Culturele evolutie 12 Het Gravettiaan (Of laat Perigordiaan) - (28.000 en 22.000 j.g.). Deze periode wordt gekenmerkt door een stijgend aantal artistieke prestaties zoals het maken van beeldjes van klei en van tekeningen. Vooral deze op rotsen zijn tot op heden bewaard gebleven. Op beschutte plaatsen vindt men onder meer afbeeldingen van negatieve handen die gemaakt werden door vooral zwarte en rode pigmenten te blazen rondom de tegen de wand gehouden hand. In de Gargasgrot in de Pyreneeën vond men niet minder dan 217 dergelijke handen. De bekendste en origineelste kunstuitingen van deze periode zijn de “venussen” of venusbeeldjes gekenmerkt door opvallende "vrouwelijke rondingen", waarvan tot nog toe een 60-tal werden gevonden in een gebied gaande van Frankrijk tot Siberië. Deze venusbeeldjes (zie afbeeldingen) worden in de regel en al dan niet terecht beschouwd als vruchtbaarheidssymbolen. Een andere theorie is dat vrouwen in die tijd inderdaad sterkere "vrouwelijke rondingen" vertoonden dan heden ten dage het geval is. Biologisch betekenden deze origineel een energiereserve voor tijden van honger. Secundair werden het seksuele kenmerken. Opvallend is het feit dat het gezicht en het onderste van de benen zelden voorgesteld worden. Zij werden gemaakt tussen 27.000 en 20.000 jaar geleden. Bekende venussen zijn deze van Laussel (Frankrijk - gesneden uit kalksteen), Willendorf (Oostenrijk – steen – zie figuur links), Gagarino (Siberië - gesneden uit een mammoetslagtand), Chiozza (Italië - zandsteen), en Lespugue (Frankrijk - gemaakt van ivoor – zie figuur in het midden). Andere Venusbeeldjes uit deze periode werden ingesneden in steen zoals het zeer bekende bas-reliëf, getoond op de rechtse figuur, genaamd "Venus met de horen" van de vindplaats van Laussel (Dordogne). In september 2.000 ontdekte speleoloog Marc Delluc de grot van Cussac in het Zuiden van Dordogne in Frankrijk. Hij vond er in rots gegraveerde mammoeten, neushoorns, herten en vooral ook paarden en bisons. Hierbij ook gegraveerde vogels, vrouwensilhouetten en schematische vulva's. Men vindt er nog geen gekleurde tekeningen zoals in de beroemde grotten van Lascaux en Chauvet (zie verder). De graveringen werden gedateerd tussen 30.000 en 25.000 jaar geleden. De grot werd niet opengesteld voor het grote publiek. Het Solutreaan (tussen 22.000 en 18.000 j.g.) In deze periode vindt men steeds meer bas-reliefs van vooral dieren, maar ook van mensen. en typisch kenmerk zijn de fijn afgewerkte bifacialen, die aangeduid worden als “laurierblad”werktuigen (zie figuur). Naast het utilitaire zijn deze vaak ook echte kunstwerken. Culturele evolutie 13 Men vindt talrijke muurtekeningen in grotten. Deze tekeningen blijven echter nog wel monochroom met vooral zwarte en rode kleuren. De rijkste prehistorische grot uit het solutréen is tevens de meest recentst ontdekte. Dit is de grot van Chauvet nabij Vallon-Pont-d'Arc in de Ardèche, ontdekt in 1994. Geleerd door de beschadigingen, die bezoekers aan de tekeningen toebrachten door het binnen brengen van schimmels (aan de voetzolen) en door het verhogen van het koolzuurdioxydegehalte van de lucht (via de adem) werd deze grot, zoals de grot van Cussac, uitsluitend gereserveerd voor wetenschappers die deze willen bestuderen. Het Solutréen blijft beperkt tot Frankrijk en Spanje. In Centraal- en Oost-Europa blijft gedurende deze hele tijd het Gravettien verder bestaan. Het Magdaleniaan (tussen 18.000 en 11.000 j.g.). Het Magdaleniaan kent een ware culturele explosie. Men schat dat zowat 80% van alle heden bekende paleolitische kunstuitingen uit deze periode stammen. Het gaat daarbij vooral om polychrome muurschilderingen naast bas-reliefs. Vooral de schilderingen op wanden in het binnenste van grotten zijn het best bewaard gebleven. Men kent heden een 200tal grotten met min of meer talrijke wandschilderingen, waarvan de meeste in Zuid-Frankrijk en Noord-Spanje gelegen zijn. Zij vertonen een evolutie, die begint in het Gravettiaan en zich verder zet via het Solutreaan naar het Magdaleniaan. Opvallend is het feit dat zo vele van deze rotstekeningen voorkomen op plaatsen, die zeer moeilijk bereikbaar zijn en daarenboven slechts schaars verlicht konden worden met de primitieve middelen van toen. - De oudste vondst van grottekeningen is deze van Altamira in Noord-Spanje, ontdekt in 1879. De figuur bovenaan toont een bizon uit deze grot. - De grot van Lascaux in de Perigord (Frankrijk) werd ontdekt in 1940 en vaak aangeduid als de “Sixtijnse kapel van de prehistorie”. De grot werd open gesteld voor het publiek tot 1964. Sedertdien kan het publiek een natuurgetrouwe kopie, genaamd Lascaux 2, van het mooiste deel van deze grot bewonderen op zowat 300 meter van de oorspronkelijke grot. De figuur toont een paard, zoals dit geschilderd werd op de wand van de grot van Lascaux met er onder een foto van het huidige Przewalski-paard. De gelijkenis doet vermoeden dat de Cro-Magnon dit “oerpaardje” kenden en er op jaagden. Culturele evolutie 14 - De volgende foto toont een stel paarden uit de grot van Peche-Merle in Frankrijk. De betekenis van deze prehistorische grotschilderingen is onbekend, maar zeer waarschijnlijk ging het hier om rituelen waarbij jongens werden ingewijd in de technieken van het jagen. De foto toont de visie van een kunstenaar over hoe de Cro-Magnon mens de rotstekeningen vervaardigde. Tijdens het laat Magdalénien vindt men in Italië een andere industrie, nl. het Romanellien. 3. HET MESOLITHICUM of DE MIDDENSTEENTIJD Deze periode wordt niet overal erkend en is in alle geval relatief kort. De middensteentijd duurt er van grosso modo 12.000 j.g. tot 10.000 j.g. Deze periode is te beschouwen als een overgang tussen de oude en de nieuwe steentijd in de zin dat reeds een aantal elementen verschijnen die typisch zijn voor het neolithicum, doch andere nog afwezig zijn. Typisch zijn de microlithische voorwerpen. Dit zijn kleine delicaat gevormde stenen voorwerpen, gebruikt bvb. als vishaken of als onderdeel van harpoenen. Ook boog en pijl werden belangrijker. De mensen zijn nog steeds jagers en verzamelaars maar sommige worden reeds semisedentair. Het roken en inzouten voor het bewaren van vlees werd ingevoerd. Culturele evolutie 15 4. HET NEOLITHICUM of NIEUWE STEENTIJD (Of het tijdperk van de geslepen steen) Het neolithicum of de nieuwe steentijd ontstaat grosso modo 10.000 j.g. in het nabije Oosten in de vruchtbare halve maan (of vruchtbare sikkel) die loopt vanaf de Perzische golf over de Mesopotamische vlakte naar het Noorden langs de Syrische woestijn en verder West- en Zuidwaarts langs de Levant. Dit wordt voorgesteld in de figuur. De culturele stap die het neolithicum kenmerkt wordt ook wel aangeduid als de culturele revolutie. Het kan worden beschouwd als één van de belangrijkste fasen in de menselijke beschaving, die een totaal nieuwe sociale en economische levenswijze zal aankondigen. Deze nieuwe ontwikkeling verspreidt zich vervolgens : - Naar de Nijldelta en vervolgens de Nijlvallei. Wegens de jaarlijkse overstromingen ten gevolge van de Moessonregens in de Abessynische hoogvlakte werd hier een smalle metersdikke laag vruchtbare alluviale grond ("het zwarte Nijlslib") afgezet temidden de woestijn. Men spreekt in dit verband ook van een rivieroase. Dit was ideaal voor de ontwikkeling van landbouw. Het werd tevens een onderdeel van het ontstaan, te samen met de Nijldelta, van een vele honderden kilometer lang gebied waar de mogelijkheden voor voedselproductie leidde tot één van de oudste beschavingen die mede door zijn veilige ligging zowat 3.000 jaar zou duren. - Vanaf het 6e millennium v.Chr. breidt de nieuwe steentijd zich uit over Europa. Dit gebeurt hoofdzakelijk vanuit Anatolië (huidig Turkije) en dit in twee hoofdrichtingen. De eerste gaat westwaarts via de kusten van de Middellandse Zee tot in Portugal, de tweede gaat noordwaarts via de Karpaten en het Donaubekken tot in het huidige Frankrijk. In de Nederlanden situeert het neolithicum zich tussen 4.500 en 1.500 voor Christus. De voornaamste kenmerken van het neolithicum zijn : Ontwikkeling van landbouw en veeteelt (domesticatie van planten en dieren) Stenen bijlen worden geslepen Ontwikkeling van aardewerk Vaste woonplaatsen - Ontwikkeling van dorpen , steden, stad-staten. De neolithische mens werd ook de eerste grote bouwer. Hij ontwierp zogenaamde megalithen of grote stenen voorwerpen of structuren. Hiermede bedoelt men de menhirs, dolmens (stenen tafels) en andere grote stenen voorwerpen of complexen van stenen voorwerpen die door de mens uitgehouwen en/of opgericht werden. Al deze megalithische structuren werden gebouwd tussen 6.000 en 4.000 j.g. (of 4.000 en 2.000 jaar voor onze tijdrekening). De volgende figuur links toont een dolmen als dodenkamer te Lodève (Hérault – Frankrijk). De Culturele evolutie 16 opening werd afgesloten met een steen. Wanneer dergelijke structuur onder zand bedolven werd ontstond een tumulus. De figuur rechts toont het megalithische stonehenge (Salisbury - Engeland) waarvan de betekenis (waarschijnlijk een plaats voor rituele plechtigheden) nog steeds niet bekend is. Tussen 3.000 en 2.000 voor Chr. leidde de dodencultus in het Oude Rijk en het Middenrijk van de Egyptische beschaving tot de bouw van de piramiden (begraafplaats van de koning of farao) ten Zuiden van het huidige Cairo. Het neolithicum eindigt met het ontstaan van de techniek om koper te gieten. 5. DE METAALTIJD 5.1. DE KOPERTIJD of HET CHALCOLITHICUM Door de ontwikkeling en het gebruik van vuurovens met het oog op het vervaardigen van aardewerk, ontdekte de prehistorische mens dat bij verhitten tot minstens 1.083 graden koper gaat smelten en hierdoor uit erts kan gewonnen worden en in vormen gegoten. Deze evolutie begon rond 4.000 v.Chr. in het Oosten en 3.500 v.Chr. in de Balkan. Koper werd eerst gebruikt voor het vervaardigen van sieraden, maar nadien vooral voor wapens en werktuigen. Tegelijk met het koper werd ook goud gesmolten, dat niet geschikt bleek als werktuig maar uiterst interessant als sieraad. Hierdoor werd goud reeds zeer vroeg in de culturele ontwikkeling van de mens en dit onafhankelijk van elkaar in verschillende werelddelen het uitgangspunt bij uitstek voor het vervaardigen van waardevolle kunstvoorwerpen. In rijke graven, zoals bvb. de "dodenakker van Varna" (Bulgarije) uit het 4e millennium v.Chr. vindt men zo wel gouden voorwerpen als koperen werktuigen en wapens. Op vele plaatsen in Europa vindt men koperen bekers in de vorm van een omgekeerde klok. De makers er van worden om deze reden wel eens het klokbekervolk genoemd. Culturele evolutie 17 5.2. DE BRONSTIJD In koperertsen vindt men veelal ook andere metalen. De prehistorische mens ontdekte dat als koper te samen met bepaalde andere metalen gesmolten werd een veel steviger materiaal ontstond (een legering). In de natuurlijke ertsen in het Midden-Oosten kwam koper vaak voor te samen met arsenicum. Daar arsenicum giftig is moet deze ontdekking ook tot vele ongelukken in de smidsen aanleiding hebben gegeven. Nadien werden de voordelen ontdekt van legeringen van koper met andere metalen tot vooral tin als dusdanig optimaal bleek te zijn. Tin was echter eerder schaars in de ertsen van het Midden-Oosten. Hierdoor ontstond een specialisatie waarbij in verschillende soms ver af gelegen gebieden één van beide metalen ontgonnen werd en daarna overgebracht naar centrale werkplaatsen. Hierdoor werd de structuur van de maatschappij steeds complexer. Op het einde van het 3e millennium v.Chr. krijgt de bronsbewerking in Mesopotamië een hoge vlucht. Het op verschillende plaatsen voorkomen van kopper en tin zorgde voor de relatief late evolutie van bronsverwerking in Europa rond het midden van het 2e millennium v.Chr. De bronstijd in de Nederlanden, die toen nog voor veruit het grootste gedeelte onbewoond waren, valt tussen 1500 en 750 v.Chr. 5.3. DE IJZERTIJD In een later stadium ontdekte de mens dat het ijzer in ijzeroerertsen bij verhitten tot 1.500 graden smelt, waardoor dit metaal kan gewonnen worden. De eerste sporen van ijzerbewerking vindt men in Klein Azië rond het midden van het 2 e millennium v.Chr. en rond 1.000 v.Chr. in Europa. Het duurt echter nog heel wat tijd vooraleer ijzer de rol van koper en brons gaat overnemen. IJzer is inderdaad heel wat moeilijker te bewerken dan brons. Om deze reden laat men de ijzertijd in de regel heel wat later beginnen, namelijk rond 750 v.Chr. in Europa. In de Nederlanden valt de ijzertijd tussen 750 v.Chr. en het jaar 0. Wanneer de machtige farao Ramses II in de 13e eeuw v.Chr. tijdens zijn Anatolische campagne de strijd tegen de Hittieten verloor was de reden hiervoor dat deze laatste reeds ijzeren wapens hadden terwijl het Egypte van de farao's nog in het bronzen tijdperk leefde. IJzer was inderdaad schaars in Egypte en diende elders gekocht te worden. Dit gebeurde mits betaling met vooral goud dat vooral in het Zuiden van Egypte rijkelijk gedolven werd. Goud werd hierdoor schaarser en dit werd vooral de reden voor de grafdiefstallen van de rijk van goud voorziene graven van de farao's van de 18e, 19e en 20e dynastie in de necropolis van Thebe. Hierdoor werd deze necropolis verlaten. Hierdoor gebeurde ook een snelle stijging van de goudwaarde in Egypte. Met dit alles zijn wij in historische tijden terecht gekomen. Culturele evolutie 18 6. HET ONTSTAAN VAN DE TAAL De duizenden talen die op de wereld bestaan worden heden onderverdeeld in een 200-tal families, waarvan bepaalde onderlinge gelijkenissen wijzen op een gemeenschappelijke oorsprong. Deze laatste wordt dan aangeduid als een proto-taal. De oudste er van worden geschat op 7.000 jaar geleden. Nog verder terug in de tijd ten einde de oorspong van de prototalen te ontdekken is in de ogen van vele auteurs praktisch ondoenbaar. Toch zijn er auteurs die verder willen gaan, maar worden daarbij niet steeds ernstig genomen door de traditionele paleolinguisten. Bij deze studies komt men, zoals bij levende wezens, tot het erkennen van zowel superfamilies en subfamilies. Mede ten gevolge van dit alles kunnen de talen, juist zoals de levende wezens, voorgesteld worden in een evolutiestamboom, die al dan niet tot een gemeenschappelijke stam wordt doorgetrokken. Een voorbeeld van een taalfamilie is het Indo-Europees. Dit is de meest bestudeerde en best gekende taalfamilie, die onder meer het sanskriet, indisch, grieks, romeins, germaans, romaans, keltisch enz. omvat. Als oorsprong van deze taalfamilie of proto-taal wijst men naar Mesopotamië. Zowat 4.000 jaar geleden splitste het Indo-Europees zich op in een tiental takken, waarvan enkele, zoals bvb. het Anatools (teruggevonden op tabletten van de Hittieten), geen voortgang kenden, maar de meeste verder evolueerden. Deze verspreiding gebeurde langzaam en zeer waarschijnlijk te samen met of ten gevolge van de zich verbreidende landbouwtechnieken. De talen evolueerden vooreerst tot dialecten en vervolgens tot nieuwe talen. In de Middeleeuwen bestonden ten gevolge hier van het germaans, het romaans, het keltisch, het baltisch, het slavisch, het albanees, het grieks, het armenisch het iranees en het indisch. Nadien gingen deze talen zich vooral dank zij de stijgende verplaastingsmogelijkheden van de mens verder uitspreiden, mengen en opsplitsen tot een pleiade van moderne talen. Men schat dat heden ten dage zowat de helft van de wereldbevolking een Indo-Europese taal spreekt. Sommige moderne auteurs menen verder in de tijd terug te kunnen gaan dan het IndoEuropees als proto-taal. De vooroudertaal van het Indo-Europees zou dan ook aan de oorspong liggen van een 6-tal andere proto-talen, die later aanleiding gaven tot een stel talen zoals het Georgisch, de taal van de Oeral, Turks, Mongools, arabisch en berbers. Eén van hun belangrijke argumenten is hun vaststelling dat deze vooroudertaal nog geen woorden kende voor landbouw- en veeteelt-procedures of -producten en bijgevolg van voor de neolitische revolutie dateerde en wel een stel van woorden bevatte die verwijzen naar de leefwijze van jager-verzamelaars. Sommige wetenschappers zijn van oordeel dat alle talen die op de wereld gesproken worden alle een gemeenschappelijke oorsprong hebben. In dit verband wordt veelal gewezen op de “out of Africa theorie” van de paleontologie of “de mitochondriale Eva”. De meeste paleolinguisten stellen echter dat dit niet kan bewezen worden en dat wij de geschiedenis van de taal niet verder terug kunnen reconstrueren dan tot maximaal 15.000 à 12.000 jaar geleden. 7. HET ONTSTAAN VAN HET SCHRIFT Met het ontstaan van het schrift ontstaat de vraag waar de prehistorie eindigt en de geschiedenis begint. Dit laatste wordt traditioneel niet meer in een evolutieverhaal opgenomen en wordt even traditioneel onderwezen en beoefend in het kader van de Culturele evolutie 19 menswetenschappen. In de regel gaat men uit van de afspraak dat de geschiedenis begint met het bestaan van geschreven teksten. Voor het bestuderen van de culturele evolutie vooraleer het schrift ontstond dient men zich te beperken tot de vondsten, die de archeologie ons aanbiedt. Hoewel de eerste geschiedschrijvers wellicht meer de waarheid, om opportunistische redenen of naar eigen goeddunken, vervormden, zij het vaak tot echte kunstwerken, zijn zij de bronnen waaruit wij dienen te putten. Wij zullen dit verhaal over “de Lange Weg van Big Bang tot Mens” dan ook afsluiten met één van de mijlpalen in de culturele evolutie van de mens. Dit is het ontstaan van het schrift. Hoewel voorlopers van het schrift kunnen gevonden worden vanaf 8.000 tot 6.000 v.Chr., toen landbouwers in Mesopotamië voorwerpen uit klei gingen maken om een inventaris van hun oogst of veestapel op te stellen, neemt men algemeen aan dat het schrift eerst veel later en onafhankelijk van mekaar ontstond rond 3.200 v.Chr. in Mesopotamië, rond 3.000 v.Chr. in Egypte, rond 2.000 v.Chr. in China en rond 500 v.Chr. in Midden Amerika.. Het eerste schrift begon waarschijnlijk in Zuidelijk Mesopotamië in de grote tempel in de stad Oeroek, toen Soemeriërs rond 3.200 v.Chr. zogenaamde pictogrammen op kleitabletten aanbrachten en zo de eerste zij het nog erg primitieve boekhouding verwezenlijkten. Deze pictogrammen werden de voorlopers van het latere spijkerschrift. Terwijl dit laatste zich in Mesopotamië verspreidde ontstonden onafhankelijk hiervan een schrift in zowel Egypte als China en Guatemala. In Egypte ontstond rond 4.000 v. Chr. het hiërogliefenschrift (letterlijk “schrift van de goden”) als versiering van tempelmuren en graftomben ten einde de talrijke goden te vereren. In China werd rond 2.000 v.Chr. een schrift ontwikkeld, dat opvallenderwijze en in tegenstelling tot de overige, sedertdien slechts weinig veranderde en zodoende het schrift werd dat de Chinezen nu nog steeds gebruiken. In Midden-Amerika waren het de Maya’s, die als enige van alle indianenstammen een schrift ontwikkelden. Het gaat om een soort pictogrammen, die heden ten dage nog steeds niet volledig konden ontcijferd worden. Schuldig hier voor is vooral de al te geloofsijverige 16e eeuwse bisschop Diego de Landa, die alle boeken en andere geschriften van de Maya’s liet verbranden “omdat ze niets anders bevatten dan bijgeloof en leugens”. De post-Columbiaanse invasie introduceerde vervolgens het westerse schrift in Amerika. Het alfabet werd uitgevonden rond 1.000 voor Christus, doch werd dan wel een ware omwenteling in de culturele evolutie. Het ontstond bij de Pheniciërs, die dit uitdroegen op hun tochten langsheen de kusten van de Middellandse zee. Met het ontstaan van het schrift kondigt het einde van de prehistorie zich aan. Een probleem is daarbij dat het niet zo eenvoudig is om, zoals zo vaak het geval is, duidelijke grenzen te trekken. Het schrift verspreidde zich inderdaad uiterst langzaam en zelfs heden ten dage zijn er nog steeds enkele gemeenschappen, waar het schrift nog niet of nauwelijks is doorgedrongen. Sommige geschiedschrijvers lossen dit op door de prehistorie te doen eindigen met de steentijd. Ook dan blijft het probleem dat het ontstaan van het schrift nog geen onmiddellijke aanleiding gaf tot echte of goede geschiedschrijving. Het zou inderdaad nog lang wachten zijn op de eerste geschiedschrijvers, zoals bvb. Herodotos, de oudste Griekse geschiedschrijver, die leefde in de 5e eeuw voor Christus. Sommige auteurs hebben om deze reden de PROTOHISTORIE ingelast tussen de PREHISTORIE EN DE HISTORIE of GESCHIEDENIS. Met het einde van de prehistorie begint de geschiedenis. Dit hoort traditioneel niet meer thuis in uiteenzettingen over evolutie en wordt dan ook elders beschreven. Culturele evolutie 20 3. ENKELE MIJLPALEN IN DE VROEGE GESCHIEDENIS VAN DE MENS Vanaf de neolithische revolutie, die in het 8e millenium voor Christus in de vruchtbare halve maan in het Midden Oosten begint kunnen wij gewag maken van de meer klassieke geschiedenis van de mens. De culturele evolutie begint in steeds versnellend tempo te evolueren. Hierbij dient in ogenschouw te blijven staan dat deze op één of meer bepaalde plaatsen op aarde ontstaan, maar van hun ontstaansgebied uit zich min of meer langzaam gaan uitbreiden naar andere plaatsen op aarde. Zo begint de neolithische revolutie in het midden oosten rond 8.000 jaar geleden, maar bereikte dit Europa voor het eerst in het 5e millenium voor Christus. De vruchtbare halve maan in het nabije en mdden-oosten kunnen wij beschouwen als de culturele bakermat, waar de neolithische revolutie ontstond en van waaruit deze zich begint te verspreiden over de gehele aarde. Deze vruchtbare halve maan strekt zich uit vanaf Egypte langsheen de Levant (de Oostelijke kusten van de Middellandse zee) en draait vervolgens naar het oosten om vervolgens mesopotamië (het gebied tussen en rond de Tigris en de Euphraat) te omvatten tot aan de golf. Van Noord naar Zuid bestond mesopotamië uit de Assyrische vlakte, Babylonië en vervolgens in het zuiden Sumerië. Dank zij de ontwikkeling van landbouw en veeteelt ontstaan de eerste grotere nederzettingen, die zich vervolgens gaan ontwikkelen tot steden en stadstaten. Dit betekende een nieuwe socio-economische structuur die nieuwe uitvindingen in de hand werkte. De neolithische lag aan de oorsprong van een stel nieuwe ontwikkelingen zoals : - het begin van een ceramische cultuur, die toeliet dat vloeibaar voedsel gemakkelijker kon verwerkt worden en voedsel in het algemeen in betere omstandigheden konden opgeslagen worden voor andere ogenblikken of tijden. - het polijsten van stenen waardoor minder breekbare voorwerpen ontstonden en hierdoor andere oorspronkelijk minder gunstige keien of stenen als uitgangspateriaal konden dienen. - het weven van wol en linnen andere en betere kledij veroorzaakte. De oudste tekenen van grotere nederzettingen, die het neolithicum inluiden, vindt men dan ook in mesopotamië. Hun verdere geschiedenis kunnen we als volgt schetsen. Grotere huizencomplexen ontstaan, bestaande uit verschillende kamers geschikt rondom een centrale zaal. Tegelijk hiermede vindt men ingenieuze irrigatiekanalen, die water aanbrengen tijdens droogte zodat meer en betere oogsten mogelijk worden. Een dodencultus ontstaat en tempels worden gebouwd, die zowel het administratief centrum worden als een plaats van godenverering. Bij veroveringen worden de goden van de overwonnenen van hun voetstuk gehaald of toegevoegd aan het eigen pantheon. De vruchtbaarheid speelt een centrale rol, waardoor vrouwenbeeldjes het licht zien, die beschouwd worden als vruchtbaarheidssymbolen. Kunsten en technieken evolueren snel. Technische kennis leidt tot het einde van de steentijd en de overgang naar de metaaltijd. De oudste steden vinden wij in het land van Sumer in het zuiden van Mesopotamië, maar spoedig ontstaan een 30-tal stad-staten in de streek van Tigris en Euphraat. Zij hebben elk hun eigen heersers en bekampten elkaar gedurende vele eeuwen wegens grensgeschillen of andere. Sommige steden kenden een zeer grote bloei en rijkdom. Zij werden geleid door Culturele evolutie 21 dynastieën, die rivaliseerden met andere steden en overgingen tot het stichten van rijken met meerdere steden. De oorsprong van de volkeren die deze steden bewoonden gaat terug tot een verleden waarover wij nog weinig kunnen vertellen. Een betere kennis ontstond slechts na het ontstaan van het schrift, dat in den beginne in stenen gegrift onder de vorm van stèles of andere grote stenen de heldendaden van de heersers verhalen. Op de eerste bloeitijd van Sumerië volgt een periode beginnende rond 2340 v.Chr., toen koning Sargon Sumerië inlijft bij het Akkadisch rijk. Dit duurde tot 2200 toen invasies uit het noorden Akkadië onder de voet lopen, waarvan Sumerische steden profiteren en een tweede bloeitijd kennen. Vooral Ur en Lagash kennen een grote bloeitijd. De eerste dynastie van babylonië ontstaat in 1792 voor Christus en dit betekende de definitieve ondergang van Sumerië. In 1595 zal een inval van de Hittieten, afkomstig van Anatolië in Turkije, een definitief einde maken aan de Babylonische dynastieën, die na de dood van de eerste koning reeds verzwakten. Vanaf 1200 voor Christus veroverden nomaden vanuit het noorden mesopotamië, onderwerpen één voor één de rijken van mesopotamië en stichten het grote Assyrische rijk, dat praktisch het hele midden oosten zal omvatten.De laatste grote koning van Assyrie is Assurbanipal (669 - 627 v.Chr.). Van dan af wordt Babylon terug machtiger onder impuls van Nabopolassar en zijn zoon Nabuchodonosor II. De Nijl vormde een lange strook vruchtbaar land als een oase temidden de woestijn. Het neolithicum ontstond er reeds zeer vroeg. Er ontstonden twee kinkrijken, boven Egypte in het Zuiden met een warm en droog klimaat en laag Egypte in het Noorden waar de armen van de Nijldelta in een zachter en vochtiger mediterraan klimaat een grotere oppervlakte aan vruchtbaar land kenden. Het oude imperium (2278 - 2260 v.J.C.) werd gevolgd door een intermediaire periode (2260 - 2160) en het midden imperium (2160-1785), een tweede intermediaire periode (1785-1580), het nieuwe imperium (1580-1085) en de lage tijd (????) (1085-333). Gedurende deze peiode zijn er een 30-tal dynastieën. Tegelijk met Mesopotamië en Egypte ontwikkelden zich steden langsheen de boorden van de Indus. Slechts ontdekt in 1921 en 1922 is hun geschiedenis nog niet zo goed bekend. Men kent heden ten dage een 100-tal opgravingen in een groot gebied dat zich uitstrekt ten Oosten van Tigris en Euphraat tot aan de Ganges. De bekendste en bloeiendste steden waren Mohenjo-Daro en Harappa aan de Indus. De bevolking er van kende een schrift dat nog steeds niet is ontcijferd zodat over de bewoners nog zeer weinig weten, behalve dat zij, wellicht door invallers verwoest, verdwenen rond 1500 v.J.C. In Europa tenslotte kent de periode tussen 4500 en 2000 v.Chr. een opvallende bouw van megalithen. In 539 zal het Perzische rijk het oosten verenigen. Dit onder invloed van de grote koning Darius. --------------------------------------- Culturele evolutie 22 Het geestelijk leven in Griekenland begint zich te ontplooien in de 5e eeuw v.Chr. en komt tot volle bloei in het hellenistische tijdvak vanaf de 3e eeuw v.Chr. Alexander de Grote verovert het Perzische Rijk vanaf 336 v.Chr. en het hele Oostelijk Bekken van de Middellandse Zee komt onder Griekse heerschappij. Na de verdeling van het Romeinse Rijk in het jaar 395 werd Griekenland een provincie van het Oostromeinse (of Byzantijnse) Rijk. Het zwaartepunt van het Griekse leven werd hierdoor verplaatst van Athene naar Constantinopel. De verovering van Constantinopel door de Franken in 1204 door de kruisvaarders brengt Griekenland onder het gezag van de Franken.