Filosofie Is een typisch westers fenomeen. Oosterse filosofie bestaat niet. Wel oosterse spreuken, wijsheden, … Inhoud Inleiding: Wat is dát – Filosofie?................................................................................................................. 3 1. Filosofie is …(a) een vraag… nog (b) ruimte laten… (c) voor een vraag ........................... 4 2. Filosofie ontstaat in een bepaald sociaal klimaat (het Antieke Griekenland van de zesde eeuw v. Chr.) ................................................................................................................................. 5 3. Filosofie en ideologie ...................................................................................................................... 6 4. Traditionele filosofie ........................................................................................................................ 7 5. Het einde van de filosofie? – de taak van het denken........................................................... 7 6. Hoe spreken over filosofie? ........................................................................................................... 8 7. Filo-sofie ............................................................................................................................................. 8 8. Deze cursus ....................................................................................................................................... 9 Hoofdstuk 1: Antieke wijsbegeerte......................................................................................................... 10 1. De Griekse mythologie ................................................................................................................. 10 2. De Griekse filosofie ........................................................................................................................ 11 2.1. De Presocratici ...................................................................................................................... 11 2.2. SOCRATES (470 – 399 v. Chr.) ................................................................................................. 15 2.3. PLATO (427 – 347 v. Chr.) ....................................................................................................... 16 2.4. ARISTOTELES (384 – 322 v. Chr.) ............................................................................................... 18 2.5. De grote scholen – Hellenisme – op zoek naar gelukzaligheid ................................... 19 2.6. Het Neoplatonisme............................................................................................................... 21 Hoofdstuk 2: Middeleeuwse wijsbegeerte ............................................................................................ 22 1. 2. Geloof en kennis ........................................................................................................................... 22 1.1. De Latijnse patristiek ............................................................................................................. 22 1.2. ANSELMUS VAN CANTERBURY (1033 – 1109) .............................................................................. 23 Scholastiek ...................................................................................................................................... 24 2.1. Neoplatonisme en Aristotelisme ........................................................................................ 24 2.2. De strijd om de Universalia .................................................................................................. 24 2.3. THOMAS VAN AQUINO (1225 – 1274) ....................................................................................... 25 2.4. Via antiqua vs. Via moderna.............................................................................................. 25 Hoofdstuk 3: Moderne Wijsbegeerte ..................................................................................................... 27 1. Renaissance (16e eeuw) .............................................................................................................. 27 2. RENÉ DESCARTES (1596 – 1650) ........................................................................................................ 27 Filosofie BA1 Page 1 3. 4. 2.1. Situering .................................................................................................................................. 27 2.2. Grondgedachten ................................................................................................................. 27 De ‘Verlichting’ (17e – 18e eeuw) ............................................................................................... 29 3.1. Rationalisme en empirisme ................................................................................................. 29 3.2. DAVID HUME (1711 – 1776)...................................................................................................... 30 3.3. IMMANUEL KANT (1724 – 1804) ................................................................................................. 31 De negentiende eeuw ................................................................................................................ 33 4.1. Het Duitse idealisme ............................................................................................................. 33 4.2. GEORG WILHELM FRIEDRICH HEGEL (1770 – 1831)) ................................................................... 33 Hoofdstuk 4: Hedendaagse Wijsbegeerte ........................................................................................... 34 1. De ‘marge’ vervaagt ................................................................................................................... 34 2. NIETZSCHE en HEIDEGGER .................................................................................................................. 34 3. HUSSERL en SARTRE ............................................................................................................................ 34 4. Taalfilosofie ..................................................................................................................................... 34 5. Modernen en postmodernen ..................................................................................................... 34 6. De moderniteit herschrijven ........................................................................................................ 36 Filosofie BA1 Page 2 Inleiding: Wat is dát – Filosofie? De titel van een boek van Martin Heidegger. Filosofen bouwen niet voort op elkaar, leveren eerder kritiek. Filosofie heeft iets kinderlijks en stelt vragen bij vanzelfsprekendheden. ‘Dát’ is een object. De vraag is wetenschappelijk. We denken op een quasi wetenschappelijke manier en verwachten daardoor een definitie. De vraag (vooral ‘waarom’) wordt zeer strek gecultiveerd. We willen een verklaring op basis van feiten. Maar de filosofie wil niet meteen een verklaring geven, het is er geen hoofddoel van. De hoofdinteresse van Filosofie is niet een feit, maar een onderliggende reden, de betekenis. Deze betekenis heeft te maken met te context waarin ze gegeven wordt. Vb/ Vertalen: aan de hand van de context interpreteren, keuzes maken. De verklaring ≠ De betekenis ↓ ↓ Wetenschappelijke verklaring → Filosofische vraag. Maar tegenwoordig vallen er steeds meer zinsgevingskaders – die alles te maken hebben met de betekenis en context – weg, zoals vb/ religie, politieke ideeën, etc. Daardoor vallen wij terug op verklaringen zonder betekenis De vraag van Martin Heidegger Duits hedendaags filosoof, (1889 – 1976), invloedrijk. Wat betekent het dat iets is? – een filosofische vraag. o Vraag naar ‘betekenis’ – niet naar hoe iets functioneert. o Taal, bijvoorbeeld. Eenduidig (1/1) vs. Meerduidig. → vb/ Symbolen, metaforen, etc.: brengen verschillende betekenissen bij elkaar. De menselijke taal is meerduidig. o Transcendentale vraag: hoe kan worden gedacht? Transcendent Transcendentaal Transcendente wezens (vb/ bliksem, Tijd goden, etc.) ----------|-------------------→ Het gekende De mogelijkheidsvoorwaarde. Tijd Vb/ iets (?onbekend?) wat voor de tijd ↑ ligt, heeft de tijd mogelijk gemaakt. |-----------------------------→∞(-1) → God Vb/ Kind kan zich bijna niets meer . ↓ ↓ herinneren, voor het 4-5 jaar oud was, De leegte kan worden Supermens toch wordt het grootste deel van zijn Opgevuld door kennis. karakter en persoonlijkheid dan Het transcendente is gevormd. wetenschappelijk, het wordt Zaklamp (zie later) omgezet in kennis. Het is ook iets wat ons overstijgt, ons te boven gaat. Religieus: alleen God is transcendent. W. Hegel |”God is dood, wij F. Nietzsche |hebben hem gedood met de wetenschap.” Filosofie BA1 Page 3 1. Filosofie is …(a) een vraag… nog (b) ruimte laten… (c) voor een vraag (a) Vraag als verwondering – begin van de filosofie → over vanzelfsprekendheden - Iets ondervragen → vraag naar kennis, voorval, feiten,… - Iets vragen wat men ‘nog niet’ begrijpt of weet - Vragen naar betekenis van iets (de zin van iets) → wordt niet beantwoord door de wetenschap, de zin van iets is GEEN difinitie. - Vragen naar het wezen(lijke) van de dingen (watheid – quidditas) Essentiële Accidentele Vb: Haar, huid, geslacht,… Men vraagt erkenning voor de toevallige kenmerken van de mens. Vb/ anti – discriminatie bewegingen, feministische beweging. De menselijke fascinatie gaat vaak uit naar details. De mens is een redelijk moreel dier politiek ↓ Typisch voor de menselijke samenleving Vb/ Democratie: institualisering van het conflict, incestverbod,… Vragen naar essentie: antieke filosofische vraag (Plato, Aristoteles,…), maar vandaag de dag nog maar nauwelijks gesteld. → Waarom? → Alles wordt gemeten, omgezet in cijfers. Er wordt geen betekenis meer gegeven aan feiten. ↓ ‘Hoe is het?’ in plaats van ‘Hoe zou het moeten zijn?’ - Vragen óf men het kan weten – grenzen van het denken en van taal Als een zaklamp (b) Ruimte laten = open staan voor iets - Iets voor zich laten spreken (tonen) → passief iets laten gebeuren - Een vorm van passiviteit (iets laten aankomen) (c) Vraagt geduld; is niet op direct resultaat gericht – uitstel →Scholè: vrije tijd, pauze die het patroon doorbreekt. - Bij vanzelfsprekendheden - De vraag nog (durven) stellen bij evidenties Filosofie BA1 Page 4 - 2. Filosofie ontstaat in een bepaald sociaal klimaat (het Antieke Griekenland van de zesde eeuw v. Chr.) - - Mensen met slaven, moten zelf niet werken ↑ Vrije mensen – Hannah Arendt, Vita Activa → Filosofie over menselijke activiteit. Vita Activa: o Arbeid: werken voor het levensonderhoud van het gezin. Geen vrije tijd o Werken: sfeer van de homo Faber: mens die iets maakt (Vb/ kunstenaar, ambachtsman,…) Gebeurt in privéruimte, wordt daarna in publieke ruimte gebracht. Afhankelijk van de markt. o Handelen: rijke mensen die niet zelf in levensonderhoud moeten voorzien, kunnen geld spenderen aan ‘rijke burgerslagen’ die zelf kunnen spreken/handelen. Tussen rijke burgers en vrije mensen ↑ Democratie – de Agora → marktplein waar men samenkwam om antwoord te krijgen op allerlei zaken (dus ook filosofische vragen) - Discussie en dus ook reflectie moet mogelijk zijn - Een gesprek (zie Plato) - Filosofie is in een zekere zin ook politiek → Anderen proberen te overtuigen van eigen mening. Vb/ Rechtvaardigheid: ‘Is wat jij rechtvaardig noemt, wel degelijk rechtvaardig?’ - De politiek (la politique) en het politieke (le politique) ↓ ↓ Regering beslist voor volk, maar met een bepaalde kleur Het politieke in de specifieke opvatting/ mening. ‘De politiek’ die nu gevoerd wordt, politiek is niet de enige mogelijke. Vb/ Andere stemuitslag → andere ↓ politiek. Opposities zijn nodig zodat → Er moet iets zijn dat de politiek overstijgt. ≠ partijen elkaar in vraag kunnen stellen, om zo tot het meest rechtvaardige te komen. - Het politieke trekt zich voortduren terug. ‘In de democratie is de plaats van de macht leeg.’ (Claude Lefort) ↓ 16de eeuw, Franse revolutie Filosofie BA1 Page 5 3. Filosofie en ideologie ‘Filosofische stelsels leiden vaak tot een ideologie.’ Filosofie Wetenschap van de mens, stelt vragen waarop geen antwoordt kan worden gegeven. Vraagt naar betekenis. → oneindig → sluit andere benaderingen niet uit. - Ideologie Is een –isme. Eindig en verabsoluterend → sluit andere benaderingen uit. Wilt iets uitleggen, stelt dus geen verdere vragen. Ideologie sluit de vraag af Ideologie bekijkt alles uit 1 standpunt. Er is geen plaats meer voor verdere vragen.→ Verabsolutering → reducisme Sociaal-darwinisme = 1 van de belangrijkste ideologieën van onze tijd ↑ Vb/ Darwinisme: mens wordt gereduceerd tot wezen dat strijdt om te overleven, alsof er geen andere motivaties zijn. Vb/ Het altruïsme, bescherming van anderen zijn morele handeling. Ze passen niet in het Darwinisme. Maar Darwinisten gaan ze toch vanuit hun standpunt proberen te verklaren. R. Dawking heeft het daarom over een ‘selfish gene’ (sociale genetica). Deze moet verklaren dat alles wat we doen, we in ons voordeel doen. (Afleiding van ‘Survival of the Fittest’) Vb1/ Een blinde de straat helpen oversteken om voldoening te krijgen. Altruïsme → eigen genot. Vb2/ Sociale controle (‘peer pressure’), → raar aangekeken worden door anderen. Respect afdwingen voor elk mens. → Men wilt gerespecteerd worden voor zijn eigenschappen, persoonlijkheid,…, niet omdat hij een mens is. - Filosofie is echter niet los te denken van de filosoof en het filosoferen – onze favorieten → Uitleggen waarom iets of iemand je favoriet is, is heel moeilijk te Filosofen en filosoferen zijn beïnvloed door uiten. Er kan oneindig over hun favorieten/tijdsgenoten. gefilosofeerd worden. Vb/ favoriete muziek, favoriete filosoof. Ter illustratie: Het sportpaleis = gebouw van de filosofie. Niet iedereen komt binnen langs de zelfde ingang, maar wel naar hetzelfde concert. Men is in hetzelfde gebouw, maar de invalshoek (standpunt, accent,…) verschilt. Vb/ De leer van Plato en Socrates: gelijke onderwerpen. Maar de invalshoek/accenten zijn anders. De filosofie zweeft niet ergens daarboven, maar heeft een eigen standpunt, is subjectief. Maar het weet dat elk standpunt eindig is, en dat er andere benaderingen zijn. - De taal van de filosofie – filosofia – spreekt Grieks – LOGOS ↓ ↓ Verwijst naar bepaalde grammatica, idioom, etc. Ontstaan rede, rationaliteit, van ideeën die wij nu nog proberen te ontwikkelen. studie/leer - Een gesprek met een traditie die Grieks van oorsprong is, bepaalt reeds ons spreken – zoals netvlies ons zien een kijken Als een zaklamp Filosofie BA1 Page 6 4. Traditionele filosofie - Deeldisciplines – Socrates (469 – 399), Plato (427 – 347) en Aristoteles (384/3 – 322/1)$ Ontologie of metafysica Logica en kennisleer Moraalfilosofie of ethiek 5. Het einde van de filosofie? – de taak van het denken ↓ Wordt gekenmerkt door denken in opposities, maar het doet meer dan dat. Het favoriseert, bevooroordeeld,… - Filosofie en de natuurwetenschappen - Filosofie en de menswetenschappen Vb/ Dialoog van Plato, waarin Socrates zich verzet tegen het schrift: ‘Is maar een denksteun’, hij favoriseert levendige taal, mondeling (Plato volgt hem daarin). Maar alles wat we weten over Plato is schriftelijk overgeleverd. Het schrift is dus zeer belangrijk. Naar analogie: Vb/ Bandje van een festival waar je bent geweest. → onbelangrijk, bijkomstigheid,… maar is belangrijk voor jou. - Het denken is een vraat stellen… - … nog vóór de opposities o Rationeel / irrationeel o Binnen / buiten → Analoog aan schrift o Noodzakelijk / contingent 1) Wezenlijke → essentie? Kern?,… noodzakelijk 2) Accidentele Wat maakt een paard een paard? mens mens Inzien: Noodzakelijk, Iets in zien: accidenteel, geld voor de mens geldt voor een individu in wezen. o o o - Eeuwig / tijdelijk Zijn / schijn Oneindig / eindig → oneindig wordt gefavoriseerd, maar we kunnen niet geïnteresseerd zijn in alles. Inzien Iets in zien Inzien waarom iemand Iets in iets zien. → waarde, geïnteresseerd is in iets → waarheid, betekenis. logica,… Iets interessant vinden → kan niet Kunnen begrijpen waarom iets met alles → eindig. interessant kan zijn → oneindig De presocratici (denkers/dichters) en Socrates… Filosofie BA1 Page 7 6. Hoe spreken over filosofie? - ‘over’ filosofie → niet als buitenstaander, maar als ‘filosoof’ → ‘waarom?’, ‘wie ben ik?’,… → open vragen, geen antwoord → het is veel makkelijker om van buitenaf te antwoorden, niet vanuit jezelf. - ‘al filosoferend’ in de filosofie (reflectie) – is niet een loutere geschiedenis – meedenken én loslaten… ↓ ↓ volgen niet volgen, zelf denken - Filosofie stelt vraag naar zichzelf (zichzelf in vraag stellen (analoog: ‘wie ben ik?’)) – is dat uit te houden? – blinde vlekken, favorieten, psychose… → je kunt niet alles in vraag stellen. 7. Filo-sofie - Vriend en wijsheid → ‘Vriend van de wijsheid’ ↓ ↓ Filo sofie - Wijs-begeerte → streven naar wijsheid ↑ Eros (verlangen) – liefde – verleiding → de wijsheid moet in zich iets begerenswaardig hebben. - - Toe-spraak → spreekt ons aan. - Toe-komst (procedures) → kunnen genoteerd worden ↓ Verlangen naar iets in de toekomst → toe-komst → iets dat naar je toe komt, je overkomt - Ge-stemd zijn in het zijn (bestaan) – stemmingen – timbre ↓ ↓ Afgestemd op iets, een roeping,..; niet de stem zelf, maar wat er trilt, kan verleiden, afstoten,… - Gevoeligheid – ge-boei-d worden door het zijn ↓ aan iets gehecht zijn, geboeid zijn aan/door - Het zijn komt tot schijnen → Om iets van het ‘zijn’ te laten zien, moet er een schijn zijn. Vb1/ Om een gedachte te bewaren, moet je iets opschrijven ↓ ↓ zijn schijn Vb2/ Oorsprong van de meetkunde. Stap 1: Idee, Stap 2: documentatie Schrift om de oorspronkelijke gedachte bij te houden. Filosofie BA1 → → - Jacques Derrida: het schrift als Oorspronkelijk supplement Page 8 8. Deze cursus - Filosofie die tot stand wordt gebracht door Socrates, Aristoteles en Plato. ↑ ↓ ↑ Het punt waarvan men wil vertrekken. Ervoor ↑ waren er ook filosofen, de ‘pre-Socraten’ Traditionele filosofie + in de marge van de filosofie filosoferen ↓ pre-socraten o Bij het ontstaan van filosofie viel deze uit elkaar in themas: (absolute) waarheid - Martin Heidegger (kenleer en metafysica) - Jacques Derrida Geluk; het goede (ethiek) - J.-F. Lyotard - Jacques Lacan Filosofie van de ‘aanwezigheid’ nog vóór de opposities ↓ ↓ Traditionele het zijn filosofie eindigheidsfilosofie ↓ ↑ Aanwezigheid / Afwezigheid 2 ≠ Afwezigheden van een Afwezigheid totaal andere orde. ↓ mogelijkheidsvoorwaarde → transcendentaal Documentatie: - Traditionele filosofie o Syllabus o Collegenota’s - In de marge van de filosofie o Commentaar op de ‘traditionele filosofie’ vanuit de hedendaagse wijsbegeerte - links op www en aanbevolen literatuur – zie Toledo Filosofie BA1 Page 9 Hoofdstuk 1: Antieke wijsbegeerte Hellenisme → van Hella. ↓ Veel overeenkomsten met het christendom. Vb/ zonnevloed (Noah), scheppingsverhaal (mensen uit stenen),… 1. De Griekse mythologie Metataal (koor) → standpunt van de goden ↓ staan boven objecttaal a. Oorsprongsverhaal → wilt een antwoord geven op de vragen van het leven: ‘hoe komt het dat…?’ b. De goden → polytheïsme + mensen + halfgoden + … c. Groot verhaal → goden maken een groot verhaal mogelijk om alle gebeurtenissen die de mens overkomen te verklaren d. De Griekse tragedie → beeld van wie de mens is, wat hem bezield & bezighoud ↓ Vb/ Antigone → wil haar broer begraven, dit wordt haar eigen ondergang * ± 6000 V.C. → van mythe naar mytho – logie ↓ Mythes werden onoverzichtelijk, te veel goden,… → Grote dichters, schrijvers (Vb/ Homerus) zorgen voor de eerste hiërarchie (vooral bij goden) Leven met verhalen (de mythe keert terug) ↓ Als we de mythe wegnemen, is het dan nog leefbaar? Hebben wij geen verhaal nodig? → Kunnen we zonder fictie? Het verhaal van de rede Het postmoderne verhaal Prometheus & Epimetheus Prometheus (= denkt vooraf) & Epimetheus (= denkt in de marge) waren broers. Ze krijgen de opdracht van Zeus om alle levende wezens van kwaliteiten te voorzien. ↓ vacht, vogels vleugels geven, klauwen aan roofdieren,… Prometheus verleent Epimetheus de gunst om deze taak te voldoen. Maar Epimetheus doet dit zeer slordig, tegen de tijd dat hij bij de mens aankomt, heeft hij geen kwaliteiten meer over (→ Daarom worden mensen naakt geboren.). Prometheus krijgt een slecht geweten, hij verwijt zichzelf dat de mens niet bedeeld wordt. Dus gaat hij vuur stelen bij de goden en geeft het aan de mens (→ De mens moet het doen met een hulpmiddel, kan niet zonder technologie.). Prometheus wordt eerst gestraft door Zeus (adelaar die zijn lever elke dag opeet.), maar later toont hij genade. Zeus wil de mensen laten samenwonen, zodat ze het Filosofie BA1 Page 10 vuur niet tegen elkaar gebruiken. Dus geeft hij ze toch een kwaliteit, rechtvaardigheid. Prometheus vraagt aan Zeus of hij dit maar aan enkele mensen moet geven, zoals een talent. Zeus antwoord “Neen, aan iedereen”. (→ samenleving) 2. De Griekse filosofie ↓ Reden, het verhaal van de reden 1.1. Rationele verantwoording 1.2. Gesprek, dialoog, discussie, reflectie → Door te discussiëren gaat men reflecteren. ↓ Kenmerk van filosofie → als antwoord op de vraag naar oorsprong → vertrekt ↓ uit verschillende standpunten → maakt je Het begin van een onderzoek. zelfbewust. Manieren van vraagstelling, o.a. ondervragen. ≠ mythologie: De filosofie geeft een ander antwoord op de vraag van het ↓ ontstaan 1 gezamenlijk ‘zijn’, geen individu 1.3. Individueel bewustzijn 1.4. De mens, niet de goden → Van grote verhalen naar kleine verhalen. We maken nog altijd gebruik van verhalen, maar ze zijn niet meer zo overkoepelen. (volgens Lyotard). Verschillende groepen identificeren zich met verschillende verhalen. 1.5. Kritisch bewustzijn * Hedendaagse tijd: 1789 → modernisatie → vindt hier wortels Verlichting & Rede Moderniteit post - moderne periode |-------------------------------------------|----------------|----------------→ 1789 1945 1980 Nazistische ideologie → heel rationeel (hyper – rationaliteit?) → geen emotie H. Arendt 2.1. De Presocratici ↓ voor Socrates → de traditionele filosofie begint bij Socrates a. De archè – de eenheid – het ordeningsprincipe – de natuur ↓ ↓ Iets wat in de natuur orde brengt Bekend als de natuurfilosofen → ‘waarom’ – vraag gericht op de natuur. - vuur en water; lucht en aarde → de op- en neerwaartse beweging maakt het niet alleen mogelijk om ordening aan te brengen, maar ook om veranderingen te verklaren. Filosofie BA1 Page 11 b. THALES VAN MILETE (652 – 545 v. Chr.) → kiest water als hoofdelement ↓ Ontwikkelt een mathematische methode om de afstand van een schip vanaf de kust te berekenen. Water → Het spectrum van water → |-----|-----|---|-----|-----| oceaan woestijn ‘Alle dingen zijn vol goden’ → ‘Alle dingen zijn vol water’ → Ging er van uit dat de aarde een platte schijf is dat op water drijft. ↓ De oorsprong van alles c. HERACLITUS (535 – 475 v. Chr.) → komt lost van de natuurfilosofen door een abstracte betekenis te geven aan vuur Het worden: ‘alles gaat voorbij en niets blijft’ → filosoof van de verandering Het vuur → element van de verandering ‘Steek iets in brand en het verandert.’ De logos → leer, rationaliteit ↓ Ziet het meer als ‘geestdrift’ → enthousiasme → we veranderen door enthousiasme. d. De eenheid → over vuur, logos,… ‘Oorlog is de vader van alle dingen’ → verwekker → T.o.v. elkaar aanbotsen van 2 enthousiaste mensen brengt iets voort, verwekt iets. Vb/ discussie PARMENIDES (540 – 475 v. Chr.) → Filosoof van de eenheid en de onveranderlijkheid. Concentreert zich op het zijn en het niet – zijn. Uitgangspunt: het zijnde is (en het niet – zijnde is niet). ↓ Iets dat kan ontstaan en vergaan. → Verandering → natuurlijke cyclus van levende wezens → het zijnde ontstaat en komt voort uit het niet – zijnde en gaat terug naar het niet – zijnde. Maar, we komen voort uit onze ouders. Filosofie BA1 Page 12 Niet Zijn Tijdelijkheid Eeuwig – rede zie opm. 1 Niet – zijnde → zijnde Kan niet zijn ontstaan uit het Niet – Zijn Nog voor de eerste mens, van een fundamenteler niveau. Zijn Niet - Zijn Zijn maakt zijnde mogelijk, maar zijnde kan zijn niet verklaren. (Zaklamp) Opmerking 1: Eeuwig kent geen tijd →geen begin of einde ≠ oneindigheid → heeft een begin. De onveranderlijkheid van het zijn Het zijn is één Kennis van het verstand en van de zintuigen ↓ ↓ Niveau van de eeuwigheid Niveau van de tijdelijkheid ↓ ↓ 2 bronnen Ontologie = leer van het zijn Zeno van Elea: leerling van Parmenides Achilles en het schildpad Achilles Schildpad Tot in het oneindige De schildpad mag eerst vertrekken. Wanner het aan de eerste streep aankomt, vertrekt ook Achilles. In de realiteit zou hij het schildpad zo voorbijrennen. Maar in de ideeënwereld kan hij Filosofie BA1 Page 13 het schildpad niet inhalen of voorbijsteken. Elke keer dat hij een stap vooruit zet, beweegt het schildpad ook een beetje vooruit. Dit tot in de oneindigheid. e. De Sofisten: → Zelfde tijd als Socrates op de Agora. Voelden zich vernederd door hem (zie ‘macht van de taal’) - Politici hadden adviseurs nodig die retoriek kenden. Ze moesten overtuigend kunnen spreken → het schrift = dode letter. ↑ Deskundige of beroepsleraar / retoriek → retoriek was van groot belang, zeker op de agora. Er werd niet alleen gehandeld, maar ook aan politiek gedaan Redenaars De waarheid (epistèmè) en de mening (doxa) ↓ ↓ Politiek Staat centraal Macht van de taal → mensen overtuigen. Socrates beschuldigde ze hierdoor van manipulatie. De Sofisten voelden zich daarom vernederd door Socrates en bepalen uiteindelijk zijn leven en dood. Eigendom en privileges → Leerden politici spreken, kregen er een omvangrijke vergoeding voor in de plaats. Politiek → In eerste instantie, de rest ondergeschikt. PROTAGORAS (480 – 410 v. Chr.) “De mens is de maat van alle dingen” → Klinkt zeer desacraliserend. ↓ 7 beperking, limiet. 6 Ter illustratie: We weten niet wat het is een boom te zijn, maar we kunnen het meten om er dan iets over te zeggen. 5 4 3 2 1 Filosofie BA1 Page 14 - GORGIAS (485 – 380 v. Chr.) “Er bestaat niets” → Er zijn alleen maar meningen en opvattingen. De mens centraal Over de “schijn” → We zien alleen maar de schijn, de waarheid is dus niet belangrijk. Mensen overtuigen. Deze opvattingen zijn te vinden in een filosofisch geschrift getiteld ‘Over de Natuur of over het Niet – Zijnde’. Hierin formuleert hij zijn ontologische en epistemologische scepticisme in drie punten: Er bestaat niets Áls er al iets was, zouden wij het niet kunnen kennen. Áls wij het wel zouden kunnen kennen, zouden wij het niet kunnen meedelen. Afhankelijk van de verschillende invalshoeken zal je volgens hem een ander beeld krijgen op de werkelijkheid. Door een van die invalshoeken komt de mens centraal te staan; zelfs in die mate dat Protagoras kan zeggen dat de mens de maat van alles is. De werkelijkheid is onzichtbaar: de mens voegt blijkbaar iets toe aan de werkelijkheid om deze zintuiglijk te kunnen waarnemen. Wat wij zien is dus niet de werkelijkheid, maar de schijn. Retoriek en filosofie o Als schrijven en spreken o Overtuigen en overreden o ‘Socrates verweet de sofisten de taal te manipuleren, daardoor het burgerschap te vernietigen en daarmee de stad zelve’ (Bernard Stiegler) 2.2. SOCRATES (470 – 399 v. Chr.) → De klassieke filosofie begint met Socrates. Hij kwam met als de Sofisten op de agora en had er vrienden en vijanden. De Sofisten wilden de mening beïnvloeden en plaatsten de doxa eerst. Maar voor Socrates had de epistèmè altijd voorgang. De Sofisten voelden zich bedreigd en klaagden Socrates aan. Hij werd veroordeeld tot het drinken van vergif. Nochtans kreeg hij de kans om Athene te ontvluchten, maar hij besloot te blijven. a. Het Socratische gesprek Ironie (elenctiek) → bestaat uit het stellen van vragen Socrates blijft vragen stellen Vb/ aan overtuigde politici. Als je lang genoeg ‘waarom’ vraagt, kom je uit op sprakeloosheid. “Ik weet dat ik niets weet” → Hij weet dat hij op die waaromvragen ↓ geen antwoord kan geven, in tegenstelling tot politici, die denken ↓ het te weten “Je meende het te weten, maar ik wist vooraf dat ik het niet wist”. NA WAAROMVRAGEN: Mentale verloskunde → verlossen uit de onwetendheid. Filosofie BA1 Page 15 Stellen van vragen naar het wezenlijke, de essentie van iets, het noodzakelijke. ↓ ‘Wat is noodzakelijk om te spreken van de mens?’ ↓ Definitie: mens is een redelijk dier → universele kennis. Socrates is op zoek naar deze vorm van kennis in maieutiek. Moeder – Socrates vroedvrouw →ziet zichzelf als mentaal ↑ verloskundige. Maieutiek (verloskunde) – universele kennis ↓ opbouwend gesprek b. De ziel → Socrates denkt dat de ziel onsterfelijk is → gelooft in reïncarnatie → ‘de ziel wordt in een lichaam opgesloten’ ↓ Bij het sterven ontsnapt de ziel. Socrates wou Athene niet ontvluchten omdat zijn ziel bevrijd zou worden. Plato, de leerling van Socrates, schreef diens verdediging samen met hem, maar zag de veroordeling van Socrates als een falen. (van Socrates zelf) c. Ethiek Kennis is deugd – intellectualisme → mensen maken fouten uit onwetendheid (Vb/ kind), wanneer je kennis verworven hebt, zal je deugdzaam handelen. “Kennis is dwingend”. Waarheid en het goede komen overeen → dit wordt verder uitgewerkt in de ideeënleer van Plato. 2.3. PLATO (427 – 347 v. Chr.) ↓ Projecteren in de oneindigheid. a. De Ideeën - Parmenides én Heraclitus? → Beweging, veelheid → Zintuigen ↓ Grote, onsterfelijke ‘Zijn’ → Ideeën Ideeënleer; 2 werelden, 2 werkelijkheden: dualisme Ideeënwereld → maar 1 idee voor een bepaald ding. Vb/ Paard Filosofie BA1 Zintuigenwereld → Schaduwen van de ideeënwereld. Wit paard, zwart paard Groot paard, klein paard MAAR het zijn allemaal paarden. Page 16 Idee uit de meetkunde. → We kunnen nooit een perfecte cirkel tekenen, maar we hebben er wel een voorstelling van. In elke cirkel zien we een weerspiegeling (schaduw) van het idee ‘cirkel’. Plato neemt de reïncarnatie van Socrates over. De ziel is onsterfelijk, dus behoort het tot de ideeënwereld. Aristoteles, de leerling van Plato, zal hier tegen in gaan. b. Kennisleer - Anamnese → De ziel die het Idee weer herinnert De ziel bezit kennis vanuit de ideeenwereld, maar door de incarnatie verliest het die ‘parate kennis’. Het moet veel zintuigelijke kennis opdoen om terug naar het Idee te gaan. Vb/ Paard → men moet met veel paarden omgaan om terug te gaan naar het idee. c. Ethiek – het geluk → Na het trauma van incarnatie wordt de ziel opgelucht wanneer er een herinnering van een Idee plaatsvindt. d. Staatsleer → Tegen democratie, voor technocratie ↓ ↓ ↓ vakmensen, specialisten ↓ → Dit is misschien een goede tijdelijke oplossing, maar wekt ↓ twijfels op bij toepassing op lange termijn. ↓ Ziel in 3 lagen: - Rede: leider: Koning-filosoof → Denken, intellect - Moed: wachters Vb/ Soldaten, veel moed → probeert dingen in evenwicht te houden. - Begeerte: het sterkst bij burgers Probeer niet boven je stand te leven, dan wordt je ongelukkig. → Ideale utopie van Plato. Iedereen is gelukkig binnen zijn stand want dit is de dominante laag van je ziel. Plato’s allegorie van de grot ( → uit zijn boek ‘de Staat’) In de zintuigelijke wereld ( = de grot) doet met alleen maar beroep op de schaduwen van objecten. ↓ Met kennisleer zien we alleen schaduwen van de echte ideeën. Politiek standpunt: Iedereen zou in de grot willen blijven. Met veel moeite en tegenzin kan iemand er uit komen. Maar dan stapt hij in het zonlicht (ideeenwereld). Eerst wordt hij verblind, maar wanneer hij gewend is aan de zon, ziet hij echte objecten, geen schaduwen, en kan hij ze gaan onderzoeken. Dit is wat de filosoof doet. Volgens Plato is de filosoof de meest geschikte persoon om te heersen. Hij gaat, weer met tegenzin, terug in de grot. Maar de andere mensen begrijpen hem niet. Toch is hij de aangewezen heerser. Voor verdere uitleg: http://nl.wikipedia.org/wiki/Allegorie_van_de_grot Filosofie BA1 Page 17 Zuiverheid, ware kennis, ware werklijkheid. ↑ Derrida: de ‘witte mythologie’ ↓ ↓→ De leer van Plato Frans hedendaags Groot verhaal = Plato heeft iets geconstrueerd dat hij rationeel niet kan aantonen. 2.4. ARISTOTELES (384 – 322 v. Chr.) Leerling van Plato, leermeester van Alexander de Grote. De grondlegger van onze exacte wetenschappen. a. De theoretische wetenschappen → exacte wetenschappen, op zoek naar exactheid, los van de context. Dus: alle wetenschappen die in verband staan met logica, wiskunde, etc. Maar ook de metafysica behoort tot deze wetenschappen. Definitie → op zoek naar… Methode ↓ Inductief, deductief: Inductief = op basis van zintuigen tot een algemene ↑ conclusie komen. DUS: Vanuit zintuigelijke wereld ↑ destilleren, abstraheren, en tot een conclusie (idee) komen. ↑ → Van uitzonderingen naar een algemeenheid. ↑ ↑ Deductief = toepassingsdenken. Algemene wetten ↑ toepassen op verschillende situaties. ↑ ↑ M.a.w. zijn de 2 werelden van Plato niet meer nodig. ↑ Zintuigen Verstand ↑ Prikkel… ↑ ………… Vorm ↑ ………… ↑ Metafysica → de ‘Zijnsleer’ b. Hylemorfisme → letterlijk stof (materie) & vorm: met deze 2 categorieën kunnen we alles beschrijven. Potentie en act → volledig ontwikkeld ↓ aanleg Boom Noot Potentie Filosofie BA1 In act Afsterven = uit act geraken. In potentie heeft men al alle gegevens om in act te geraken. Page 18 Inductief Deductief A-vorm Substantie en accident A1 c. Ethiek als praktische wetenschap → gericht op de context, zoek naar het meest gepaste in een bepaalde context. Vb/ Ethiek, geneeskunde,… A2 A3 A4 In elk concreet voorbeeld zit de vorm. Deugd Het juiste midden tussen twee ondeugden – teveel & tekort ↓ afhankelijk van ↓ De context Vb/ Overmoed – Dapperheid – Lafheid Eudaimonia → Een goede geest hebben, vanuit een goede gezindheid iets doen. (Let.: goede geest) ↑ gevolg van Autarchie → zichzelf genoeg zijn ↓ gebaseerd op potentie en act. → Je moet je talenten en competenties ontwikkelen, niet iets proberen waar je geen aanleg voor hebt. Als je dit toch doet → geen Eudaimonia. (Ook Plato & Aristoteles → de 3 lagen) Het goede doen levert daarom nog geen geluk op. o Gaan ethiek en geluk samen? ‘jouissance’ (Jacques Lacan) ↓ Te veel genot is niet goed. Je moet een juiste midden vinden voor alles. 2.5. De grote scholen – Hellenisme – op zoek naar gelukzaligheid - Alexander de Grote → 1 rijk. Athene werd onder hem veel groter en kwam in contact met veel verschillende culturen. a. EPICURUS (341 – 270 v. Chr.) →genot, lust Vrijheid = Autonomie = jezelf tot wet zijn - Hedonisme: ‘De oorsprong en wortel van al het goede is de lust’. Het direct ingaan op een behoefte. Nu Uitstellen van behoeften, genot groter wanneer je bevrediging krijgt. Epicurus Door zelftevredenheid - Gemoedsrust (ataraxia): ‘Leef in het verborgene’. Om je interne motivatie te kunnen volgen. Anders pas je je aan aan anderen & externe motivaties. - ‘Als wij zijn, is de dood niet en als de dood is, zijn wij niet’.→ Je niet te veel bekommeren om de dood. Filosofie BA1 Page 19 b. De Stoïcijnen ↑ centraal figuur - ZENO VAN CITIUM (336 – 264 v. Chr.) Harmonie met de natuur → niet vrezen voor natuurrampen, …, want we begrijpen de natuur Pleidooi om terug te trekken uit de stad. De nous (= wereldrede) Autonomie Vrijheid = vrij van hartstochten zijn (apathia) = het doel van de Paradox wijsheid. hartstocht naar wijsheid * vrijheid zoals wij die kennen (onbelemmerd iets kunnen doen) is een zeer recente opvatting, maximum 30 jaar oud. c. De Sceptici - PYRRHO VAN ELIS (365 – 275 v. Chr.) ‘Zoektocht naar de toestand van het niet-zeker-zijn’ (aphasia). ↓ medisch; onvermogen tot taalgebruik Kennis is niet mogelijk – de waarheid is ontoegankelijk Terugtrekking in het private bestaan → om onzekerheid op te zoeken. → mentaliteit & ingesteldheid niet gericht op de zekerheden maar op de onzekerheden. Als ergens een sluier wordt opgelicht, moet die ergens anders neergelegd worden. Ontsluierd Versluierd Gebruikt door Grieken Heidegger: waarheid als ‘aletheia’ Ontsluiering Negatie Mythologie: mist voor de Styx Lacan: La Chose → iets in ons is ontoegankelijk. Buiten → ontoegankelijk ← Ex|timité → intiem ‘wie ben ik’ → geen antwoord → ontoegankelijk→ iets dat op ons weegt, raadsel, onzekerheid → Sceptici → je moet realiseren dat je onzeker bent, en daarmee leren leven. Er is aan elke kennis een beperktheid. Filosofie BA1 Page 20 De school van Athene - Plato was heel geschikt voor een rationele uitleg van het christendom Ideeënwereld realiteit hemel aarde - De originele geschriften van Aristoteles zijn pas na ± 5e eeuw teruggevonden (door de kruistochten), door vertalingen van Arabische filosofen, etc. - Parmenides, Heraclitus, Thales, Pythagoras, Rafaël zelf, Plotinus en andere: http://nl.wikipedia.org/wiki/School_van_Athene monnikspij → platonisme, beïnvloed door christelijke cultuur 2.6. Het Neoplatonisme Kosmologie: hoe is de werkelijkheid ontstaan, en waar bevinden we ons? Nieuw centrum, i.p.v. Athene - PLOTINUS (Rome, 204 – 270): → Begint op een christelijke manier te filosoferen, combineert het religieus denken met Plato. Filosofie BA1 Het Ene → ‘Zijn’ bij Parmenides In het begin was er God Emanentie en terugkeer Pantheïsme Page 21 Hoofdstuk 2: Middeleeuwse wijsbegeerte Periode die 1000 jaar in beslag neemt, maar waar weinig is gebeurt. De enige hoogtepunt: de verhouding tussen filosofie en theologie. Filosofie: analoog denken → parallellen (tussen denken) in verschillende situaties 1. Geloof en kennis Paters; aartsvaders van katholicisme, vb/ Augustinus, Benedictus,… 1.1. De Latijnse patristiek - AUGUSTINUS (Noord-Afrika, 354 – 430) → pre-middeleeuws katholiek bisschop, legt wortels voor de middeleeuwse wijsbegeerte. Manicheïsme → Stichter = Mani, deelt alles in in goed & kwaad. → geen plaats voor twijfel, zeer hedendaags. Geen plaats voor nuance 1 of 0 (digitaal denken) Overwinning van het scepticisme ‘Wie twijfelt, twijfelt toch!’ (cf. ook Descartes) Als je twijfelt, is het enige dat zeker is dat je twijfelt eeuwen later, nog altijd zelfde idee Zoekend denker Manifesteert zich als psycholoog avant la lettre. ‘De Belijdenissen’ (Confessions) → danksbetuigingen & belijdenissen aan Dialoog met God / monoloog over geloof, God komt in de gevoelenswereld van de mens van toen. o De ziel – subjectsfilosofie (verschil met Plato) → Volgens Augustinus leert de ziel, en doet het ervaringen op. Volgens Plato heeft de ziel alle info al, maar herinnert het zich niet meer. Grote bib → alle ervaringen worden gestokeerd in het onderbewuste, om ze terug boven te halen moet je naar het onderbewuste. o Het geheugen (groter dan herinnering // Freud – verschil met Plato’s anamnese) Ervaringen worden opgeslagen, maar de onderbewuste 1ste ervaringen (bron) gebeuren in de ideeënwereld. o De tijd: retentie en protentie (verschil met Aristoteles) Opeenvolging van momenten, zoals te meten met een horloge, “dit moment komt nooit meer terug”, nu-moment altijd al voorbij. Filosofie BA1 Page 22 Beleefde tijd tegenover chronologische tijd Nu-moment strekt zich naar het verleden (retentie) en de toekomst (protentie). Vb/ ’s ochtends met verkeerd been uit bed → slechte dag →maar ’s avonds ga je iets leuk doen, en dat maakt je beter gezind. E. Husserl gaat 16 eeuwen later terug naar deze gedachte. Aristoteles T nu-moment |---|---|---|---|---|→ nu – moment Augustinus T nu - moment |---|---|---|---|---|→ nu - moment De Illuminatileer o De genade van de kennis → de plotse herinnering → toeschrijving van inspiratie door een externe macht → voor ons al moeilijk om dankbaar te zijn aan een (onbekende) externe macht. ‘Als een mens zegt: ik zou willen inzien om te geloven, dan antwoord ik: geloof om in te zien’(Augustinus). → Als je iets (in)ziet, hoef je niet meer te geloven (→ misplaatste term). Geloof kan niet ingezien worden. ‘Maar mijn wereldbeeld houd ik er niet op na, omdat ik me van de juistheid ervan heb overtuigd; ook niet, omdat ik van de juistheid overtuigd heb. Nee, het is de overgeleverde achtergrond, waartegen ik tussen waar en onwaar onderscheid’. (L. Wittgenstein, Over Zekerheid, nr. 94). stond niet bekend als gelovige, maar ook geen atheïst. Ik heb het wereldbeeld dat ik heb, mijn visie op de werkelijkheid. Ik kan ervan niet zeggen of het juist of niet juist is. Dit wereldbeeld is het criterium voor goed en kwaad. Vb/ bril met kleurglazen (rood, groen, blauw,…) → Ieder van ons heeft een zaklamp (beeld van de werkelijkheid) deze zal voor ieder apart bepalen wat waar of onwaar is. De zaklamp is de mogelijkheidsvoorwaarde, niet de waarheid. 1.2. ANSELMUS VAN CANTERBURY (1033 – 1109) → Begint Aristoteles te herontdekken. - BERENGARIUS VAN TOURS (1000 – 1088) – dialectica (rede) → tussenfiguur - PETRUS DAMIANI (1007 – 1072) – ancilla theologiae (geloof) ↓ rede = dienstmeid van het geloof Filosofie BA1 Page 23 - Fides quaerens intellectum – rationaliteit van het geloof aantonen → dat het redelijk is om te geloven (≠ Augustinus: aanname = geloof, dan pas zie je de waarheid) stelt godsbewijs op, als je het mysterie bestaan van god kunt bewijzen, is het onredelijk om niet te geloven. Anselmus, Proslogion (fragment) ‘Daarom, Heer Gij die aan het geloof inzicht verleent, laat mij inzien, in de mate dat Gij het heilzaam acht, dat Gij zijt gelijk wij geloven en dat zijt wat wij geloven. Welnu, wij geloven dat Gij iets zijt waarboven niets groter gedacht kan worden. Of bestaat een dergelijke natuur dan niet aangezien de dwaas in zijn hart heeft gezegd: er is geen God? Nochtans diezelfde dwaas, wanneer hij juist dit wat ik zeg “iets waarboven niets groter gedacht kan worden” hoort, verstaat stellig wat hij hoort; en wat hij verstaat, is in zijn verstand, ook al ziet hij niet in dat dit “is”. Want dat een ding in het verstand is, is niet hetzelfde als inzien dat dit ding bestaat. Want wanneer een schilder van tevoren bedenkt wat hij maken zal, dan heeft hij dit wel in zijn verstand, maar hij ziet nog niet in dat datgene wat hij nog niet gemaakt heeft, bestaat. Wanneer hij het evenwel al geschilderd heeft, dan heeft hij het in zijn verstand en zit hij ook in dat wat hij al gemaakt heeft, bestaat. Zo dan wordt ook de dwaas ervan overtuigd dat “iets waarboven niets groter gedacht kan worden” op zijn minst in het verstand is, omdat hij dat, wanneer hij het hoort, verstaat, en al wat verstaan wordt in het verstand is. En zeker kan “datgene waarboven niets groter gedacht kan worden” niet in het verstand alleen zijn. Want indien het uitsluitend in het verstand is, dan kan men denken dat het ook in werkelijkheid is, hetgeen groter is. Indien dus “datgene waarboven niets groter gedacht kan worden” alleen in het verstand is, dan is precies “datgene waarboven niets groter gedacht kan worden” datgene waarboven wel iets groter gedacht kan worden. Maar dat is zeker onmogelijk. Bijgevolg bestaat zonder enige twijfel “iets waarboven niets groter gedacht kan worden” zowel in het verstand als in de werkelijkheid’. Dingen kunnen voorstellen die werkelijk bestaan ↔ Dingen kunnen voorstellen die niet werkelijk bestaan (vb/ droom). Als God het grootste is dat je je kunt voorstellen, en als God bestaat, is Hij van een grotere orde. 2. Scholastiek → Stroming binnen de middeleeuwse theologie, met verschillende periodes. a. School (schola) – didactische filosofie → onderwijs in filosofie / theologie b. Geloofswaarheden zijn waarheden van de rede → Anselmus, geloof is rationeel 2.1. Neoplatonisme en Aristotelisme 2.2. De strijd om de Universalia → Algemene termen; Plato: ideeën, Aristoteles: vormen, essenties - Voorbeeld: “Jan is sterk” a. Idee ‘sterk’ bestaat al, waar Jan een deel aan heeft. b. ‘Sterk’ is een naam, een eigenschap die toegeschreven kan worden aan mensen. Filosofie BA1 Page 24 a. Realisme (Plato) → onderscheid hemel & aarde omdat ze aan de ideeën (van Plato) een werkelijkheid toeschrijven b. Nominalisme (Aristoteles) → geen onderscheid, eerder gericht aan observatie, zintuiglijke kennis, waardoor we een eigenschap kunnen toewijzen aan iedereen die deze bezit. ‘het zijn slechts namen die we aan de dingen geven’ → essentie is in elke vorm aanwezig, door onze rede plakken we er namen op 2.3. THOMAS VAN AQUINO (1225 – 1274) → Belangrijkste vertegenwoordiger hoogscholastiek a. Rede en geloof hebben hun wortels in God → stelt zich als theoloog op 2 evenwaardige kennisbronnen, die we met elkaar moeten verzoenen b. Rede en openbaring (synthese van Aristoteles en de geloofsdogma’s) c. Functie van de filosofie → het geloof op een didactische manier uitleggen Summa Theologica (3 delen) → ‘alles wordt erover gezegd’, vertrekt van God en daalt af naar de mens. Quaestio Vragen / Beweringen → “Aristoteles heeft dit over geluk gezegd, iemand probleemstellingen anders heeft dat over geluk gezegd” Vb/ “Wat is geluk?” Articulus Artikel over geluk + o Probleemstelling nieuwe verwante o Sed contra → een bewering die de probleemstelling probleemstelling(en) ontkent, met de redenatie er achter. Vb/ Aards & hemels o Respondeo geluk + is er alleen maar o Oplossing aards geluk? Ad 1 Ad 2 Ad 3 2.4. Via antiqua vs. Via moderna Laatscholastiek: het laatste deel van het hoogtepunt De constructivistische a. Via moderna tegen het constructivisme van de metafysica Plato b. Nominalisme → Aristoteles Krijgen de bovenhand, beginnen wetenschappen te ontwikkelen die zich baseren op observatie. → Blik wordt van het geloof (boven) naar de realiteit (beneden) afgewend (→ School van Athene) c. Wetenschappen d. Waardering van de zintuigelijke kennis → observatie Filosofie BA1 Page 25 e. WILLEM VAN OCKHAM (1290 – 1350) Umberto Ecco, De naam van de roos → speelt zich af in de laatscholastiek, doordrenkt van verwijzingen. Vb/ → Protagonist: William van Baskerville → heeft een bril → hulpmiddel om goed te ‘zien’ (= observeren) Willem van Ockham “The hound of Baskervilles” → Arthur Conan Doyle Filosofie BA1 Filosofie van opposities en het grote verhaal Page 26 Hoofdstuk 3: Moderne Wijsbegeerte 1. Renaissance (16e eeuw) Slaat op teruggrijpen van antieke filosofie. 2. RENÉ DESCARTES (1596 – 1650) - Grondlegger Rationalist, rede staat centraal Wiskundige → is mathematica en geometrica gaan toepassen op werkelijkheid → niet neutraal, bepaalde invalshoek (mathematisch). Enerzijds Moderne Wetenschappen, anderzijds subject dat centraal komt te staan ( → dit was in de Middeleeuwen niet zo) 2.1. Situering a. Autonomie van de rede b. Wetenschappelijke filosofie (more geometrico) Edmund Husserl (1859 – 1938), Filosofie als strenge wetenschap (1911) c. Volkstaal - Voordien was het Latijn de taal van wetenschap en religie - Heeft alles te maken met reformatie & protestantisme: Vb/ Luther vertaalde de Bijbel is volkstaal. Dit zorgde voor een sterke groei van nationalisme, samenhorigheid,… - Latijnse rijk werd te groot & te omslachtig om van een goed bestuur & eenheid te zorgen. d. Subjectsfilosofie Edmund Husserl: Het intentionele bewustzijn 2.2. Grondgedachten a. Discours de la méthode → Welke wetenschappelijke methoden moet men gebruiken in de filosofie? Descartes = Wiskundige → Wiskunde & weteschappen belangrijke rol. b. Meditationes de Prima Philosophia → Reflecties over de 1ste filosofie (Hoe aan 1ste filosofie beginnen?) Filosofie BA1 Tabula rasa → begin vanaf 0 Methodische twijfel → Je moet alles in twijfel trekken. Wanneer je dat doet, is er slechts één zekerheid: dat je twijfelt (Augustinus). Twijfelen is denken, en denken is filosofisch. Zo bereik je de 1ste uitgangspunt: ‘het denkend ik’ ‘Archimedisch punt’: zekerheid → daarom niet per se waarheid Page 27 Cognito ergo sum → Afgeleid van ‘het denkend ik’. MAAR: volgens Freud kan een denkend persoon ook een schim zijn, omdat we denken in een schimmenwereld. ‘Idées claires et distinctes’ → zijn zekerheden ‘ik denk’ (denkend subject) God Materiële wereld Denken intern Uitwendigheid extern God Als er intern iets aanwezig is, moet het extern ook aanwezig zijn. 2de uitgangspunt (afgeleide zekerheid) 3de afgeleide zekerheid → als ik denk & ik ben, moer er een beginpunt zijn Descartes: onze zintuigen bedriegen ons: ← potlood is recht, wij nemen het waar als gebogen MAAR: Gevangen in het denken: er is geen garantie dat wat je denkt overeenkomt met de werkelijkheid. → Oplossing God: Hij bedoelde het zo, dat wat ik denk juist is. Garantie/brug tussen extern & intern. MAAR GOD IS ZELF EEN IDEE CLAIRE ET… → Cirkelredenatie: God is de waarborg (verzekering) en de verzekerde tegelijk. Descartes probeerde godsbewijs te leveren. → God bied de waarheid aan om de werkelijkheid onder ogen te zien. c. Gevolgen Binnenredelijk: deductief → De nieuwe filosofische traditie vertrekt van het binnenredelijke. Deductieve methode: Vertrekken vanuit het binnenredelijke en hieruit verschillende zaken afleiden. Dualisme (lichaam en geest) + intern & extern,… → Niets betrouwbaar over de buitenwereld = lichaam, Enkel betrouwbaar wat aan ons verschijnt (geest). Verband tussen lichaam & geest bevindt zicht volgens Descartes in de pijnappelklier. (Niet erg overtuigend). Dit dualisme komt ook terug bij Sartre. Het is dus niet zo snel opgelost. Het subject → Vanaf Descartes is elke vorm van filosoferen een subjectsfilosofie. Jean Paul Sartre (1905 – 1980) ‘en soi’ / ‘pour soi’ ‘En soi’ = iets dat op zichzelf is en blijft. Mist de vrijheid om zichzelf te ontwerpen. Filosofie BA1 Page 28 ‘Pour soi’ = iets dat vóór zichzelf uitreikt, voor zichzelf uit projecteert. → Wanneer een mens zichzelf niet ontwerpt/realiseert, wordt hij herleid naar een ‘en soi’. Sartre is tegen de Kerk want deze wilt voorkomen dat de mens zichzelf ontwikkeld. → De Kerk reduceert mensen in een ‘en soi’. Sartre: “Veroordeeld tot de vrijheid” (over de mens). Kwade trouw: ontrouw zijn aan de wezenlijkheid van de mens, namelijk zichzelf ontwerpen. 3. De ‘Verlichting’ (17e – 18e eeuw) Volgen vooral de Aufklärung. Deze was i.t.t. de Franse Verlichting niet zo sterk tegen de Kerk gericht. Laatste zin slaat op: censuur, maar ook ideologie, het geloof, indoctrinatie, etc. waar men niet meer zelfstandig denkt, maar iets doet omdat onze ideologie ons dit voorschotelt. Vb/ nu: reclame ‘Verlichting betekent het uittreden van de mens uit de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. (…) Men is zelf schuldig aan deze onmondigheid, wanneer de oorzaak van de onmondigheid niet ligt in een gebrek aan verstand maar in een gebrek aan vastberadenheid en moed om zonder leiding van een ander zich te bedienen van zijn verstand. (…) Als voorwaarde voor de Verlichting bestaat geen andere vereiste dan de vrijheid, (…) in alle opzichten van zijn verstand in het openbaar gebruik te maken. (…) Overal wordt de vrijheid beknot’ (Immanuel Kant, Beantwoording van de vraag: ‘Wat is Verlichting?’) Het gaat niet om een gebrek aan verstand, maar eerder om een gebrek aan moed & vastberadenheid. Dus ook zij die een gebrek aan verstand hebben, moeten zich toch moedig opstellen om gebruik te maken van dat verstand. Deze moed is de vrijheid. Kant komt op voor een debatcultuur, in discussie gaan in het openbaar, etc. → Kant is niet per se tegen het geloof & de kerk, maar je moet je geloof ZELF op een rationele wijze hebben gekozen. 3.1. Rationalisme en empirisme Discussie over de betrouwbaarheid van onze kennis - Rede / zintuigen → Rede = De meest betrouwbare kennisbron. Sterk accent op de rede door de romantiek, die zich vooral op het gevoel focust. → Zintuigen = Onze eerste kennisbron - Aangeboren ideeën / wit blad papier → Aangeboren ideeën zijn: ik, God, buitenwereld. Elk mens heeft deze 3 ideeën al in zich. De aangeboren ideeën zijn dus vooraf gegeven. → Wit blad papier: Een kind doet zintuigelijke ervaringen op en bouwt zijn kennis van de werkelijkheid op basis daarvan uit. Dit is achteraf kennis opdoen. - A priori / a posteriori - Analytisch oordeel / synthetisch oordeel → Analytisch oordeel: 3 ‘idees’, daaruit kunnen we zaken ontleden, maar er komt niet echt ‘nieuwe’ kennis bij. → Synthetisch oordeel: brengt wel nieuwe Filosofie BA1 Page 29 kennis bij, we brengen verschillende ervaringen samen tot een synthese, en doen zo nieuwe kennis op. - Noodzakelijk / contingent → Noodzakelijk: elk onderdeel van een analyse hoort noodzakelijk bij het geheel. → Contingent: toevalligheden, die we opmerken, niet noodzakelijk. → Deductief: vertrekt vanuit ideeën, zekerheden. → Inductief: vertrekt vanuit zintuigen → observaties. - Deductief / inductief De Franse verlichting was vooral gericht tegen de katholieke Kerk. Leibniz, een Duits filosoof, heeft willen aantonen dat we in de best mogelijke wereld leven. Zijn Theorie: In deze wereld kunnen we het kwaad ervaren. Dat kwaad ervaren we alleen doordat de mens te klein en te nietig is om het te doorzien. Maar God is goedheid, en hij heeft alleen maar goede dingen geschapen, zijn plan is goed, wij mensen zien dit gewoon niet. In 1755 was er een grote aardbevind & een tsunami in Lissabon. Dit gebeurde op 1 november (= Allerheiligen). Het was een culturele- en een natuurramp. → Goedheid van God? Voltaire maakt de theorie van Leibniz belachelijk. Hij schijft een toneelstuk, ‘Optimisme’. Daarin is Candide de hoofdfiguur. Alles gaat goed met hem, hij is getrouwd met zijn grote liefde, is gelukkig, etc. Maar dan breekt een oorlog uit, zware tocht, tegenspoed, ramp… Hij komt terug bij zijn vrouw (al haar schoonheid kwijt) en schoonmoeder (cliché). Alle zin van het leven is verloren. Maar Candide blijft optimist. Slotzin: Als alle zin van het leven weg is, moet men de tuin bewerken. → Natuur houdt je bezig → Het ligt in de menselijke natuur om zorge te dragen voor dingen. 3.2. DAVID HUME (1711 – 1776) Schots filosoof, vertrekt vanuit de zintuigen. Onze zintuigen vangen prikkels op: - Rood - Glad - Sappig - Rond - Fris Verschillende mensen kunnen dit tot verschillende objecten synthetiseren Vb/ appel of tomaat a. Empirisme → “Onze zintuigen vormen de eerste kennisbron b. Impressions and ideas → prikkels/indrukken die we omvormen tot ideeën → synthese ↓ wijst op c. Imagination → 3 wetten om aan te wijzen hoe onze verbeelding werkt, maar hoe we ons daardoor ook kunnen vergissen. o Wet van gelijkenis → We zijn geneigd om gelijkaardige zaken te synthetiseren, maar kunnen ons vergissen. o Wet van tijdelijk en ruimtelijk verband → synthetiseren van tijd & ruimte: ‘at the wrong place at the wrong time’. Filosofie BA1 Page 30 o Wet van causale verbanden → Als er een zekere nabijheid is tussen objecten die gaan botsen, zien we het 1ste als oorzaak van het 2de. d. Associaties en Belief → Het ‘ik’, God & de buitenwereld: Believes i.p.v. idees claires. We gaan ervan uit dat de zon morgen opkomt → associatie. We geloven dat er van nieuwe dagen sprake zal zijn. e. Scepticisme → We kunnen ons vergissen; wanneer we vertrekken van zekerheden en syntheses maken. Psychologisering van de (subject)filosofie? → Welke procedures doorloopr ons verstand om tot verschillende uitspraken te komen? Empirische wetenschappen → Empirisme leidt tot ontwikkeling van positieve wetenschappen: men baseert zich op zintuiglijke waarnemingen, observaties. Hierin vinden we wiskundige wetmatigheden terug. 3.3. IMMANUEL KANT (1724 – 1804) a. Rationalisme én empirisme → Probeert synthetische oordelen(empirisme) te vinden die a priori (rationalisme) kunnen gelden. → Zo wetenschappen verklaren. Kritik is geen aanval, maar ontleding, het zoeken naar de mogelijkheidsvoorwaarde(n). Wat moet aanwezig zijn om van verstand te kunnen spreken? o o o o Empirie → indrukken zullen kennis opleveren Mogelijk dezelfde synthese vr iedereen ( ≠ sceptisme Hume) Iets doen met indrukken → kennis DUS activiteit gaat uit van de mens b. Kritik der reinen Vernunft – kenvermogens Empirisch: onbeschreven blad, kennis verwerven ahv indrukken. Die krijgen we niet zomaar, we synthetiseren die indrukken tot een persoonlijk syntheseresultaat. Kant zocht de mogelijkheidsvoorwaarde van de synthese. o Zintuiglijkheid (vormen van tijd & ruimte) → 1ste indruk is van tijd & ruimte: het gebeurt nu & op deze plaats. Noodzakelijk om een feit weer te kunnen geven. o Verstand (schema’s: kwantiteit, kwaliteit, modaliteit, relatie) → 4 hoofdschema’s met telkens 3 varianten. Kwantiteit: Maakt kennis mogelijk op een objectieve manier: vb. boom meter voor objectieve kennis. o Fenomenale → feiten, beschrijven van de werkelijkheid. o Het ‘Ding an sich’ is onkenbaar → Weten/voelen niet wat het is om een ander te zijn. Kunnen zeggen WAT iemand is, niet WIE: eigenschappen kunnen aan Filosofie BA1 Page 31 meerdere personen toe te schrijven zijn. Geest inhoudelijk leeg bij geboorte. Formeel zijn categorieën aangeboren (mechanisme van de geest) → steunen op de zintuigen o Rede (ideeën = algemene begrippen) o Het noumenale → niveau van de rede. Vanuit 3 ideeën: ik, God, de wereld. o Transcendentale illusie → Fenomenale gelijkstellen aan noumenale Men meent dan categorieën van fenomenen te kunnen toepassen op nomenen. o Kennis van de natuur → natuurkunde c. Kritik der praktischen Vernunft – de morele vrijheid o Morele vrijheid is geen willekeur (laatste is fenomenaal, afhankelijk van neigingen, gevoelens, etc.) → Vraag naar het handelen: → Hoe handelen om goed te handelen? → Ethisch handelen is handelen uit vrije wil. → vorm van vrijheid veronderstellen om van ethiek te spreken. → Morele vrijheid is geen willekeur: → Vrijheid gedetermineerd: slaaf van onze instincten. → Vrijheid willekeurig: slaaf van ons lichaam, van onze lusten. →Morele vrijheid is rationele vrijheid o o o o o Verwijst naar noumenale/ de ideeën Idee van het Ik nodig om verantwoordelijkheid te nemen We kunnen ze niet bewijzen, maar gaan er vanuit dat ze bestaan: Ideeën worden postulaten (uitgangspunten) “Für wahr halten” (alsof ze waar zijn) Maximes: Subjectieve regels die zeggen wat het subject (ik) goed of belangrijk vindt Wordt algemene regel als maxime veralgemeenbaar is → categorische imperatief Rationele vrijheid gebaseerd op: Verantwoordelijkheid Universaliseerbaarheid o Daarom postulaten, ‘für wahr halten’ van ideeën (alsof ze waar zijn) o Wat betekent ‘objectiviteit’ als het “Ding an sich” onkenbaar is? Waar zijn we dan nog zeker van? d. Kritik der Urteilskraft – oordellsvermogen o Filosofie BA1 Hoe morele goede (= idee) toch presenteren, opdat een (morele) doelmatigheid mogelijk zou zijn en opdat het handelen beoordeeld zou kunnen worden? Page 32 - - o Kloof tussen theorie en praktijk – twee verschillende werelden → spanning tussen kennis en betekenis. o Probleem van het oordeelsvermogen: ‘overgang’ tussen theoretische en praktische rede (een brug slaan). Wat is de status van die brug (postmodern/modern). Hoe weten we of er (morele) vooruitgang is? → Hoe weten we of er morele vooruitgang is? Jean-François Lyotard (1924 – 1998) Het enthousiasme is een ‘teken’ van morele vooruitgang Vermogens zijn zinfamilies (eilanden – Archipel) Taalspelen (Wittgenstein), genres: cognitief – descriptief, ethisch, esthetisch, retorisch,… Aanknoping van zinnen binnen hetzelfde genre wordt door kardinale vraag geregeld Maar overgang tussen heterogene zinfamilies is steeds problematisch. Hier is geen regel (dat zou een metataal zijn, is opnieuw een genre). Probleem van de ‘grote verhalen’ Archipel van heterogene genres – “ de kritische rechter” o Kant: bepalen oordeel (binnen het genre (= de doctrine)) subsummeren onder een algemene regel; reflexief oordeel (tussen de genres) geen regel beschikbaar o Lyotard wil zich concentreren op reflexief oordeel “de Armiraal” ‘Kritik der politischen Vernunft’ Le différend: geschil (reflexief, ideeën) Geding (le litige) (bepalend, geldt enkel binnen het genre) Gevaar voor usurpatie door bepalend oordeel Hierover getuigen, getuigen over het geschil, d.i. het onbepaalbare, het onbedwingbare Lyotards filosofie is een constante verwijzing naar het onbedwingbare (de kindertijd). Dit is het verzet van de filosoof (zoekt zijn regel, idioom, die steeds moet worden vernietigd, anders bepalend) 4. De negentiende eeuw 4.1. Het Duitse idealisme - Subjectief idealisme (JOHANN GOTTLIEB FICHTE (1762 – 1814)) - Objectief idealisme (FRIEDRICH WILHELM SCHELLING (1775 – 1854)) 4.2. GEORG WILHELM FRIEDRICH HEGEL (1770 – 1831)) a. Kant : - Fenomenale en noumenale werkelijkheid - Probleem van het Ding an sich b. ‘Alles is geest’ – Bewustzijnsfilosofie c. Absoluut idealisme d. Dialectiek: these – antithese – synthese - de ‘Aufhebung’ e. Zelfontplooiing van de geest Filosofie BA1 Page 33 f. - op-zichzelf-zijn - vervreemding van zichzelf - terugkeer Filosofie als systeem - Logica Natuurfilosofie - Filosofie van de geest o Subjectieve geest o Objectieve geest o Absolute geest Marx en de neomarxisten Hoofdstuk 4: Hedendaagse Wijsbegeerte 1. De ‘marge’ vervaagt 2. NIETZSCHE en HEIDEGGER 3. HUSSERL en SARTRE - Fenomenologie Existentialisme 4. Taalfilosofie - WITTGENSTEIN 1 ‘Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen’. WITTGENSTEIN 2 Taalspelen LÉVI-STRAUSS, FOUCAULT, LACAN Het structuralisme – de talige structuur van de werkelijkheid 5. Modernen en postmodernen - JÜRGEN HABERMANS vs. JEAN-FRANÇOIS LYOTARD Het lijkt een vaak onhebbelijke gewoonte te zijn om filosofen onder te brengen in een bepaalde stroming of in een of ander "-isme". Echter zijn filosofen meestal zelf verantwoordelijk voor deze gang van zaken, hoewel ze zich tegelijkertijd bewust zijn van het gevaar van een mogelijke ideologisering die zij als filosoof juist willen ontmaskeren. Filosofische stromingen zijn voor hen slechts aanwijzingen, verzamelnamen, nooit een gedachtengoed waarmee zij zich volledig identificeren. De identiteit van de filosoof is steeds en tegelijk een niet-identiteit - alsof dit alleen voor filosofen zou gelden! Iets gelijksoortigs zou men ook van het modernisme en het postmodernisme kunnen zeggen. Zo wil men deze stromingen met namen en vaak ook met geografische plaatsen verbinden: modernisme met Jürgen Habermas in Duitsland en postmodernisme met o.a. Jean-François Lyotard en Jacques Derrida in Frankrijk. Het zijn deze filosofen geweest die de discussie tussen modernisme en postmodernisme op gang hebben gebracht, maar het zijn beslist niet de enigen die in het debat betrokken zijn. Het zou ook niet juist zijn Filosofie BA1 Page 34 te beweren dat de discussie uitsluitend een kamp is tussen Duitsers en Fransen. Ook in de Verenigde Staten is het debat volop aan de gang. En, er zijn Duitsers die uitgesproken postmoderne standpunten innemen, zoals bijv. Peter Sloterdijk en Odo Marquard en Fransen, zoals Alain Finkielkraut, die zich daarom niet tot de modernen rekent maar toch minstens het postmodernisme bekritiseert en bekampt. * De inzet van het postmodernisme-debat is ongetwijfeld de Verlichting (de "Aufklärung"), niet in de eerste plaats de Idee van de Verlichting maar wel de Verlichting als project. De centrale vraag is, of de Verlichting al dan niet gerealiseerd kan worden. Modernen zullen hierop positief antwoorden, postmodernen eerder negatief. Wanneer modernen het verlichtingsproject koppelen aan de ontwikkeling van onze beschaving - als het project van onze beschaving - dan ligt het voor de hand dat zij het postmodernisme conservatisme verwijten. Hierdoor wordt het debat op een andere wijze gekwalificeerd, m.n. als een debat tussen progressieven en (neo-) conservatieven. "Verlichting is het uittreden van de mens uit de onmondigheid die hij aan zichzelf te wijten heeft". Deze definitie is de openingszin van een artikel van Immanuel KANT - het filosofische boegbeeld van de Verlichting - dat de titel kreeg: "Beantwoording van de vraag: Wat is Verlichting?" In een voor hem eerder ongebruikelijke polemische stijl formuleert Kant daarin wat we onder Verlichting moeten verstaan. Naast verscheidene toelichtingen over de onmondigheid en over het vrij en openlijk gebruik van de rede, is het opmerkelijk dat Kant zich niet echt uitspreekt over een historische ontwikkeling die zou kunnen leiden tot de realisatie van de Verlichting. "Wanneer (..) gevraagd wordt: Leven wij nu in een verlichte tijd? dan is het antwoord: Neen, maar wel in een tijd van verlichting". M.a.w., er zijn in deze tijd misschien wel aanwijzingen "dat de mensen, zoals de zaken er nu voorstaan, over het geheel genomen, reeds in staat zouden zijn of zelfs (..) in staat gesteld zouden kunnen worden, (...) zich zeker en goed van hun eigen verstand te bedienen zonder de leiding van een ander", maar hieraan ontbreekt nog zeer veel. Het uittreden uit de onmondigheid is voor KANT nog zeker niet voltooid. Bovendien laat hij ons in het ongewisse over de reële mogelijkheden ooit in een "verlichte tijd" te kunnen leven. Integendeel wijst hij aan het eind van zijn artikel de lezer op "de bevreemdende, niet verwachte loop van menselijke aangelegenheden", op het feit dat daarin bijna alles paradoxaal is. Tegelijk met het uittreden uit de onmondigheid stelt men onoverschrijdbare grenzen vast. In de bepaling van KANT is Verlichting eerder een idee. Een idee waarop men zich kan afstemmen. In die zin kan men bij Kant nog niet spreken van een project van de Verlichting, wanneer men onder project verstaat, het formuleren van doelstellingen met de intentie deze binnen een bepaald historisch verloop te realiseren. Het is eerder in de na-kantiaanse periode dat de Verlichting werd opgevat als een project. HEGEL en MARX verbonden de Verlichting met een historisch proces dat zich in een dialectische beweging (these/antithese/synthese) zou ontwikkelen. Het einddoel van het historisch proces bestaat in de opheffing van de tegenstellingen, in het synthetisch tot Filosofie BA1 Page 35 eenheid brengen van de tegengestelde krachten. Voor Hegel zou deze eenheid tot stand komen in de Absolute Geest, voor MARX in de Klassenloze Maatschappij. Vooral bij MARX zien we hoe de verlichtingsidealen gekoppeld worden aan een historisch-dialectisch proces en hoe "het uittreden uit de onmondigheid" overeenstemt met emancipatiestrijd die zichzelf uiteindelijk zal opheffen. * Modernen en postmodernen geven en andere interpretatie aan de Verlichting. Modernen hebben KANT op een hegeliaanse en marxistische manier gelezen, postmodernen willen Kant nauwgezet herlezen. Dit wil echter niet zeggen dat de postmodernen pretenderen dat zij KANT op een meer authentieke, niet-geperverteerde wijze zouden hebben gelezen. Zij willen eerder aantonen dat Kant, beter: dat "teksten" op verschillende manieren kunnen worden gelezen. Maar door deze verschillen op de voorgrond te plaatsen lijken zij nog weinig belang te hechten aan de oorspronkelijke bedoelingen van de auteur. Zij lijken een overeenstemming van de interpretatie van de lezer met de bedoelingen van de auteur weinig of minder belangrijk te vinden en zelfs als onmogelijk te beschouwen. Is er dan nog een criterium voorhanden om de ene interpretatie boven een andere uit te kiezen? Zijn m.a.w. alle interpretaties dan gelijkwaardig? Is er dan geen criterium meer dat ons op zijn minst in staat zou stellen de waarheid steeds dichter te benaderen? Leidt het postmodernisme niet tot een impasse? Of getuigt het reeds van die impasse, waarin alles kan? Of zijn deze vragen nog al te modernistische interpretaties van het postmodernisme? 6. De moderniteit herschrijven - - Lyotard en Jacques Derrida (deconstructie) Geen relativisme Zowèl binnen, als buiten, zuiver als onzuiver… De ethiek van de deconstructie Filosofie als blijven (her)schrijven Filosofie BA1 Page 36