- Scholieren.com

advertisement
SAMENVATTING MAATSCHAPPIJLEER
Parlementaire democratie
Hoofdstuk 1: Wat is politiek?
Politiek: De manier waarop je een land bestuurd.
◊Nederland > Representatieve oftewel tegenwoordige democratie = Het volk regeert◊
Politieke macht: Mogelijkheid om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten.
Omdat we zelf niet elke dag met de politiek van ons land kunnen bemoeien, hebben we
vertegenwoordigers die in onze naam van het land besturen.
Vandaar de naam: Representatieve democratie.
Parlementaire Democratie: Op landelijk niveau vormen de volksvertegenwoordigers het
parlement, vandaar de naam.
Dictatuur: Een land waar één persoon of een klein groepje mensen de macht uitoefent.
Dictatuur: De wetgevende, uitvoerende en de rechterlijke macht in handen is van een kleine
groep mensen.
Andere kenmerken Dictatuur:
1. Beperking van individuele vrijheid. (bijv. vrijheid van godsdienst is verboden)
2. Beperking van politieke vrijheid. (Politieke tegenstanders uit de weg ruimen)
3. Veel overheidsgeweld.
(Macht verdedigen met harde hand)
4. Geen onafhankelijke rechtspraak. (Ongecontroleerd hun gang gaan)
5. Censuur.
(Uitzenden wat gunstig voor machthebber is)
Soorten dictaturen:
O Autocratische dictatuur:
- één leidersfiguur
- voornaamste doel: kleine, machte elite te beschermen (militairen, rijke familie)
- bevolking wordt onderdrukt
- geen ideologie (godsdienstvrijheid heeft wat speelruimte)
O Totalitaire dictatuur:
- grotere groep mensen
- dragen ideologie uit
- beheersen het leven van de bevolking
- indoctrinatie (langdurig, systematisch en heel dwingend eenzijdige mening)
O Theocratie:
- speciale vorm van totalitaire dictatuur
- godsdienst verheven tot staatsideologie
- strenge leefwijze, voorschriften uit Koran letterlijk naleven
- zware straffen, lijfstraf
Tegenover de macht van één(autocratie) of enkelen(totalitair) staat de macht van
velen(democratie).
Algemene kenmerken democratie:
- Burgers hebben individuele vrijheid.
(eigen keuzes maken)
- Politieke grondrechten.
(zelfs bestuurders kiezen)
- Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden. (nooit zomaar aanhouden)
- Sprake van Trias Politica.
(Onafhankelijke rechtspraak)
O Directe democratie:
- Chaotische situaties -> allemaal mee mogen praten bij beslissingen.
- Referendum -> volksstemming over een bepaald wetvoorstel.
O Indirecte democratie:
- Volk kiest de vertegenwoordigers die belangrijkste beslissingen nemen
- Onderscheid tussen parlementair stelstel en presidentiële stelsel
O Parlementair stelsel:
- burgers kiezen leden van het parlement.
- Niet-gekozen staatshoofd is bij landen waar parlement hoogste orgaan is.
de macht wordt beperkt door grondwet.
- Constitutionele monarchie: koning is staatshoofd.
O Presidentieel stelsel:
- President wordt ook gekozen.
- president veel politieke macht -> presidentieel stelsel.
kan naar eigen keuzes ministers benoemen en ontslaan.
- ontbindingsrecht: het recht om het parlement te ontbinden
Hoofdstuk 2: Politieke stromingen
Ideologie: een samenhangend geheel van ideeen over de mens en de gewenste inrichting van
de samenleving.
Duidelijke standpunten over:
- Normen en waarden
(vooral over persoonlijke vrijheid)
- Sociaaleconomische verhoudingen (rechtvaardige verdeling vd welvaart)
- Gewenste machtsverdeling
(vb: mogen werknemers meer inspraak hebben?)
Progressief: Vooruitstrevend. Veranderingsgezind en gericht op de toekomst. Ze pleiten voor
grondige veranderingen.
Conservatief: behoudend. Gericht op het heden en verleden: ‘houden wat je hebt’. Politici
benadrukken wat je hebben bereikt. Meer aandacht voor traditionele waarden en
normen.
Reactionair: achteruitstrevend. Bijvoorbeeld: Abortus moet weer worden verboden.
De begrippen links en rechts gebruiken we voor de verschillende visies op de rol van de
overheid.
Politiek Links: gaat uit van het principe gelijkwaardigheid en wil dat iedereen gelijke kansen
heeft op onderwijs, inkomen en werk. (PvdA, SP, GroenLinks)
Politiek Rechts: legt de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid en de vrijheid van mensen.
(VVD, PVV)
Politiek midden: Benadrukken van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en de
overheid. Lukt dit niet, dan springt de overheid bij. (CDA, D66)
Links
Politiek midden
Rechts
Gelijkwaardigheid
Harmonie
Verantwoordelijkheid/vrijheid
Eerlijke verdeling: inkomen, kennis en
macht
Bescherming van de zwakkeren
Benadrukt de rol van de overheid op
sociaaleconomisch terrein
Sturende overheid om sociale
gelijkheid tot stand te brengen
Gespreide verantwoordelijkheid
Persoonlijke vrijheid
Zorgzame samenleving
Benadrukt de verantwoordelijkheid
van burgers voor elkaar
Aanvullende rol van de overheid ter
ondersteuning van particuliere
organisaties
Economische vrijheid
Benadrukt de belangen van het
individu en het bedrijfsleven
Terughoudende overheid die orde en
gezag handhaaft.
Polarisatie: Versterken van tegenstellingen tussen partijen.
Liberalisme: Wat goed is voor het individu, is goed voor de maatschappij. Mensen zijn niet
gelijk, maar wel gelijkwaardig.
Belangrijke begrippen zijn: Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie.
Volgens hen is de vrijemarkteconomie het beste voor het land. De overheid moet zich
beperken tot kernzaken als defensie, onderwijs en de bescherming van de rechtsstaat en de
klassieke grondrechten. Liberalen accepteren de verzorgingsstaat zolang de uitkeringen zo
laag mogelijk blijven en de vrijemarkteconomie niet verder in gevaar komt. (PVV, D66)
Socialisme: Gaat ervan uit dat de mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien
ongelijk verdeeld zijn. De begrippen vrijheid en gelijkwaardigheid krijgen pas betekenis als
mensen ook gelijke kansen hebben. Ze moeten solidair met elkaar zijn: de sterken moeten
de zwaarste lasten dragen.
Over de vraag hoe ze het doel van gelijkheid het beste konden bereiken raakten de
socialisten verdeeld:
- Communisten: wilden dat arbeiders door een revolutie alle macht zouden
overnemen.
- Sociaaldemocraten: wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken pangs
parlementaire weg.
Socialisme vindt dat kennis, inkomen en macht eerlijker verdeeld moeten worden. (PvdA)
Confessionalisme: mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging.
Uitgangspunt: God heeft een bedoeling met de wereld, waarnaar de mensen zich moeten
richten.
Organische opvatting: De samenleving is vergelijkbaar met een menselijk lichaam, waarin
alle onderdelen van elkaar afhankelijk zijn en ook alleen in onderlinge
samenhang kunnen functioneren.
Christendemocraten: streven naar een samenleving waarin rentmeesterschap, solidariteit,
harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijke waarden zijn.
Rentmeesterschap: betekent dat de mens de taakt heeft om goed voor de door God aan ons
toevertrouwde aarde en het vruchtgebruik ervan te zorgen.
Solidariteit: Naastenliefde, betekent dat mensen moeten zorgen voor de kwetsbaren in de
samenleving.
Gespreide verantwoordelijkheid: zien we terug in de visie van een zorgzame samenleving
waarin mensen verantwoordelijk voor elkaar zijn.
(CDA, SGP)
Drie andere politieke stromen:
Fascisme: Gaat uit van de ongelijkheid van de mensen. Individuen zijn ondergeschikt aan het
collectief, de natie.
Ecologische stroming: Economische waarden worden ondergeschikt gemaakt aan de
ecologische waarden, zoals duurzaamheid.
Populisme: Bepaalde stijl van politiek bedrijven dan een echte ideologie. Doel is om de
‘vox puli’ te laten horen -> stem van het volk.
Hoofdstuk 3: Politieke partijen
Politieke partij: groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een ideale samenleving.
One-issuepartijen: richten zich op één aspect van de samenleving. (PvdD)
Protestpartijen: ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek. (D66)
Functies politieke partijen:
- Integratie van ideeën: opvattingen van veel mensen gebundeld tot één politiek
programma.
- Informatie: kiezers komen verschillende standpunten te weten, ook buiten
verkiezingstijd.
- Participatie: burgers te interesseren om zelf actief mee te doen aan de politiek
- Selectie van kandidaten: Politieke partijen stellen lijsten op, waardoor burgers
makkelijker kunnen kiezen.
Partijen en hun volledige naam: (van Links naar Rechts)
SP
GroenLinks
PvdD
PvdA
D66
ChristenUnie
CDA
VVD
SGP
PvdV
De Socialistische Partij
GroenLinks
Partij van de Dieren
Partij van de Arbeid
Democraten ‘66
ChristenUnie
Christen Democratisch Appel
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
Staatkundig Gereformeerde Partij
Partij van de Vrijheid
Kenmerken:
SP: actief in politiek en is een actiepartij. Eigen gezondheidscentra. Is voor een sterke
inkomensnivellering.
GroenLinks: Oppositiepartij die bereid is bestuursverantwoordelijkheid te dragen.
PvdD: One-issuepartij. Dierenwelzijn staat centraal.
PvdA: randvoorwaarde: iedereen gelijke mogelijkheden om in de samenleving te
participeren. Hecht een groot belang aan solidariteit van mensen met sociaaleconomisch zwakkere burgers.
D66: Wil de burgers meer bij de politiek betrekken. Liberale standpunten. Gericht op
bestuurlijke vernieuwing, maar ook het onderwijs.
ChristenUnie: Op het gebied van sociaaleconomische beleid, asielbeleid en milieuzaken wordt
regelmatig opgetrokken met linkse partijen.
CDA: Benadrukt middenveld op terrein als onderwijs, zorg en gezondheid. Gezin is basis van
onze samenleving.
VVD: Conservatieve stroming benadrukt vooral de eigen verantwoordelijkheid.
SGP: Godsregering. (theocratie)
PvdV: Versoepeling van de arbeidsmarkt. Werkgelegenheid vergroten. Islamisering
tegengaan.
Download