Het Aurignacien (40

advertisement
Culturele evolutie 12
Het Gravettiaan (Of laat Perigordiaan) - (28.000 en 22.000 j.g.).
Deze periode wordt gekenmerkt door een stijgend aantal artistieke prestaties zoals het maken
van beeldjes van klei en van tekeningen. Vooral deze op rotsen zijn tot op heden bewaard
gebleven. Op beschutte plaatsen vindt men onder meer afbeeldingen van negatieve handen die
gemaakt werden door vooral zwarte en rode pigmenten te blazen rondom de tegen de wand
gehouden hand. In de Gargasgrot in de Pyreneeën vond men niet minder dan 217 dergelijke
handen.
De bekendste en origineelste
kunstuitingen van deze periode
zijn
de
“venussen”
of
venusbeeldjes gekenmerkt door
opvallende
"vrouwelijke
rondingen", waarvan tot nog
toe een 60-tal werden gevonden
in een gebied gaande van
Frankrijk tot Siberië. Deze
venusbeeldjes
(zie
afbeeldingen) worden in de
regel en al dan niet terecht
beschouwd als vruchtbaarheidssymbolen.
Een andere theorie is dat vrouwen in die tijd inderdaad sterkere "vrouwelijke rondingen"
vertoonden dan heden ten dage het geval is. Biologisch betekenden deze origineel een
energiereserve voor tijden van honger. Secundair werden het seksuele kenmerken.
Opvallend is het feit dat het gezicht en het onderste van de benen zelden voorgesteld worden.
Zij werden gemaakt tussen 27.000 en 20.000 jaar geleden. Bekende venussen zijn deze van
Laussel (Frankrijk - gesneden uit kalksteen), Willendorf (Oostenrijk – steen – zie figuur
links), Gagarino (Siberië - gesneden uit een mammoetslagtand), Chiozza (Italië - zandsteen),
en Lespugue (Frankrijk - gemaakt van ivoor – zie figuur in het midden). Andere
Venusbeeldjes uit deze periode werden ingesneden in steen zoals het zeer bekende bas-reliëf,
getoond op de rechtse figuur, genaamd "Venus met de horen" van de vindplaats van Laussel
(Dordogne).
In september 2.000 ontdekte speleoloog Marc Delluc de grot van Cussac in het Zuiden van
Dordogne in Frankrijk. Hij vond er in rots gegraveerde mammoeten, neushoorns, herten en
vooral ook paarden en bisons. Hierbij ook gegraveerde vogels, vrouwensilhouetten en
schematische vulva's. Men vindt er nog geen gekleurde tekeningen zoals in de beroemde
grotten van Lascaux en Chauvet (zie verder). De graveringen werden gedateerd tussen 30.000
en 25.000 jaar geleden. De grot werd niet opengesteld voor het grote publiek.
Het Solutreaan (tussen 22.000 en 18.000 j.g.)
In deze periode vindt men steeds meer bas-reliefs van vooral dieren, maar ook van mensen. en
typisch kenmerk zijn de fijn afgewerkte bifacialen, die aangeduid worden als “laurierblad”werktuigen (zie figuur). Naast het utilitaire zijn deze vaak ook echte kunstwerken.
Culturele evolutie 13
Men vindt talrijke muurtekeningen in grotten. Deze tekeningen blijven echter nog
wel monochroom met vooral zwarte en rode kleuren. De rijkste prehistorische
grot uit het solutréen is tevens de meest recentst ontdekte. Dit is de grot van
Chauvet nabij Vallon-Pont-d'Arc in de Ardèche, ontdekt in 1994. Geleerd door de
beschadigingen, die bezoekers aan de tekeningen toebrachten door het binnen
brengen van schimmels (aan de voetzolen) en door het verhogen van het
koolzuurdioxydegehalte van de lucht (via de adem) werd deze grot, zoals de grot
van Cussac, uitsluitend gereserveerd voor wetenschappers die deze willen
bestuderen.
Het Solutréen blijft beperkt tot Frankrijk en Spanje. In Centraal- en Oost-Europa
blijft gedurende deze hele tijd het Gravettien verder bestaan.
Het Magdaleniaan (tussen 18.000 en 11.000 j.g.).
Het Magdaleniaan kent een ware culturele explosie. Men schat dat zowat 80% van alle heden
bekende paleolitische kunstuitingen uit deze periode stammen. Het gaat daarbij vooral om
polychrome muurschilderingen naast bas-reliefs. Vooral
de schilderingen op wanden in het binnenste van grotten
zijn het best bewaard gebleven. Men kent heden een 200tal grotten met min of meer talrijke wandschilderingen,
waarvan de meeste in Zuid-Frankrijk en Noord-Spanje
gelegen zijn. Zij vertonen een evolutie, die begint in het
Gravettiaan en zich verder zet via het Solutreaan naar het
Magdaleniaan. Opvallend is het feit dat zo vele van deze
rotstekeningen voorkomen op plaatsen, die zeer moeilijk
bereikbaar zijn en daarenboven slechts schaars verlicht
konden worden met de primitieve middelen van toen.
- De oudste vondst van grottekeningen is deze van
Altamira in Noord-Spanje, ontdekt in 1879. De figuur
bovenaan toont een bizon uit deze grot.
- De grot van Lascaux in de Perigord (Frankrijk) werd
ontdekt in 1940 en vaak aangeduid als de “Sixtijnse kapel
van de prehistorie”. De grot werd open gesteld voor het
publiek tot 1964. Sedertdien kan het publiek een
natuurgetrouwe kopie, genaamd Lascaux 2, van het
mooiste deel van deze grot bewonderen op zowat 300
meter van de oorspronkelijke grot. De figuur toont een
paard, zoals dit geschilderd werd op de wand van de grot
van Lascaux met er onder een foto van het huidige
Przewalski-paard. De gelijkenis doet vermoeden dat de
Cro-Magnon dit “oerpaardje” kenden en er op jaagden.
Culturele evolutie 14
- De volgende foto toont een stel paarden uit de grot van
Peche-Merle in Frankrijk.
De betekenis van deze prehistorische grotschilderingen is
onbekend, maar zeer waarschijnlijk ging het hier om
rituelen waarbij jongens werden ingewijd in de
technieken van het jagen. De foto toont de visie van een
kunstenaar over hoe de Cro-Magnon mens de
rotstekeningen vervaardigde.
Tijdens het laat Magdalénien vindt men in Italië een andere industrie, nl. het Romanellien.
3. HET MESOLITHICUM of DE MIDDENSTEENTIJD
Deze periode wordt niet overal erkend en is in alle geval relatief kort. De middensteentijd
duurt er van grosso modo 12.000 j.g. tot 10.000 j.g. Deze periode is te beschouwen als een
overgang tussen de oude en de nieuwe steentijd in de zin dat reeds een aantal elementen
verschijnen die typisch zijn voor het neolithicum, doch andere nog afwezig zijn.
Typisch zijn de microlithische voorwerpen. Dit zijn kleine delicaat gevormde stenen
voorwerpen, gebruikt bvb. als vishaken of als onderdeel van harpoenen. Ook boog en pijl
werden belangrijker.
De mensen zijn nog steeds jagers en verzamelaars maar sommige worden reeds semisedentair. Het roken en inzouten voor het bewaren van vlees werd ingevoerd.
Culturele evolutie 15
4. HET NEOLITHICUM of NIEUWE STEENTIJD
(Of het tijdperk van de geslepen steen)
Het neolithicum of de nieuwe steentijd ontstaat grosso modo 10.000 j.g. in het nabije Oosten
in de vruchtbare halve maan (of vruchtbare
sikkel) die loopt vanaf de Perzische golf
over de Mesopotamische vlakte naar het
Noorden langs de Syrische woestijn en
verder West- en Zuidwaarts langs de
Levant. Dit wordt voorgesteld in de
figuur.
De culturele stap die het neolithicum
kenmerkt wordt ook wel aangeduid als de
culturele revolutie. Het kan worden
beschouwd als één van de belangrijkste
fasen in de menselijke beschaving, die een totaal nieuwe sociale en economische levenswijze
zal aankondigen.
Deze nieuwe ontwikkeling verspreidt zich vervolgens :
- Naar de Nijldelta en vervolgens de Nijlvallei. Wegens de jaarlijkse overstromingen ten
gevolge van de Moessonregens in de Abessynische hoogvlakte werd hier een smalle
metersdikke laag vruchtbare alluviale grond ("het zwarte Nijlslib") afgezet temidden de
woestijn. Men spreekt in dit verband ook van een rivieroase. Dit was ideaal voor de
ontwikkeling van landbouw. Het werd tevens een onderdeel van het ontstaan, te samen met de
Nijldelta, van een vele honderden kilometer lang gebied waar de mogelijkheden voor
voedselproductie leidde tot één van de oudste beschavingen die mede door zijn veilige ligging
zowat 3.000 jaar zou duren.
- Vanaf het 6e millennium v.Chr. breidt de nieuwe steentijd zich uit over Europa. Dit gebeurt
hoofdzakelijk vanuit Anatolië (huidig Turkije) en dit in twee hoofdrichtingen. De eerste gaat
westwaarts via de kusten van de Middellandse Zee tot in Portugal, de tweede gaat
noordwaarts via de Karpaten en het Donaubekken tot in het huidige Frankrijk. In de
Nederlanden situeert het neolithicum zich tussen 4.500 en 1.500 voor Christus.
De voornaamste kenmerken van het neolithicum zijn :




Ontwikkeling van landbouw en veeteelt (domesticatie van planten en dieren)
Stenen bijlen worden geslepen
Ontwikkeling van aardewerk
Vaste woonplaatsen - Ontwikkeling van dorpen , steden, stad-staten.
De neolithische mens werd ook de eerste grote bouwer. Hij ontwierp zogenaamde megalithen
of grote stenen voorwerpen of structuren. Hiermede bedoelt men de menhirs, dolmens
(stenen tafels) en andere grote stenen voorwerpen of complexen van stenen voorwerpen die
door de mens uitgehouwen en/of opgericht werden. Al deze megalithische structuren werden
gebouwd tussen 6.000 en 4.000 j.g. (of 4.000 en 2.000 jaar voor onze tijdrekening). De
volgende figuur links toont een dolmen als dodenkamer te Lodève (Hérault – Frankrijk). De
Culturele evolutie 16
opening werd afgesloten met een steen. Wanneer dergelijke structuur onder zand bedolven
werd ontstond een tumulus.
De figuur rechts toont het megalithische stonehenge (Salisbury - Engeland) waarvan de
betekenis (waarschijnlijk een plaats voor rituele plechtigheden) nog steeds niet bekend is.
Tussen 3.000 en 2.000 voor Chr. leidde de dodencultus in het Oude Rijk en het Middenrijk
van de Egyptische beschaving tot de bouw van de piramiden (begraafplaats van de koning of
farao) ten Zuiden van het huidige Cairo.
Het neolithicum eindigt met het ontstaan van de techniek om koper te gieten.
5. DE METAALTIJD
5.1. DE KOPERTIJD of HET CHALCOLITHICUM
Door de ontwikkeling en het gebruik van vuurovens met het oog op het vervaardigen van
aardewerk, ontdekte de prehistorische mens dat bij verhitten tot minstens 1.083 graden koper
gaat smelten en hierdoor uit erts kan gewonnen worden en in vormen gegoten. Deze evolutie
begon rond 4.000 v.Chr. in het Oosten en 3.500 v.Chr. in de Balkan.
Koper werd eerst gebruikt voor het vervaardigen van sieraden, maar nadien vooral voor
wapens en werktuigen. Tegelijk met het koper werd ook goud gesmolten, dat niet geschikt
bleek als werktuig maar uiterst interessant als sieraad. Hierdoor werd goud reeds zeer vroeg in
de culturele ontwikkeling van de mens en dit onafhankelijk van elkaar in verschillende
werelddelen het uitgangspunt bij uitstek voor het vervaardigen van waardevolle
kunstvoorwerpen. In rijke graven, zoals bvb. de "dodenakker van Varna" (Bulgarije) uit het
4e millennium v.Chr. vindt men zo wel gouden voorwerpen als koperen werktuigen en
wapens.
Op vele plaatsen in Europa vindt men koperen bekers in de vorm van een omgekeerde klok.
De makers er van worden om deze reden wel eens het klokbekervolk genoemd.
Culturele evolutie 17
5.2. DE BRONSTIJD
In koperertsen vindt men veelal ook andere metalen. De prehistorische mens ontdekte dat als
koper te samen met bepaalde andere metalen gesmolten werd een veel steviger materiaal
ontstond (een legering). In de natuurlijke ertsen in het Midden-Oosten kwam koper vaak voor
te samen met arsenicum. Daar arsenicum giftig is moet deze ontdekking ook tot vele
ongelukken in de smidsen aanleiding hebben gegeven. Nadien werden de voordelen ontdekt
van legeringen van koper met andere metalen tot vooral tin als dusdanig optimaal bleek te
zijn. Tin was echter eerder schaars in de ertsen van het Midden-Oosten. Hierdoor ontstond
een specialisatie waarbij in verschillende soms ver af gelegen gebieden één van beide metalen
ontgonnen werd en daarna overgebracht naar centrale werkplaatsen. Hierdoor werd de
structuur van de maatschappij steeds complexer.
Op het einde van het 3e millennium v.Chr. krijgt de bronsbewerking in Mesopotamië een hoge
vlucht. Het op verschillende plaatsen voorkomen van kopper en tin zorgde voor de relatief
late evolutie van bronsverwerking in Europa rond het midden van het 2e millennium v.Chr.
De bronstijd in de Nederlanden, die toen nog voor veruit het grootste gedeelte onbewoond
waren, valt tussen 1500 en 750 v.Chr.
5.3. DE IJZERTIJD
In een later stadium ontdekte de mens dat het ijzer in ijzeroerertsen bij verhitten tot 1.500
graden smelt, waardoor dit metaal kan gewonnen worden.
De eerste sporen van ijzerbewerking vindt men in Klein Azië rond het midden van het 2 e
millennium v.Chr. en rond 1.000 v.Chr. in Europa. Het duurt echter nog heel wat tijd
vooraleer ijzer de rol van koper en brons gaat overnemen. IJzer is inderdaad heel wat
moeilijker te bewerken dan brons. Om deze reden laat men de ijzertijd in de regel heel wat
later beginnen, namelijk rond 750 v.Chr. in Europa. In de Nederlanden valt de ijzertijd tussen
750 v.Chr. en het jaar 0.
Wanneer de machtige farao Ramses II in de 13e eeuw v.Chr. tijdens zijn Anatolische
campagne de strijd tegen de Hittieten verloor was de reden hiervoor dat deze laatste reeds
ijzeren wapens hadden terwijl het Egypte van de farao's nog in het bronzen tijdperk leefde.
IJzer was inderdaad schaars in Egypte en diende elders gekocht te worden. Dit gebeurde mits
betaling met vooral goud dat vooral in het Zuiden van Egypte rijkelijk gedolven werd. Goud
werd hierdoor schaarser en dit werd vooral de reden voor de grafdiefstallen van de rijk van
goud voorziene graven van de farao's van de 18e, 19e en 20e dynastie in de necropolis van
Thebe. Hierdoor werd deze necropolis verlaten. Hierdoor gebeurde ook een snelle stijging van
de goudwaarde in Egypte.
Met dit alles zijn wij in historische tijden terecht gekomen.
Culturele evolutie 18
6. HET ONTSTAAN VAN DE TAAL
De duizenden talen die op de wereld bestaan worden heden onderverdeeld in een 200-tal
families, waarvan bepaalde onderlinge gelijkenissen wijzen op een gemeenschappelijke
oorsprong. Deze laatste wordt dan aangeduid als een proto-taal. De oudste er van worden
geschat op 7.000 jaar geleden. Nog verder terug in de tijd ten einde de oorspong van de prototalen te ontdekken is in de ogen van vele auteurs praktisch ondoenbaar. Toch zijn er auteurs
die verder willen gaan, maar worden daarbij niet steeds ernstig genomen door de traditionele
paleolinguisten. Bij deze studies komt men, zoals bij levende wezens, tot het erkennen van
zowel superfamilies en subfamilies. Mede ten gevolge van dit alles kunnen de talen, juist
zoals de levende wezens, voorgesteld worden in een evolutiestamboom, die al dan niet tot een
gemeenschappelijke stam wordt doorgetrokken.
Een voorbeeld van een taalfamilie is het Indo-Europees. Dit is de meest bestudeerde en best
gekende taalfamilie, die onder meer het sanskriet, indisch, grieks, romeins, germaans,
romaans, keltisch enz. omvat. Als oorsprong van deze taalfamilie of proto-taal wijst men naar
Mesopotamië. Zowat 4.000 jaar geleden splitste het Indo-Europees zich op in een tiental
takken, waarvan enkele, zoals bvb. het Anatools (teruggevonden op tabletten van de
Hittieten), geen voortgang kenden, maar de meeste verder evolueerden. Deze verspreiding
gebeurde langzaam en zeer waarschijnlijk te samen met of ten gevolge van de zich
verbreidende landbouwtechnieken. De talen evolueerden vooreerst tot dialecten en vervolgens
tot nieuwe talen. In de Middeleeuwen bestonden ten gevolge hier van het germaans, het
romaans, het keltisch, het baltisch, het slavisch, het albanees, het grieks, het armenisch het
iranees en het indisch. Nadien gingen deze talen zich vooral dank zij de stijgende
verplaastingsmogelijkheden van de mens verder uitspreiden, mengen en opsplitsen tot een
pleiade van moderne talen. Men schat dat heden ten dage zowat de helft van de
wereldbevolking een Indo-Europese taal spreekt.
Sommige moderne auteurs menen verder in de tijd terug te kunnen gaan dan het IndoEuropees als proto-taal. De vooroudertaal van het Indo-Europees zou dan ook aan de
oorspong liggen van een 6-tal andere proto-talen, die later aanleiding gaven tot een stel talen
zoals het Georgisch, de taal van de Oeral, Turks, Mongools, arabisch en berbers. Eén van hun
belangrijke argumenten is hun vaststelling dat deze vooroudertaal nog geen woorden kende
voor landbouw- en veeteelt-procedures of -producten en bijgevolg van voor de neolitische
revolutie dateerde en wel een stel van woorden bevatte die verwijzen naar de leefwijze van
jager-verzamelaars.
Sommige wetenschappers zijn van oordeel dat alle talen die op de wereld gesproken worden
alle een gemeenschappelijke oorsprong hebben. In dit verband wordt veelal gewezen op de
“out of Africa theorie” van de paleontologie of “de mitochondriale Eva”. De meeste
paleolinguisten stellen echter dat dit niet kan bewezen worden en dat wij de geschiedenis van
de taal niet verder terug kunnen reconstrueren dan tot maximaal 15.000 à 12.000 jaar geleden.
7. HET ONTSTAAN VAN HET SCHRIFT
Met het ontstaan van het schrift ontstaat de vraag waar de prehistorie eindigt en de
geschiedenis begint. Dit laatste wordt traditioneel niet meer in een evolutieverhaal
opgenomen en wordt even traditioneel onderwezen en beoefend in het kader van de
Culturele evolutie 19
menswetenschappen. In de regel gaat men uit van de afspraak dat de geschiedenis begint met
het bestaan van geschreven teksten. Voor het bestuderen van de culturele evolutie vooraleer
het schrift ontstond dient men zich te beperken tot de vondsten, die de archeologie ons
aanbiedt. Hoewel de eerste geschiedschrijvers wellicht meer de waarheid, om
opportunistische redenen of naar eigen goeddunken, vervormden, zij het vaak tot echte
kunstwerken, zijn zij de bronnen waaruit wij dienen te putten. Wij zullen dit verhaal over “de
Lange Weg van Big Bang tot Mens” dan ook afsluiten met één van de mijlpalen in de
culturele evolutie van de mens. Dit is het ontstaan van het schrift.
Hoewel voorlopers van het schrift kunnen gevonden worden vanaf 8.000 tot 6.000 v.Chr.,
toen landbouwers in Mesopotamië voorwerpen uit klei gingen maken om een inventaris van
hun oogst of veestapel op te stellen, neemt men algemeen aan dat het schrift eerst veel later en
onafhankelijk van mekaar ontstond rond 3.200 v.Chr. in Mesopotamië, rond 3.000 v.Chr. in
Egypte, rond 2.000 v.Chr. in China en rond 500 v.Chr. in Midden Amerika..
Het eerste schrift begon waarschijnlijk in Zuidelijk Mesopotamië in de grote tempel in de stad
Oeroek, toen Soemeriërs rond 3.200 v.Chr. zogenaamde pictogrammen op kleitabletten
aanbrachten en zo de eerste zij het nog erg primitieve boekhouding verwezenlijkten. Deze
pictogrammen werden de voorlopers van het latere spijkerschrift. Terwijl dit laatste zich in
Mesopotamië verspreidde ontstonden onafhankelijk hiervan een schrift in zowel Egypte als
China en Guatemala. In Egypte ontstond rond 4.000 v. Chr. het hiërogliefenschrift (letterlijk
“schrift van de goden”) als versiering van tempelmuren en graftomben ten einde de talrijke
goden te vereren. In China werd rond 2.000 v.Chr. een schrift ontwikkeld, dat
opvallenderwijze en in tegenstelling tot de overige, sedertdien slechts weinig veranderde en
zodoende het schrift werd dat de Chinezen nu nog steeds gebruiken. In Midden-Amerika
waren het de Maya’s, die als enige van alle indianenstammen een schrift ontwikkelden. Het
gaat om een soort pictogrammen, die heden ten dage nog steeds niet volledig konden
ontcijferd worden. Schuldig hier voor is vooral de al te geloofsijverige 16e eeuwse bisschop
Diego de Landa, die alle boeken en andere geschriften van de Maya’s liet verbranden “omdat
ze niets anders bevatten dan bijgeloof en leugens”. De post-Columbiaanse invasie
introduceerde vervolgens het westerse schrift in Amerika.
Het alfabet werd uitgevonden rond 1.000 voor Christus, doch werd dan wel een ware
omwenteling in de culturele evolutie. Het ontstond bij de Pheniciërs, die dit uitdroegen op hun
tochten langsheen de kusten van de Middellandse zee.
Met het ontstaan van het schrift kondigt het einde van de prehistorie zich aan. Een probleem is
daarbij dat het niet zo eenvoudig is om, zoals zo vaak het geval is, duidelijke grenzen te
trekken. Het schrift verspreidde zich inderdaad uiterst langzaam en zelfs heden ten dage zijn
er nog steeds enkele gemeenschappen, waar het schrift nog niet of nauwelijks is
doorgedrongen. Sommige geschiedschrijvers lossen dit op door de prehistorie te doen
eindigen met de steentijd. Ook dan blijft het probleem dat het ontstaan van het schrift nog
geen onmiddellijke aanleiding gaf tot echte of goede geschiedschrijving. Het zou inderdaad
nog lang wachten zijn op de eerste geschiedschrijvers, zoals bvb. Herodotos, de oudste
Griekse geschiedschrijver, die leefde in de 5e eeuw voor Christus. Sommige auteurs hebben
om deze reden de PROTOHISTORIE ingelast tussen de PREHISTORIE EN DE HISTORIE
of GESCHIEDENIS.
Met het einde van de prehistorie begint de geschiedenis. Dit hoort traditioneel niet meer thuis
in uiteenzettingen over evolutie en wordt dan ook elders beschreven.
Culturele evolutie 20
3. ENKELE MIJLPALEN IN DE VROEGE GESCHIEDENIS
VAN DE MENS
Vanaf de neolithische revolutie, die in het 8e millenium voor Christus in de vruchtbare halve
maan in het Midden Oosten begint kunnen wij gewag maken van de meer klassieke
geschiedenis van de mens. De culturele evolutie begint in steeds versnellend tempo te
evolueren. Hierbij dient in ogenschouw te blijven staan dat deze op één of meer bepaalde
plaatsen op aarde ontstaan, maar van hun ontstaansgebied uit zich min of meer langzaam gaan
uitbreiden naar andere plaatsen op aarde. Zo begint de neolithische revolutie in het midden
oosten rond 8.000 jaar geleden, maar bereikte dit Europa voor het eerst in het 5e millenium
voor Christus.
De vruchtbare halve maan in het nabije en mdden-oosten kunnen wij beschouwen als de
culturele bakermat, waar de neolithische revolutie ontstond en van waaruit deze zich begint te
verspreiden over de gehele aarde. Deze vruchtbare halve maan strekt zich uit vanaf Egypte
langsheen de Levant (de Oostelijke kusten van de Middellandse zee) en draait vervolgens naar
het oosten om vervolgens mesopotamië (het gebied tussen en rond de Tigris en de Euphraat)
te omvatten tot aan de golf. Van Noord naar Zuid bestond mesopotamië uit de Assyrische
vlakte, Babylonië en vervolgens in het zuiden Sumerië. Dank zij de ontwikkeling van
landbouw en veeteelt ontstaan de eerste grotere nederzettingen, die zich vervolgens gaan
ontwikkelen tot steden en stadstaten. Dit betekende een nieuwe socio-economische structuur
die nieuwe uitvindingen in de hand werkte. De neolithische lag aan de oorsprong van een stel
nieuwe ontwikkelingen zoals :
- het begin van een ceramische cultuur, die toeliet dat vloeibaar voedsel gemakkelijker kon
verwerkt worden en voedsel in het algemeen in betere omstandigheden konden opgeslagen
worden voor andere ogenblikken of tijden.
- het polijsten van stenen waardoor minder breekbare voorwerpen ontstonden en hierdoor
andere oorspronkelijk minder gunstige keien of stenen als uitgangspateriaal konden dienen.
- het weven van wol en linnen andere en betere kledij veroorzaakte.
De oudste tekenen van grotere nederzettingen, die het neolithicum inluiden, vindt men dan
ook in mesopotamië. Hun verdere geschiedenis kunnen we als volgt schetsen. Grotere
huizencomplexen ontstaan, bestaande uit verschillende kamers geschikt rondom een centrale
zaal. Tegelijk hiermede vindt men ingenieuze irrigatiekanalen, die water aanbrengen tijdens
droogte zodat meer en betere oogsten mogelijk worden. Een dodencultus ontstaat en tempels
worden gebouwd, die zowel het administratief centrum worden als een plaats van
godenverering. Bij veroveringen worden de goden van de overwonnenen van hun voetstuk
gehaald of toegevoegd aan het eigen pantheon. De vruchtbaarheid speelt een centrale rol,
waardoor
vrouwenbeeldjes
het
licht
zien,
die
beschouwd
worden
als
vruchtbaarheidssymbolen. Kunsten en technieken evolueren snel. Technische kennis leidt tot
het einde van de steentijd en de overgang naar de metaaltijd.
De oudste steden vinden wij in het land van Sumer in het zuiden van Mesopotamië, maar
spoedig ontstaan een 30-tal stad-staten in de streek van Tigris en Euphraat. Zij hebben elk hun
eigen heersers en bekampten elkaar gedurende vele eeuwen wegens grensgeschillen of
andere. Sommige steden kenden een zeer grote bloei en rijkdom. Zij werden geleid door
Culturele evolutie 21
dynastieën, die rivaliseerden met andere steden en overgingen tot het stichten van rijken met
meerdere steden.
De oorsprong van de volkeren die deze steden bewoonden gaat terug tot een verleden
waarover wij nog weinig kunnen vertellen. Een betere kennis ontstond slechts na het ontstaan
van het schrift, dat in den beginne in stenen gegrift onder de vorm van stèles of andere grote
stenen de heldendaden van de heersers verhalen.
Op de eerste bloeitijd van Sumerië volgt een periode beginnende rond 2340 v.Chr., toen
koning Sargon Sumerië inlijft bij het Akkadisch rijk. Dit duurde tot 2200 toen invasies uit het
noorden Akkadië onder de voet lopen, waarvan Sumerische steden profiteren en een tweede
bloeitijd kennen. Vooral Ur en Lagash kennen een grote bloeitijd.
De eerste dynastie van babylonië ontstaat in 1792 voor Christus en dit betekende de
definitieve ondergang van Sumerië. In 1595 zal een inval van de Hittieten, afkomstig van
Anatolië in Turkije, een definitief einde maken aan de Babylonische dynastieën, die na de
dood van de eerste koning reeds verzwakten.
Vanaf 1200 voor Christus veroverden nomaden vanuit het noorden mesopotamië,
onderwerpen één voor één de rijken van mesopotamië en stichten het grote Assyrische rijk,
dat praktisch het hele midden oosten zal omvatten.De laatste grote koning van Assyrie is
Assurbanipal (669 - 627 v.Chr.). Van dan af wordt Babylon terug machtiger onder impuls van
Nabopolassar en zijn zoon Nabuchodonosor II.
De Nijl vormde een lange strook vruchtbaar land als een oase temidden de woestijn. Het
neolithicum ontstond er reeds zeer vroeg. Er ontstonden twee kinkrijken, boven Egypte in het
Zuiden met een warm en droog klimaat en laag Egypte in het Noorden waar de armen van de
Nijldelta in een zachter en vochtiger mediterraan klimaat een grotere oppervlakte aan
vruchtbaar land kenden. Het oude imperium (2278 - 2260 v.J.C.) werd gevolgd door een
intermediaire periode (2260 - 2160) en het midden imperium (2160-1785), een tweede
intermediaire periode (1785-1580), het nieuwe imperium (1580-1085) en de lage tijd (????)
(1085-333). Gedurende deze peiode zijn er een 30-tal dynastieën.
Tegelijk met Mesopotamië en Egypte ontwikkelden zich steden langsheen de boorden van de
Indus. Slechts ontdekt in 1921 en 1922 is hun geschiedenis nog niet zo goed bekend. Men
kent heden ten dage een 100-tal opgravingen in een groot gebied dat zich uitstrekt ten Oosten
van Tigris en Euphraat tot aan de Ganges. De bekendste en bloeiendste steden waren
Mohenjo-Daro en Harappa aan de Indus. De bevolking er van kende een schrift dat nog steeds
niet is ontcijferd zodat over de bewoners nog zeer weinig weten, behalve dat zij, wellicht door
invallers verwoest, verdwenen rond 1500 v.J.C.
In Europa tenslotte kent de periode tussen 4500 en 2000 v.Chr. een opvallende bouw van
megalithen.
In 539 zal het Perzische rijk het oosten verenigen. Dit onder invloed van de grote koning
Darius.
---------------------------------------
Culturele evolutie 22
Het geestelijk leven in Griekenland begint zich te ontplooien in de 5e eeuw v.Chr. en komt tot
volle bloei in het hellenistische tijdvak vanaf de 3e eeuw v.Chr.
Alexander de Grote verovert het Perzische Rijk vanaf 336 v.Chr. en het hele Oostelijk Bekken
van de Middellandse Zee komt onder Griekse heerschappij.
Na de verdeling van het Romeinse Rijk in het jaar 395 werd Griekenland een provincie van
het Oostromeinse (of Byzantijnse) Rijk. Het zwaartepunt van het Griekse leven werd hierdoor
verplaatst van Athene naar Constantinopel.
De verovering van Constantinopel door de Franken in 1204 door de kruisvaarders brengt
Griekenland onder het gezag van de Franken.
Download