Uitwerking tentamen Calculus 1 (2DB80), januari 2012. Deel A √ √ 2 2 2 1 2 x + 3 en log x− log x + 3 = 1. We kunnen log(x+3) schrijven als log 2 x x 2 . De vergelijking wordt dus 2 log √ = 1, waaruit volgt log √ x+3 x+3 x x2 √ = 2. Kwadrateren levert = 4, wat herschreven kan worden als x+3 x+3 x2 − 4x − 12 = 0. De oplossingen van deze vierkantsvergelijking zijn x = 6 en x = −2. Echter x = −2 voldoet niet aan de oorspronkelijke vergelijking. De enige oplossing is dus x = 6. 2. Gebruik de formules cosh x = 21 (ex + e−x ) en sinh x = 12 (ex − e−x ) . De verge√ √ lijking wordt dan 41 (ex + e−x ) (ex − e−x ) = 2, dus e2x − e−2x = 4 2. Noem √ 1 1 e2x = X, dan is e−2x = , en de vergelijking wordt X − = 4 2, wat ook X X √ 2 geschreven kan worden als X − 4 2X − 1 = 0. De oplossingen hiervan √ √ √ zijn 2x X = 2 2+3√ en X = 2 2 − 3. Omdat X = e voldoet alleen X = 2 2 + 3. √ 1 2x En uit e = 2 2 + 3 volgt x = 2 ln 2 2 + 3 . 3. (a) De functie arcsin 13 x is gedefinieerd voor −1 ≤ 13 x ≤ 1, dus voor −3 ≤ x ≤ 3. Voor x = ±3 volgt arcsin 31 x = ± 12 π, en tan ± 12 π is niet gedefinieerd. Het domein van de functie f (x) is dus het open interval (−3, 3). (b) Voor positieve x kunnen we de volgende rechthoekige driehoek bekijken: 3 x α √ 9 − x2 In deze driehoek geldt sin α = 1 x, 3 dus arcsin 13 x = α. En dan lezen x we uit de driehoek af dat tan arcsin 31 x = tan α = √ Voor 9 − x2 x ≤ 0 volgt de gelijkheid uit tan arcsin 31 x = − tan arcsin − 31 x = −x x −p =√ . 2 9 − x2 9 − (−x) x−2 1 1 = lim = . x↓2 x↓2 (x − 2)(x + 3) x↓2 x + 3 5 −(x − 2) −1 1 lim f (x) = lim = lim =− . x↑2 x↑2 (x − 2)(x + 3) x↑2 x + 3 5 4. (a) lim f (x) = lim (b) Omdat lim f (x) 6= lim f (x) bestaat lim f (x) niet; de discontinuı̈teit is dus x↓2 x→2 x↑2 niet ophefbaar (de grafiek vertoont een sprong bij x = 2). 5 5. Voor de functie f (x) = (x5 + x + 2) 2 geldt dat de afgeleide 3 f 0 (x) = 52 (x5 + x + 2) 2 (5x4 + 1) . Bepalen van f −1 (32) betekent oplossen van 1 5 (x5 + x + 2) 2 = 32 met als (enige) oplossing x = 1, dus f −1 (32) = 1. Dan geldt voor de afgeleide van f −1 voor x = 32: 0 f −1 (32) = 1 f 0 (1) = 1 . 120 Deel B 6. Impliciet differentiëren: 2 (x2 + y 2 ) (2x + 2yy 0 ) = 2(x − y)(1 − y 0 ). Invullen van x = 1, y = −1 levert y 0 = 1. De vergelijking voor de raaklijn wordt dan: y = −1 + 1 · (x − 1) = x − 2. √ 1 1 3 1 7. Voor de functie f (x) = 2 x geldt f 0 (x) = x− 2 = √ en f 00 (x) = − x− 2 . 2 x |f 00 (x)| 1 Formule voor de kromming:κ = 32 . We moeten oplossen κ = 16 , 2 1 + (f 0 (x)) 3 1 −2 − 2 x 1 1 1 1 1 dus 3 = 16 . Hieruit volgt dat 32 = 2 23 = 2 (x + 1) 2 1 1 3 x2 1 + 1+ x x 3 (x + 1) 2 = 8, dus x + 1 = 4, en de oplossing is dus x = 3. 8. Breng de vergelijking van de kegelsnede in standaardvorm. Schrijf eerst 4x2 + 8x + 2y 2 − 8y = 12 als 4 (x2 + 2x) + 2 (y 2 − 4y) = 12. Vervolgens kwadraat afsplitsen: 4 ((x + 1)2 − 1) + 2 ((y − 2)2 − 4) = 12, ofwel 4(x + 1)2 + 2(y − 2)2 = 24. Deel nu door 24, en de standaardvorm wordt: (x + 1)2 (y − 2)2 + = 1. 6 12 Dit is een ellips, waarbij de hoofdas √ is. Het middelpunt is het punt √ verticaal (x0 , y0 ) = (−1, 2). Schrijf c =√ 12 − 6 = 6. Dan zijn de √brandpunten de punten (x0 , y0 − c) = −1, 2 − 6 en (x0 , y0 + c) = −1, 2 + 6 . √ 9. Substitueer 1 + x = u, dus x = (u − 1)2 . Dan wordt dx = 2(u − 1) du, en de grenzen worden u = 1 en u = 2. De integraal gaat dan over in: 2 Z 2 Z 2 2(u − 1) 2 2 1 2 1 1 du = − du = − + = . u4 u3 u4 u2 3 u3 1 6 1 1 10. Pas partiële integratie toe: Z Z √ 2 3 2 3 1 2 x ln(2x) dx = x ln(2x) − x 2 · dx = 3 3 x Z 2 3 2 1 2 3 4 3 2 x ln(2x) − x 2 dx = x 2 ln(2x) − x 2 + c. 3 3 3 9 2