Filosofie? - LeerKortom

advertisement
Filosofie
Is een typisch westers fenomeen. Oosterse filosofie bestaat niet. Wel oosterse spreuken,
wijsheden, …
Inhoud
Inleiding: Wat is dát – Filosofie?................................................................................................................. 3
1.
Filosofie is …(a) een vraag… nog (b) ruimte laten… (c) voor een vraag ........................... 4
2. Filosofie ontstaat in een bepaald sociaal klimaat (het Antieke Griekenland van de
zesde eeuw v. Chr.) ................................................................................................................................. 5
3.
Filosofie en ideologie ...................................................................................................................... 6
4.
Traditionele filosofie ........................................................................................................................ 7
5.
Het einde van de filosofie? – de taak van het denken........................................................... 7
6.
Hoe spreken over filosofie? ........................................................................................................... 8
7.
Filo-sofie ............................................................................................................................................. 8
8.
Deze cursus ....................................................................................................................................... 9
Hoofdstuk 1: Antieke wijsbegeerte......................................................................................................... 10
1.
De Griekse mythologie ................................................................................................................. 10
2.
De Griekse filosofie ........................................................................................................................ 11
2.1.
De Presocratici ...................................................................................................................... 11
2.2.
SOCRATES (470 – 399 v. Chr.) ................................................................................................. 15
2.3.
PLATO (427 – 347 v. Chr.) ....................................................................................................... 16
2.4.
ARISTOTELES (384 – 322 v. Chr.) ............................................................................................... 18
2.5.
De grote scholen – Hellenisme – op zoek naar gelukzaligheid ................................... 19
2.6.
Het Neoplatonisme............................................................................................................... 21
Hoofdstuk 2: Middeleeuwse wijsbegeerte ............................................................................................ 22
1.
2.
Geloof en kennis ........................................................................................................................... 22
1.1.
De Latijnse patristiek ............................................................................................................. 22
1.2.
ANSELMUS VAN CANTERBURY (1033 – 1109) .............................................................................. 23
Scholastiek ...................................................................................................................................... 24
2.1.
Neoplatonisme en Aristotelisme ........................................................................................ 24
2.2.
De strijd om de Universalia .................................................................................................. 24
2.3.
THOMAS VAN AQUINO (1225 – 1274) ....................................................................................... 25
2.4.
Via antiqua vs. Via moderna.............................................................................................. 25
Hoofdstuk 3: Moderne Wijsbegeerte ..................................................................................................... 27
1.
Renaissance (16e eeuw) .............................................................................................................. 27
2.
RENÉ DESCARTES (1596 – 1650) ........................................................................................................ 27
Filosofie BA1
Page 1
3.
4.
2.1.
Situering .................................................................................................................................. 27
2.2.
Grondgedachten ................................................................................................................. 27
De ‘Verlichting’ (17e – 18e eeuw) ............................................................................................... 29
3.1.
Rationalisme en empirisme ................................................................................................. 29
3.2.
DAVID HUME (1711 – 1776)...................................................................................................... 30
3.3.
IMMANUEL KANT (1724 – 1804) ................................................................................................. 31
De negentiende eeuw ................................................................................................................ 33
4.1.
Het Duitse idealisme ............................................................................................................. 33
4.2.
GEORG WILHELM FRIEDRICH HEGEL (1770 – 1831)) ................................................................... 33
Hoofdstuk 4: Hedendaagse Wijsbegeerte ........................................................................................... 34
1.
De ‘marge’ vervaagt ................................................................................................................... 34
2.
NIETZSCHE en HEIDEGGER .................................................................................................................. 34
3.
HUSSERL en SARTRE ............................................................................................................................ 34
4.
Taalfilosofie ..................................................................................................................................... 34
5.
Modernen en postmodernen ..................................................................................................... 34
6.
De moderniteit herschrijven ........................................................................................................ 36
Filosofie BA1
Page 2
Inleiding: Wat is dát – Filosofie?
De titel van een boek van Martin Heidegger.
Filosofen bouwen niet voort op elkaar, leveren eerder kritiek.
Filosofie heeft iets kinderlijks en stelt vragen bij vanzelfsprekendheden.
‘Dát’ is een object. De vraag is wetenschappelijk. We denken op een quasi
wetenschappelijke manier en verwachten daardoor een definitie. De vraag (vooral
‘waarom’) wordt zeer strek gecultiveerd. We willen een verklaring op basis van feiten. Maar
de filosofie wil niet meteen een verklaring geven, het is er geen hoofddoel van.
De hoofdinteresse van Filosofie is niet een feit, maar een onderliggende reden, de betekenis.
Deze betekenis heeft te maken met te context waarin ze gegeven wordt.
Vb/ Vertalen: aan de hand van de context interpreteren, keuzes maken.
De verklaring
≠
De betekenis
↓
↓
Wetenschappelijke verklaring → Filosofische vraag.
Maar tegenwoordig vallen er steeds meer zinsgevingskaders – die alles te maken hebben
met de betekenis en context – weg, zoals vb/ religie, politieke ideeën, etc. Daardoor vallen
wij terug op verklaringen zonder betekenis


De vraag van Martin Heidegger
Duits hedendaags filosoof, (1889 – 1976), invloedrijk.
Wat betekent het dat iets is? – een filosofische vraag.
o Vraag naar ‘betekenis’ – niet naar hoe iets functioneert.
o Taal, bijvoorbeeld.
Eenduidig (1/1) vs. Meerduidig. → vb/ Symbolen, metaforen, etc.: brengen
verschillende betekenissen bij elkaar. De menselijke taal is meerduidig.
o Transcendentale vraag: hoe kan worden gedacht?
Transcendent
Transcendentaal
Transcendente wezens (vb/ bliksem,
Tijd
goden, etc.)
----------|-------------------→
Het gekende
De mogelijkheidsvoorwaarde.
Tijd
Vb/ iets (?onbekend?) wat voor de tijd
↑
ligt, heeft de tijd mogelijk gemaakt.
|-----------------------------→∞(-1) → God
Vb/ Kind kan zich bijna niets meer
.
↓
↓
herinneren, voor het 4-5 jaar oud was,
De leegte kan worden
Supermens toch wordt het grootste deel van zijn
Opgevuld door kennis.
karakter en persoonlijkheid dan
Het transcendente is
gevormd.
wetenschappelijk, het wordt
Zaklamp (zie later)
omgezet in kennis. Het is ook iets wat
ons overstijgt, ons te boven gaat.
Religieus: alleen God is
transcendent.
W. Hegel
|”God is dood, wij
F. Nietzsche |hebben hem gedood
met de wetenschap.”
Filosofie BA1
Page 3
1. Filosofie is …(a) een vraag… nog (b) ruimte laten… (c) voor een
vraag
(a) Vraag als verwondering – begin van de filosofie
→ over vanzelfsprekendheden
-
Iets ondervragen → vraag naar kennis, voorval, feiten,…
-
Iets vragen wat men ‘nog niet’ begrijpt of weet
-
Vragen naar betekenis van iets (de zin van iets) → wordt niet beantwoord door de
wetenschap, de zin van iets is GEEN difinitie.
-
Vragen naar het wezen(lijke) van de dingen (watheid – quidditas)
Essentiële
Accidentele
Vb: Haar, huid, geslacht,…
Men vraagt erkenning voor de
toevallige kenmerken van de mens. Vb/
anti – discriminatie bewegingen,
feministische beweging.
De menselijke fascinatie gaat vaak uit
naar details.
De mens is een redelijk
moreel dier
politiek
↓
Typisch voor de menselijke samenleving
Vb/ Democratie: institualisering van het conflict, incestverbod,…
Vragen naar essentie: antieke filosofische vraag (Plato, Aristoteles,…), maar
vandaag de dag nog maar nauwelijks gesteld. → Waarom? → Alles wordt
gemeten, omgezet in cijfers. Er wordt geen betekenis meer gegeven aan feiten.
↓
‘Hoe is het?’ in plaats van ‘Hoe zou het moeten zijn?’
-
Vragen óf men het kan weten – grenzen van het denken en van taal
 Als een zaklamp
(b) Ruimte laten = open staan voor iets
-
Iets voor zich laten spreken (tonen) → passief iets laten gebeuren
-
Een vorm van passiviteit (iets laten aankomen)
(c) Vraagt geduld; is niet op direct resultaat gericht – uitstel
→Scholè: vrije tijd, pauze die het patroon doorbreekt.
-
Bij vanzelfsprekendheden
-
De vraag nog (durven) stellen bij evidenties
Filosofie BA1
Page 4
-
2. Filosofie ontstaat in een bepaald sociaal klimaat (het Antieke
Griekenland van de zesde eeuw v. Chr.)
-
-
Mensen met slaven, moten zelf niet werken
↑
Vrije mensen – Hannah Arendt, Vita Activa → Filosofie over menselijke activiteit.
Vita Activa:
o Arbeid: werken voor het levensonderhoud van het gezin. Geen vrije tijd
o Werken: sfeer van de homo Faber: mens die iets maakt (Vb/ kunstenaar,
ambachtsman,…) Gebeurt in privéruimte, wordt daarna in publieke ruimte
gebracht. Afhankelijk van de markt.
o Handelen: rijke mensen die niet zelf in levensonderhoud moeten voorzien,
kunnen geld spenderen aan ‘rijke burgerslagen’ die zelf kunnen
spreken/handelen.
Tussen rijke burgers en vrije mensen
↑
Democratie – de Agora → marktplein waar men samenkwam om antwoord te
krijgen op allerlei zaken (dus ook filosofische vragen)
-
Discussie en dus ook reflectie moet mogelijk zijn
-
Een gesprek (zie Plato)
-
Filosofie is in een zekere zin ook politiek → Anderen proberen te overtuigen van
eigen mening. Vb/ Rechtvaardigheid: ‘Is wat jij rechtvaardig noemt, wel degelijk
rechtvaardig?’
-
De politiek (la politique) en het politieke (le
politique)
↓
↓
Regering beslist voor volk, maar met een bepaalde kleur
Het politieke in de
specifieke opvatting/ mening. ‘De politiek’ die nu gevoerd wordt,
politiek
is niet de enige mogelijke. Vb/ Andere stemuitslag → andere
↓
politiek.
Opposities zijn nodig zodat
→ Er moet iets zijn dat de politiek overstijgt.
≠ partijen elkaar in vraag kunnen
stellen, om zo tot het meest rechtvaardige te komen.
-
Het politieke trekt zich voortduren terug. ‘In de
democratie is de plaats van de macht leeg.’
(Claude Lefort)
↓
16de eeuw, Franse revolutie
Filosofie BA1
Page 5
3. Filosofie en ideologie
‘Filosofische stelsels leiden vaak tot een ideologie.’
Filosofie
Wetenschap van de mens, stelt vragen
waarop geen antwoordt kan worden
gegeven. Vraagt naar betekenis. →
oneindig → sluit andere benaderingen niet
uit.
-
Ideologie
Is een –isme.
Eindig en verabsoluterend → sluit andere
benaderingen uit.
Wilt iets uitleggen, stelt dus geen verdere
vragen.
Ideologie sluit de vraag af
Ideologie bekijkt alles uit 1 standpunt. Er is geen plaats meer voor verdere
vragen.→ Verabsolutering → reducisme
Sociaal-darwinisme = 1 van de belangrijkste ideologieën van onze tijd
↑
Vb/ Darwinisme: mens wordt gereduceerd tot wezen dat strijdt om te overleven,
alsof er geen andere motivaties zijn. Vb/ Het altruïsme, bescherming van anderen
zijn morele handeling. Ze passen niet in het Darwinisme. Maar Darwinisten gaan ze
toch vanuit hun standpunt proberen te verklaren. R. Dawking heeft het daarom
over een ‘selfish gene’ (sociale genetica). Deze moet verklaren dat alles wat we
doen, we in ons voordeel doen. (Afleiding van ‘Survival of the Fittest’)
Vb1/ Een blinde de straat helpen oversteken om voldoening te krijgen. Altruïsme
→ eigen genot.
Vb2/ Sociale controle (‘peer pressure’), → raar aangekeken worden door
anderen.
Respect afdwingen voor elk mens. → Men wilt gerespecteerd worden voor zijn
eigenschappen, persoonlijkheid,…, niet omdat hij een mens is.
-
Filosofie is echter niet los te denken van de filosoof en het filosoferen – onze
favorieten → Uitleggen waarom iets of iemand je favoriet is, is heel moeilijk te
Filosofen en filosoferen zijn beïnvloed door
uiten. Er kan oneindig over
hun favorieten/tijdsgenoten.
gefilosofeerd worden.
Vb/ favoriete muziek, favoriete filosoof.
Ter illustratie: Het sportpaleis = gebouw van de filosofie. Niet iedereen komt binnen
langs de zelfde ingang, maar wel naar hetzelfde concert. Men is in hetzelfde
gebouw, maar de invalshoek (standpunt, accent,…) verschilt.
Vb/ De leer van Plato en Socrates: gelijke onderwerpen. Maar de
invalshoek/accenten zijn anders.
De filosofie zweeft niet ergens daarboven, maar heeft een eigen standpunt, is
subjectief. Maar het weet dat elk standpunt eindig is, en dat er andere
benaderingen zijn.
-
De taal van de filosofie – filosofia – spreekt Grieks – LOGOS
↓
↓
Verwijst naar bepaalde grammatica, idioom, etc. Ontstaan
rede, rationaliteit,
van ideeën die wij nu nog proberen te ontwikkelen.
studie/leer
-
Een gesprek met een traditie die Grieks van oorsprong is, bepaalt reeds ons
spreken – zoals netvlies ons zien een kijken
 Als een zaklamp
Filosofie BA1
Page 6
4. Traditionele filosofie
-
Deeldisciplines – Socrates (469 – 399), Plato (427 – 347) en Aristoteles (384/3 –
322/1)$
 Ontologie of metafysica
 Logica en kennisleer
 Moraalfilosofie of ethiek
5. Het einde van de filosofie? – de taak van het denken
↓
Wordt gekenmerkt door denken in opposities, maar het doet meer dan dat.
Het favoriseert, bevooroordeeld,…
-
Filosofie en de natuurwetenschappen
-
Filosofie en de menswetenschappen
Vb/ Dialoog van Plato, waarin Socrates zich verzet tegen het schrift: ‘Is maar een
denksteun’, hij favoriseert levendige taal, mondeling (Plato volgt hem daarin).
Maar alles wat we weten over Plato is schriftelijk overgeleverd. Het schrift is dus
zeer belangrijk.
Naar analogie: Vb/ Bandje van een festival waar je bent geweest. →
onbelangrijk, bijkomstigheid,… maar is belangrijk voor jou.
-
Het denken is een vraat stellen…
-
… nog vóór de opposities
o Rationeel / irrationeel
o Binnen / buiten → Analoog aan schrift
o Noodzakelijk / contingent
1) Wezenlijke → essentie? Kern?,… noodzakelijk
2) Accidentele
Wat maakt een paard een paard?
mens
mens
Inzien: Noodzakelijk,
Iets in zien: accidenteel,
geld voor de mens
geldt voor een individu
in wezen.
o
o
o
-
Eeuwig / tijdelijk
Zijn / schijn
Oneindig / eindig → oneindig wordt gefavoriseerd, maar we kunnen niet
geïnteresseerd zijn in alles.
Inzien
Iets in zien
Inzien waarom iemand
Iets in iets zien. → waarde,
geïnteresseerd is in iets → waarheid,
betekenis.
logica,…
Iets interessant vinden → kan niet
Kunnen begrijpen waarom iets
met alles → eindig.
interessant kan zijn → oneindig
De presocratici (denkers/dichters) en Socrates…
Filosofie BA1
Page 7
6. Hoe spreken over filosofie?
-
‘over’ filosofie → niet als buitenstaander, maar als ‘filosoof’ → ‘waarom?’, ‘wie
ben ik?’,… → open vragen, geen antwoord → het is veel makkelijker om van
buitenaf te antwoorden, niet vanuit jezelf.
-
‘al filosoferend’ in de filosofie (reflectie) – is niet een loutere geschiedenis – meedenken én loslaten…
↓
↓
volgen
niet volgen, zelf denken
-
Filosofie stelt vraag naar zichzelf (zichzelf in vraag stellen (analoog: ‘wie ben ik?’))
– is dat uit te houden? – blinde vlekken, favorieten, psychose… → je kunt niet alles
in vraag stellen.
7. Filo-sofie
-
Vriend en wijsheid → ‘Vriend van de wijsheid’
↓
↓
Filo
sofie
-
Wijs-begeerte → streven naar wijsheid
↑
Eros (verlangen) – liefde – verleiding → de wijsheid moet in zich iets
begerenswaardig hebben.
-
-
Toe-spraak → spreekt ons aan.
-
Toe-komst (procedures) → kunnen genoteerd worden
↓
Verlangen naar iets in de toekomst → toe-komst → iets dat naar je toe komt, je
overkomt
-
Ge-stemd zijn in het zijn (bestaan) – stemmingen – timbre
↓
↓
Afgestemd op iets, een roeping,..;
niet de stem zelf, maar wat er trilt,
kan verleiden, afstoten,…
-
Gevoeligheid – ge-boei-d worden door het zijn
↓
aan iets gehecht zijn, geboeid zijn aan/door
-
Het zijn komt tot schijnen → Om iets van het ‘zijn’ te laten zien, moet er een schijn
zijn.
Vb1/ Om een gedachte te bewaren, moet je iets opschrijven
↓
↓
zijn
schijn
Vb2/ Oorsprong van de meetkunde. Stap 1: Idee, Stap 2: documentatie
Schrift om de oorspronkelijke
gedachte bij te houden.
Filosofie BA1
→
→
- Jacques Derrida: het schrift als
Oorspronkelijk supplement
Page 8
8. Deze cursus
-
Filosofie die tot stand wordt gebracht door Socrates, Aristoteles en Plato.
↑
↓
↑
Het punt waarvan men wil vertrekken. Ervoor
↑
waren er ook filosofen, de ‘pre-Socraten’
Traditionele filosofie + in de marge van de filosofie filosoferen
↓
pre-socraten
o Bij het ontstaan van filosofie viel deze uit elkaar in themas:
 (absolute) waarheid
- Martin Heidegger
(kenleer en metafysica)
- Jacques Derrida

Geluk; het goede
(ethiek)
- J.-F. Lyotard
- Jacques Lacan

Filosofie van de ‘aanwezigheid’
nog vóór de opposities
↓
↓
Traditionele
het zijn
filosofie
eindigheidsfilosofie
↓
↑
Aanwezigheid / Afwezigheid
2 ≠ Afwezigheden van een
Afwezigheid
totaal andere orde.
↓
mogelijkheidsvoorwaarde → transcendentaal
Documentatie:
-
Traditionele filosofie
o Syllabus
o Collegenota’s
-
In de marge van de filosofie
o Commentaar op de ‘traditionele filosofie’ vanuit de hedendaagse
wijsbegeerte
-
links op www en aanbevolen literatuur – zie Toledo
Filosofie BA1
Page 9
Hoofdstuk 1: Antieke wijsbegeerte
Hellenisme → van Hella.
↓
Veel overeenkomsten met het christendom. Vb/ zonnevloed (Noah), scheppingsverhaal
(mensen uit stenen),…
1. De Griekse mythologie
Metataal (koor) → standpunt van de goden
↓ staan boven
objecttaal
a. Oorsprongsverhaal → wilt een antwoord geven op de vragen van het leven: ‘hoe
komt het dat…?’
b. De goden → polytheïsme + mensen + halfgoden + …
c. Groot verhaal → goden maken een groot verhaal mogelijk om alle gebeurtenissen
die de mens overkomen te verklaren
d. De Griekse tragedie → beeld van wie de mens is, wat hem bezield & bezighoud
↓
Vb/ Antigone → wil haar broer begraven, dit wordt haar eigen ondergang
* ± 6000 V.C. → van mythe naar mytho – logie
↓
Mythes werden onoverzichtelijk, te veel goden,… → Grote dichters, schrijvers (Vb/ Homerus)
zorgen voor de eerste hiërarchie (vooral bij goden)



Leven met verhalen (de mythe keert terug)
↓
Als we de mythe wegnemen, is het dan nog
leefbaar? Hebben wij geen verhaal nodig?
→ Kunnen we zonder fictie?
Het verhaal van de rede
Het postmoderne verhaal
Prometheus & Epimetheus
Prometheus (= denkt vooraf) & Epimetheus (= denkt in de marge) waren broers. Ze krijgen de
opdracht van Zeus om alle levende wezens van kwaliteiten te voorzien.
↓
vacht, vogels vleugels geven, klauwen aan roofdieren,…
Prometheus verleent Epimetheus de gunst om deze taak te voldoen. Maar Epimetheus doet
dit zeer slordig, tegen de tijd dat hij bij de mens aankomt, heeft hij geen kwaliteiten meer
over (→ Daarom worden mensen naakt geboren.). Prometheus krijgt een slecht geweten, hij
verwijt zichzelf dat de mens niet bedeeld wordt. Dus gaat hij vuur stelen bij de goden en
geeft het aan de mens (→ De mens moet het doen met een hulpmiddel, kan niet zonder
technologie.). Prometheus wordt eerst gestraft door Zeus (adelaar die zijn lever elke dag
opeet.), maar later toont hij genade. Zeus wil de mensen laten samenwonen, zodat ze het
Filosofie BA1
Page 10
vuur niet tegen elkaar gebruiken. Dus geeft hij ze toch een kwaliteit, rechtvaardigheid.
Prometheus vraagt aan Zeus of hij dit maar aan enkele mensen moet geven, zoals een
talent. Zeus antwoord “Neen, aan iedereen”. (→ samenleving)
2. De Griekse filosofie
↓
Reden, het verhaal van de reden
1.1. Rationele verantwoording
1.2. Gesprek, dialoog, discussie, reflectie → Door te discussiëren gaat men reflecteren.
↓
Kenmerk van filosofie → als antwoord op de vraag naar oorsprong → vertrekt
↓
uit verschillende standpunten → maakt je
Het begin van een onderzoek.
zelfbewust.
Manieren van vraagstelling, o.a. ondervragen.
≠ mythologie: De filosofie geeft een ander antwoord op de vraag van het
↓
ontstaan
1 gezamenlijk ‘zijn’, geen individu
1.3. Individueel bewustzijn
1.4. De mens, niet de goden → Van grote verhalen naar kleine verhalen. We maken nog
altijd gebruik van verhalen, maar ze zijn niet meer zo overkoepelen. (volgens
Lyotard). Verschillende groepen identificeren zich met verschillende verhalen.
1.5. Kritisch bewustzijn
* Hedendaagse tijd: 1789 → modernisatie → vindt hier wortels
Verlichting & Rede
Moderniteit
post - moderne periode
|-------------------------------------------|----------------|----------------→
1789
1945
1980
Nazistische ideologie → heel rationeel (hyper – rationaliteit?) → geen emotie
H. Arendt
2.1. De Presocratici
↓
voor Socrates → de traditionele filosofie begint bij Socrates
a. De archè – de eenheid – het ordeningsprincipe – de natuur
↓
↓
Iets wat in de natuur orde brengt
Bekend als de natuurfilosofen
→ ‘waarom’ – vraag gericht op de
natuur.
- vuur en water; lucht en aarde → de op- en neerwaartse beweging
maakt het niet alleen mogelijk om ordening aan te brengen, maar ook om
veranderingen te verklaren.
Filosofie BA1
Page 11
b. THALES VAN MILETE (652 – 545 v. Chr.) → kiest water als hoofdelement
↓
Ontwikkelt een mathematische methode
om de afstand van een schip vanaf de kust
te berekenen.


Water → Het spectrum van water → |-----|-----|---|-----|-----|
oceaan
woestijn
‘Alle dingen zijn vol goden’ → ‘Alle dingen zijn vol water’
→ Ging er van uit dat de aarde een platte schijf is dat op water drijft.
↓
De oorsprong van alles
c. HERACLITUS (535 – 475 v. Chr.) → komt lost van de natuurfilosofen door een abstracte
betekenis te geven aan vuur

Het worden: ‘alles gaat voorbij en niets blijft’ → filosoof van de
verandering

Het vuur → element van de verandering ‘Steek iets in brand en het
verandert.’
De logos → leer, rationaliteit
↓
Ziet het meer als ‘geestdrift’ → enthousiasme → we veranderen door
enthousiasme.

d.

De eenheid → over vuur, logos,…

‘Oorlog is de vader van alle dingen’ → verwekker → T.o.v. elkaar
aanbotsen van 2 enthousiaste mensen brengt iets voort, verwekt iets.
Vb/ discussie
PARMENIDES (540 – 475 v. Chr.) → Filosoof van de eenheid en de onveranderlijkheid.
Concentreert zich op het zijn en het niet – zijn. Uitgangspunt: het zijnde is (en het niet –
zijnde is niet).
↓
Iets dat kan ontstaan en vergaan. → Verandering → natuurlijke cyclus van
levende wezens → het zijnde ontstaat en komt voort uit het niet – zijnde en
gaat terug naar het niet – zijnde. Maar, we komen voort uit onze ouders.
Filosofie BA1
Page 12
Niet
Zijn
Tijdelijkheid
Eeuwig – rede zie opm. 1
Niet – zijnde → zijnde
Kan niet zijn ontstaan
uit het Niet – Zijn
Nog voor de eerste
mens, van een
fundamenteler
niveau.
Zijn
Niet
- Zijn

Zijn maakt zijnde mogelijk, maar zijnde kan zijn niet verklaren. (Zaklamp)
Opmerking 1: Eeuwig kent geen tijd →geen begin of einde ≠ oneindigheid → heeft een
begin.

De onveranderlijkheid van het zijn

Het zijn is één

Kennis van het verstand en van de zintuigen
↓
↓
Niveau van de eeuwigheid
Niveau van de tijdelijkheid
↓
↓
2 bronnen
Ontologie = leer van het zijn
Zeno van Elea: leerling van Parmenides
Achilles en het schildpad
Achilles
Schildpad
Tot in het oneindige
De schildpad mag eerst vertrekken. Wanner het aan de eerste streep aankomt, vertrekt ook
Achilles. In de realiteit zou hij het schildpad zo voorbijrennen. Maar in de ideeënwereld kan hij
Filosofie BA1
Page 13
het schildpad niet inhalen of voorbijsteken. Elke keer dat hij een stap vooruit zet, beweegt het
schildpad ook een beetje vooruit. Dit tot in de oneindigheid.
e.
De Sofisten: → Zelfde tijd als Socrates op de Agora. Voelden zich vernederd door
hem (zie ‘macht van de taal’)

-
Politici hadden adviseurs nodig die retoriek kenden. Ze moesten
overtuigend kunnen spreken → het schrift = dode letter.
↑
Deskundige of beroepsleraar / retoriek → retoriek was van groot
belang, zeker op de agora. Er werd niet alleen gehandeld, maar ook
aan politiek gedaan

Redenaars

De waarheid (epistèmè) en de mening (doxa)
↓
↓
Politiek
Staat centraal

Macht van de taal → mensen overtuigen. Socrates beschuldigde ze
hierdoor van manipulatie. De Sofisten voelden zich daarom vernederd
door Socrates en bepalen uiteindelijk zijn leven en dood.

Eigendom en privileges → Leerden politici spreken, kregen er een
omvangrijke vergoeding voor in de plaats.

Politiek → In eerste instantie, de rest ondergeschikt.
PROTAGORAS (480 – 410 v. Chr.)

“De mens is de maat van alle dingen” → Klinkt zeer desacraliserend.
↓
7
beperking, limiet.
6
Ter illustratie: We weten niet wat het is
een boom te zijn, maar we kunnen het meten
om er dan iets over te zeggen.
5
4
3
2
1
Filosofie BA1
Page 14
-
GORGIAS (485 – 380 v. Chr.)

“Er bestaat niets” → Er zijn alleen maar meningen en opvattingen.

De mens centraal

Over de “schijn” → We zien alleen maar de schijn, de waarheid is dus
niet belangrijk. Mensen overtuigen. Deze opvattingen zijn te vinden in
een filosofisch geschrift getiteld ‘Over de Natuur of over het Niet –
Zijnde’. Hierin formuleert hij zijn ontologische en epistemologische
scepticisme in drie punten:
 Er bestaat niets
 Áls er al iets was, zouden wij het niet kunnen kennen.
 Áls wij het wel zouden kunnen kennen, zouden wij het niet
kunnen meedelen.
Afhankelijk van de verschillende invalshoeken zal je volgens hem een
ander beeld krijgen op de werkelijkheid. Door een van die
invalshoeken komt de mens centraal te staan; zelfs in die mate dat
Protagoras kan zeggen dat de mens de maat van alles is. De
werkelijkheid is onzichtbaar: de mens voegt blijkbaar iets toe aan de
werkelijkheid om deze zintuiglijk te kunnen waarnemen. Wat wij zien is
dus niet de werkelijkheid, maar de schijn.

Retoriek en filosofie
o Als schrijven en spreken
o
Overtuigen en overreden
o
‘Socrates verweet de sofisten de
taal te manipuleren, daardoor
het burgerschap te vernietigen en
daarmee de stad zelve’ (Bernard
Stiegler)
2.2. SOCRATES (470 – 399 v. Chr.)
→ De klassieke filosofie begint met Socrates. Hij kwam met als de Sofisten op de agora en
had er vrienden en vijanden. De Sofisten wilden de mening beïnvloeden en plaatsten de
doxa eerst. Maar voor Socrates had de epistèmè altijd voorgang. De Sofisten voelden zich
bedreigd en klaagden Socrates aan. Hij werd veroordeeld tot het drinken van vergif.
Nochtans kreeg hij de kans om Athene te ontvluchten, maar hij besloot te blijven.
a.
Het Socratische gesprek
 Ironie (elenctiek) → bestaat uit het stellen van vragen
Socrates blijft vragen stellen Vb/ aan overtuigde politici. Als je lang genoeg
‘waarom’ vraagt, kom je uit op sprakeloosheid.
“Ik weet dat ik niets weet” → Hij weet dat hij op die waaromvragen
↓
geen antwoord kan geven, in tegenstelling tot politici, die denken
↓
het te weten
“Je meende het te weten, maar ik wist vooraf
dat ik het niet wist”.
NA WAAROMVRAGEN: Mentale verloskunde → verlossen uit de onwetendheid.
Filosofie BA1
Page 15
Stellen van vragen naar het wezenlijke, de essentie van iets, het noodzakelijke.
↓
‘Wat is noodzakelijk om te spreken van de mens?’
↓
Definitie: mens is een redelijk dier → universele kennis. Socrates is op
zoek naar deze vorm van kennis in maieutiek.
Moeder – Socrates vroedvrouw →ziet zichzelf als mentaal
↑
verloskundige.
 Maieutiek (verloskunde) – universele kennis
↓
opbouwend gesprek
b. De ziel → Socrates denkt dat de ziel onsterfelijk is → gelooft in reïncarnatie → ‘de ziel
wordt in een lichaam opgesloten’
↓
Bij het sterven ontsnapt de ziel.
Socrates wou Athene niet ontvluchten omdat zijn ziel
bevrijd zou worden.
Plato, de leerling van Socrates, schreef diens verdediging samen met hem, maar
zag de veroordeling van Socrates als een falen. (van Socrates zelf)
c. Ethiek
 Kennis is deugd – intellectualisme → mensen maken fouten uit
onwetendheid (Vb/ kind), wanneer je kennis verworven hebt, zal je
deugdzaam handelen.
“Kennis is dwingend”. Waarheid en het goede komen overeen → dit wordt
verder uitgewerkt in de ideeënleer van Plato.
2.3. PLATO (427 – 347 v. Chr.)
↓
Projecteren in de oneindigheid.
a.
De Ideeën
- Parmenides én Heraclitus? → Beweging, veelheid → Zintuigen
↓
Grote, onsterfelijke ‘Zijn’ → Ideeën
Ideeënleer; 2 werelden, 2 werkelijkheden: dualisme
Ideeënwereld → maar 1 idee
voor een bepaald ding.
Vb/ Paard
Filosofie BA1
Zintuigenwereld →
Schaduwen van de ideeënwereld.
Wit paard, zwart paard
Groot paard, klein paard
MAAR het zijn allemaal paarden.
Page 16
Idee uit de meetkunde. → We kunnen nooit een perfecte cirkel tekenen, maar we
hebben er wel een voorstelling van. In elke cirkel zien we een weerspiegeling
(schaduw) van het idee ‘cirkel’.
Plato neemt de reïncarnatie van Socrates over. De ziel is onsterfelijk, dus behoort
het tot de ideeënwereld. Aristoteles, de leerling van Plato, zal hier tegen in gaan.
b. Kennisleer
- Anamnese → De ziel die het Idee weer herinnert
De ziel bezit kennis vanuit de ideeenwereld, maar door de incarnatie verliest
het die ‘parate kennis’. Het moet veel zintuigelijke kennis opdoen om terug
naar het Idee te gaan. Vb/ Paard → men moet met veel paarden omgaan
om terug te gaan naar het idee.
c. Ethiek – het geluk → Na het trauma van incarnatie wordt de ziel opgelucht wanneer
er een herinnering van een Idee plaatsvindt.
d. Staatsleer → Tegen democratie, voor technocratie
↓
↓
↓
vakmensen, specialisten
↓
→ Dit is misschien een goede tijdelijke oplossing, maar wekt
↓
twijfels op bij toepassing op lange termijn.
↓
Ziel in 3 lagen:
- Rede: leider: Koning-filosoof → Denken, intellect
- Moed: wachters Vb/ Soldaten, veel moed → probeert dingen
in evenwicht te houden.
- Begeerte: het sterkst bij burgers
Probeer niet boven je stand te leven, dan wordt je ongelukkig. → Ideale utopie
van Plato. Iedereen is gelukkig binnen zijn stand want dit is de dominante laag
van je ziel.
Plato’s allegorie van de grot ( → uit zijn boek ‘de Staat’)
In de zintuigelijke wereld ( = de grot) doet met alleen maar beroep op de schaduwen van
objecten.
↓
Met kennisleer zien we alleen schaduwen van de echte ideeën.
Politiek standpunt: Iedereen zou in de grot willen blijven. Met veel moeite en tegenzin kan
iemand er uit komen. Maar dan stapt hij in het zonlicht (ideeenwereld). Eerst wordt hij
verblind, maar wanneer hij gewend is aan de zon, ziet hij echte objecten, geen schaduwen,
en kan hij ze gaan onderzoeken. Dit is wat de filosoof doet. Volgens Plato is de filosoof de
meest geschikte persoon om te heersen. Hij gaat, weer met tegenzin, terug in de grot. Maar
de andere mensen begrijpen hem niet. Toch is hij de aangewezen heerser.
Voor verdere uitleg: http://nl.wikipedia.org/wiki/Allegorie_van_de_grot
Filosofie BA1
Page 17

Zuiverheid, ware kennis, ware werklijkheid.
↑
Derrida: de ‘witte mythologie’
↓
↓→ De leer van Plato
Frans hedendaags
Groot verhaal
= Plato heeft iets geconstrueerd dat hij rationeel niet kan
aantonen.
2.4. ARISTOTELES (384 – 322 v. Chr.)
Leerling van Plato, leermeester van Alexander de Grote. De grondlegger van
onze exacte wetenschappen.
a. De theoretische wetenschappen → exacte wetenschappen, op zoek naar exactheid,
los van de context. Dus: alle wetenschappen die in verband staan met logica,
wiskunde, etc. Maar ook de metafysica behoort tot deze wetenschappen.

Definitie → op zoek naar…
Methode
↓
Inductief, deductief:
Inductief = op basis van zintuigen tot een algemene
↑
conclusie komen. DUS: Vanuit zintuigelijke wereld
↑
destilleren, abstraheren, en tot een conclusie (idee) komen.
↑
→ Van uitzonderingen naar een algemeenheid.
↑
↑
Deductief = toepassingsdenken. Algemene wetten
↑
toepassen op verschillende situaties.
↑
↑
M.a.w. zijn de 2 werelden van Plato niet meer nodig.
↑
Zintuigen
Verstand
↑
Prikkel…
↑
…………
Vorm
↑
…………
↑
Metafysica → de ‘Zijnsleer’

b.

Hylemorfisme → letterlijk stof (materie) & vorm: met deze 2 categorieën
kunnen we alles beschrijven.

Potentie en act → volledig ontwikkeld
↓
aanleg
Boom
Noot
Potentie
Filosofie BA1
In act
Afsterven = uit act geraken.
In potentie heeft men al alle gegevens om in act te geraken.
Page 18
Inductief
Deductief

A-vorm
Substantie en accident
A1
c. Ethiek als praktische wetenschap → gericht op de
context, zoek naar het meest gepaste in een bepaalde
context. Vb/ Ethiek, geneeskunde,…
A2
A3
A4
In elk concreet voorbeeld
zit de vorm.

Deugd
 Het juiste midden tussen twee ondeugden – teveel & tekort
↓ afhankelijk van
↓
 De context
Vb/ Overmoed – Dapperheid – Lafheid

Eudaimonia → Een goede geest hebben, vanuit een goede
gezindheid iets doen. (Let.: goede geest)
↑ gevolg van
 Autarchie → zichzelf genoeg zijn
↓
gebaseerd op potentie en act. → Je moet je talenten en
competenties ontwikkelen, niet iets proberen waar je geen
aanleg voor hebt. Als je dit toch doet → geen Eudaimonia.
(Ook Plato & Aristoteles → de 3 lagen)
Het goede doen levert
daarom nog geen geluk
op.
o Gaan ethiek en geluk samen?
‘jouissance’ (Jacques Lacan)
↓
Te veel genot is niet goed. Je moet een
juiste midden vinden voor alles.
2.5. De grote scholen – Hellenisme – op zoek naar gelukzaligheid
- Alexander de Grote → 1 rijk. Athene werd onder hem veel groter en kwam in
contact met veel verschillende culturen.
a. EPICURUS (341 – 270 v. Chr.) →genot, lust
Vrijheid = Autonomie = jezelf tot wet zijn
- Hedonisme: ‘De oorsprong en wortel van al het goede is de lust’.
Het direct ingaan op een behoefte.
Nu
Uitstellen van behoeften, genot groter
wanneer je bevrediging krijgt.
Epicurus
Door zelftevredenheid
-
Gemoedsrust (ataraxia): ‘Leef in het verborgene’.
Om je interne motivatie te kunnen volgen. Anders
pas je je aan aan anderen & externe motivaties.
-
‘Als wij zijn, is de dood niet en als de dood is, zijn wij niet’.→ Je niet te veel
bekommeren om de dood.
Filosofie BA1
Page 19
b. De Stoïcijnen
↑ centraal figuur
- ZENO VAN CITIUM (336 – 264 v. Chr.)
 Harmonie met de natuur → niet vrezen voor natuurrampen, …, want
we begrijpen de natuur
Pleidooi om terug te trekken uit de stad.
 De nous (= wereldrede)
Autonomie

Vrijheid = vrij van hartstochten zijn (apathia) = het doel van de
Paradox
wijsheid.
hartstocht naar wijsheid
* vrijheid zoals wij die kennen (onbelemmerd iets kunnen doen) is een
zeer recente opvatting, maximum 30 jaar oud.
c. De Sceptici
- PYRRHO VAN ELIS (365 – 275 v. Chr.)
 ‘Zoektocht naar de toestand van het niet-zeker-zijn’ (aphasia).
↓
medisch; onvermogen tot taalgebruik
 Kennis is niet mogelijk – de waarheid is ontoegankelijk

Terugtrekking in het private bestaan → om onzekerheid op te zoeken.
→ mentaliteit & ingesteldheid niet gericht op de zekerheden maar op
de onzekerheden.
Als ergens een sluier wordt opgelicht, moet die ergens
anders neergelegd worden.
Ontsluierd

Versluierd
Gebruikt door Grieken
Heidegger: waarheid als ‘aletheia’
Ontsluiering
Negatie
Mythologie: mist voor de Styx

Lacan: La Chose → iets in ons is
ontoegankelijk.
Buiten → ontoegankelijk ← Ex|timité → intiem
‘wie ben ik’ → geen antwoord → ontoegankelijk→ iets
dat op ons weegt, raadsel, onzekerheid → Sceptici → je moet
realiseren dat je onzeker bent, en daarmee leren leven. Er is aan
elke kennis een beperktheid.
Filosofie BA1
Page 20
De school van Athene
-
Plato was heel geschikt voor een rationele uitleg van het christendom
Ideeënwereld
realiteit
hemel
aarde
-
De originele geschriften van Aristoteles zijn pas na ± 5e eeuw teruggevonden (door
de kruistochten), door vertalingen van Arabische filosofen, etc.
-
Parmenides, Heraclitus, Thales, Pythagoras, Rafaël zelf, Plotinus en andere:
http://nl.wikipedia.org/wiki/School_van_Athene
monnikspij → platonisme,
beïnvloed door christelijke cultuur
2.6. Het Neoplatonisme
Kosmologie:
hoe is de
werkelijkheid
ontstaan, en
waar
bevinden we
ons?
Nieuw centrum, i.p.v. Athene
-
PLOTINUS (Rome, 204 – 270): → Begint op een christelijke manier te filosoferen,
combineert het religieus denken met Plato.
Filosofie BA1

Het Ene → ‘Zijn’ bij Parmenides
In het begin was er God

Emanentie en terugkeer

Pantheïsme
Page 21
Hoofdstuk 2: Middeleeuwse wijsbegeerte
Periode die 1000 jaar in beslag neemt, maar waar weinig is gebeurt. De enige
hoogtepunt: de verhouding tussen filosofie en theologie.
Filosofie: analoog denken → parallellen (tussen denken) in verschillende situaties
1. Geloof en kennis
Paters; aartsvaders van katholicisme, vb/ Augustinus, Benedictus,…
1.1. De Latijnse patristiek
-
AUGUSTINUS (Noord-Afrika, 354 – 430) → pre-middeleeuws katholiek bisschop, legt
wortels voor de middeleeuwse wijsbegeerte.
 Manicheïsme → Stichter = Mani, deelt alles in in goed & kwaad.
→ geen plaats voor twijfel, zeer hedendaags.
Geen plaats voor nuance
1 of 0 (digitaal denken)

Overwinning van het scepticisme
‘Wie twijfelt, twijfelt toch!’ (cf. ook Descartes)
Als je twijfelt, is het enige dat zeker is dat je twijfelt
eeuwen later, nog altijd zelfde idee

Zoekend denker

Manifesteert zich als psycholoog avant la lettre.

‘De Belijdenissen’ (Confessions) → danksbetuigingen & belijdenissen aan
Dialoog met God / monoloog over geloof,
God
komt in de gevoelenswereld van de mens van toen.
o
De ziel – subjectsfilosofie (verschil met Plato) → Volgens
Augustinus leert de ziel, en doet het ervaringen op.
Volgens Plato heeft de ziel alle info al, maar herinnert
het zich niet meer.
Grote bib → alle ervaringen worden gestokeerd
in het onderbewuste, om ze terug boven te halen
moet je naar het onderbewuste.
o
Het geheugen (groter dan herinnering // Freud – verschil
met Plato’s anamnese)
Ervaringen worden opgeslagen, maar de onderbewuste 1ste ervaringen (bron) gebeuren in
de ideeënwereld.
o
De tijd: retentie en protentie (verschil met Aristoteles)
Opeenvolging van momenten, zoals te meten met een horloge, “dit moment komt nooit
meer terug”, nu-moment altijd al voorbij.
Filosofie BA1
Page 22

Beleefde tijd tegenover chronologische tijd
Nu-moment strekt zich naar het verleden (retentie) en de toekomst (protentie). Vb/ ’s
ochtends met verkeerd been uit bed → slechte dag →maar ’s avonds ga je iets leuk doen,
en dat maakt je beter gezind.
E. Husserl gaat 16 eeuwen later terug naar deze gedachte.
Aristoteles
T
nu-moment
|---|---|---|---|---|→
nu – moment

Augustinus
T
nu - moment
|---|---|---|---|---|→
nu - moment
De Illuminatileer
o

De genade van de kennis → de plotse herinnering →
toeschrijving van inspiratie door een externe macht →
voor ons al moeilijk om dankbaar te zijn aan een
(onbekende) externe macht.
‘Als een mens zegt: ik zou willen inzien om te geloven, dan
antwoord ik: geloof om in te zien’(Augustinus). → Als je iets
(in)ziet, hoef je niet meer te geloven (→ misplaatste term).
Geloof kan niet ingezien worden.

‘Maar mijn wereldbeeld houd ik er niet op na, omdat
ik me van de juistheid ervan heb overtuigd; ook niet,
omdat ik van de juistheid overtuigd heb. Nee, het is de
overgeleverde achtergrond, waartegen ik tussen waar
en onwaar onderscheid’.
(L. Wittgenstein, Over Zekerheid, nr. 94).
stond niet bekend als gelovige, maar ook geen
atheïst.
Ik heb het wereldbeeld dat ik heb, mijn visie op de werkelijkheid. Ik kan ervan niet zeggen of
het juist of niet juist is. Dit wereldbeeld is het criterium voor goed en kwaad. Vb/ bril met
kleurglazen (rood, groen, blauw,…)
→ Ieder van ons heeft een zaklamp (beeld van de werkelijkheid) deze zal voor ieder apart
bepalen wat waar of onwaar is. De zaklamp is de mogelijkheidsvoorwaarde, niet de
waarheid.
1.2. ANSELMUS VAN CANTERBURY (1033 – 1109)
→ Begint Aristoteles te herontdekken.
-
BERENGARIUS VAN TOURS (1000 – 1088) – dialectica (rede) → tussenfiguur
-
PETRUS DAMIANI (1007 – 1072) – ancilla theologiae (geloof)
↓
rede = dienstmeid van het geloof
Filosofie BA1
Page 23
-
Fides quaerens intellectum – rationaliteit van het geloof aantonen → dat het redelijk is
om te geloven (≠ Augustinus: aanname = geloof, dan pas zie je de waarheid)
stelt godsbewijs op, als je het
mysterie
bestaan van god kunt bewijzen, is het onredelijk om niet te geloven.
Anselmus, Proslogion (fragment)
‘Daarom, Heer Gij die aan het geloof inzicht verleent, laat mij inzien, in de mate dat
Gij het heilzaam acht, dat Gij zijt gelijk wij geloven en dat zijt wat wij geloven. Welnu,
wij geloven dat Gij iets zijt waarboven niets groter gedacht kan worden.
Of bestaat een dergelijke natuur dan niet aangezien de dwaas in zijn hart
heeft gezegd: er is geen God? Nochtans diezelfde dwaas, wanneer hij juist dit wat ik
zeg “iets waarboven niets groter gedacht kan worden” hoort, verstaat stellig wat hij
hoort; en wat hij verstaat, is in zijn verstand, ook al ziet hij niet in dat dit “is”. Want dat
een ding in het verstand is, is niet hetzelfde als inzien dat dit ding bestaat.
Want wanneer een schilder van tevoren bedenkt wat hij maken zal, dan heeft
hij dit wel in zijn verstand, maar hij ziet nog niet in dat datgene wat hij nog niet
gemaakt heeft, bestaat. Wanneer hij het evenwel al geschilderd heeft, dan heeft hij
het in zijn verstand en zit hij ook in dat wat hij al gemaakt heeft, bestaat. Zo dan wordt
ook de dwaas ervan overtuigd dat “iets waarboven niets groter gedacht kan
worden” op zijn minst in het verstand is, omdat hij dat, wanneer hij het hoort, verstaat,
en al wat verstaan wordt in het verstand is.
En zeker kan “datgene waarboven niets groter gedacht kan worden” niet in
het verstand alleen zijn. Want indien het uitsluitend in het verstand is, dan kan men
denken dat het ook in werkelijkheid is, hetgeen groter is. Indien dus “datgene
waarboven niets groter gedacht kan worden” alleen in het verstand is, dan is precies
“datgene waarboven niets groter gedacht kan worden” datgene waarboven wel iets
groter gedacht kan worden. Maar dat is zeker onmogelijk. Bijgevolg bestaat zonder
enige twijfel “iets waarboven niets groter gedacht kan worden” zowel in het verstand
als in de werkelijkheid’.
Dingen kunnen voorstellen die werkelijk bestaan ↔ Dingen kunnen voorstellen die niet
werkelijk bestaan (vb/ droom). Als God het grootste is dat je je kunt voorstellen, en als God
bestaat, is Hij van een grotere orde.
2. Scholastiek
→ Stroming binnen de middeleeuwse theologie, met verschillende periodes.
a. School (schola) – didactische filosofie → onderwijs in filosofie / theologie
b. Geloofswaarheden zijn waarheden van de rede → Anselmus, geloof is rationeel
2.1. Neoplatonisme en Aristotelisme
2.2. De strijd om de Universalia
→ Algemene termen; Plato: ideeën, Aristoteles: vormen, essenties
-
Voorbeeld: “Jan is sterk”
a. Idee ‘sterk’ bestaat al, waar Jan een deel aan heeft.
b. ‘Sterk’ is een naam, een eigenschap die toegeschreven kan worden
aan mensen.
Filosofie BA1
Page 24
a. Realisme (Plato) → onderscheid hemel & aarde
omdat ze aan de ideeën (van Plato) een werkelijkheid toeschrijven
b. Nominalisme (Aristoteles) → geen onderscheid, eerder gericht aan observatie,
zintuiglijke kennis, waardoor we een eigenschap kunnen
toewijzen aan iedereen die deze bezit.
‘het zijn slechts namen die we aan de dingen geven’ → essentie is in
elke vorm aanwezig, door onze rede plakken we er namen op
2.3. THOMAS VAN AQUINO (1225 – 1274)
→ Belangrijkste vertegenwoordiger hoogscholastiek
a. Rede en geloof hebben hun wortels in God → stelt zich als theoloog op
2 evenwaardige kennisbronnen, die we met elkaar moeten verzoenen
b. Rede en openbaring (synthese van Aristoteles en de geloofsdogma’s)
c. Functie van de filosofie → het geloof op een didactische manier uitleggen
Summa Theologica (3 delen) → ‘alles wordt erover gezegd’, vertrekt van God
en daalt af naar de mens.
 Quaestio
Vragen /
 Beweringen → “Aristoteles heeft dit over geluk gezegd, iemand
probleemstellingen
anders heeft dat over geluk gezegd”
Vb/ “Wat is geluk?”
 Articulus
Artikel over geluk +
o Probleemstelling
nieuwe verwante
o Sed contra → een bewering die de probleemstelling
probleemstelling(en)
ontkent, met de redenatie er achter.
Vb/ Aards & hemels
o Respondeo
geluk + is er alleen maar
o Oplossing
aards geluk?
 Ad 1
 Ad 2
 Ad 3
2.4. Via antiqua vs. Via moderna
Laatscholastiek: het laatste deel van het hoogtepunt
De constructivistische
a. Via moderna tegen het constructivisme van de metafysica
Plato
b. Nominalisme → Aristoteles
Krijgen de bovenhand, beginnen wetenschappen te ontwikkelen die zich
baseren op observatie. → Blik wordt van het geloof (boven) naar de realiteit
(beneden) afgewend (→ School van Athene)
c. Wetenschappen
d. Waardering van de zintuigelijke kennis → observatie
Filosofie BA1
Page 25
e. WILLEM VAN OCKHAM (1290 – 1350)

Umberto Ecco, De naam van de roos →
speelt zich af in de laatscholastiek,
doordrenkt van verwijzingen.
Vb/ → Protagonist: William van Baskerville → heeft een bril → hulpmiddel om goed te ‘zien’
(= observeren)
Willem van Ockham
“The hound of Baskervilles” → Arthur Conan Doyle

Filosofie BA1
Filosofie van opposities en het grote
verhaal
Page 26
Hoofdstuk 3: Moderne Wijsbegeerte
1. Renaissance (16e eeuw)
Slaat op teruggrijpen van antieke filosofie.
2. RENÉ DESCARTES (1596 – 1650)
-
Grondlegger
Rationalist, rede staat centraal
Wiskundige → is mathematica en geometrica gaan toepassen op werkelijkheid →
niet neutraal, bepaalde invalshoek (mathematisch).
Enerzijds Moderne Wetenschappen, anderzijds subject dat centraal komt te staan
( → dit was in de Middeleeuwen niet zo)
2.1. Situering
a. Autonomie van de rede
b. Wetenschappelijke filosofie (more geometrico)

Edmund Husserl (1859 – 1938), Filosofie als
strenge wetenschap (1911)
c. Volkstaal
- Voordien was het Latijn de taal van wetenschap en religie
- Heeft alles te maken met reformatie & protestantisme: Vb/ Luther vertaalde de
Bijbel is volkstaal. Dit zorgde voor een sterke groei van nationalisme,
samenhorigheid,…
- Latijnse rijk werd te groot & te omslachtig om van een goed bestuur & eenheid te
zorgen.
d. Subjectsfilosofie

Edmund Husserl: Het intentionele
bewustzijn
2.2. Grondgedachten
a. Discours de la méthode → Welke wetenschappelijke methoden moet men gebruiken
in de filosofie? Descartes = Wiskundige → Wiskunde & weteschappen belangrijke rol.
b. Meditationes de Prima Philosophia → Reflecties over de 1ste filosofie (Hoe aan 1ste
filosofie beginnen?)
Filosofie BA1

Tabula rasa → begin vanaf 0

Methodische twijfel → Je moet alles in twijfel trekken. Wanneer je dat
doet, is er slechts één zekerheid: dat je twijfelt (Augustinus). Twijfelen is
denken, en denken is filosofisch. Zo bereik je de 1ste uitgangspunt: ‘het
denkend ik’

‘Archimedisch punt’: zekerheid → daarom niet per se waarheid
Page 27

Cognito ergo sum → Afgeleid van ‘het denkend ik’. MAAR: volgens
Freud kan een denkend persoon ook een schim zijn, omdat we denken
in een schimmenwereld.

‘Idées claires et distinctes’ → zijn zekerheden
 ‘ik denk’ (denkend subject)
 God
 Materiële wereld
Denken
intern
Uitwendigheid
extern
God
Als er intern iets aanwezig is, moet het extern ook aanwezig zijn.
2de uitgangspunt (afgeleide zekerheid)
3de afgeleide zekerheid → als ik denk & ik ben, moer er een beginpunt zijn
Descartes: onze zintuigen bedriegen ons:
← potlood is recht, wij nemen het waar als gebogen
MAAR: Gevangen in het denken: er is geen garantie dat wat je denkt
overeenkomt met de werkelijkheid. → Oplossing God: Hij bedoelde het zo,
dat wat ik denk juist is. Garantie/brug tussen extern & intern.
MAAR GOD IS ZELF EEN IDEE CLAIRE ET…
→ Cirkelredenatie: God is de waarborg (verzekering) en de
verzekerde tegelijk.
Descartes probeerde godsbewijs te leveren. → God bied de waarheid aan om de
werkelijkheid onder ogen te zien.
c. Gevolgen
 Binnenredelijk: deductief → De nieuwe filosofische traditie vertrekt van
het binnenredelijke. Deductieve methode: Vertrekken vanuit het
binnenredelijke en hieruit verschillende zaken afleiden.

Dualisme (lichaam en geest) + intern & extern,… → Niets betrouwbaar
over de buitenwereld = lichaam, Enkel betrouwbaar wat aan ons
verschijnt (geest).
Verband tussen lichaam & geest bevindt zicht volgens Descartes in de
pijnappelklier. (Niet erg overtuigend).
Dit dualisme komt ook terug bij Sartre. Het is dus niet zo snel opgelost.

Het subject → Vanaf Descartes is elke vorm van filosoferen een
subjectsfilosofie.

Jean Paul Sartre (1905 – 1980) ‘en soi’ /
‘pour soi’
‘En soi’ = iets dat op zichzelf is en blijft. Mist de vrijheid om zichzelf te ontwerpen.
Filosofie BA1
Page 28
‘Pour soi’ = iets dat vóór zichzelf uitreikt, voor zichzelf uit projecteert. → Wanneer een mens
zichzelf niet ontwerpt/realiseert, wordt hij herleid naar een ‘en soi’.
Sartre is tegen de Kerk want deze wilt voorkomen dat de mens zichzelf ontwikkeld. → De Kerk
reduceert mensen in een ‘en soi’.
Sartre: “Veroordeeld tot de vrijheid” (over de mens).
Kwade trouw: ontrouw zijn aan de wezenlijkheid van de mens, namelijk zichzelf ontwerpen.
3. De ‘Verlichting’ (17e – 18e eeuw)
Volgen vooral de Aufklärung. Deze was i.t.t. de Franse Verlichting niet zo sterk
tegen de Kerk gericht.
Laatste zin slaat op:
censuur, maar ook
ideologie, het
geloof,
indoctrinatie, etc.
waar men niet meer
zelfstandig denkt,
maar iets doet
omdat onze
ideologie ons dit
voorschotelt. Vb/
nu: reclame
‘Verlichting betekent het uittreden van de mens uit de onmondigheid
waaraan hij zelf schuldig is. (…) Men is zelf schuldig aan deze onmondigheid,
wanneer de oorzaak van de onmondigheid niet ligt in een gebrek aan
verstand maar in een gebrek aan vastberadenheid en moed om zonder
leiding van een ander zich te bedienen van zijn verstand. (…) Als voorwaarde
voor de Verlichting bestaat geen andere vereiste dan de vrijheid, (…) in alle
opzichten van zijn verstand in het openbaar gebruik te maken. (…) Overal
wordt de vrijheid beknot’ (Immanuel Kant, Beantwoording van de vraag: ‘Wat
is Verlichting?’)
Het gaat niet om een gebrek aan verstand, maar eerder om een gebrek aan
moed & vastberadenheid. Dus ook zij die een gebrek aan verstand hebben,
moeten zich toch moedig opstellen om gebruik te maken van dat verstand.
Deze moed is de vrijheid. Kant komt op voor een debatcultuur, in discussie gaan in
het openbaar, etc.
→ Kant is niet per se tegen het geloof & de kerk, maar je moet je geloof ZELF op een rationele
wijze hebben gekozen.
3.1. Rationalisme en empirisme
Discussie over de betrouwbaarheid van onze kennis
-
Rede / zintuigen → Rede = De meest betrouwbare kennisbron. Sterk accent op
de rede door de romantiek, die zich vooral op het gevoel focust.
→ Zintuigen = Onze eerste kennisbron
-
Aangeboren ideeën / wit blad papier → Aangeboren ideeën zijn: ik, God,
buitenwereld. Elk mens heeft deze 3 ideeën al in zich. De aangeboren ideeën zijn
dus vooraf gegeven.
→ Wit blad papier: Een kind doet
zintuigelijke ervaringen op en bouwt zijn kennis van de werkelijkheid op basis
daarvan uit. Dit is achteraf kennis opdoen.
-
A priori / a posteriori
-
Analytisch oordeel / synthetisch oordeel → Analytisch oordeel: 3 ‘idees’, daaruit
kunnen we zaken ontleden, maar er komt niet echt ‘nieuwe’ kennis bij.
→ Synthetisch oordeel: brengt wel nieuwe
Filosofie BA1
Page 29
kennis bij, we brengen verschillende ervaringen samen tot een synthese, en doen
zo nieuwe kennis op.
-
Noodzakelijk / contingent
→ Noodzakelijk: elk onderdeel van een analyse
hoort noodzakelijk bij het geheel.
→ Contingent: toevalligheden, die we opmerken,
niet noodzakelijk.
→ Deductief: vertrekt vanuit ideeën, zekerheden.
→ Inductief: vertrekt vanuit zintuigen → observaties.
-
Deductief / inductief
De Franse verlichting was vooral gericht tegen de katholieke Kerk.
Leibniz, een Duits filosoof, heeft willen aantonen dat we in de best mogelijke wereld leven.
Zijn Theorie: In deze wereld kunnen we het kwaad ervaren. Dat kwaad ervaren we alleen
doordat de mens te klein en te nietig is om het te doorzien. Maar God is goedheid, en hij
heeft alleen maar goede dingen geschapen, zijn plan is goed, wij mensen zien dit gewoon
niet.
In 1755 was er een grote aardbevind & een tsunami in Lissabon. Dit gebeurde op 1 november
(= Allerheiligen). Het was een culturele- en een natuurramp. → Goedheid van God?
Voltaire maakt de theorie van Leibniz belachelijk. Hij schijft een toneelstuk, ‘Optimisme’.
Daarin is Candide de hoofdfiguur. Alles gaat goed met hem, hij is getrouwd met zijn grote
liefde, is gelukkig, etc. Maar dan breekt een oorlog uit, zware tocht, tegenspoed, ramp…
Hij komt terug bij zijn vrouw (al haar schoonheid kwijt) en schoonmoeder (cliché). Alle zin van
het leven is verloren. Maar Candide blijft optimist. Slotzin: Als alle zin van het leven weg is,
moet men de tuin bewerken.
→ Natuur houdt je bezig
→ Het ligt in de menselijke natuur om zorge te dragen
voor dingen.
3.2. DAVID HUME (1711 – 1776)
Schots filosoof, vertrekt vanuit de zintuigen.
Onze zintuigen vangen prikkels op: - Rood
- Glad
- Sappig
- Rond
- Fris
Verschillende mensen
kunnen dit tot verschillende
objecten synthetiseren
Vb/ appel of tomaat
a. Empirisme → “Onze zintuigen vormen de eerste kennisbron
b. Impressions and ideas → prikkels/indrukken die we omvormen tot ideeën → synthese
↓ wijst op
c. Imagination → 3 wetten om aan te wijzen hoe onze verbeelding werkt, maar hoe we
ons daardoor ook kunnen vergissen.
o
Wet van gelijkenis → We zijn geneigd om gelijkaardige zaken te synthetiseren,
maar kunnen ons vergissen.
o
Wet van tijdelijk en ruimtelijk verband → synthetiseren van tijd & ruimte: ‘at the
wrong place at the wrong time’.
Filosofie BA1
Page 30
o
Wet van causale verbanden → Als er een zekere nabijheid is tussen objecten
die gaan botsen, zien we het 1ste als oorzaak van het 2de.
d. Associaties en Belief → Het ‘ik’, God & de buitenwereld: Believes i.p.v. idees claires.
We gaan ervan uit dat de zon morgen opkomt → associatie. We geloven dat er van
nieuwe dagen sprake zal zijn.
e. Scepticisme → We kunnen ons vergissen; wanneer we vertrekken van zekerheden en
syntheses maken.
 Psychologisering van de
(subject)filosofie? → Welke procedures
doorloopr ons verstand om tot
verschillende uitspraken te komen?

Empirische wetenschappen → Empirisme
leidt tot ontwikkeling van positieve
wetenschappen: men baseert zich op
zintuiglijke waarnemingen, observaties.
Hierin vinden we wiskundige
wetmatigheden terug.
3.3. IMMANUEL KANT (1724 – 1804)
a. Rationalisme én empirisme → Probeert synthetische oordelen(empirisme) te vinden
die a priori (rationalisme) kunnen gelden. → Zo wetenschappen verklaren.
Kritik is geen aanval, maar ontleding, het zoeken naar de mogelijkheidsvoorwaarde(n). Wat
moet aanwezig zijn om van verstand te kunnen spreken?
o
o
o
o
Empirie → indrukken zullen kennis opleveren
Mogelijk dezelfde synthese vr iedereen ( ≠ sceptisme Hume)
Iets doen met indrukken → kennis
DUS activiteit gaat uit van de mens
b. Kritik der reinen Vernunft – kenvermogens
Empirisch: onbeschreven blad, kennis verwerven ahv indrukken. Die krijgen we niet
zomaar, we synthetiseren die indrukken tot een persoonlijk syntheseresultaat. Kant
zocht de mogelijkheidsvoorwaarde van de synthese.
o
Zintuiglijkheid (vormen van tijd & ruimte) → 1ste indruk is van tijd & ruimte: het
gebeurt nu & op deze plaats. Noodzakelijk om een feit weer te kunnen geven.
o
Verstand (schema’s: kwantiteit, kwaliteit, modaliteit, relatie) → 4
hoofdschema’s met telkens 3 varianten. Kwantiteit: Maakt kennis mogelijk op
een objectieve manier: vb. boom meter voor objectieve kennis.
o
Fenomenale → feiten, beschrijven van de werkelijkheid.
o
Het ‘Ding an sich’ is onkenbaar → Weten/voelen niet wat het is om een ander
te zijn. Kunnen zeggen WAT iemand is, niet WIE: eigenschappen kunnen aan
Filosofie BA1
Page 31
meerdere personen toe te schrijven zijn. Geest inhoudelijk leeg bij geboorte.
Formeel zijn categorieën aangeboren (mechanisme van de geest) → steunen
op de zintuigen
o
Rede (ideeën = algemene begrippen)
o
Het noumenale → niveau van de rede. Vanuit 3 ideeën: ik, God, de wereld.
o
Transcendentale illusie → Fenomenale gelijkstellen aan noumenale Men
meent dan categorieën van fenomenen te kunnen toepassen op nomenen.
o
Kennis van de natuur → natuurkunde
c. Kritik der praktischen Vernunft – de morele vrijheid
o Morele vrijheid is geen willekeur (laatste is fenomenaal, afhankelijk van
neigingen, gevoelens, etc.)
→ Vraag naar het handelen:
→ Hoe handelen om goed te handelen?
→ Ethisch handelen is handelen uit vrije wil. → vorm van vrijheid
veronderstellen om van ethiek te spreken.
→ Morele vrijheid is geen willekeur:
→ Vrijheid gedetermineerd: slaaf van onze instincten.
→ Vrijheid willekeurig: slaaf van ons lichaam, van onze lusten.
→Morele vrijheid is rationele vrijheid
o
o
o
o
o
Verwijst naar noumenale/ de ideeën
Idee van het Ik nodig om verantwoordelijkheid te nemen
We kunnen ze niet bewijzen, maar gaan er vanuit dat ze bestaan:
 Ideeën worden postulaten (uitgangspunten)
 “Für wahr halten” (alsof ze waar zijn)
Maximes:
 Subjectieve regels die zeggen wat het subject (ik) goed of
belangrijk vindt
 Wordt algemene regel als maxime veralgemeenbaar is →
categorische imperatief
Rationele vrijheid gebaseerd op:
 Verantwoordelijkheid
 Universaliseerbaarheid
o
Daarom postulaten, ‘für wahr halten’ van ideeën (alsof ze waar zijn)
o
Wat betekent ‘objectiviteit’ als het “Ding an sich” onkenbaar is? Waar zijn we
dan nog zeker van?
d. Kritik der Urteilskraft – oordellsvermogen
o
Filosofie BA1
Hoe morele goede (= idee) toch presenteren, opdat een (morele)
doelmatigheid mogelijk zou zijn en opdat het handelen beoordeeld zou
kunnen worden?
Page 32
-
-
o
Kloof tussen theorie en praktijk – twee verschillende werelden → spanning
tussen kennis en betekenis.
o
Probleem van het oordeelsvermogen: ‘overgang’ tussen theoretische en
praktische rede (een brug slaan). Wat is de status van die brug
(postmodern/modern). Hoe weten we of er (morele) vooruitgang is? → Hoe
weten we of er morele vooruitgang is?
 Jean-François Lyotard (1924 – 1998)
Het enthousiasme is een ‘teken’ van morele vooruitgang
Vermogens zijn zinfamilies (eilanden – Archipel)
Taalspelen (Wittgenstein), genres: cognitief – descriptief, ethisch, esthetisch,
retorisch,…
Aanknoping van zinnen binnen hetzelfde genre wordt door kardinale vraag
geregeld
Maar overgang tussen heterogene zinfamilies is steeds problematisch. Hier is geen
regel (dat zou een metataal zijn, is opnieuw een genre).
Probleem van de ‘grote verhalen’
Archipel van heterogene genres – “ de kritische rechter”
o Kant: bepalen oordeel (binnen het genre (= de doctrine))
subsummeren onder een algemene regel;
reflexief oordeel (tussen de genres) geen regel beschikbaar
o Lyotard wil zich concentreren op reflexief oordeel
“de Armiraal”
‘Kritik der politischen Vernunft’
Le différend: geschil (reflexief, ideeën)
Geding (le litige) (bepalend, geldt enkel binnen het genre)
Gevaar voor usurpatie door bepalend oordeel
Hierover getuigen, getuigen over het geschil, d.i. het onbepaalbare, het
onbedwingbare
Lyotards filosofie is een constante verwijzing naar het onbedwingbare (de
kindertijd). Dit is het verzet van de filosoof (zoekt zijn regel, idioom, die steeds moet
worden vernietigd, anders bepalend)
4. De negentiende eeuw
4.1. Het Duitse idealisme
- Subjectief idealisme (JOHANN GOTTLIEB FICHTE (1762 – 1814))
- Objectief idealisme (FRIEDRICH WILHELM SCHELLING (1775 – 1854))
4.2. GEORG WILHELM FRIEDRICH HEGEL (1770 – 1831))
a. Kant : - Fenomenale en noumenale werkelijkheid
- Probleem van het Ding an sich
b. ‘Alles is geest’ – Bewustzijnsfilosofie
c. Absoluut idealisme
d. Dialectiek: these – antithese – synthese
- de ‘Aufhebung’
e. Zelfontplooiing van de geest
Filosofie BA1
Page 33
f.
- op-zichzelf-zijn
- vervreemding van zichzelf
- terugkeer
Filosofie als systeem
- Logica
Natuurfilosofie
- Filosofie van de geest
o Subjectieve geest
o Objectieve geest
o Absolute geest

Marx en de neomarxisten
Hoofdstuk 4: Hedendaagse Wijsbegeerte
1. De ‘marge’ vervaagt
2. NIETZSCHE en HEIDEGGER
3. HUSSERL en SARTRE
-
Fenomenologie
Existentialisme
4. Taalfilosofie
-
WITTGENSTEIN 1
 ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen’.
WITTGENSTEIN 2
 Taalspelen
LÉVI-STRAUSS, FOUCAULT, LACAN
 Het structuralisme – de talige structuur van de werkelijkheid
5. Modernen en postmodernen
-
JÜRGEN HABERMANS vs. JEAN-FRANÇOIS LYOTARD
Het lijkt een vaak onhebbelijke gewoonte te zijn om filosofen onder te brengen
in een bepaalde stroming of in een of ander "-isme". Echter zijn filosofen
meestal zelf verantwoordelijk voor deze gang van zaken, hoewel ze zich
tegelijkertijd bewust zijn van het gevaar van een mogelijke ideologisering die
zij als filosoof juist willen ontmaskeren. Filosofische stromingen zijn voor hen
slechts aanwijzingen, verzamelnamen, nooit een gedachtengoed waarmee zij
zich volledig identificeren. De identiteit van de filosoof is steeds en tegelijk een
niet-identiteit - alsof dit alleen voor filosofen zou gelden!
Iets gelijksoortigs zou men ook van het modernisme en het postmodernisme kunnen zeggen. Zo wil men deze stromingen met namen en vaak ook
met geografische plaatsen verbinden: modernisme met Jürgen Habermas in
Duitsland en postmodernisme met o.a. Jean-François Lyotard en Jacques
Derrida in Frankrijk. Het zijn deze filosofen geweest die de discussie tussen
modernisme en postmodernisme op gang hebben gebracht, maar het zijn
beslist niet de enigen die in het debat betrokken zijn. Het zou ook niet juist zijn
Filosofie BA1
Page 34
te beweren dat de discussie uitsluitend een kamp is tussen Duitsers en Fransen.
Ook in de Verenigde Staten is het debat volop aan de gang. En, er zijn Duitsers
die uitgesproken postmoderne standpunten innemen, zoals bijv. Peter Sloterdijk en Odo Marquard en Fransen, zoals Alain Finkielkraut, die zich daarom niet
tot de modernen rekent maar toch minstens het postmodernisme bekritiseert
en bekampt.
*
De inzet van het postmodernisme-debat is ongetwijfeld de Verlichting (de
"Aufklärung"), niet in de eerste plaats de Idee van de Verlichting maar wel de
Verlichting als project. De centrale vraag is, of de Verlichting al dan niet
gerealiseerd kan worden. Modernen zullen hierop positief antwoorden,
postmodernen eerder negatief. Wanneer modernen het verlichtingsproject
koppelen aan de ontwikkeling van onze beschaving - als het project van onze
beschaving - dan ligt het voor de hand dat zij het postmodernisme
conservatisme verwijten. Hierdoor wordt het debat op een andere wijze
gekwalificeerd, m.n. als een debat tussen progressieven en (neo-)
conservatieven.
"Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij
aan zichzelf te wijten heeft". Deze definitie is de openingszin van een artikel
van Immanuel KANT - het filosofische boegbeeld van de Verlichting - dat de
titel kreeg: "Beantwoording van de vraag: Wat is Verlichting?" In een voor hem
eerder ongebruikelijke polemische stijl formuleert Kant daarin wat we onder
Verlichting moeten verstaan. Naast verscheidene toelichtingen over de
onmondigheid en over het vrij en openlijk gebruik van de rede, is het
opmerkelijk dat Kant zich niet echt uitspreekt over een historische ontwikkeling
die zou kunnen leiden tot de realisatie van de Verlichting. "Wanneer (..)
gevraagd wordt: Leven wij nu in een verlichte tijd? dan is het antwoord: Neen,
maar wel in een tijd van verlichting". M.a.w., er zijn in deze tijd misschien wel
aanwijzingen "dat de mensen, zoals de zaken er nu voorstaan, over het geheel
genomen, reeds in staat zouden zijn of zelfs (..) in staat gesteld zouden kunnen
worden, (...) zich zeker en goed van hun eigen verstand te bedienen zonder
de leiding van een ander", maar hieraan ontbreekt nog zeer veel. Het
uittreden uit de onmondigheid is voor KANT nog zeker niet voltooid. Bovendien
laat hij ons in het ongewisse over de reële mogelijkheden ooit in een "verlichte
tijd" te kunnen leven. Integendeel wijst hij aan het eind van zijn artikel de lezer
op "de bevreemdende, niet verwachte loop van menselijke aangelegenheden", op het feit dat daarin bijna alles paradoxaal is. Tegelijk met het uittreden uit de onmondigheid stelt men onoverschrijdbare grenzen vast.
In de bepaling van KANT is Verlichting eerder een idee. Een idee
waarop men zich kan afstemmen. In die zin kan men bij Kant nog niet spreken
van een project van de Verlichting, wanneer men onder project verstaat, het
formuleren van doelstellingen met de intentie deze binnen een bepaald
historisch verloop te realiseren.
Het is eerder in de na-kantiaanse periode dat de Verlichting werd opgevat als een project. HEGEL en MARX verbonden de Verlichting met een
historisch proces dat zich in een dialectische beweging
(these/antithese/synthese) zou ontwikkelen. Het einddoel van het historisch
proces bestaat in de opheffing van de tegenstellingen, in het synthetisch tot
Filosofie BA1
Page 35
eenheid brengen van de tegengestelde krachten. Voor Hegel zou deze
eenheid tot stand komen in de Absolute Geest, voor MARX in de Klassenloze
Maatschappij. Vooral bij MARX zien we hoe de verlichtingsidealen gekoppeld
worden aan een historisch-dialectisch proces en hoe "het uittreden uit de
onmondigheid" overeenstemt met emancipatiestrijd die zichzelf uiteindelijk zal
opheffen.
*
Modernen en postmodernen geven en andere interpretatie aan de
Verlichting. Modernen hebben KANT op een hegeliaanse en marxistische
manier gelezen, postmodernen willen Kant nauwgezet herlezen. Dit wil echter
niet zeggen dat de postmodernen pretenderen dat zij KANT op een meer
authentieke, niet-geperverteerde wijze zouden hebben gelezen. Zij willen
eerder aantonen dat Kant, beter: dat "teksten" op verschillende manieren
kunnen worden gelezen. Maar door deze verschillen op de voorgrond te
plaatsen lijken zij nog weinig belang te hechten aan de oorspronkelijke
bedoelingen van de auteur. Zij lijken een overeenstemming van de
interpretatie van de lezer met de bedoelingen van de auteur weinig of minder
belangrijk te vinden en zelfs als onmogelijk te beschouwen.
Is er dan nog een criterium voorhanden om de ene interpretatie boven
een andere uit te kiezen? Zijn m.a.w. alle interpretaties dan gelijkwaardig? Is er
dan geen criterium meer dat ons op zijn minst in staat zou stellen de waarheid
steeds dichter te benaderen? Leidt het postmodernisme niet tot een impasse?
Of getuigt het reeds van die impasse, waarin alles kan? Of zijn deze vragen
nog al te modernistische interpretaties van het postmodernisme?
6. De moderniteit herschrijven
-
-
Lyotard en Jacques Derrida (deconstructie)
 Geen relativisme
 Zowèl binnen, als buiten, zuiver als onzuiver…
De ethiek van de deconstructie
Filosofie als blijven (her)schrijven
Filosofie BA1
Page 36
Download