Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ De ruimtelichamen. Realia Ruimtefiguur Grondvlak Meetkundige naam KUBUS BALK CILINDER KEGEL PIRAMIDE GEEN BOL ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 1 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Vlakke figuren: veelhoeken, regelmatige veelhoeken, veelhoeken ingeschreven in cirkels Het begrip regelmatige veelhoek: ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 2 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ De cirkel: De Regelmatige ingeschreven veelhoeken tekenen: De regelmatige ingeschreven vierhoek: Werkwijze : Teken een cirkel. Duid het middelpunt aan. Teken de diameter [AB]. Teken ook de diameter [CD]. Let erop dat hij loodrecht op diameter [AB] staat. Je verkrijgt een regelmatige vierhoek. Controleer. Zijn de hoeken even groot ? (ja – 90°) Zijn de zijden even lang ? (nameten) ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 3 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ De regelmatige ingeschreven achthoek: Hoe kan je, vertrekkende van een regelmatige ingeschreven vierhoek, een regelmatige ingeschreven achthoek tekenen ? Werkwijze : Teken een regelmatige vierhoek. Halveer de zijden. Trek een symmetrieas door het midden van de zijden en door het middelpunt. Waar de symmetrieassen de cirkelomtrek raken krijg je de vier bijkomende hoekpunten. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 4 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ De regelmatige ingeschreven driehoek: Werkwijze : Teken een cirkel. Duid het middelpunt aan. Teken de diameter/middellijn [MN]. Trek vanuit M twee boogjes met de passer op de cirkelomtrek. De passeropening is even lang als de straal. Je hebt nu twee snijpunten: R en S. Verbind R met S zijde [RS]. Teken ook de zijden [NR] en [NS]. Je hebt nu de regelmatige (gelijkzijdige) driehoek RNS. Controleer. Zijn de hoeken even groot ? (ja – 60°) Zijn de zijden even lang ? (nameten) ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 5 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ De regelmatige ingeschreven zeshoek: Werkwijze : Teken een cirkel. Duid het middelpunt aan. Teken de diameter/middellijn [VW]. Trek vanuit V twee boogjes met de passer op de cirkelomtrek. De passeropening is even lang als de straal. Je hebt nu twee snijpunten: X en Y. Trek vanuit W twee boogjes met de passer op de cirkelomtrek. De passeropening is even lang als de straal. Je hebt nu twee snijpunten: Z en U. Verbind de opeenvolgende snijpunten. Je hebt nu de regelmatigezeshoek (VYUWZX) Controleer. Zijn de hoeken even groot ? (ja – 120°) Zijn de zijden even lang ? (nameten) ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 6 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Opdracht 1: Teken een cirkel met straal 5cm. Teken een ingeschreven regelmatige vierhoek. A B C D Teken vanuit de ingeschreven regelmatige vierhoek een regelmatige ingeschreven achthoek. A E B F C G D H Opdracht2: Teken een cirkel met straal 4cm. Teken een ingeschreven regelmatige driehoek. K L M Teken vanuit de ingeschreven regelmatige driehoek een regelmatige ingeschreven zeshoek. K N L O M P ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 7 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Rubriceren van de driehoeken. 1. Rubriceren naar de zijden: omschrijving naam Een driehoek met drie gelijke zijden. Gelijkzijdige driehoek figuur (de drie hoeken zijn gelijk : 60°) Een driehoek met ten minste twee gelijke zijden Gelijkbenige driehoek ( de twee basiszijden zijn gelijk) Een driehoek met drie verschillende zijden Ongelijkzijdige driehoek Opmerking : Iedere gelijkzijdige driehoek is gelijkbenig, maar niet iedere gelijkbenige driehoek is gelijkzijdig ! 2. Rubriceren naar de hoeken: omschrijving naam Een driehoek met drie scherpe hoeken ( < 90°) Scherphoekige driehoek Een driehoek met twee scherpe hoeken en één rechte hoek ( = 90° ) Een driehoek met twee scherpe hoeken en één stompe hoek (> 90° en < 180° ) figuur Rechthoekige driehoek Stomphoekige driehoek Opmerking : Elke driehoek heeft twee scherpe hoeken. De derde hoek bepaalt de naam. De som van de hoeken van een driehoek is altijd 180°. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 8 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ 3. Rubriceren naar de zijden en de hoeken: naam figuur Een gelijkbenige rechthoekige driehoek Een ongelijkzijdige rechthoekige driehoek Een gelijkbenige stomphoekige driehoek Een ongelijkzijdige stomphoekige driehoek Een gelijkbenige scherphoekige driehoek Een ongelijkzijdige scherphoekige driehoek Een gelijkzijdige scherphoekige driehoek ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 9 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Rubriceren in de verzameling van de ruimtelichamen. De verzameling der lichamen eens aandachtig bekeken. Waar zouden we naar kunnen kijken om onderstaande lichamen te ordenen ? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… We maken de volgende afspraak: We maken een deelverzameling van lichamen die volledig begrensd zijn door veelhoeken. Wat is een veelhoek ? ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 10 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Vul onderstaand venn-diagram in met de nummers van de lichamen op het vorige blad. L = { de lichamen } V = { de veelvlakken } W = { de niet-veelvlakken } Besluit: Een lichaam is een veelvlak als ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Een lichaam is een niet-veelvlak als ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 11 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Rubriceren in de verzameling van de ruimtelichamen. Indeling volgens de zijvlakken: Rangschik de lichamen als volgt: V = { de veelvlakken } A = { de veelvlakken begrensd door juist 4 zijvlakken } B = { de veelvlakken begrensd door juist 5 zijvlakken } C = { de veelvlakken begrensd door juist 6 zijvlakken } D = { de veelvlakken begrensd door meer dan 6 zijvlakken } A = { de viervlakken } B = { de vijfvlakken } C = { de zesvlakken } We verkennen de verzameling van de zesvlakken. We kijken naar de soorten veelhoeken van de zijvlakken. Een zesvlak dat volledig wordt begrensd door vierkanten noemen we een kubus. Voorbeeld: nr. ……………….. Een zesvlak dat volledig wordt begrensd door parallellogrammen noemen we een parallellepipedum. Voorbeeld: nr. ……………….. Een zesvlak dat volledig wordt begrensd door rechthoeken noemen we een balk. Voorbeeld: nr. ……………….. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 12 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Eigenschappen van de vierhoeken. Het trapezium: Een trapezium is een vierhoek met minstens één paar evenwijdige zijden. De diagonalen zijn ongelijk. Het parallellogram: Een parallellogram is een trapezium met twee paar evenwijdige zijden. In een parallellogram zijn de overstaande zijden gelijk en evenwijdig. In een parallellogram zijn de overstaande hoeken gelijk. De diagonalen zijn ongelijk (uitgezonderd als het een rechthoek is) en halveren elkaar, maar staan niet loodrecht op elkaar (uitgezonderd als het een ruit is). De rechthoek: Een rechthoek is een parallellogram met rechte hoeken. In een rechthoek zijn de overstaande zijden gelijk en evenwijdig. In een rechthoek zijn de vier hoeken recht. De diagonalen zijn gelijk en halveren elkaar, maar staan niet loodrecht op elkaar. De ruit: Een ruit is een parallellogram met gelijke zijden. In een ruit zijn de vier zijden gelijk en de overstaande zijden zijn evenwijdig. De overstaande hoeken zijn gelijk. De diagonalen zijn ongelijk en halveren elkaar, maar staan loodrecht op elkaar. Het vierkant: Een vierkant is een ruit met rechte hoeken. In een vierkant zijn de vier zijden gelijk en de overstaande zijden zijn evenwijdig. De vier hoeken zijn recht. De diagonalen zijn gelijk en halveren elkaar en staan loodrecht op elkaar. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 13 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Opdracht 1 : Spiegelingen. 1. Er zijn telkens twee vlakke figuren gegeven. Zijn de figuren gespiegeld ten opzichte van elkaar ? Noteer ja of neen bij de figuren. Indien ja , teken dan de spiegel (= symmetrieas ). ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 14 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Opdracht 2 : Spiegelingen. 2. Teken de corresponderende spiegelfiguur. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 15 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ De schijf en haar delen. Om te onthouden: o = het middelpunt: r = de straal: Het vaste punt noemt men het middelpunt van de schijf. Het is overal even ver van de schijfomtrek verwijderd. (als je een passer gebruikt om een cirkel te tekenen is dit het punt waar de passer om zijn as draait.) Een lijnstuk van het middelpunt naar de schijfomtrek. Je kan oneindig veel stralen tekenen. Alle stralen zijn even lang. d = de diameter : Een lijnstuk dat twee punten van de cirkel verbindt en die door het middelpunt snijdt. Je kan oneindig veel diameters tekenen. Alle diameters zijn even lang. Een diameter = 2 X de straal k = koorde : b = boog : Een koorde is een lijnstuk die twee willekeurige punten van de cirkel verbindt. Dit is het deel dat wordt afgesneden van de cirkel door een koorde. Omtrek = x d =x 2 x r ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 16 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ = 3,14 x 2 x r Het middelpunt van een schijf bepalen. Om te onthouden: Hoe zoek je het middelpunt van de schijf wanneer dit niet gegeven is ? 1. 2. 3. 4. teken een koorde in de schijf. zoek het midden van de koorde. Teken door het midden van de koorde een loodrechte lijn door de schijf. Het midden van dit lijnstuk is het middelpunt. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 17 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Eigenschappen van de diagonalen in de vierhoeken. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 18 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Eigenschappen van de diagonalen in de vierhoeken. Welke in onderstaande figuren zijn diagonalen ? Overtrek ze in het groen. In een vierhoek verbindt een diagonaal de overstaande hoekpunten. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 19 Naam: ………………….. Datum: ……………………….. _________________________________________________________________ Eigenschappen van de diagonalen in de vierhoeken. Trek in de gegeven vierhoeken de diagonalen met groen. ___________________________________________ Wiskunde: Meetkunde 20