met lijden/ dood / rouw
 Non-verbale agressie
-
Klimatologische omgevingsvoorwaarden: warmte
Werken met beeldschermen
16. Verklaar waarom het risico ‘voeding’ anders is tov de klassieke
beroepsrisico’s
ONDERWORPENHEID betekent dat werknemers onderworpen zijn aan medisch toezicht
omdat ze blootgesteld worden aan bepaalde beroepsrisico’s.
-
KLASSIEKE BEROEPSRISICO’S zijn onder meer biologische, chemische of
fysische agentia, monotoon en tempogebonden werk, zwaar werk, enz. Bij de
klassieke beroepsrisico’s gaat het dus over de bescherming van de werknemer
tegen bepaalde beroepsrisico’s.
-
Mensen die werkzaam zijn in de VOEDING, zijn ook onderworpen aan medisch
toezicht. De reden hiervoor verschilt echter van de klassieke beroepsrisico’s: de
werknemer moet niet beschermd worden tegen bepaalde beroepsrisico’s, maar het is
vooral de volksgezondheid die moet beschermd worden tegen de werknemer.
Bijvoorbeeld: als personen die in de voeding werken besmet zijn met hepatitis A of
Salmonella, dan houdt dit een risico in voor de volksgezondheid, aangezien zij via het
voedsel mogelijks besmetting kunnen overdragen en zo andere mensen besmetten.
17. Wat zijn de verschillen tussen de arbeidsgeneeskundige opvolging
van vrachtwagenchauffeurs tov heftruckchauffeurs?
HEFTRUCKCHAUFFEUR is een veiligheidsfunctie. De werknemer oefent namelijk een
functie uit die zichzelf en/of andere collega’s in gevaar kan brengen. Hierdoor is een
periodiek medisch onderzoek, dat uitgevoerd wordt door de arbeidsgeneesheer,
noodzakelijk. Het medisch onderzoek gebeurd (1) bij indiensttreding, (2) vervolgens eenmaal
per jaar en (3) na elke afwezigheid van (meer dan) vier weken door ziekte of ongeval. Het
advies van de arbeidsgeneesheer is bindend. Als de werknemer ongeschikt verklaard wordt,
mag hij geen veiligheidsfunctie uitoefenen. Andere functies kunnen wel. Het is mogelijk om
beroep (bij de Medische Arbeidsinspectie) aan te tekenen tegen het negatief advies.
25
VRACHTWAGENCHAUFFEURS hebben geen veiligheidsfunctie en hoeven daarom geen
periodieke arbeidsgeneeskundige opvolging. Desondanks moeten ze om de vijf jaar op
onderzoek om hun rijgeschiktheid te evalueren. Als de werknemer medisch geschikt is om
met een vrachtwagen te rijden, krijgt hij/zij hiervoor een rijgeschiktheidsattest, wat vijf jaar
geldig is. Mensen die diabetes hebben (risico op hypo), moeten een bijkomend attest
hebben van de endocrinoloog. Mensen met epilepsie kunnen een rijgeschiktheid attest
krijgen voor een bepaalde periode wanneer ze minstens 5 jaar aanvalvrij zijn.
18. Wat is het verschil tussen een onderworpen en niet-onderworpen
werknemer?
Sommige werknemers worden tijdens het uitoefenen van hun werk blootgesteld aan
bepaalde gezondheidrisico’s. Indien dit het geval is, moet de werknemer op geregelde
tijdstippen (jaarlijks) onderzocht worden door de arbeidsgeneesheer. Indien dit medisch
toezicht niet plaatsvindt, kan de werknemer zijn werk niet aanvatten of blijven uitoefenen.
Werknemers die verplicht een medisch toezicht moeten ondergaan noemen we
onderworpen werknemers. Niet-onderworpen werknemers zijn niet verplicht om een
medisch toezicht door een arbeidsgeneesheer te ondergaan.
VOLGENDE WERKNEMERS ZIJN ONDERWORPEN:
1. De werknemer heeft een VEILIGHEIDSFUNCTIE, waarbij de werknemer een functie
uitoefent die zichzelf of andere collega’s in gevaar kan brengen, bijvoorbeeld:
- wn bestuurt kranen, rolbruggen, hijstoestellen, heftrucks
- wn bedient machines die gevaarlijke installaties in werking zetten of houden
- wn draagt een dienstwapen
2. De werknemer heeft een FUNCTIE MET VERHOOGDE WAAKZAAMHEID, waarbij de
werknemer werkt op een post die permanente aandacht vereist. Bij gebrek aan
concentratie kan hij zichzelf of andere in gevaar brengen, bijvoorbeeld: controlepost in
de luchtvaart
3. De werknemer heeft een ACTIVITEIT MET EEN WELBEPAALD RISICO en staat bloot
aan :
- Chemisch agentia  allerlei chemicaliën (vb. schilders)
- Fysisch agentia  lawaai, straling, tillen van lasten, ….
- Biologische agentia  hepatitis, tetanus,... (vb. werken aan waterzuiveringsinstallaties)
- Monotoon en tempo-gebonden werk  vb. bandwerk: heel de tijd rechtstaan of zitten
in dezelfde houding, dezelfde bewegingen doen gedurende 8 uur; beeldschermwerk:
kan een belasting zijn voor de ogen en voor de rug. Ook de polsen kunnen aangetast
worden
- Zwaar werk  kan leiden tot o.a. ergonomische belasting (vb. verpleegkundigen)
- Psychosociale belasting  nacht- en ploegenwerk (vb. werken aan de band -> erg
saai)
26
4. De werknemer komt
VOEDINGSWAREN
tijdens
zijn
werk
IN
CONTACT
MET
ONVERPAKTE
5. BIJZONDERE WERKNEMERSGROEPEN, waaronder men vooral verstaat: zwangeren
en vrouwen die borstvoeding geven. Als de zwangere vrouw op een werkpost
tewerkgesteld is waarbij er risico’s zijn voor zichzelf of het ongeboren kind, moet ze
onderzocht worden door een arbeidsgeneesheer.
19. Verklaar het verschil tussen een selectieonderzoek en een
voorafgaande gezondheidsbeoordeling? Kunnen beiden worden
toegepast in arbeidsgeneeskunde?
(1) VOORAFGAANDE GEZONDHEIDSBEOORDELING
Voor wie?
-
Voor werknemers die in dienst genomen worden om tewerkgesteld te worden in een
veiligheidsfunctie, functie met verhoogde waakzaamheid, activiteit met een welbepaald
risico, activiteit verbonden aan voedingswaren.
-
Voor werknemers die al in dienst zijn maar die een andere functie krijgen, waardoor
ze tewerkgesteld worden in veiligheidsfunctie, functie met verhoogde waakzaamheid,
activiteit met een welbepaald risico, activiteit verbonden aan voedingswaren.
Doel?
De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer evalueert de geschiktheid van de kandidaatwerknemer, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de openstaande
betrekking. Deze beoordeling gebeurt:
-
Om te vermijden dat de werknemer taken krijgt toebedeeld die schade kunnen
toebrengen aan zijn/haar gezondheid.
-
Om te voorkomen dat de werknemer taken krijgt toebedeeld die hij/zij omwille van
zijn/haar gezondheid niet kan uitvoeren.
De voorafgaande gezondheidsbeoordeling is de laatste stap in een aanwervingsprocedure.
De preventieadviseur-arbeidsgeneesheer moet zijn beslissing meedelen vooraleer de
werknemer effectief wordt tewerkgesteld in deze functie of activiteit. Deze procedure wordt
dus weldegelijk toegepast in de arbeidsgeneeskunde en is beperkt tot een periode van
maximum één maand na de aanwerving.
(2) SELECTIEONDERZOEK
In tegenstelling tot de voorafgaande gezondheidsbeoordeling, wordt een selectieonderzoek
niet toegepast in de arbeidsgeneeskunde. Meer nog, het is bij wet verboden. Een
voorbeeld om selectieonderzoek duidelijk te maken: er zijn vijf mensen die zich aanbieden
voor een open vacature. De arbeidsgeneesheer onderzoekt deze mensen en hij merkt dat de
ene persoon gezonder is dan de ander (er zijn vb. mensen bij die astma of diabetes hebben).
27
De werkgever mag zijn keuze hierdoor niet laten beïnvloeden. Hij mag niet zeggen: “We
nemen de eerste kandidaat want die is gezonder dan de andere”.
20. De vroegtijdige opsporing van amblyopie is onderdeel van het
preventieve programma in een CLB. Pas de principes van een goede
screening (volgens Wilson en Jungner) toe op dit programma.
Achtergrond: Amblyopie, beter bekend als “lui oog”, is een oog met een verminderde
gezichtsscherpte (wazig zicht) door een stoornis in de visuele ontwikkeling t.h.v. de hersenen.
Amblyopie kan verschillende oorzaken hebben, zoals katarakt, scheel zien (strabismus), verziendheid
(hypermetropie), bijziendheid (myopie), sterkteverschil tussen beide ogen (anisometropie), enz.
Hierdoor krijgen de hersenen in de kinderjaren geen scherp beeld aangeboden en ontwikkelt de
hersenfunctie van het zien zich onvoldoende. Dit is de reden dat, zelfs wanneer gecorrigeerd wordt
met de juiste brilsterkte, de visus verminderd blijft. Het treedt bijna altijd op in één oog, maar het kan
ook bilateraal optreden. Amblyopie kan ontstaan in gehele periode van de ontwikkeling van het visuele
systeem (t.e.m. 10 jaar). Als je na de leeftijd van 10 jaar geen amblyopie ontwikkeld hebt, zal je het
nooit hebben.
Amblyogene factoren: gezichtsverlies, verziendheid, myopsis, onduidelijk zicht, strabisme en ongelijke
lichtbreking in de ogen
Vaak duurt de behandeling + de opvolging + de screening van het kind de volledige kritische
periode dat amblyopie kan ontstaan (van 4 maanden tot 10 jaar)
PRINCIPES VAN EEN GOEDE SCREENING (volgens Wilson en Jungner):
1. Belangrijk gezondheidsprobleem
Amblyopie heeft een hoge prevalentie van 2 tot 4%, waardoor het de frequentste
oorzaak is van verminderde gezichtsscherpte bij kinderen. Daarenboven kan het leiden
tot irreversibele (onherstelbare) visusbeperkingen indien het niet of onvoldoende
behandeld wordt. We hebben bijgevolg te maken met een combinatie van een hoge
frequentie en ernst, wat ervoor zorgt dat amblyopie als een belangrijk
gezondheidsprobleem moet beschouwd worden.
2. Algemeen aanvaarde therapie
De behandeling van amblyopie bestaat ofwel uit (1) het wegnemen van de oorzaak
(katarakt, scheel zien, verziendheid, bijziendheid, sterkteverschil tussen beide ogen,
enz.) door onder andere heelkunde, het dragen van een bril, enz. ofwel uit (2) het
wegnemen van de amblyopie zelf door occlusietherapie (het stimuleren van het
amblyope oog door het goede oog af te plakken, op die manier is men verplicht om met
het goede oog te kijken) of alternatieven zoals atropinedruppels, een te sterk brilglas
(mat glas), enz. ofwel uit (3) een combinatie van beide. De slaagkans van de
behandeling is variabel (30 tot 95%) en is onder andere afhankelijk van de duur van de
amblyopie (tijd tussen het ontstaan van de amblyopie en het starten van de
behandeling), leeftijd, ernst amblyopie, oorzaak, therapietrouw, opvolging, enz. De
behandeling is algemeen aanvaard.
3. Goede diagnostische en therapeutische mogelijkheden
Zoals hierboven reeds vermeld, zijn er goede therapeutische mogelijkheden aanwezig.
Daarnaast zijn er ook goede diagnostische mogelijkheden onder de vorm van goede en
28
vrij eenvoudige screeningstesten. De screening bestaat uit (1) een uitwendige inspectie
van de ogen, (2) het nagaan van de gezichtsscherpte (of visus) op afstand, (3) het
nagaan van de oogstand (o.a. a.d.h.v. corneareflexbeeldjes) en (4) het nagaan van het
dieptezicht.
4. Herkenbaar latent of vroeg- symptomatisch stadium
Amblyopie is reeds in een vroeg stadium herkenbaar (nl. vanaf het moment dat het
ontstaat) door middel van screening.
5. Een geschikte test of onderzoeksmethode
Er zijn geschikte en vrij eenvoudige screeningstesten. De screening bestaat zoals eerder
vermeld uit (1) een uitwendige inspectie van de ogen, (2) het nagaan van de
gezichtsscherpte (of visus) op afstand, (3) het nagaan van de oogstand (o.a. a.d.h.v.
corneareflexbeeldjes) en (4) het nagaan van
6. Een test die aanvaardbaar is voor de bevolking
De beschikbare screeningstesten zijn aanvaardbaar voor de bevolking omdat o.a. deze
goedkoop zijn, weinig tijd in beslag nemen, er op grote schaal kan gescreend worden,
deze aangeboden worden door het CLB, deze niet pijnlijk zijn, enz.
7. Een bekend natuurlijk verloop van de aandoening
Indien amblyopie niet gedetecteerd en behandeld wordt, leidt dit tot een verminderde
gezichtsscherpte in het amblyope oog, wat niet met een bril te corrigeren is. Daarnaast is
het ook mogelijk dat het binoculair zicht en het dieptezicht verminderd of afwezig is.
Bovendien kan een letsel aan het ‘goede’ oog leiden tot ernstige slechtziendheid.
8. Een consensus over wie men dient te behandelen
De visuele ontwikkeling start van voor de geboorte tot de leeftijd van 8 à 10 jaar.
Amblyopie kan ontstaan vanaf de leeftijd van ongeveer 4 maanden tot 8 à 10 jaar. De
kritische periode voor succesvolle behandeling en detectie situeert zich dan ook vanaf de
leeftijd van 4 maanden tot de leeftijd van 8 à 10 jaar. Behandeling na deze leeftijd heeft
geen zin, omdat de visuele ontwikkeling op dat moment zo goed als afgerond is.
9. Een goede kostenverhouding
De screening van amblyopie is kosteneffectief. Het gaat om relatief goedkope
screeningstesten die een hoge mate van gezondheidswinst (een normaal zicht) kunnen
opleveren.
10. Continuïteit van de screening (geen éénmalig initiatief)
Het screenen op amblyopie gebeurt telkens wanneer de kinderen onderzocht worden
door het CLB, namelijk op de leeftijd van 3, 4, 6 en 8 jaar. Aangezien amblyopie niet
meer kan ontstaan na de leeftijd van 8 à 10 jaar, heeft latere screening ook geen zin
meer.
29
21. Het vaccinatiebeleid van de Vlaamse Overheid bevat onder meer een
vaccinatiekalender voor de leeftijdsgroep 0-18 jaar. Hoe ziet deze
kalender er anno 2013 uit, en welke zijn de onderliggende argumenten
voor het huidige beleid?
1. Geïnactiveerd poliovaccin (IPV) (Vroeger OPV, sinds 2001 IPV)
Voor 2001 maakte men gebruik van de orale vorm (OPV) van het poliovaccin. Dit behoort tot
de levende vaccins en men stelde hierbij vast dat deze levend verzwakte virussen soms in
staat zijn om zich te vermenigvuldigen. Door bepaalde mutaties kan het virus terug actief of
virulent worden, waardoor mensen verlamd worden (polio) door zich te laten vaccineren
(VAPP = vaccin-geassocieerde paralytische polio). Om deze reden maakt men sinds 2001
gebruik van de injecteerbare vorm (IPV) van het poliovaccin. IPV behoort tot de gedode
vaccins, waardoor de veiligheid van de vaccinatie verhoogd werd. Hiervan wordt de volledige
microbe toegediend. (Soorten gedode vaccins: volledige microbe – subunit-vaccins –
geconjugeerde vaccins)
De poliovaccinatie gebeurt samen met een gecombineerd DTPa-IPV-Hib-HBV-vaccin. Het
schema voor dit gecombineerd vaccin omvat 3 doses met telkens een intervalperiode van 3
weken tijdens het eerste levensjaar, één booster op de leeftijd van 15 maanden en op de
leeftijd van 6 jaar wordt een boostervaccinatie gegeven met een tetravalent DTPa-IPVvaccin.
Algemeen geldt: “Drie dosissen vóór de leeftijd van 18 maanden”.
30
2. Vaccin tegen Difterie, Tetanus en kinkhoest/Pertussis (DTPa en dTpa)
Vroeger werd voor kinkhoest een volcellig pertussisvaccin (DTwP) gegeven dat meer dan
3000 antigenen bevatte. Aangezien deze vaccinatie te veel lokale en algemene reacties
uitlokte, is men overgeschakeld naar het acellulair pertussisvaccin (DTPa), dat slechts één of
meer geïsoleerde antigenen bevat. Hoewel men vroeger geen herhalingsvaccinatie
toediende op de leeftijd van 14 jaar, doet men dit nu wel. De reden hiervoor is dat men
gemerkt heeft dat de immuniteit bij adolescenten en volwassenen geleidelijk aan daalt
waardoor ze potentiële reservoirs waren voor de besmetting van ongevaccineerde
zuigelingen. Door de herhalingsvaccinatie toe te dienen, wil men het aantal potentiële
reservoirs onder de adolescenten en volwassenen doen dalen.
De basisvaccinatie tegen difterie, tetanus en kinkhoest gebeurt met een gecombineerd
hexavalent DTPa-HBV-IPV-Hib-vaccin. Op de leeftijd van 6 jaar wordt een boostervaccinatie
gegeven met een tetravalent DTPa-IPV-vaccin. Op de leeftijd van 14 jaar vindt een
herhalingsvaccinatie met een lager gedoseerd (d) dTpa-vaccin plaats.
3. Geconjugeerd vaccin tegen Haemophilus influenzae type B (Hib)*
Vaccinatie tegen Haemophilus influenza type B gebeurt met een gecombineerd hexavalent
DTPa-HBV-IPV-Hib-vaccin.
4. Vaccin tegen hepatitis B (HBV)
De vaccinatie van de zuigeling tegen hepatitis B gebeurt met een gecombineerd hexavalent
DTPa-HBV-IPV-Hib-vaccin. De algemene hepatitis B vaccinatie wordt bij jongeren rond de
leeftijd van 12 jaar alleen maar uitgevoerd wanneer zij als jong kind niet eerder een volledige
vaccinatie (ten minste 3 doses, volgens een correct vaccinatieschema) kregen toegediend.
5. Geconjugeerd 7-valent pneumokokkenvaccin (Pnc-7)*
De vaccinatie tegen pneumokokken door middel van het Pnc-7-vaccin zal gebeuren met 3
doses volgens het 2+1 schema. De toediening van de derde dosis vindt bij voorkeur plaats
op de leeftijd van 12 maanden.
6. Vaccin tegen mazelen, bof en rodehond/rubella (MMR)
De MMR-vaccinatie bevat 2 doses: op 12 maanden en op 10 jaar.
7. Geconjugeerd vaccin tegen meningokokken van serogroep C (MenCc)*
De vaccinatie tegen meningokokken van serogroep C (MenCc) wordt op de leeftijd van 15
maanden aanbevolen, gelijktijdig met het gecombineerd hexavalent DTPa-HBV-IPV-Hibvaccin. Deze moeten toegediend worden op verschillende injectieplaatsen.
8. Humaan papillomavirus vaccin (HPV)
De algemene vaccinatie tegen humaan papillomavirus wordt aanbevolen op de leeftijd van
12 jaar en omvat 3 doses. Afhankelijk van het merk is het schema na 0, 1, 6 maanden
(Cervarix) of na 0, 2, 6 maanden (Gardasil).
Noot:
Meningitis kan zowel door virussen als bacteriën veroorzaakt worden. De 3 grote groepen van
bacteriën die meningitis kunnen veroorzaken zijn meningokokken, pneumokokken en
haemophilus influenzae. Aangezien meningitis die door bacteriën veroorzaakt wordt het
gevaarlijkst is, behoren vaccins tegen deze 3 groepen van bacteriën tot het vaccinatieschema.
Alle 3 de groepen van bacteriën hebben hun kapsel, dat bestaat uit polysacchariden,
gemeenschappelijk. Aangezien het immuunsysteem vooral antistoffen aanmaakt tegen
eiwitten, reageert het niet goed op dit kapsel (vooral zo bij kleine kinderen en ouderen). Om
31
het immuunsysteem beter te stimuleren, wordt een proteïne (het conjugaat), gekoppeld aan
het kapsel. Om deze reden spreekt men van een geconjugeerd vaccin.
Opmerking 1:
Het geheel van de aanbevolen vaccinaties voor baby’s en peuters
moet ten laatste gebeurd zijn vooraleer een kind voor het eerst naar
school gaat. Voor zuigelingen wordt de vaccinatiekalender strikt
toegepast. Daarom wordt voor hen de vaccinatiekalender bij voorkeur
bepaald op basis van de leeftijd in weken, liever dan in maanden.
Opmerking 2:
Het rotavirus maakt geen deel uit van het Vlaamse
basisvaccinatieschema, dit ondanks dat de Hoge Gezondheidsraad de
vaccinatie tegen rotavirus bij alle zuigelingen aanbeveelt. Daarom geldt
voor dit vaccin in Vlaanderen een regeling van gedeeltelijke
terugbetaling voor een specifieke leeftijdsgroep door de
ziekteverzekering. Het vaccin wordt peroraal toegediend bij alle
zuigelingen voor de leeftijd van 6 maanden. Naargelang het gebruikte
vaccin bestaat het schema uit 2 of 3 doses.
Opmerking 3: Enkel het vaccin tegen polio is wettelijk verplicht in België.
22. Bespreek de huidige vaccinatie aanbevelingen voor kinkhoest in het
licht van de epidemiologie van kinkhoest anno 2013.
Sinds 1997 is er een opvallende toename van het aantal gevallen van kinkhoest (zie
grafiek). Dit is het gevolg van het feit dat men jarenlang geen herhalingsvaccinaties heeft
toegediend rond de leeftijd van 14 jaar, wat nochtans vereist is aangezien het vaccin geen
levenslange immuniteit waarborgt. Door het jarenlang achterwege laten van deze
herhalingsvaccinaties, verdween de immuniteit bij adolescenten en volwassenen geleidelijk
aan. Hoewel zij slechts zelden sterven bij besmetting met pertussis, kunnen ze potentiële
reservoirs zijn van Bordetalla Pertussis en hierdoor andere mensen besmetten. Dit kan
ernstige gevolgen hebben voor (1) kinderen (zij lopen het grootste risico op sterfte door
besmetting met pertussis) die nog niet gevaccineerd zijn (het eerste vaccin voor kinkhoest
wordt pas toegediend op de leeftijd van 8 weken, waardoor de zuigelingen voor deze
vaccinatie onvoldoende beschermd worden en bijgevolg vatbaar zijn voor pertussis) of die
nog niet volledig gevaccineerd zijn en (2) onbeschermde adolescenten en volwassenen (zie
figuur). Om het aantal potentiële reservoirs te doen dalen, dient men tegenwoordig opnieuw
een herhalingsvaccinatie toe rond de leeftijd van 14 jaar.
32
Vroeger werd voor kinkhoest een volcellig pertussisvaccin (DTwP) gegeven dat meer dan 3000
antigenen bevatte. Aangezien deze vaccinatie te veel lokale en algemene reacties uitlokte, is men
overgeschakeld naar het acellulair pertussisvaccin (DTPa), dat slechts 1 of meer geïsoleerde
antigenen bevat. De basisvaccinatie tegen kinkhoest gebeurt met een gecombineerd hexavalent
DTPa-HBV-IPV-Hib-vaccin op de leeftijd van 8 weken, 12 weken, 16 weken en 15 maand. Op de
leeftijd van 6 jaar wordt een boostervaccinatie gegeven met een tetravalent DTPa-IPV-vaccin. Op de
leeftijd van 14 jaar vindt een herhalingsvaccinatie met een lager gedoseerd (d) dTpa-vaccin plaats.
23. Welke zijn de essentiële kenmerken van Jeugdgezondheidszorg, en
pas deze toe op de werking van Kind en Gezin. Waarin verschilt deze
vorm van preventieve gezondheidszorg van preventie in de huisarts- en
kindergeneeskunde?
Vlaanderen kent een toenemende mate van veroudering van de bevolking. Hierin is er sprake van
twee bewegingen, met name vergrijzing en ontgroening. Het aandeel zestigplussers stijgt terwijl dat
van de groep jonger dan twintig jaar krimpt. Beide groepen zijn momenteel ongeveer even groot, maar
gaandeweg zullen de ouderen de jongeren in aantal overtreffen waardoor dus een steeds kleiner
wordende actieve bevolkingsgroep de zorg voor een groeiende groep ouderen op zich moeten
nemen. (bredere top met een smalle basis). Vanuit maatschappelijk oogpunt heeft een vergrijzende
en ontgroenende samenleving er dus alle belang bij de zorg voor groei en ontwikkeling van jongeren
ter harte te nemen. Aandacht voor gezond en evenwichtig opgroeien is echter in de eerste plaats in
het belang van kinderen en jongeren zelf. Zij vormen een kwetsbare groep, gekenmerkt door snelle
lichamelijke, emotionele en psychische ontwikkeling. De preventieve zorg, die het bevorderen,
bewaken en behouden van de gezondheid, groei en ontwikkeling van jeugdigen nastreeft, wordt in
algemene termen ‘jeugdgezondheidszorg’ genoemd.
Essentiële kenmerken van Jeugdgezondheidszorg (JGZ)
1. JGZ is een deelgebied van de sociale geneeskunde
2. JGZ zich richt tot de opgroeiende kinderen en jongeren (0-19 jaar).
3. Het is een begrip dat in de jaren ’70 voor het eerst in Nederland werd gebruikt, en nadien
ook in Vlaanderen ingang vond en zich ontwikkelde tot een aanwijsbare discipline binnen de
preventieve gezondheidszorg. De JGZ is zowel actief in het domein van de primaire als
de secundaire en in mindere mate de tertiaire preventie. Zij doet aan ziektepreventie1 en
aan gezondheidsbevordering2, en in mindere mate aan gezondheidsbescherming3.
1
Ziektepreventie omvat maatregelen om specifieke ziekten te voorkomen of in een vroeg stadium te detecteren,
zodat behandeling nog mogelijk is.
33
(Na detectie van gezondheidsproblemen door jeugdgezondheidszorg behoort verdere
diagnostiek en eventuele behandeling in principe tot het domein van de curatieve
gezondheidszorg.)
4. De aandachtsgebieden binnen jeugdgezondheidszorg verschuiven mee met de
epidemiologische gegevens die doorheen de jaren veranderen:
vb:
- hoge prevalentie van psychologische problemen bij jongeren
- leer- en gedragsproblemen bij kinderen
- het stijgend middelengebruik bij jongeren
- de sterke toename van overgewicht en obesitas bij kinderen
- het stijgend aantal tienerzwangerschappen
- het toenemend aantal kinderen met een chronische aandoening of
handicap…
5. JGZ streeft een strategisch doel na
“Gezondheid, groei en ontwikkeling van kinderen en jongeren beschermen, bewaken,
bevorderen op lichamelijk, cognitief en sociaal-emotioneel vlak met als doel kinderen en
jongeren te laten opgroeien tot volwassenen die betekenis geven aan het leven en hun rol
kunnen opnemen in de maatschappij. Hierbij gaat er niet alleen aandacht naar het
individuele kind maar ook naar de relatie tussen het kind en de omgeving (o.a. gezin en
kinderopvang).”
Hoe? Door beïnvloeding van relevante gezondheidsdeterminanten
- medisch-biologische factoren
- gezondheidsgedrag
- relevante omgevingsfactoren.
6. Operationele doelen van JGZ (gespecificieerd vanuit strategisch doel)





Bevordering van de gezondheid, groei en ontwikkeling d.m.v. initiatieven/interventie
gericht op populaties, subgroepen en individuen; het initiëren, opzetten en uitvoeren
van preventieprogramma’s.
Periodiek bepalen van de gezondheidstoestand
Het onderkennen en beïnvloeden van gezondheidsbedreigende en- bevorderende
factoren; tijdig (niet te vroeg/niet te laat) onderkennen (≠ diagnosticeren)
van
gezondheids- en ontwikkelingsproblemen bij kinderen
Bepalen van zorgbehoefte en zorgaanbod; zicht krijgen op de nood aan zorg aan de
hand van remmende en bevorderende factoren voor de gezondheid, groei en
ontwikkeling, draaglast en draagkracht. Deze beïnvloedende factoren situeren zich bij
het individu, de ouders, het gezin en sociale en maatschappelijke context.
Zorg dragen voor de functionele integratie van kinderen en jongeren met
ontwikkelings- en gezondheidsproblemen d.m.v. beschermende en bevorderende
maatregelen.
2
Gezondheidsbevordering is erop gericht de leefomstandigheden en leefwijzen van mensen zodanig te
beïnvloeden dat hun gezondheid bevorderd wordt, beschermd wordt, of behouden blijft.
3
Gezondheidsbescherming heeft tot doel de potentieel schadelijke invloed te beperken van factoren, zoals
consumptiegoederen of installaties, waarmee mensen in contact komen in de publieke of in de private sfeer.
34



Voorkomen van infectieziekten en het verspreiden van infectieziekten.
Het voorlichten en adviseren van jongeren en hun begeleiders m.b.t. gezondheid en
gezondheidsbevorderend gedrag.
Het samenwerken rond zorgsystemen, netwerken en overleg.
7. Methoden dat de JGZ toepast om de operationele doelen te verwezenlijken:

Populatiebenadering
 Leeftijdsspecifieke gezondheidsonderzoeken
Een systeem van longitudinale observatie en begeleiding, gericht op
bewaking en begeleiding van groei en ontwikkeling, het bevorderen van
gezondheid, alsmede het signaleren van ziekten, stoornissen of
gezondheidsbedreigende factoren.
Het omvat anamnese, preventief
lichamelijk en psycho-sociaal onderzoek, screening, gezondheidsbevordering,
advisering, begeleiding en (eventuele) verwijzing.
Vb: opsporing van heupdysplasie, congenitale hartafwijkingen,
groeigerelateerde problemen, ontwikkelingsvertraging,
voedingsstoornissen, kindermishandeling, gehoorstoornissen…
Het programma van gezondheidsonderzoeken is echter niet alleen een
instrument
om
leeftijdsspecifieke
ontwikkelings-,gezondheidsen
gedragsproblemen op het spoor te komen. Het is ook een kanaal voor het
herkennen van signalen, zonder dat deze vaak als dusdanig reeds door de
betrokkenen werden geformuleerd. Op die manier kan daarna een meer
specifiekere, individuelere aanpak van zorg volgen.

Activiteiten op vlak van de preventie van besmettelijke aandoeningen
Vb. Vaccinatiebeleid en profylaxebeleid.

Gezondheidsbevordering
Combinatie van gezondheidseducatie4 en de structurele veranderingen die
het maken van gezonde keuzen vergemakkelijken. Dus naast het beïnvloeden
en het daadwerkelijk aannemen van gezond gedrag dient ook aandacht
besteed te worden aan het creëren van een gezondheidsbevorderende
leefomgeving.
Vb: zuigelingenzorgadviseren over borstvoeding, zindelijkheid
Vb: preventie van wiegendood

Risicogroepbenadering
Overgang van populatiegericht naar risicogroepbenadering (verhoging van
efficiëntie). Wanneer men vooraf kan vastleggen in welk deel van de populatie je
de meeste gevallen van de gezochte problematiek vindt, wordt de preventie
efficiënter en goedkoper. Pogingen werden ondernomen om indicatoren van
gezondheidsrisico's te identificeren, die dan aan de hand van vragenlijsten en
4
Gezondheidseducatie richt zich hoofdzakelijk op leefstijl en gedragsverandering. Het voorziet in
leermogelijkheden om specifieke gedragingen die gezondheid schaden te veranderen. Naar de aard van de
voorlichting kan een onderscheid gemaakt worden tussen risicoreducerende en ontwikkelingsondersteunende
gezondheidseducatie. Risicoreducerende gezondheidseducatie loopt vooruit op risicovolle situaties die inherent
zijn aan de ontwikkelingsfasen van het kind, vb zijn vooeding, verzorging, veiligheid, preventie van SOA en
verslaving… Ontwikkelingsondersteunende gezondheidseducatie is vooral gericht op het bevorderen van een
goede ontwikkeling van het kind en op de rol van de ouders of verzorgers bij de opvoeding vb zijn opvoeding,
relaties, pesten, geweld, mishandeling, sport…
35
"checklists" bij de ruime doelgroep werden opgespoord. ("Checklists" ter vervanging
van gezondheidsonderzoeken.)
In JGZ: eveneens betrouwbare indicatoren. Vb. sociale klasse en graad van
armoede ↔ de algemene gezondheidstoestand. De zoektocht naar indicatoren
en risicogroepen voor "ontwikkelingsstoornissen", waarvan de opsporing en
onderkenning zo arbeidsintensief is, ligt al heel wat moeilijker. Enerzijds gaat het
om problematiek waaraan een complex kluwen van factoren ten grondslag ligt
(ook moeilijk om causale verbanden te achterhalen), en anderzijds is geen
eenvoudig instrument beschikbaar om op een snelle en betrouwbare manier
risicokinderen te onderscheiden van hun leeftijdsgenoten die weinig of geen risico
lopen op belangrijke ontwikkelingsstoornissen.
Al deze problemen rond risicogroepen nemen echter niet weg, dat ook in de
jeugdgezondheidszorg gestreefd moet worden naar een zekere mate van
differentiatie naar verschillende groepen ouders en kinderen.
M.a.w. naast een basisprogramma van preventieve zorg voor alle kinderen, is het
wenselijk dat de jeugdgezondheidszorg daar bovenop een surplus van
activiteiten zou ontwikkelen, die in het bijzonder afgestemd zijn op specifieke
doelgroepen. Vooral kan gedacht worden aan groepen met speciale noden, zoals
kinderen van kansarme gezinnen, kinderen met een chronische ziekte of
handicap, prematuur geboren kinderen, kinderen met ontwikkelingsstoornissen.
In de Vlaamse jeugdgezondheidszorg staat dit tweesporenbeleid van programmatische (voor de
doelgerichte populatie) en risicogroepbenadering (specifiekere risicogroepen binnen de doelgerichte
populatie) principieel niet ter discussie. Minder eensgezindheid bestaat er over de omvang van een
basisprogramma voor àlle kinderen en jongeren, en de mate waarin dit geheel of gedeeltelijk
vervangen kan worden door een risicogestuurd aanbod voor specifieke deelgroepen.
Figuur5:
Individueel aanbod
Supplementair aanbod
Basisaanbod
1)Een basisaanbod: ruim 80% van de populatie van jonge kinderen
2)Een supplementair aanbod dat aan 15 à 20 % van de populatie moet worden aangeboden
 deze 2 niveaus, vooral taak van de JGZ
3)Een individueel aanbod dat voor 2 à 5 % van de populatie moet worden uitgewerkt
Doorverwijzing naar de curatieve geneeskunde dat vooral op individueel vlak werkt.
36
8. Streeft naar een kwaliteitsvolle zorg door het nastreven van een wetenschappelijk
onderbouwd geneeskundig handelen waarbij men beoogt om richtlijnen te ontwikkelen voor
goed preventief medisch handelen.
9. JGZ vormt een belangrijke bron van informatie over de gezondheid van kinderen en
jongeren.
De Vlaamse overheid, die als enige dit programma financiert, wenst hiervan gebruik te maken
om haar beleid voor deze doelgroep te ontwikkelen en, waar nodig, bij te sturen.
Gegevensverzameling in het kader van jeugdgezondheidszorg kent echter niet alleen
epidemiologische en beleidsdoeleinden (lokaal, regionaal en op gemeenschapsniveau). Het
maakt ook een evaluatie mogelijk van de kwaliteit van de eigen werking.
Toepassing op de werking van Kind en Gezin
Het zogenaamde programmatische en risicogestuurde aanbod van jeugdgezondheidszorg wordt in
Vlaanderen in hoofdzaak door twee organisaties verleend, met name Kind en Gezin (voor de
leeftijdsgroep 0-3 jaar) en de Centra voor Leerlingen Begeleiding, kortweg CLB (voor de
schoolgaande jongeren, 3-18 jaar). De Vlaamse overheidsinstelling Kind en Gezin werd opgericht in
1984. De instelling wordt gesubsidieerd door de Vlaamse overheid en behoort tot de bevoegdheid van
de Vlaamse minister van Welzijn.
Geografische structuur:
Centrale dienst in Brussel

5 provinciale afdelingen: per provincie staan medische kwaliteitscoördinatoren (artsen) in voor
kwaliteitsbewaking van de locale werking van Kind en Gezin.

62 regio’s: regiohuizen, regio- teamwerking, zelfsturende teams

340 consultatiebureaus (ongeveer 5 per regio): medische en verpleegkundig consult
1. Kind en Gezin bevindt zich in de tak van de sociale geneeskunde.
2. Kind en Gezin verleent zorg aan kinderen van 0 tot 3 jaar.
3. Preventieve taken: zie verder.
4. Dynamisch
5. Strategisch doel
“Missie van Kind en Gezin= ‘Kind en Gezin wil, samen met haar partners voor elk
kind, waar en hoe het ook geboren is of opgroeit, zoveel mogelijk kansen creëren”
6. Operationele doelen





Psyho- pedagogische en psycho- sociale begeleiding
Preventieve kinderzorg
Kinderopvang
Hulp voor gezinnen in specifieke situaties
Groepsgericht gaan werken
7. Methoden om de operationele doelen te verwezenlijken.
De begeleiding door Kind en Gezin gebeurt op vrijwillige basis en is gratis.

Preventieve gezinsondersteuning
37
Kind en Gezin staat in voor de preventieve zorg voor gezinnen met kinderen tot 3 jaar. In
het kader van de programmatische preventie wordt gewerkt met een gestandaardiseerd
basiszorgpakket dat bestaat uit een aantal gezinsbezoeken door de
regioverpleegkundige gedurende de eerste drie levensmaanden, en consulten bij arts en
verpleegkundige op het consultatiebureau voor het jonge kind. Gezinnen die omwille van
gezondheids- of welzijnsbedreigende factoren extra belast worden, kunnen een
uitgebreider en specifiek zorgaanbod krijgen.

Preventiediensten
Basiszorgaanbod= uniform programma
Het zorgaanbod start reeds vóór de geboorte met de organisatie van
infoavonden 'Kind op Komst' in samenwerking met kraamklinieken. Aanstaande
ouders krijgen dan een antwoord op vragen over het verloop van de
zwangerschap en de bevalling.
Leeftijdsspecifiek programma voor iedereen (systematisch). Longitudinaal,
leeftijdsspecifiek aanbod dat inspeelt op sleutelmomenten van gezondheid, groei
en ontwikkeling. Gaat verder dan de vragen van ouders, maar speelt ook in op de
noden van kinderen. Kort na het ontslag uit de kraamkliniek brengt de
regioverpleegkundige een bezoek bij het gezin thuis. Deze gezinsbezoeken zijn
gepland rond de leeftijd van 2 weken, 4 weken (enkel bij een eerstgeborene), 6
weken en 10 weken na de geboorte en verlopen volgens een vast programma,
waarin aandacht besteed wordt aan volgende thema's: biometrie, voeding,
verzorging en fysieke toestand, veiligheid, psychomotoriek, sociale en
pedagogische aspecten (minstens 2 huisbezoeken < 3 maanden). Ook wordt
informatie verstrekt over dienstverlening van onder andere Kind en Gezin. Sinds
1998 wordt rond de leeftijd van vier weken een screeningstest uitgevoerd voor het
vroegtijdige opsporen van gehoorafwijkingen, de Algo™-gehoortest.
Naast de gezinsbezoeken kunnen ouders op 340 plaatsen in Vlaanderen terecht
bij
een
team
van
deskundigen
op
het
consultatiebureau.Het
basiszorgprogramma voorziet 10 consulten, op de leeftijden van 2 weken en 2, 3,
4, 5, 7, 10, 12, 15 en 30 maanden (minstens 10 leeftijdsspecifieke consulten < 3
jaar). Deze raadplegingen bestaan uit een verpleegkundig consult, gevolgd door
een medisch consult bij de consultatiebureau-arts.
Bedoeling van het
verpleegkundig consult is het begeleiden van jonge ouders door in te spelen op
eigen vragen en behoeften m.b.t. de ontwikkeling en de opvoeding van hun kind,
alsook het voorkómen van gezondheids- en opvoedingsproblemen door middel
van gezondheidsvoorlichting. Op deze consultaties worden ook de vaccinaties
toegediend.
In 2000 werd een gestandaardiseerd opvolgingsschema voor de algemene en
neuromotorische ontwikkeling van het jonge kind, het Van Wiechenonderzoek,
ingevoerd.
Tenslotte wordt ook een permanentie verzorgd in de regiohuizen, waar ouders
persoonlijk, telefonisch of per e-mail terechtkunnen met hun vragen. Deze
regiohuizen vormen de uitvalsbasis waar de regioverpleegkundigen hun
activiteiten coördineren.
Specifiek zorgaanbod= maatwerk
Ook komt Kind en Gezin tegemoet aan de individuele behoeften van elk gezin.
Hiertoe wordt een specifiek zorgaanbod (onder meer consulten/huisbezoeken)
uitgewerkt waarin extra ondersteuning wordt geboden voor risicogroepen bv in
geval van kansarmoede, kindermishandeling, ziekte of handicaps.
38
In buurten met een hoge concentratie aan kansarme gezinnen zijn sedert 1996
negen preventieve-zorgcentra operationeel, met name in Antwerpen, Gent,
Brussel, Ronse en Menen, met een uitgebreidere dienstverlening (onder meer
prenatale consulten, bijkomende preventieve consulten en groepsbijeenkomsten).
Recent werden deze centra omgevormd tot zogenaamde INLOOP-teams, wat
staat voor INtegraal Laagdrempelig OpvoedingsOndersteuningsPunt.
De
aandacht gaat hier in de eerste plaats naar het opzetten van
opvoedingsondersteunende activiteiten. Deze teams zullen, in tegenstelling tot de
vroegere preventieve-zorgcentra met een sterk lokaalgerichte werking, hun
actieterrein verbreden en ondersteuning bieden aan de bestaande
consultatiebureaus. Op dit ogenblik zijn er tien INLOOP-teams erkend.

Hulp in specifieke situaties
Ook aan kinderen in moeilijke leefsituaties verleent Kind en Gezin bijzondere hulp.
Bij probleem- of crisissituaties kunnen de centra voor kinderzorg en
gezinsondersteuning (CKG) steun en opvang bieden voor gezinnen met kinderen
tot 6 jaar, en soms uitzonderlijk tot 12 jaar. Deze centra worden door Kind en
Gezin erkend en gesubsidieerd. Ook de vertrouwenscentra kindermishandeling in
Vlaanderen en Brussel worden door Kind en Gezin erkend en gesubsidieerd.
Deze centra fungeren als meldpunt bij kindermishandeling, zorgen voor opvang
en doorverwijzing van mishandelde kinderen en coördineren de hulpverlening.

Kinderopvang
Kind en gezin biedt zelf geen kinderopvang aan, maar ziet wel toe op de kwaliteit van de
opvanginitiatieven voor kinderen van 0 tot 12 jaar in Vlaanderen en Brussel. Ouders
kunnen ook bij Kind en Gezin terecht voor informatie voor mogelijke
opvangvormen,adressen, prijs en kwaliteit.
8. Streeft naar een kwaliteitsvolle zorg door het nastreven van een wetenschappelijk
onderbouwd geneeskundig handelen waarbij men beoogt om richtlijnen te ontwikkelen voor
goed preventief medisch handelen.
Vb.
- aanbevelingen voor neonatale gehoorscreening met Algo- gehoortest
- het ontwikkelingsonderzoek volgens Van Wiechen
.
9. JGZ vormt een belangrijke bron van informatie over de gezondheid van kinderen en
jongeren. Kind en Gezin registreert sinds vele jaren via een informaticaprogramma van
de regioverpleegkundigen (Ikaros genaamd) een set van gezondheidsgegevens per kind.
De vaccinatiegegevens worden gerepliceerd in een afzonderlijke databank (VacVlaanderen),
die sinds kort deel uitmaakt van Vaccinnet, een web-based bestel- en registratiesysteem
voor vaccinaties van de Vlaamse overheid. Bundeling van deze gezondheidsgegevens
gebeurt jaarlijks in een rapport "Het Kind in Vlaanderen.
39
Verschil tussen deze vorm van preventieve gezondheidszorg van preventie in
de huisarts- en kindergeneeskunde
Preventieve gezondheidszorg
-Populatie: sociaal- medische begeleiding wordt
voorzien voor alle kinderen en jongeren
Uitgangspunt is dat de grootst mogelijk groep
kinderen bereikt wordt, ook diegenen die de weg
naar de hulpverlening in het algemeen en de
gezondheidszorg in het bijzonder moeilijk vinden6.
Vooral belangrijk voor die aspecten van de
gezondheid, waarbij de vroegtijdige detectie en
tijdige preventieve acties of behandeling aanleiding
kunnen geven tot belangrijke gezondheidswinst.
Preventie in de huisarts- en
kindergeneeskunde
-Individu
-Aanbod, los van de concrete vraag
-Vraaggestuurde zorg
-Uniform
-Maatwerk
-Systematisch
-Risicogericht
-Preventief: jeugdarts= preventiearts, mag geen
behandeling starten
-Remediërend/curatief :
huisarts/kinderarts= behandelde arts
24. De personeelsverantwoordelijke van een groot ziekenhuis vraagt je
advies over het beleid ten aanzien van ziekteverzuim en
controlegeneeskunde. De bedoeling is om langdurig verzuim zoveel
mogelijk te voorkomen en de re-integratie te faciliteren. Stel een drietal
concrete maatregelen voor en geef aan waarop deze zijn gebaseerd.
Het niet werken op lange termijn (ziekteverzuim) is geassocieerd met:
 Hogere mortaliteit
 Slechte algemene gezondheidstoestand, lichamelijke klachten, chronische ziekten
 Slechtere mentale gezondheid: meer psychologische problemen, licht ‘psychiatrische
morbiditeit, zelfmoord
 Meer raadplegingen bij de arts, hoger medicatiegebruik en meer hospitalisaties
 Professionele re-integratie kan de negatieve effecten omkeren
6
Om dit te bereiken wordt in de jeugdgezondheidszorg voor schoolgaande jongeren in Vlaanderen deelname aan
bepaalde aspecten van dit programma (met name sommige gezondheidsonderzoeken, en de profylaxe van
besmettelijke aandoeningen) verplicht gesteld. De individuele vrijheid wordt hier expliciet ondergeschikt gesteld
aan het algemeen belang, met name het behouden en bevorderen van de gezondheid van de jongeren als
bevolkingsgroep. In de preventieve zuigelingenzorg bestaat deze verplichting niet.
40
Verzuimmodel
Concrete maatregelen

Maatregel 1
Zorgen voor een goed evenwicht tussen werkbelasting en de capaciteiten van de
werknemers, eerlijke verloning, jobzekerheid, mogelijkheid tot autonomie en persoonlijke
ontwikkeling/ontplooiing voor de werknemer, motiveren van de werknemer, bevorderen
van optimale communicatie…. Creëren van een goede, ondersteunende, nietdiscriminerende werksfeer en veilige werkomgeving.
 speelt in op “werkbelasting” en “capaciteiten” van het verzuimmodel

Maatregel 2
Professionele begeleiding beschikbaar stellen op het werkveld: tijdig diagnosticeren en
behandelen van gezondheidsproblemen, tijdig vaststellen van gevallen van ‘pesten op
het werk’, advies en ondersteuning, identificatie van verzuim (verschillende categorieën
van verzuim mogelijk7)
 speelt in op “gezondheidsproblemen” van het verzuimmodel

Maatregel 3
Re-integratie faciliteren: als werkgever regelmatig de werknemer contacteren en op de
hoogte houden van de stand van zaken op de werkvloer, bij het terugkeer zorgen voor
aangepaste werkomstandigheden + zorgen voor een optimaal onthaal bij de 1ste dag van
het terug hernemen van het werk.
 speelt in op “re-intergratiedrempel” van het verzuimmodel
7
Wit verzuim= ziek zijn, zich ziek voelen en zich ziek melden, grijs verzuim= zich zick voelen en zich ziek melden,
zwart verzuim= zich ziek melden, roos verzuim= aanwezig zijn op werkplek maar niet naar behoren werken.
41
25. Bespreek de algemene opbouw (organisatie, doelstellingen en
financieringsprincipe) van onze sociale zekerheid.
Bijna niemand is nog in staat om gezondheidsrisico’s alleen te dragen doordat men daarbij het
inkomen verliest en door de hoge kosten van geneeskundige behandelingen. Dus de uitoefening van
de geneeskunde is ondenkbaar zonder de tussenkomst van verzekeringen.
Er zijn 2 fundamentele opties, namelijk de sociale en de private verzekeringen. Sociale
verzekeringen worden door de wet opgesteld, private door een contract.
Sociale zekerheid (SZ)8= geheel van aantal verzekeringen, geheel van voorzieningen dat tot
doel heeft alle burgers op elk ogenblik van hun bestaan minstens een ‘bestaansminimum’ te
waarborgen.
Aanvullende
private verzekeringen
Residuaire stelsels:
Sociale bijstand (o.a.
tegemoetkomingen
aan personen met een
handicap)
Sociale verzekeringen
-Inkomensvervangende uitkeringen:
Rust- en overlevingspensioen
Werkloosheid
Ziekte- en invaliditeitsverzekering
tak uitkeringen (arbeidsongeschiktheid en moederschap)
Beroepsziekteverzekering
Arbeidsongevallenverzekering
-Inkomensaanvullende uitkeringen:
Gezinsbijslag
Ziekte –en invaliditeitsverzekering
Tak ziektekosten (gezondheidszorgen)
(Jaarlijkse vakantie)
8
Sociale zekerheid= sécurité sociale = social security= combinatie van social insurance en economic security
42
1. Organisatie







Verplicht
Solidariteitsprincipe
Afwezigheid risicoselectie
Gelijke bescherming van alle verzekerden
Wettelijk geregeld
In België: volgens het Bismarck systeem rechten verworven door arbeid
Voor wie: 3 stelsels
 ’Klassieke sociale zekerheid’= werknemers: arbeiders en bedienden
 Afzonderlijke regelingen voor zelfstandigheden
Algemeen: lagere prestaties, ook lagere bijdragen
Geen afzonderlijke tak professioneel risico- is ‘gedekt’ via specifieke
regeling arbeidsongeschiktheid in de ziekteverzekering
Geen werkloosheidsverzekering

Afzonderlijke regelingen voor ambtenaren (werken voor de overheid)
Werkloosheid, ziekte, invaliditeit, pensioen: geregeld in kader van
ambtenarenstatuut-niet benoemden: wel onderworpen aan SZ
Gezondheidszorgen: via SZ- analoog algemene regeling
loontrekkenden. Eigen regeling kinderbijslag, arbeidsongevallen en
beroepsziekten

Rijksdienst SZ int de sociale bijdragen
43

Beheer: overheidsinstellingen zoals RIZIV, RVA, RVP, FAO….

Uitvoering: naargelang tak
Overheid: RVP, FBZ, FAO (bij deel van de uitvoering)
Andere instellingen:
RIZIVverzekeringsinstellingen= ziekenfondsen en hulpkas
RKWKas voor kinderbijslag
Werkloosheid: RVAHulpkas en vakbonden/vakorganisaties
Private verzekeraars: arbeidsongevallen (wetsverzekeraar: hier is er wel een
wet aanwezig die tussenkomsten regelt )
2. Doelstellingen
Bescherming van de groep t.o.v. verliezen van inkomen of bij extra kosten.
(= inkomensvervangende uitkering)
3. Financieringsprincipe
Volgens het Bismarck systeem: hoofdzakelijk gefinancieerd door sociale bijdragen
(werknemers en werkgevers) in verhouding tot het loon, uitkeringen in verhouding tot het
verloren loon
Het verzekeringsprincipe: bijdragefinanciering gebaseerd op solidariteit (sociale verzekering)
aangevuld met tussenkomst overheid en alternatieve financiering.
44
Voorbeeld :
Totale loonkost werkgever
Brutoloon ( bv 100)
Nettoloon
Werkgevers bijdrage (bv 35)
Bedrijfsvoorheffing Werknemers bijdrage
Bijdrage van werknemer en werkgever gaat naar de Rijksdienst voor Sociale
Zekerheid
Bedrijfsvoorheffing gaat naar de fiscus
Voor de werknemer blijft het nettoloon over
Benelux
Duitsland
Frankrijk
GB
Spanje
Denemarken
26. Bespreek de voornaamste verschillen tussen particuliere en sociale
verzekeringen
 Beide verzekeringen hebben elk hun eigen doelstelling, methode en regelgeving, zijn
onderdeel van de sociale zekerheid en gaan uit van het Bismarckiaans model.
Particuliere verzekering = private verzekering.

Deze verzekering wordt geregeld dmv van een contract tussen beide partijen met als
doel individuele bescherming.
45

De premie die men moet betalen staat in verhouding tot de prestatie. Voorbeeld: er is
een verschil bij het vragen van een levensverzekering van €100 000 en een van €20
000.
 Hebben een voorkeur voor goede en berekenbare risico’s. Er wordt gebruik gemaakt
van risicoselectie (naargelang het risico meer of minder moeten betalen) en
risicouitsluiting (bv het niet krijgen van een verzekering bij een te hoog risico).
Risicoselectie wordt enkel toegepast bij private verzekering. Hierdoor probeert men
de lat voor iedereen gelijk te krijgen. Dit probeert men te doen door mensen met een
hoger risico geen verzekering aan te bieden ofwel een hogere premie te vragen.
 Is soms verplicht, maar niet altijd. Vb autoverzekering is verplicht.
 Verzekeraar mag medische info krijgen maar daar zijn beperkingen op.
 Schadeverzekering: prestatie is afhankelijk van een onzeker voorval dat schade
veroorzaakt aan iemands vermogen. Onder deze verzekering vallen de
zaakschadevergoeding die vb verzekerd tegen brand, de
aansprakelijkheidsverzekering vb burgerlijk aansprakelijkheid-privé-leven en de
rechtsbijstand.
Persoonsverzekeringen: prestatie is afhankelijk van een onzeker voorval dat
iemand leven, fysieke integriteit of gezinstoestand aantast. Daaronder vallen de
levensverzekering, andere ziekte-, invaliditeits-, ongevallenverzekeringen,… (vb
hospitalisatieverzekering, gewaarborgd inkomen.
 Hierbij bestaat een acceptatiebeleid (underwriting)
o Overlijdensdekking: oversterfte
 = Verhoogd risico uitgedrukt in een percentage van het standaardrisico
 men moet dan een bijpremie betalen.
 Uitstel of weigering mogelijk.
o Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen
 Bijpremies, clausules, weigering.
o ziektekostenverzekering
 Bijpremies, clausules.
Sociale verzekering.






Doel: bescherming van de groep. ( geen individuele bescherming)
Is altijd verplicht.
Gaat uit van het solidariteitsprincipe (= iedereen draagt verplicht zijn steentje
bij)
Geen gebruik van risicoselectie.
Heeft gelijke bescherming van alle verzekerden.
Wettelijk geregeld
 Voorbeelden van sociale verzekeringen: ziekteverzekering,
arbeidsongevallenverzekering, beroepsziekten, tegemoetkomingen personen met
handicap
27. Bespreek kort de volgende stelling: “Kwik vormt in ons milieu een
zeer belangrijk gezondheidsrisico”
Kwik (Hg) wordt gebruikt in antiseptica, biocides, crèmes en zeep (Mekako-soap) die de
huidskleur verlichten, tandvullingen, thermometers, verf, fluorescentielampen,…
Eveneens is in de buurt van crematoria een verhoogd Hg- waarde waarneembaar. Door het
gebruik van kwikhoudende producten kunnen gezondheidsproblemen ontstaan.
Een acute vergiftiging met Hg kan volgende symptomen geven bij inname.
46



Bij
gastro-intestinale problemen
nierdysfuncties
shock.
inhalatie
van
Hg
kan
dit
lijden
tot
chemische
pneumonitis.
Bij een chronische blootstelling aan Hg via inname kunnen volgende symptomen ontstaan


toxische verschijnselen in het centraal zenuwstelsel
ontwikkeling van teratogene neuropsychologische problemen.
Bij chronische blootstelling via inhalatie heeft dit volgende problemen:









tremor
persoonlijkheidsveranderingen
psychomotoriek verandert
sensomotorische polyneuropathie
discrete renale veranderingen
gingivitis(=tandvleesontsteking)
teratogene problemen(problemen bij baby door transplacentaire doorgave)
dysfunctie van de immuniteit
oogproblemen.
Een Hg-vergiftiging kan ook fataal zijn. Daarom is preventie aan de blootstelling zeer
belangrijk! Dit zowel voor de gewone burgers als voor experten in labo’s.
28. Bespreek kort de volgende stelling: “Luchtverontreiniging door fijn
stof heeft in Vlaanderen een belangrijke impact op de volksgezondheid”
Fijnstof (Particular Matter) is een mengsel van verschillende stoffen. Het verkeer is de
belangrijkste factor (40%) die verantwoordelijk is voor de uitstoot van fijnstof.
25% van de industrie, 15% van land- en tuinbouw, 15% van de bevolking
Fijnstof omvat:




SO2
NOX
CO
O3
Blootstelling aan fijnstof heeft een negatieve impact op de gezondheid.
47
Korte termijn effecten of de gezondheid zijn:

Hogere mortaliteit en morbiditeit vooral door cardiovasculaire schade.(het aantal meer sterftes
valt echter wel niet op)
Lange termijn effecten zijn:


Hogere cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit naarmate er meer fijnstof in de lucht hangt.
Longkanker
Effecten bij kinderen:



Astma
Exceem
Problemen met de longontwikkeling
België is het meest bevuild qua ultrafijnstof door de grote bevolking en het vele verkeer.
48
Download