Verjaringstermijnen in het arbeidsrecht: een overzicht

advertisement
Regelingen en voorzieningen
CODE 2.1.4.4
Verjaringstermijnen in het arbeidsrecht: een overzicht
tijdschriftartikel
bronnen
ArbeidsRecht 2010, afl. 4 (betreffend artikel, van de hand van mw. mr. P.W.H.M. Willems, is hierna
opgenomen)
Binnen het arbeidsrecht gelden voor het instellen van
(rechts)vorderingen verschillende verjaringstermijnen.
Sommige termijnen zijn vervaltermijnen, andere
kunnen worden gestuit. In deze bijdrage worden de
termijnen overzichtelijk op een rijtje gezet en worden
bijzondere aandachtspunten en eventuele valkuilen
mede aan de hand van relevante jurisprudentie
besproken.*2
minder loon heeft ontvangen dan waarop hij aanspraak
maakt, dan begint de verjaringstermijn van vijf jaar
opnieuw te lopen. De oorzaken van stuiting vindt men
in de artikelen 3:316-318 BW bijvoorbeeld het instellen
van een eis in rechte (3:316 BW), een schriftelijke
aanmaning dan wel mededeling (3:317 BW) of een
erkenning van het recht (3:318 BW) en in verschillende
bepalingen buiten titel 3.11. Stuiting van een
individuele vordering kan ook plaatsvinden doordat
door een werknemersorganisatie een collectieve actie
wordt ingesteld wegens niet-nakoming van de CAO.
Uitgangspunt is immers dat een werknemersorganisatie
gerechtigd is als contractspartij uit eigen hoofde
nakoming van een door haar met een werkgever
gesloten CAO te
vorderen.*6
Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat
stuiting van verjaring vanwege dagvaarding door een
werknemersorganisatie, tevens de rechtsvorderingen
van de individuele werknemers stuit voor zover deze
vorderingen betrekking hebben op de rechten waarvan
de werknemersorganisatie door middel dagvaarding
nakoming heeft gevorderd.*7
Arbeidsongeschiktheid leidt niet tot opschorting of
onderbreking van een verjaringstermijn. Dit volgt uit
een arrest van de Hoge Raad uit 1981.*8
In deze kwestie stelde de werknemer zich ten
onrechte op het standpunt dat de verjaring van
vakantieaanspraken zou zijn onderbroken door
arbeidsongeschiktheid meebrengende ziekte van de
werknemer. Verder geldt dat de verjaring van een
vordering wegens een kennelijk onredelijke opzegging
niet wordt gestuit door het instellen van een vordering
in een kort gedingprocedure tot doorbetaling van loon
en
schadevergoeding op de voet van art. 7:680 BW en
7:677 BW. Dit volgt uit het arrest Eggenhuizen/Unidek
Volumebouw.*9
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:683 lid 1 BW
verjaart een rechtsvordering uit hoofde van kennelijk
onredelijke opzegging, na verloop van 6 maanden.
Deze termijn begint te lopen daags nadat de
arbeidsovereenkomst feitelijk is geëindigd.*10
Verjaring
Een medewerker of werkgever moet vorderingen op de
ander binnen een bepaalde termijn indienen, opdat
deze niet verjaren. Door het gebruik van
verjaringstermijnen wordt vermeden dat partijen
geconfronteerd worden met oude vorderingen, met alle
bewijsproblemen van dien. Wordt een verjaringstermijn
overschreden, dan heeft dit tot gevolg dat de vordering
(in beginsel) niet meer in rechte kan worden
afgedwongen. Bij het doen van een beroep op
verjaring, dient degene die zich op verjaring beroep
met voldoende duidelijkheid aan te geven op welke
verjaring hij het oog
heeft, wilt dit beroep kunnen slagen. Dit is slechts
anders indien in de gegeven omstandigheden ook
zonder nadere uitleg duidelijk is welke
verjaringstermijn voor toepassing in aanmerking
komt.*3
Indien de vordering overigens ondanks de verjaring
wordt voldaan, dan is deze niet onverschuldigd betaald
ook al kon de betalende partij tot het voldoen van
deze vordering niet meer gehouden worden. De
verjaringstermijn begint doorgaans te lopen vanaf het
moment dat een vordering in rechte opeisbaar is.
Indien een partij – tijdens de verjaringstermijn aangeeft
dat hij aanspraak blijft maken op zijn recht, wordt een
lopende verjaring definitief afgebroken of gestuit.
Hierbij dient het te gaan om een schriftelijke
aanmaning of mededeling waarin de schuldeiser zich
ondubbelzinnig*4 zijn recht op nakoming
voorbehoudt.*5
De dag nadat zich een stuitingsfeit heeft voorgedaan,
begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen tenzij het
gaat om een eis in rechte die door toewijzing wordt
gevolgd (3:319 BW). Zo moet een loonvordering binnen
vijf jaren ingediend worden teneinde verjaring te
voorkomen. Daaruit volgt dat iedere maand nadat het
loon niet wordt betaald, er een verjaringstermijn gaat
lopen.
Rechtsverwerking en de invloed van redelijkheid
en billijkheid
In bepaalde bijzondere omstandigheden kan het
onredelijk zijn dat een werkgever zich op een
verjaringstermijn beroept ook al is de vordering strikt
genomen verjaard. In dat geval vervalt het
verjaringsverweer van de werkgever, waardoor de
vorderingen toch toegewezen worden.
Stuiting
Stelt een medewerker zich binnen de verjaringstermijn
schriftelijk ondubbelzinnig op het standpunt dat hij
1
CODE 2.1.4.4
Regelingen en voorzieningen
Daarvan was bijvoorbeeld sprake in een zaak die
speelde bij de rechtbank Amsterdam op 14 mei
1997.*11 Werkneemster was op 1 maart 1993 voor 8
maanden bij de werkgever in dienst getreden en op 1
april 1994 voor 7 maanden. Op 26 juni 1994 heeft
werkneemster aangegeven ontslag te willen nemen
doch de volgende dag heeft zij zich ziek gemeld. Zij
stelde dat haar ontslagname niet overeenstemde met
wat zij werkelijk wilde. Bij de kantonrechter heeft zij
loon c.a. gevorderd, welke vordering grotendeels is
afgewezen. In hoger beroep heeft de werkneemster
vervolgens tevens vergoeding gevorderd voor nietgenoten vakantiedagen opgebouwd tijdens het eerste
dienstverband. De vordering tot betaling van nietgenoten vakantiedagen uit hoofde van het eerste
dienstverband was in beginsel verjaard omdat op deze
vordering nog de
verjaringstermijn van het oud BW van toepassing was.
Omdat de werkgever evenwel steeds had aangegeven
aan werkneemster dat zij geen aanspraak had op
vakantie met behoud van loon, achtte de rechtbank het
beroep van de werkgever op verjaring in strijd met de
redelijkheid en billijkheid.
Vorderingen die niet zijn verjaard, worden doorgaans
toegewezen. Dit kan anders zijn indien toewijzing strijd
oplevert met de redelijkheid en billijkheid van artikel
6:2 lid 2 en artikel 6:248 BW. Dat doet zich
bijvoorbeeld voor wanneer het indienen van een
vordering dusdanig strijdig is met eerder gedrag of
nalaten, dat het toekennen van de vordering tot een
onaanvaardbare uitkomst leidt. Dit wordt ook wel
rechtsverwerking of langdurig stilzitten genoemd. Maar
volgens vaste
rechtspraak van de Hoge Raad is er in beginsel meer
vereist dan alleen stilzitten of tijdsverloop.*12
Uitgangspunt dient te zijn dat van rechtsverwerking
slechts sprake kan zijn, indien de schuldeiser zich heeft
gedragen op een wijze die naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het
vervolgens geldend maken van het betrokken recht.*13
Vereist is de aanwezigheid van bijzondere
omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de
wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt
dat de gerechtigde zijn bestaande aanspraak niet
(meer) geldend zal maken, hetzij de wederpartij in zijn
positie onredelijk zou worden benadeeld in geval de
gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou kunnen
maken.*14 *15 Het vraagstuk of rechten inmiddels
verwerkt zijn,
speelt dan ook vooral als oude rechten worden
opgeëist, die evenwel nog niet verjaard zijn. Een recent
voorbeeld in de rechtspraak vinden we bij het Hof
Amsterdam.*16 In deze zaak werkte de werknemer
sinds 16 oktober 2004 in de functie van bedrijfsleider
op een tankstation. In de arbeidsovereenkomst is
opgenomen dat werknemer in bijzondere gevallen
overwerk verricht en dat dit overwerk wordt vergoed
conform de CAO
voor het tankstation. Werknemer werkte per week 8590 uur. Op 5 september 2006 stuurde werknemer
werkgever een e-mail met daarin de mededeling dat hij
vanaf dat moment voortaan 40 uur per week werkte en
niet meer structureel zou overwerken. In november
2006 heeft werkgever bij het CWI een
ontslagvergunning gevraagd op grond van
bedrijfseconomische redenen. Na het verkrijgen van
een ontslagvergunning heeft werkgever de
arbeidsovereenkomst opgezegd.
Vervolgens heeft werknemer een loonvordering
ingesteld. Hij vorderde onder andere het niet
uitbetaalde overwerk. De kantonrechter Haarlem
honoreert het beroep van werkgever op
rechtsverwerking en overweegt daartoe dat het beroep
van werknemer op vergoeding van overwerk in strijd is
met de redelijkheid en billijkheid. Door bijna twee jaar
lang zonder bezwaar genoegen te nemen met het
volledig runnen van het
tankstation en het in dat kader verrichten van extreem
veel overwerk zonder daarvoor te worden uitbetaald,
heeft werknemer bij werkgever het gerechtvaardigde
vertrouwen gewekt dat hij zijn eventuele recht op
vergoeding van overuren niet wenst uit te oefenen
aldus de kantonrechter. Het Gerechtshof Amsterdam
wijst het hoger beroep van werknemer toe. Het Hof
stelt dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond
oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking.
Daartoe is volgens het Hof de aanwezigheid van
bijzondere omstandigheden vereist, als gevolg waarvan
bij werkgever het gerechtvaardigde vertrouwen is
gewekt dat werknemer zijn aanspraak niet meer
geldend zal maken. Hierbij strekt tot uitgangspunt dat
het in het
algemeen weinig aannemelijk is dat men ten aanzien
van degene die een recht op een ander pretendeert,
mag vertrouwen dat die daarvan afziet. Het Hof
constateert terecht dat de door werkgever aangevoerde
omstandigheden ter onderbouwing van het beroep op
rechtsverwerking in wezen bestaan uit een enkel
stilzitten van werknemer. Dit levert dan ook geen
bijzondere omstandigheid op. Een enkel stilzitten van
werknemer kan daarom bij werkgever niet leiden tot
een gerechtvaardigd vertrouwen dat werknemer zijn
aanspraak niet meer geldend zal maken.*17 Dit
betekent overigens niet dat stilzitten nimmer tot verlies
van rechten kan leiden namelijk als de bewijsnood van
de wederpartij tot een verschuiving van de bewijslast
leidt. Een duidelijk voorbeeld was een zaak waarin een
werknemer elf jaar had gewacht met het indienen van
een schadeclaim wegens een arbeidsongeval. De
werkgever had ooit wel een ongevalsrapportage
opgesteld maar deze na vijf jaar vernietigd. Tegenover
de stelling van de werknemer dat hem in de uitvoering
van de werkzaamheden een ongeval was overkomen,
kon de werkgever zich daardoor niet goed meer
verdedigen. Dat kon de
werkgever volgens de rechtbank niet worden
tegengeworpen omdat de werknemer zo lang had
gewacht met het indienen van zijn claim.*18
Vervaltermijnen
Naast verjaringstermijnen kent het recht
vervaltermijnen. Deze zijn niet algemeen in de wet
geregeld. Daar waar op verjaringstermijnen door
partijen expliciet een beroep moet worden gedaan
(3:322 lid 1 BW),
worden de meeste vervaltermijnen door de rechter
ambtshalve toegepast.*19 Ook geldt dat van verval of
vervaltermijnen geen afstand kan worden gedaan,
terwijl dat bij verjaring wel mogelijk is (3:322 leden 2-3
BW). Indien er sprake is van een vervaltermijn, kan het
recht alleen binnen deze termijn ingeroepen worden
zodat na het verstrijken van deze termijn de ander niet
meer gehouden is zijn verplichtingen na te komen.
Ook niet, als de eisende partij vooraf duidelijk
schriftelijk heeft laten weten op dit recht aanspraak te
zullen maken. Een vervaltermijn kan met andere
woorden niet gestuit of verlengd worden.*20
Verjaring van vakantie(geld)aanspraken
Artikel 7:642 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot
toekenning van vakantiedagen verjaart door verloop
van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar
waarin de aanspraak is ontstaan. Vakantieaanspraken
opgebouwd in de maand januari van enig kalenderjaar
verjaren derhalve na vijf jaar en 11 maanden. De
werknemer wordt steeds geacht als eerste de oudste
vakantiedagen opgenomen te hebben en niet als eerste
de vakantiedagen die zijn opgebouwd in het jaar waarin
2
Regelingen en voorzieningen
hij vakantie opneemt. *21 Hoewel in de praktijk nog
altijd veel gebruikt, is een beding in een (individuele of
collectieve) arbeidsovereenkomst dat bepaalt dat
vakantieaanspraken komen te vervallen indien zij niet
zijn genoten aan het einde van het kalenderjaar waarin
zij zijn opgebouwd, niet rechtsgeldig. Dit volgt uit
artikel 7:645 BW.*22 Over de vereisten die worden
gesteld aan stuiting van de verjaring met betrekking tot
een
vordering tot uitbetaling van vakantiedagen, heeft de
Hoge Raad nadere uitleg gegeven.*23 In deze zaak
vorderde een werknemer na het einde van de
arbeidsovereenkomst uitbetaling van niet-genoten
vakantie. De werkgever stelde zich op het standpunt
dat de vordering was verjaard. De werknemer meende
dat hij de verjaring had gestuit door middel van een
brief van 8 december 1997 van zijn echtgenote waarin
zij om uitbetaling van de verlofuren heeft gevraagd. Bij
brief van 11 december 1997 heeft werkgever aan de
echtgenote van werknemer onder meer bericht niet aan
het verzoek te kunnen voldoen omdat uitbetaling van
verlof tijdens dienstverband niet is toegestaan. In
cassatie is aan de orde de vraag of de werknemer met
de brief van zijn echtgenote zich ondubbelzinnig het
recht
op nakoming heeft voorbehouden. Volgens de Hoge
raad is de kern van een stuitingshandeling dat een
waarschuwing wordt gegeven aan de schuldenaar dat
hij, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn,
rekening ermee moet houden dat hij de beschikking
houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, opdat hij
zich tegen een dan mogelijkerwijs alsnog door de
schuldeiser ingestelde vordering behoorlijk kan
verweren.
Bij de uitleg van de onderhavige brief komt het erop
aan of werkgever daaraan in de gegeven
omstandigheden redelijkerwijs de betekenis heeft
moeten toekennen dat werknemer zich ondubbelzinnig
zijn recht op
nakoming heeft voorbehouden. In de door de
echtgenote geschreven brief is een expliciet verzoek
gedaan tot uitbetaling van het nog verschuldigde
bedrag ter zake van door werknemer niet opgenomen
vakantie. Dit moet de werkgever – mede gezien zijn
reactie - als een vordering hebben opgevat. De
verjaringstermijn van artikel 7:642 BW ziet op de
vordering tot toekenning van de vakantie. Daarvan
moet worden onderscheiden de vordering tot betaling
van niet genoten vakantieaanspraken bij einde
dienstverband (7:641 BW). Artikel 7:641 BW ziet
overigens uitsluitend op vakantiedagen en dus niet op
ADV/ATV-dagen, roostervrije dagen,
feestdagen of andere in de CAO of
arbeidsovereenkomst overeengekomen vrije dagen niet
zijnde vakantiedagen. Of de werknemer bij het einde
van de arbeidsovereenkomst aanspraak maakt op
uitbetaling van dergelijke (niet-genoten) dagen wordt
niet bepaald door artikel 7:641 BW maar door de partijafspraak.*24 De vordering tot betaling van de uitkering
als bedoeld
in artikel 7:641 BW verjaart op grond van artikel 20
van de Wet Minimum Loon (WMM), voor zover het op
deze wet gebaseerd vakantiegeld betreft, na twee
jaren.*25
CODE 2.1.4.4
van vorderingen gebaseerd op een schending van de
zorgplicht, is het arrest Van Hese/Schelde een
belangrijke pijler.*26 Het ging in deze zaak om een
vordering van de erfgenamen van een aan
mesothelioom overleden werknemer van de Koninklijke
Schelde Groep B.V. De vraag was of, nu de (lange)
verjaringstermijn van artikel 3:310 lid 2 BW was
verstreken, toch nog een rechtsvordering kon worden
ingesteld omdat toepassing van de verjaringstermijn en
het vervallen van de vordering naar maatstaven van
redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. De
Hoge Raad heeft in zijn arrest een zevental
gezichtspunten geformuleerd waarvan de rechter blijk
moet geven deze in zijn beoordeling te hebben
betrokken.*27 Eén van die gezichtspunten (te weten C)
is de mate waarin de gebeurtenis de aangesprokene
kan worden verweten. Dit gezichtspunt lijkt te
impliceren
dat de rechter bij het verjaringsverweer al dient te
beoordelen of sprake is van schending van de zorgplicht
en vervolgens in welke mate die schending aan de
aangesprokene kan worden verweten. Systematisch
acht ik het onjuist om in het kader van het
verjaringsverweer al in te gaan op het inhoudelijke
debat tussen partijen. Een andersluidende opvatting
zou tot de onwenselijke situatie kunnen leiden dat in
het inhoudelijke
debat bewijs aan de aangesprokene moet worden
opgedragen, terwijl uit een ander gezichtspunt
(namelijk E) nu juist kan volgen dat de
verjaringstermijn niet moet worden doorbroken indien
de aangesprokene
niet meer voldoende in staat is zich tegen de vordering
te verweren. De praktijk heeft dit aldus opgelost dat
het verjaringsverweer doorgaans eerst wordt
beoordeeld, waarbij gezichtspunt C zo wordt bezien
dat,
veronderstellend dat de werkgever een verwijt te
maken valt, de vraag is of dit verwijt zodanig is dat dit
voor of tegen doorbreking van de verjaringstermijn
pleit.*28 Het recht kent sinds 1 februari 2004 twee
soorten verjaringstermijnen wat betreft artikel 7:658
BW, een relatieve en een absolute. De relatieve
verjaringstermijn houdt in dat een vordering tot
schadevergoeding verjaart 5 jaar nadat de benadeelde
bekend is geworden met de schade en de
aansprakelijke persoon. Van bekendheid met de schade
is in ieder geval sprake op het moment dat de ziekte is
gediagnosticeerd.*29 *30
Voorts geldt dat in algemene zin sprake is van
objectivering van de bekendheid in de zin dat het gaat
om datgene wat bij de (indien van toepassing erfgenamen van de overleden) werknemer bekend was
dan wel, alle omstandigheden in aanmerking genomen,
redelijkerwijs bekend had behoren te zijn.*31
De absolute verjaringstermijn betekent dat een
vordering in ieder geval 20 jaar (bij giftige stoffen 30
jaar) verjaart na de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Omdat er aandoeningen zijn die zich pas na 30 jaar
kunnen openbaren geldt dat de redelijkheid en
billijkheid meebrengen dat de werkgever niet altijd een
beroep kan doen op verjaring van de vordering.*32
Schadevorderingen wegens onregelmatige of
kennelijk onredelijke opzegging
Ingevolge artikel 7:683 lid 1 BW verjaren
schadevorderingen wegens onregelmatige of kennelijk
onredelijke opzegging na verloop van zes maanden. De
termijn van zes maanden begint te lopen daags nadat
de
arbeidsovereenkomst feitelijk is geëindigd.*33
Dit geldt ook voor de in lid 2 van artikel 7:683 BW
genoemde vorderingen, hoewel een vernietigde
Schadevergoeding wegens schending van de
zorgplicht
Ingevolge artikel 7:658 BW rust op de werkgever de
zorgplicht voor de veiligheid van de werkomgeving van
de werknemer. Schiet de werkgever tekort in zijn
zorgplicht, dan is hij jegens de werknemer in beginsel
aansprakelijk voor de schade die deze in de uitoefening
van zijn werkzaamheden lijdt. Wat betreft de verjaring
3
CODE 2.1.4.4
Regelingen en voorzieningen
opzegging vanzelfsprekend niet leidt tot het einde van
de arbeidsovereenkomst. Het ligt daarom voor de hand
om voor beide leden uit te gaan van de dag waartegen
is opgezegd.*34 Dit leidt soms tot lastige discussies. Zo
is er de zaak van de werknemer van wie de
arbeidsovereenkomst tegen 1 maart 1999 was
opgezegd door zijn werkgever doch met inachtneming
van de verkeerde opzegtermijn. De werknemer heeft
tegen deze opzegging geprotesteerd en zijn werkgever
verzocht de correcte opzegtermijn te hanteren. De
werkgever heeft hierop het loon doorbetaald tot 1 juni
1999, hetgeen de werknemer heeft uitgelegd als dat
zijn werkgever de opzegging in tijd heeft opgeschoven.
De werknemer stelt eind november 1999 een vordering
in op grond van kennelijk onredelijk ontslag. De
kantonrechter oordeelt dat deze vordering is verjaard
omdat de overeenkomst tegen 1 maart 1999 is
opgezegd. De werknemer betoogt dat nu hem loon is
betaald tot 1 juni 1999, de arbeidsovereenkomst tegen
die (latere) datum is geëindigd zodat zijn vordering niet
is verjaard. De werkgever daarentegen heeft zich op
het standpunt gesteld dat er geen loon is doorbetaald,
doch schadevergoeding in verband met de
onregelmatigheid van het ontslag tegen 1 maart 1999.
De Hoge Raad oordeelde dat niet van belang is of de
werkgever voor zijn
stelling een plausibele verklaring kan geven, maar dat
van belang is wat de werknemer onder de gegeven
omstandigheden heeft mogen begrijpen.*35
Of, in de woorden van Verhulp*36, arresten zoals deze
– die toch tamelijk zeldzaam zijn – bevestigen dat het
arbeidsrecht ook beschermingsrecht voor de
werknemer is. Ingevolge artikel 3:316 BW is stuiting
mogelijk door indiening ter griffie van het inleidend
verzoekschrift waarbij de vordering wordt ingesteld.*37
De verjaring van een vordering wegens kennelijk
onredelijke opzegging wordt dan ook niet gestuit door
een vordering in kort geding tot doorbetaling van loon
en schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging.
De vordering in kort geding kan niet op één lijn worden
gesteld met de vordering tot schadevergoeding wegens
kennelijk onredelijk ontslag zodat de dagvaarding in de
kort gedingprocedure niet kan worden aangemerkt als
het instellen van een eis of een andere daad van
rechtsvervolging als bedoeld in artikel 3:316 lid 1
BW.*38 Onder omstandigheden kan een beroep op de
vernietigbaarheid van een ontslag op staande voet de
verjaring stuiten.*39
6 HR 16 juni 1987, NJ 1988, 70.
7 HR 19 december 1997, JAR 1998/39.
8 HR 25 september 1981, NJ 1982, 133.
9 HR 15 april 2005, JAR 2005/117.
10 HR 20 maart 1970 NJ 1970, 250.
11 Rb Amsterdam 14 mei 1997, JAR 1997/119.
12 HR 26 maart 1999, NJ 1999, 445.
13 HR 7 juni 1991, NJ 1991, 708.
14 HR 29 september 1995, NJ 1996, 89 en HR 24 april
1998, NJ 1998, 621.
15 Een interessant voorbeeld van een (niet
arbeidsrechtelijke) zaak waar het verweer dat er sprake
is van
rechtsverwerking is toegewezen valt te lezen in
Rechtbank Rotterdam, 10 december 2008, LJN:
BG7507.
16 Hof Amsterdam 16 juni 2009, OpMaat Arbeidsrecht,
Sdu Uitgevers, 2009/243.
17 Anders: HR 24 september 1999, NJ 1999, 755
(Bleij/Stegman).
18 Rechtbank Zwolle 7 februari 1996, JAR 1996/137.
19 Sommige vervaltermijnen worden niet ambtshalve
toegepast, zoals de klachttermijn van artikel 6:89 BW.
20 Vgl. Jac Hijma, M.M. Olthof, Compendium van het
Nederlandse vermogensrecht, 10de druk, Deventer,
Kluwer, 2008, XXXIII, p. 66-67.
21 HR 10 juni 1988, NJ 1988, 954.
22 Anders: Hof Amsterdam 11 maart 2004, JAR
2004/181.
23 HR 4 juni 2004, JAR 2004/167.
24 HR 6 februari 1998, JAR 1998/83.
25 HR 22 oktober 2004, JAR 2004/276.
26 HR 28 april 2000, JAR 2000/122.
27 Deze gezichtspunten zijn nader uitgewerkt in HR 26
november 2005, JAR 2004/289 (De Jong/Optimodal).
28 Vgl. Hof Amsterdam 8 november 2008, LJN BH4147
en Rechtbank Roermond 11 februari 2010, LJN
BL3084.
29 Kamerstukken II 26 824, nr. 3, p. 4.
30 Hof ’s-Gravenhage 7 juli 2009, JAR 2009/140:
vermelding van burn-outklachten in het volledig
reintegratieplan vormen slechts een weergave van de
door werknemer geuite klachten, hetgeen niet zonder
meer gelijk te stellen is aan een diagnose. Min of meer
gelijkluidend aangaande RSI-klachten: Hof Amsterdam
1
september 2009, LJN BK8385.
31 Rechtbank Rotterdam 7 januari 1999, JOR 1999/80.
32 Kantonrechter Leeuwarden 13 november 2009, LJN
BK4078: echtgenote van overleden werknemer spreekt
40 jaar na einde dienstverband de werkgever aan
wegens schending van de zorgplicht (asbest).
Kantonrechter heeft beroep op verjaring gehonoreerd
omdat de werkgever zich in redelijkheid niet (meer)
tegen de vordering kan verweren. Geen doorbreking
verjaringstermijn. Idem: Rechtbank Middelburg 15 april
2002, JAR 2002/128.
Anders: Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 augustus
2001, JAR 2001/186, Kantonrechter Amsterdam 8 mei
2003,
JAR 2003/184.
33 HR 20 maart 1970, NJ 1970, 250.
34 A.M. Luttmer-Kat, SR 1999, p. 195-199.
35 HR 22 april 2005, JAR 2005/118. Anders:
Kantonrechter Zaandam 2 maart 2006, JAR 2006/93.
36 Zie E. Verhulp in zijn noot bij JAR 2005/117.
37 HR 10 juni 1994, NJ 1995, 284.
38 HR 15 april 2005, JAR 2005/117
(Eggenhuizen/Unidek).
39 HR 27 juni 2008, JAR 2008/189 (Tonkens/Trio).
Ter afsluiting
In de bijlage behorend bij deze bijdrage zijn de
verschillende arbeidsrechtelijke verjaringstermijnen
overzichtelijk gerubriceerd en voorzien van relevante
rechtspraak.
*noten
1 Mevr. mr. P.W.H.M. Willems is advocaat bij Pels
Rijcken & Droogleever Fortuijn N.V. te ’s-Gravenhage.
2 Een speciaal woord van dank is verschuldigd aan mr.
Esther Nijhof voor haar voorbereidende
werkzaamheden ten behoeve van deze bijdrage.
3 HR 29 december 1995, JAR 1996/129.
4 ‘Ondubbelzinnig’: het gaat erom dat de schuldenaar
een voldoende duidelijke waarschuwing krijgt dat hij
zijn gegevens en bewijsmateriaal moet vasthouden
opdat hij zich tegen een mogelijk alsnog ingestelde
vordering alsnog behoorlijk kan verweren. Vgl. HR 14
februari 1997, NJ 1997, 244 (Van der Weide/Meneba).
5 HR 14 februari 1997, NJ 1997, 244, HR 1 december
2000, NJ 2001, 46 en HR 25 januari 2002, NJ 2002,
169.
4
Regelingen en voorzieningen
CODE 2.1.4.4
Verjaringstermijnen in het arbeidsrecht
Omschrijving
Vernietiging beding in overeenkomst
Termijn
3 jaar
Aanvang
Dag nadat de
wederpartij een
beroep op het beding
doet
Grondslag
Art. 3:52 lid 1 sub d jo.
art. 7:614 BW
Niet-bevrijdende voldoening loon
6 maanden
Dag nadat nietbevrijdend is voldaan
Art. 7:621 lid 3 BW
(Nota bene: Dit is iets anders dan achterstallig loon)
Achterstallig loon
5 jaar
Dag nadat de
Art. 3:308
vordering opeisbaar
jo art. 7:623 BW
is geworden
(Nota bene: HR 1 november 2001, JAR 2002/278: Het door een werkgever bij herhaling opzettelijk mededelen van de
onjuiste mededeling dat de werknemer geen recht heeft op een overwerktoeslag valt niet onder het opzettelijk
verzwijgen van een schuld als bedoeld in art. 3:321 lid 1 aanhef en onder f BW en levert dus geen grond op voor
verlenging van de verjaring.)
Nietige looninhoudingen en
-bestedingen
6 maanden
Geldelijke vergoeding opgebouwde
maar niet-genoten vakantiedagen
5 jaar
Uitbetaling vakantiebijslag
2 jaar
Dag na het ontstaan
Art. 7:631 lid 8 BW
van het vorderingsrecht
Toekennen vakantie
5 jaar
Laatste dag van het
Art. 7:642 BW
kalenderjaar waarin
aanspraak is ontstaan
(Nota bene: HR 25 september 1981, NJ 1982, 133: De verjaringstermijn wordt niet onderbroken door
arbeidsongeschiktheid.)
Dag nadat de
Art. 7:641 lid 1 jo.
Arbeidsovereenkomst
art.3:307 BW
feitelijk is geëindigd
(Nota bene: Rb Amsterdam 14 mei 1997, JAR 1997/119: Beroep op verjaring van de vordering tot betaling van
vergoeding van niet-genoten vakantiedagen in strijd met redelijkheid en billijkheid omdat werkgever aan werknemer
steeds heeft medegedeeld dat werknemer geen aanspraak had op vakantie met behoud van loon.)
Tijdstip waarop de
Art. 20 jo. art. 17 WMM
uitbetaling had
moeten geschieden
(nota bene: HR 22 oktober 2004, JAR 2004/276: Werknemer vordert betaling achterstallig loon en vakantiegeld.
Werkgever beroept zich aanvankelijk enkel op de algemene verjaringsregels van art. 3:308 BW. Rechtbank oordeelt
dat vordering niet is verjaard. HR verwerpt het cassatieberoep waarbij de werkgever voor het eerst een beroep doet
op de verjaringstermijn van twee jaar van artikel 20 WMM met toepassing van art. 81 RO. A-G geeft in conclusie aan
dat het beroep op art. 20 WMM niet voor het eerst in cassatie aan de orde kan komen. Op deze verjaringsbepaling
moet expliciet een beroep worden gedaan. Vgl. NJ 1996, 418.)
Schadevergoeding wegens
schending zorgplicht
5 jaar
Dag nadat schade
Art. 7:658 jo.
bekend is geworden
art. 3:310 BW
en in ieder geval na verloop
van 20 jaar na voorval
(nota bene: Hof ’s-Gravenhage 7 juli 2009, JAR 2009/140. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de
vermeldingen van ‘burn-outklachten’ in het volledig re-integratieplan van 29 januari 1998 slechts een weergave door
de huis- en bedrijfsarts van de door de werknemer geuite klachten zijn, hetgeen niet zonder meer gelijk is te stellen
met het stellen van een diagnose. 'Echte' diagnose was van later tijdstip dus vordering niet verjaard. Idem: Hof
Amsterdam 1 september 2009, LJN BK8583. HR 28 april 2000, JAR 2000/122 (Van Hese/Schelde): schadevergoeding
ondanks verjaring (mesothelioom). Ktr Leeuwarden 13 november 2009, LJN BK4078: werknemer is in aanraking
gekomen met asbest, als gevolg daarvan ziek geworden en overleden. Vrouw spreekt 40 jaar na einde dienstverband
5
CODE 2.1.4.4
Regelingen en voorzieningen
werkgever aan, werkgever beroept zich op verjaring. De kantonrechter heeft dit beroep gehonoreerd, omdat de
werkgever zich door allerlei omstandigheden in redelijkheid niet tegen de ingestelde vordering kan verweren.)
Omschrijving
Termijn
Aanvang
Schadevergoeding wegens opzet of
bewuste roekeloosheid
5 jaar
Schadevergoeding wegens onregelmatige
opzegging
6 maanden
Inroepen vernietiging wegens opzegging
in strijd met opzegverbod
2 maanden
Vanaf de opzegging
Vordering wegens opzeggen in strijd
met opzegverbod
6 maanden
Dag nadat de arbeidsovereenkomst feitelijk is
geëindigd
Schadevergoeding wegens kennelijk
onredelijke opzegging
6 maanden
Grondslag
Dag nadat schade bekend
Art. 7:661 jo.
is geworden alsmede
art. 3:310 BW
de daarvoor aansprakelijke
persoon; in ieder geval na
verloop van 20 jaar na voorval
(Nota bene: HR 12 januari 2007, JAR 2007/51: Voor het gaan lopen van de termijn is vereist dat de werkgever bekend
is met een of meer omstandigheden op grond waarvan hij kan aannemen dat het verlies of de beschadiging door de
opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer is veroorzaakt.)
Dag nadat de arbeidsArt. 7:677 lid 2 jo.
overeenkomst feitelijk
lid 4 jo.
is geëindigd
Art. 7:683 lid 1 BW
(nota bene: HR 22 april 2005, JAR 2005/118: Opzegging met de verkeerde opzegtermijn. Werknemer protesteert en
wijst werkgever op de juiste opzegtermijn. Werkgever betaalt hierop nog 3 maanden loon door doch past de datum
waartegen is opgezegd niet nader aan. Werknemer stelt vordering in uit kennelijk onredelijk ontslag en werkgever
beroept zich op verjaring. Ktr en Rb oordelen dat de vordering is verjaard. HR oordeelt dat de Rb heeft miskend dat
van belang is welke betekenis werknemer destijds aan de gedragingen van werkgever heeft mogen toekennen. Tevens
ligt het op de weg van de werkgever, mede gelet op het verzoek om verschuiving van de ontslagdatum, om
duidelijkheid te verschaffen omtrent de datum waarop het dienstverband eindigde . Ktr Zaandam 2 maart 2006, JAR
2006/93: Opzegging met verkeerde opzegtermijn. Werknemer en UWV hebben werkgever hierop gewezen en
werkgever keert nog een maand extra salaris uit. Werknemer stelt vordering in en stelt dat de werkgever moet
worden geacht het onregelmatige ontslag te hebben omgezet in een regelmatig ontslag met behoud van
schadeloosstelling ( NJ 1996, 52). Werkgever beroept zich op verjaring. Ktr. oordeelt dat geen verzoek is gedaan om
het onregelmatig ontslag om te zetten in een regelmatig ontslag per een latere datum en aldus is de verordening
inzake kennelijk onredelijk ontslag verjaard.)
Art. 7:670 & art.
7:670a jo. art. 7:677
lid 5 BW
(nota bene: Vervaltermijn, dus geen stuiting mogelijk. HR 19 november 2004, JAR 2005/48: Inroepen vernietiging van
de opzegging ingelezen door het Hof in de tekst: “Daarbij komt nog dat ik op dit moment in de ziektewet zit, wettelijk
gezien is opzeggen niet mogelijk zolang ik arbeidsongeschikt ben. Het is dus nog niet mogelijk om een ontslagdatum
vast te stellen”.)
Art. 7:677 lid 5 jo.
art. 7:683 lid 2 BW
Dag nadat de arbeidsArt. 7:681 lid 1 jo.
Overeenkomst
art. 7:683 lid 1 BW
feitelijk is geëindigd
(nota bene: HR 15 april 2005, JAR 2005/117: Het instellen van een loonvordering in een kortgedingprocedure heeft de
verjaring van de vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag niet gestuit. Deze vordering kan
volgens het hof niet op één lijn worden gesteld met de vordering tot schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk
ontslag, zodat de dagvaarding in de kortgedingprocedure niet kan worden aangemerkt als het instellen van een eis of
een andere daad van rechtsvervolging als bedoeld in art. 3:316 lid 1 BW. Ktr Bergen op Zoom 30 mei 2007, LJN
BA6143: Vordering ex art. 7:681 BW moet worden aangemerkt als een rechtsvordering “tot nakoming van een
verbintenis” in de zin van artikel 3:317 lid 1 BW en niet als “een andere rechtsvordering” in de zin van artikel 3:317 lid
2 BW. Anders: zie zelfde kantonrechter: Ktr Bergen op Zoom 4 april 2007, LJN BA2525.)
6
Regelingen en voorzieningen
Omschrijving
Termijn
Herstel arbeidsovereenkomst wegens
kennelijk onredelijke opzegging
6 maanden
Inroepen vernietiging opzeggen wegens
ontbreken toestemming UWV
6 maanden
Aanvang
CODE 2.1.4.4
Grondslag
Dag nadat de arbeidsArt. 7:682 lid 1 jo.
Overeenkomst
art. 7:683 lid 1 BW
feitelijk is geëindigd
(nota bene: HR 27 juni 2008, LJN BD1494: Onder omstandigheden kan een beroep op vernietigbaarheid van een
ontslag op staande voet de verjaring stuiten, bijvoorbeeld omdat de werkgever wist dat het beroep zinloos was
aangezien het BBA niet van toepassing was op de arbeidsrelatie. (Geldt overigens voor alle verjaringstermijnen van
art. 7:683 BW).)
Dag nadat de werknemer Art. 6 jo. art. 9 lid 3 BBA
bericht heeft ontvangen
van de opzegging
(nota bene: HR 26 juni 1998, JAR 1998/184: Vervaltermijn, dus geen stuiting mogelijk.)
7
Download