12 Kwartiel 1, week 5 Leerstof: § 1.2 § 1.3 § 1.4 (tot The Method of Bisections, niet Examples 4.2, 4.3 en 4.8) § 1.5 Onderwerpen: sin x = 1. x→0 x • Het berekenen van limieten, rekenregels, insluitstelling. • Het begrip limiet, eenzijdige limiet, lim • Continuïteit in een punt en op een interval, discontinuïteiten, continuïteit van sommen, producten en quotienten van continue functies, de tussenwaardestelling. • Oneindige limieten en limieten in oneindig. 1 • Limieten van rationale functies, verticale en horizontale asymptoten. 2 lim f (x) = L x↑a betekent: de functiewaarden f (x) naderen naar L als x van links nadert naar a; boek: lim f (x) x→a− lim f (x) = L x↓a betekent: de functiewaarden f (x) naderen naar L als x van rechts nadert naar a; boek: lim f (x) x→a+ N.B. De functiewaarde f (x) hoeft daarbij voor x = a niet gedefinieerd te zijn. Als zowel lim f (x) en lim f (x) bestaan, en x↑a x↓a lim f (x) = lim f (x) = L dan bestaat lim f (x) = L. x↑a x→a x↓a Dit betekent dus: de functiewaarden f (x) naderen naar L als de variabele x naar a nadert, ongeacht van welke kant. 3 √ Bekijk de functie f (x) = x2 + 9 − 3 . 2 x Tabel van functiewaarden in de buurt van x = 0 : x 0.1 0.01 0.001 0.0001 0.00001 0.000001 f (x) 0.1666204000 0.1666700000 0.1670000000 0.2000000000 0 0 Grafiek van f (x) voor −10−7 ≤ x ≤ 10−7 : 0.5 0.4 0.3 0.2 0.1 -1. ´ 10-7 -5. ´ 10-8 5. ´ 10-8 Wat is nu lim f (x)??? x→0 4 1. ´ 10-7 Rekenregels voor limieten. Stel dat lim f (x) en lim g(x) beide bestaan. Dan geldt: x→a x→a • lim cf (x) = c lim f (x) voor elke constante c. x→a x→a • lim (f (x) ± g(x)) = lim f (x) ± lim g(x). x→a x→a x→a • lim (f (x) · g(x)) = lim f (x) · lim g(x). x→a x→a x→a lim f (x) f (x) x→a • lim = als lim g(x) 6= 0. x→a g(x) x→a lim g(x) x→a Insluitstelling Stel dat f (x) ≤ g(x) ≤ h(x) voor alle x in een interval (c, d) en dat lim f (x) = lim h(x) = L. x→a x→a Dan geldt dat ook lim g(x) = L. x→a 5 Definitie Een functie f (x) heet continu voor x = a als: • f (x) is gedefinieerd voor x = a, • lim f (x) bestaat, x→a • lim f (x) = f (a). x→a Als f (x) niet continu is voor x = a dan heet f (x) discontinu voor x = a. 6 Combineren van continue functies: Als f (x) en g(x) continu zijn voor x = a dan • f (x) ± g(x) is continu voor x = a • f (x)g(x) is continu voor x = a f (x) • is continu voor x = a mits g(a) 6= 0 g(x) • als f (x) continu is voor x = g(a) dan is de samengestelde functie f (g(x)) continu voor x = a. Tussenwaardestelling Stel dat f (x) continu is op het gesloten interval [a, b] en dat W een getal is tussen f (a) en f (b). Dan is er minstens één getal c ∈ [a, b] met f (c) = W. Gevolg Als f (x) continu is op [a, b] en f (a) en f (b) hebben verschillend teken dan heeft f (x) minstens één nulpunt op het interval [a, b]. 7