Vraag 1 - Socio

advertisement
Vraag 1
Vraag 1
1.
'Sociaal kapitaal' wil ondermeer zeggen dat
Antwoord
mensen basisvertrouwen hebben in andere mensen
mensen vertrouwen hebben in de politieke instellingen
mensen alleen vertrouwen hebben in hun familieleden en vrienden
1 punten
Vraag 2
Vraag 2
1.
Waarom kan je een massapartij ook een extern gecreëerde partij noemen?
Antwoord
omdat een massapartij buiten het maatschappelijke leven wordt gecreëerd.
omdat een massapartij vanuit het maatschappelijke leven wordt gecreëerd.
omdat een massapartij door groepen wordt gecreëerd die geen stemrecht hebben.
1 punten
Vraag 3
Vraag 3
1.
Wat heeft de 'freezing hypothesis' van Rokkan en Lipset te maken met de ontwikkeling
van zogenaamde "volkspartijen"?
Antwoord
de socio-economische breuklijn die Rokkan en Lipset als 'bevroren' beschouwden,
zorgt voor de opkomst van linkse 'volkspartijen' die zich in eerste instantie richten
op de arbeidersklasse.
de volkspartijen ijverden er in de naoorlogse periode voor om de 'bevroren
breuklijnen' in de bevolking te dichten door een sterk socio-economisch beleid.
de breuklijnen die Rokkan en Lipset als 'bevroren' beschouwden, worden in de
tweede helft van de 20ste eeuw milder waardoor partijen zich niet langer louter op
basis van deze breuklijnen profileren.
1 punten
Vraag 4
Vraag 4
1.
In het verleden werd het participeren van belangengroepen aan de politiek niet altijd
positief beoordeeld. In welke zin houden deze kritieken verband met de politieke
kringloop van Easton?
Antwoord
politieke participatie door belangengroepen zou de steun voor het politiek systeem
doen dalen.
politieke participatie door belangengroepen zou aanleiding geven tot 'volume en
content overload'.
politieke participatie door belangengroepen zou meerdere politieke kringlopen doen
ontstaan waardoor de terugkoppeling moeizaam zou verlopen.
1 punten
Vraag 5
Vraag 5
1.
De representatie via het partijmodel werkt beter in een tweepartijenstelsel dan in een
meerpartijenstelsel
Antwoord
omdat het in een tweepartijenstelsel duidelijker is of een partij zich aan zijn mandaat
heeft gehouden.
omdat een tweepartijenstelsel democratischer is.
omdat partijen in een tweepartijenstelsel meer vertrouwen krijgen van hun kiezers.
1 punten
Vraag 6
Vraag 6
1.
Wat maakt het mandaatmodel van de partijpolitieke vertegenwoordiging moeilijker
verdedigbaar voor meerpartijenstelsels dan voor tweepartijenstelsels?
Antwoord
blackmail potential
de electorale volatiliteit
coalitiebesprekingen
1 punten
Vraag 7
Vraag 7
1.
Middenveldorganisaties zorgen voor 'complexiteitsreductie'. Daaronder wordt verstaan dat
Antwoord
ze eenvoudige oplossingen voor complexe problemen aan de beleidsmakers
voorstellen.
ze een soort van buffer zijn tussen samenleving en politiek en slechts sommige
maatschappelijke problemen doorsturen.
ze de maatschappelijke werkelijkheid in al zijn complexiteit representeren.
1 punten
Vraag 8
Vraag 8
1.
Welke kritiek werd er niet op het werk van Almond & Verba gegeven?
Antwoord
dat ze te weinig belang hechten aan het verleden en socialisatie
dat ze teveel nadruk leggen op tradities en continuïteit
dat ze geen uitsluitsel bieden over de richting van de oorzakelijkheid
1 punten
Vraag 9
Vraag 9
1.
Wat betekent subsidiariteit?
Antwoord
subsidiariteit betekent dat lagere overheden subsidies krijgen om zelf bepaalde
beleidskwesties te regelen.
subsidiariteit betekent dat men beleidskwesties op een zo laag mogelijk
bestuursniveau moet regelen.
subsidiariteit betekent dat een overheid enkel doet wat noodzakelijk is om de
maatschappelijke orde te bewaren.
1 punten
Vraag 10
Vraag 10
1.
Waarom heeft een vertegenwoordiger in een systeem gebaseerd op een strikt mandaat
weinig macht?
Antwoord
omdat hij een ruime opdracht krijgt.
omdat hij niet zelf mag beslissen maar steeds ruggespraak moet houden.
omdat de collectiviteit waar hij voor staat geen duidelijke en eenduidige preferenties
heeft.
1 punten
Vraag 11
Vraag 11
1.
In een modern systeem van representatie zijn partijen erg belangrijk. Welke uitspraak
daarover is fout.
Antwoord
partijen zijn de eigenaars van de mandaten van hun verkozenen.
verkozenen zijn via partijen verantwoording verschuldigd aan het volk.
partijen stellen programma's voor en vragen daarvoor een mandaat.
1 punten
Vraag 12
Vraag 12
1.
Wat wordt er verstaan onder "de Derde Weg" van Giddens?
Antwoord
een gezagstype dat haar legitimiteit zoekt in charismatische overtuiging en rationeel
legalisme.
een partijstrategie die vooral bij anti-establishment partijen te vinden is en die
regeringsdeelname tracht te verzoenen met doelstellingen op het vlak van 'policyseeking'.
een trend binnen de socialistische ideologie die het midden zoekt tussen
overheidsdirigisme en de volledig vrije markteconomie.
1 punten
Vraag 13
Vraag 13
1.
Politiek en territorium
Antwoord
zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.
zijn andere dingen omdat er ook politiek bestaat zonder territorium.
zijn alleen met elkaar verbonden dankzij de moderne natievorming.
1 punten
Vraag 14
Vraag 14
1.
Welke uitspraak is correct?
Antwoord
het principe van de "laicité"is een schoolvoorbeeld van de politieke breuklijn tussen
kerk en staat.
de politieke breuklijn tussen kerk en staat is in de huidige Westerse Wereld
verdwenen.
de politieke breuklijn tussen arbeid en kapitaal bleef onveranderd bestaan.
1 punten
Vraag 15
Vraag 15
1.
Wat is geen algemeen aanvaard definitiekenmerk van een democratie?
Antwoord
individuele rechten van burgers worden gerespecteerd.
de controle over het beleid is in handen van gekozen mandatarissen.
de uiteindelijke macht gaat uit van de burgers zelf.
1 punten
Vraag 16
Vraag 16
1.
Welke uitspraak over verzuiling is fout.
Antwoord
verzuiling levert het bewijs dat de breuklijnen onveranderd zijn gebleven.
verzuiling is het gevolg van het bestaan van breuklijnen.
verzuiling wil zeggen dat partijen en organisaties exclusief samenwerken.
1 punten
Vraag 17
Vraag 17
1.
In "Il Principe" stelt Machiavelli dat
Antwoord
een goed leider zijn vooropgestelde doelen bereikt.
de politieke wetenschap deugdelijk moet zijn.
de politieke wetenschap een systematische empirische wetenschap moet zijn.
1 punten
Vraag 18
Vraag 18
1.
Met de uitspraak "if you only know one country, you do not know any country at all" duidt
Lipset op
Antwoord
het belang van een zekere intellectuele distantie tegenover je eigen land en cultuur
in de politieke wetenschappen.
het belang van nieuwsgierigheid in de politieke wetenschappen.
het belang van vergelijken in de politieke wetenschappen.
1 punten
Vraag 19
Vraag 19
1.
Wat wordt er verstaan onder 'de dualisering van de politieke participatie'?
Antwoord
er is een duidelijk onderscheid tussen politieke participatie in verkiezingsperiodes
en politieke participatie tijdens een lopende legislatuur.
er is een duidelijk onderscheid tussen conventionele kanalen en onconventionele
kanalen van politieke participatie.
er is een duidelijk onderscheid tussen de mate waarin en de wijze waarop laag- en
hooggeschoolden participeren aan de politiek.
1 punten
Vraag 20
Vraag 20
1.
Wat wordt er verstaan onder 'politieke cultuur'?
Antwoord
de aanwezigheid van vertrouwen, netwerken van engagement en normen van
wederkerigheid.
het geheel van houdingen, politieke waarden en gedragingen onder de bevolking
van een land.
het geheel van houdingen, politieke waarden en gedragingen onder de politieke elite
van een land.
1 punten
Vraag 21
Vraag 21
1.
In welke zin reageren de nieuwe partijen op Michels kritiek op democratische partijen?
Antwoord
ze vormen zich om van one-issue-partijen naar partijen met een algemene visie op
mens en maatschappij.
ze trachten een sterk democratische partijstructuur uit te bouwen en te onderhouden.
ze bouwen hun programma op rond postmaterialistische thema's.
1 punten
Vraag 22
Vraag 22
1.
Wat is een reëel verschil tussen de klassieke liberale grondrechten en de moderne socioeconomische rechten?
Antwoord
socio-economische rechten veranderen snel, klassieke grondrechten niet.
klassieke grondrechten worden opgenomen in de grondwet, moderne socioeconomische rechten niet.
klassieke grondrechten zijn individueel afdwingbaar, socio-economische rechten
niet.
1 punten
Vraag 23
Vraag 23
1.
Welke theorie stelt Inglehart in vraag via zijn concept van een 'stille revolutie'?
Antwoord
de freezing hypothesis van Rokkan en Lipset
de theorie van "imagined communities" van Anderson
het postmodernisme van Dalton
1 punten
Vraag 24
Vraag 24
1.
Wat betekent het begrip "nachtwakersstaat"?
Antwoord
een staat wiens bevoegdheden beperkt zijn tot defensie, ordehandhaving en het
innen van belastingen.
een ommuurde 'polis' of stadstaat waarin de heersers garant staan voor de veiligheid
van de onderdanen.
een directe democratie waar de macht bij de burgers ligt en de staat enkel waakt
over de openbare orde.
1 punten
Vraag 25
Vraag 25
1.
Wat is geen kernmerk van links liberalisme?
Antwoord
nachtwakersstaat
welvaartstaat
filosofisch liberalisme
1 punten
Vraag 26
Vraag 26
1.
Participatie is een goede zaak voor de democratie
Antwoord
omdat het tot politieke stabiliteit leidt.
omdat zo het risico op overload afneemt.
omdat het de representatieve democratie aanvult.
1 punten
Vraag 27
Vraag 27
1.
Welke van de volgende uitspraken is correct? (één juist antwoord)
Antwoord
Elke scoutsgroep doet in zekere zin aan politiek.
"Politiek" is onafscheidelijk van "territorium".
"Politiek" in de enge zin van het woord betekent in alle landen hetzelfde.
1 punten
Vraag 28
Vraag 28
1.
Welke uitspraak is niet correct?
Antwoord
de 'Stille Revolutie' van Inglehart geeft aanleiding tot het ontstaan van 'nieuwe
sociale bewegingen'.
het Nederlandse poldermodel conflicteert met het principe van 'het primaat van de
politiek'.
in pluralistische systemen hebben middenveldorganisaties meer macht dan in
corporatistische systemen.
1 punten
Vraag 29
Vraag 29
1.
Welke uitspraak is niet correct?
Antwoord
deelnemen aan een referendum is een vorm van conventionele politieke participatie.
met de opkomst van nieuwe vormen van politieke participatie, nam de
participatieongelijkheid af.
een hoog participatieniveau bij een groot deel van de bevolking kan leiden tot
'content overload' zoals gedefinieerd in de politieke kringloop van Easton.
1 punten
Vraag 30
Vraag 30
1.
De 'nationale revolutie' leidde tot de breuklijn
Antwoord
tussen stad en platteland
tussen gelovigen en vrijzinnigen
tussen centrum en periferie
1 punten
Vraag 31
Vraag 31
1.
Welke van de volgende uitspraken over de nieuwe breuklijn klopt?
Antwoord
de nieuwe breuklijn is sterk geïnstitutionaliseerd in sociale organisaties. (wordt in
vraag gesteld)
de nieuwe breuklijn verdeelt de bestaande partijen.
de nieuwe breuklijn verdeelt de nieuwe partijen.
1 punten
Vraag 32
Vraag 32
1.
Macht wordt als volgt gedefinieerd:
Antwoord
Macht is de afhankelijkheid van B van de machtsmiddelen die in het bezit zijn van
A.
macht is de impact die A heeft op B zodat B doet wat A wil.
macht is de mogelijkheid van A om te zorgen dat B iets doet wat die anders niet zou
gedaan hebben.
1 punten
Vraag 33
Vraag 33
1.
In welke zin is de studie van Putnam over het zelfbestuur in de Italiaanse regio's een
reactie op 'the Civic Culture' van Almond en Verba?
Antwoord
Putnam weerlegt de stelling van Almond en Verba met empirische bewijzen.
Putnam staaft de stelling van Almond en Verba met empirische bewijzen.
Putnam vult de stelling van Almond en Verba aan met informatie over
onconventionele participatie.
1 punten
Vraag 34
Vraag 34
1.
Op welk punt kan je partijen zoals die nu bestaan, vergelijken met de kaderpartijen van
halverwege de 19de eeuw?
Antwoord
ook de moderne partijen nemen standpunten in over een breed scala aan
onderwerpen.
ook in de moderne partijen ligt het zwaartepunt eerder bij de kaders van de partij.
ook de moderne partijen zijn "extern gecreëerd".
1 punten
Vraag 35
Vraag 35
1.
De centrale grondvraag van de politieke filosofie is:
Antwoord
hoe komt het dat er steeds politiek is waar er mensen samenleven?
waarom mag de staat ingrijpen in mijn persoonlijk leven?
hoe is de ideale staat georganiseerd?
1 punten
Vraag 36
Vraag 36
1.
De liberale democratie wil zeggen dat
Antwoord
er naar maximale vrijheid gestreefd wordt.
de macht uitgaat van de burgers.
de burgers onvervreemdbare grondrechten hebben.
1 punten
Vraag 37
Vraag 37
1.
In welke zin wijkt het Verenigd Koninkrijk af van een klassieke staat?
Antwoord
het heeft geen directe buurlanden.
het heeft niet één nationaal rechtssysteem.
het heeft een geschreven grondwet.
1 punten
Vraag 38
Vraag 38
1.
Territoriale vertegenwoordiging wil zeggen dat
Antwoord
een verkozene zijn regio vertegenwoordigt.
er veel verkozenen per kiesdistrict zijn.
een verkozene het hele land vertegenwoordigt.
1 punten
Vraag 39
Vraag 39
1.
Het personalisme stelt dat…
Antwoord
charismatisch gezag van een enkele leider te verkiezen is boven gedepersonaliseerd
rationeel-legalistisch gezag.
een centrale leider, een Leviathan, noodzakelijk is om de maatschappelijke orde te
bewaren.
waardigheid van de menselijke persoon het hoogste goed is en niet de navolging van
een leer of een ideologie.
1 punten
Vraag 40
Vraag 40
1.
Wat betekent de wetenschappelijke methode niet?
Antwoord
dat onderzoek in principe repliceerbaar is.
dat politieke wetenschappers boven de politiek staan en geen politieke voorkeuren
hebben.
dat waarnemingen veelvuldig en bewust gebeuren.
1 punten
Vraag 41
Vraag 41
1.
Referenda zijn een vorm van
Antwoord
paritaire democratie
afspiegeling
directe democratie
1 punten
Vraag 42
Vraag 42
1.
De invoering van het algemeen stemrecht is een belangrijk moment voor een staat
Antwoord
omdat je pas vanaf dan kan spreken van een representatieve democratie.
omdat de breuklijnen die op dat moment bestaan, worden gebetonneerd in het
partijsysteem.
omdat de politieke macht op dat moment op een rationeel-legalistische basis wordt
geschoeid.
1 punten
Vraag 43
Vraag 43
1.
Tijdens een eerste verkiezingsperiode haalde partij A 21% van de stemmen, partij B 46%
en partij C 33% van de stemmen. In de daaropvolgende verkiezingsperiode haalde partij A
28%, partij B 47% en partij C 25% van de stemmen. Wat is de netto volatiliteit tussen
beide verkiezingen in dit voorbeeld?
Antwoord
8%
16%
5%
1 punten
Vraag 44
Vraag 44
1.
Pluralisme verschilt van corporatisme doordat
Antwoord
de belangengroepen in het pluralisme met elkaar samenhangen en conglomeraten
vormen
de belangengroepen in het pluralisme meer macht hebben
de macht van belangengroepen in het pluralisme vooral domeinspecifiek is
1 punten
Vraag 45
Vraag 45
1.
Dat vrouwen nog steeds minder participeren dan mannen heeft niet te maken met
Antwoord
het feit dat de meeste organisaties door mannen geleid zijn en soms niet echt
vrouwvriendelijk zijn
het feit dat ze van nature meer op het gezin en minder op de buitenwereld zijn
gericht
het feit dat ze door hun gezinstaken minder tijd hebben dan mannen
1 punten
Vraag 46
Vraag 46
1.
Wat is de gelijkenis tussen Hobbes, Rousseau en Locke?
Antwoord
hun samenlevingsmodel vertrekt vanuit een negatief mensbeeld.
hun samenlevingsmodel is gericht op inspraak en democratie.
hun samenlevingsmodel is gebaseerd op de idee van een sociaal contract.
1 punten
Vraag 47
Vraag 47
1.
Het doel van de politieke wetenschap is
Antwoord
om de werkelijkheid te vereenvoudigen en er de weerkerende patronen in te
herkennen.
om de werkelijkheid zo precies mogelijk te beschrijven.
om politieke beleidsmakers te helpen bij hun beleid en hervormingen.
1 punten
Vraag 48
Vraag 48
1.
Wanneer spreekt men van "macht als ideologische hegemonie"?
Antwoord
wanneer er sprake is van een eenpartijensysteem.
wanneer in politieke debatten steeds dezelfde partij het haalt.
wanneer de bestaande orde niet ter discussie wordt gesteld, maar zonder nadenken
wordt geaccepteerd.
1 punten
Vraag 49
Vraag 49
1.
Politiek kan gedefinieerd worden
Antwoord
als het maken van afspraken die de samenleving sturen.
als alles wat met de conflicten in de samenleving te maken heeft.
als de formele afspraken die er in grote groepen moeten gemaakt worden.
1 punten
Vraag 50
Vraag 50
1.
De moderne politieke partij wordt door Panebianco "de electoraal-professionele partij"
genoemd. Waarom?
Antwoord
in de 'electoraal-professionele partijen' spelen de mensen die voltijds voor de partij
werken een grote rol. Daarnaast strijden deze partijen minder dan vroeger om leden.
Het is vooral het electoraat is dat telt.
nieuw in het partijsysteem vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw is dat partijen
met uiterst professionele campagnes strijden om het electoraat.
in de tweede helft van de 20ste eeuw is de maatschappij en dus ook het electoraat
nagenoeg volledig geprofessionaliseerd. 'Volkspartijen' maken plaats voor
'electoraal-professonele partijen'.
1 punten
Vraag 51
Vraag 51
1.
Rationeel-legalistisch gezag
Antwoord
wil zeggen dat de macht gebaseerd is op respect voor de regels.
wil zeggen dat de macht gelegitimeerd is.
wil zeggen dat de macht gebaseerd is op een asymmetrische verdeling van
machtsmiddelen.
1 punten
Vraag 52
Vraag 52
1.
Van wie komt volgende uitspraak? "Het is duidelijk dat de stadstaat van nature tot stand
komt, dat mensen van nature sociale wezens zijn en dat een persoon die niet behoort tot
een stadstaat ofwel onder ofwel boven de mensen staat".
Antwoord
Plato
Aristoteles
Augustinus van Hippo
1 punten
Vraag 53
Vraag 53
1.
"De staat heeft het monopolie op legitiem geweld". Wat wil dat zeggen?
Antwoord
dat alleen staten onderling op een legitieme manier oorlog kunnen voeren.
dat de staat proportioneel geweld kan gebruiken om regels af te dwingen.
dat de staat geweld mag gebruiken tegen de burgers die burgerlijk ongehoorzaam
zijn.
1 punten
Vraag 54
Vraag 54
1.
Wat betekent de homogenisering in de natiestaat?
Antwoord
dat de staat de machtspositie die tevoren door de kerk werd ingenomen, overneemt.
dat volk, taal, staat en cultuur samenvallen.
dat dezelfde regels gelden op het gehele grondgebied van de staat.
1 punten
Vraag 55
Vraag 55
1.
Wat is het verschil tussen de empirisch-liberale variant van democratie en de totalitaire
variant?
Antwoord
in de empirisch-liberale democratie is vrijheid een middel, in de totalitaire
democratie is vrijheid het doel.
in de empirisch-liberale democratie houdt de overheid zich enkel bezig met
defensie, buitenlands beleid en ordehandhaving, in de totalitaire democratie is de
overheid actief op alle terreinen.
de empirisch-liberale democratie is sterk gedecentraliseerd met verregaande
vrijheden en bevoegdheden per regio, de totalitaire democratie is centralistisch
bestuurd.
1 punten
Vraag 56
Vraag 56
1.
Door wat wordt agency loss niet veroorzaakt.
Antwoord
doordat de principal kan overleggen en tot duidelijke preferenties kan komen.
door het feit dat de principal niet alles ziet wat de agent doet.
doordat de principal niet genoeg expertise heeft om de agent te controleren.
1 punten
Vraag 57
Vraag 57
1.
Wat is geen element uit de definitie van een 'ideologie'?
Antwoord
een ideologie bevat concrete voorstellen.
een ideologie is logisch opgebouwd.
een ideologie behelst verschillende terreinen.
1 punten
Vraag 58
Vraag 58
1.
Welke uitspraak over de rechts-autoritaire positie op de nieuwe breuklijn is fout?
Antwoord
rechts-autoritair wil zeggen dat je gelooft in de vrijheid van de mens.
rechts-autoritair wil zeggen dat je gelooft in strenge straffen voor misdadigers.
rechts-autoritair betekent dat je vooruitgang meet aan de hand van economische
groei.
1 punten
Vraag 59
Vraag 59
1.
Een politieke wetenschapper moet zich houden aan de regel van "intellectuele distantie".
Wat houdt deze regel in?
Antwoord
een politieke wetenschapper moet altijd aangeven op welke manier zijn onderzoek
is opgebouwd.
een politieke wetenschapper mag zich bij zijn onderzoekswerk niet mengen in het
politieke debat.
een politieke wetenschapper moet in zijn onderzoek volkomen objectief zijn.
1 punten
Vraag 60
Vraag 60
1.
Wie hoort niet thuis in de rij?
Antwoord
Locke
Rawls
Burke
Download