AMNE - Dienst Mer Nota Datum 11 maart 2013 Datum actualisatie 1 april 2015 Onderwerp Handleiding stadsontwikkelingsprojecten (actualisatie) Rubrieken II, 10 b en III, 10 b Inhoud 1. Doel ...............................................................................................................................................................3 2. Rubrieken......................................................................................................................................................3 3. Definities en begrippen ................................................................................................................................4 3.1 Stadsontwikkelingsprojecten ........................................................................................................................ 4 3.2 Parkeerterreinen ...........................................................................................................................................6 3.3 Woongelegenheden ......................................................................................................................................7 3.4 Brutovloeroppervlakte (bvo) handelsruimte ................................................................................................8 3.5 Verkeersgeneratie en Personenauto-equivalenten (pae).............................................................................8 3.6 Pieken ............................................................................................................................................................9 4. Wat valt onder rubriek 13 “wijziging en uitbreiding van Stadsontwikkelingsprojecten”?......................11 4.1 Wijzigings- en uitbreidingrubrieken van bijlage II en III ..............................................................................11 4.2 Wanneer is een wijzigings- en uitbreidingsrubriek van toepassing ............................................................11 5. Wanneer welke vorm van milieubeoordeling ...........................................................................................15 5.1 Rubriek 10 b) van bijlage II: project-MER of ontheffing..............................................................................16 5.2 Rubriek 10 b) van bijlage III: project-MER of project-m.e.r.-screening ......................................................16 6. Inhoud van de project-m.e.r.-screeningsnota bij vergunningsaanvragen voor projecten “stadsontwikkeling” ...................................................................................................................................17 6.1 Inleiding .......................................................................................................................................................17 6.2 Inhoud van de project-m.e.r.-screeningsnota ............................................................................................18 Bijlagen: voorbeelden van project-m.e.r.-screeningsnota’s ....................................................................................25 Bijlage 1: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. een vormvrije nota: verkaveling van 4 loten .........................................25 Bijlage 2: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: verkaveling van 4 loten in effectief overstromingsgevoelig gebied...............................................................................................................................26 Bijlage 3: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: verkaveling van 50 loten ................................32 Bijlage 4: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: handelsvestiging (grootwarenhuis) ...............39 Bijlage 5: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: school .............................................................46 Bijlage 6: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: gemengd project (wonen & handel) ..............53 Toetsingsschema’s Toetsingsschema ter bepaling of een project onder de definitie van stadsontwikkeling valt ...................................10 1. Doel Deze handleiding heeft in de eerste plaats tot doel de projectcategorie “stadsontwikkelingsprojecten”, zoals vermeld in rubriek 10 b) van de bijlage II en de bijlage III van het project-m.e.r.-besluit van 10 december 20041, nader toe te lichten en zodoende meer duidelijkheid te scheppen over de projecten die hieronder vallen. Daarnaast tracht deze handleiding een aantal aandachtspunten mee te geven aan de betrokken overheid die instaat voor de screeningsbeslissing over projecten die onder de bijlage III van het project-m.e.r.-besluit vallen, alsook aan de initiatiefnemers van stadsontwikkelingsprojecten, die instaan voor het aanleveren van de nodige informatie om deze beslissing op te baseren. De handleiding is enkel van toepassing op vergunningsplichtige (wijzigingen en/of uitbreidingen aan) stadsontwikkelingsprojecten2. Indien voor een bepaald project geen vergunning nodig is, dan dient deze handleiding niet doorlopen te worden. Deze handleiding dient, aanvullend op de regelgeving, als een richtinggevend instrument beschouwd te worden. De handleiding is een “levend document”, dat zich gaandeweg verder aan de praktijk kan aanpassen. Voorliggende handleiding betreft een actualisatie van de versie van 11 maart 2013 en bevat een aantal verduidelijkingen en aanvullingen met betrekking tot: • de interpretatie van de begrippen ‘stadsontwikkelingsproject’, ‘woongelegenheden’, ‘brutovloeroppervlakte handelsruimte’ en ‘parkeerterreinen’ met onder meer een toelichting met betrekking tot de omvang van een stadsontwikkelingsproject (zie hoofdstuk 3. Definities en begrippen) • de interpretatie van de wijzigings- en uitbreidingsrubriek van stadsontwikkelingsprojecten. (zie hoofdstuk 4.2 Wanneer is een wijzigings- en uitbreidingsrubriek van toepassing) • de bepaling van de m.e.r.-plicht voor stadsontwikkelingsprojecten. (zie hoofdstuk 5. Wanneer welke vorm van milieubeoordeling) • aandachtspunten bij het uitwerken van de discipline lucht in het kader van een project-m.e.r.-screening (zie hoofdstuk 6.2 Inhoud van en project-m.e.r.-screening). 2. Rubrieken De Europese MER-richtlijn (2011/92/EU)3 bevat volgende rubriek: Bijlage II, rubriek 10 b: “Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen.” 1 Het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage. In deze handleiding kortweg het project-m.e.r.-besluit. 2 Ook vergunningsplichtige functiewijzigingen kunnen in bepaalde gevallen onder rubriek stadsontwikkeling vallen, bijvoorbeeld wanneer de functie wonen of bedrijvigheid gewijzigd wordt naar handel. Ook een verkaveling ten behoeve van een stadsontwikkelingsproject dient gescreend te worden op mogelijke aanzienlijke milieueffecten. 3 Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. 3 De Europese MER-richtlijn werd omgezet naar Vlaamse regelgeving. Hierbij is de m.e.r.-rubriek ‘Stadsontwikkelingsprojecten’ opgenomen in bijlage II en bijlage III van het project-m.e.r.-besluit. Deze rubriek omvat de volgende projecten: Bijlage II, rubriek 10 b: “Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen, • met betrekking tot de bouw van 1.000 of meer woongelegenheden, of • met een brutovloeroppervlakte van 5.000 m² handelsruimte of meer, of • met een verkeersgenererende werking van pieken van 1.000 of meer personenauto-equivalenten per tijdsblok van 2 uur.” Bijlage III, rubriek 10 b: “Stadsontwikkelingsprojecten, met inbegrip van de bouw van winkelcentra en parkeerterreinen (projecten die niet onder bijlage II vallen)”. 3. Definities en begrippen In deze handleiding wordt ingegaan op de interpretatie van een aantal begrippen die in de rubrieken met betrekking tot “stadsontwikkelingsprojecten” gehanteerd worden. In eerste instantie wordt de invulling van “stadsontwikkelingsprojecten” toegelicht. Steunend hierop wordt vervolgens de interpretatie van “parkeerterreinen”, “brutovloeroppervlakte handelsruimte”, “woongelegenheden”, “verkeersgeneratie en personenauto-equivalenten (pae)” en “pieken” verder verduidelijkt. Tot slot bevat dit hoofdstuk op p.10 een toetsingsschema dat een globaal overzicht biedt van de type projecten die als stadsontwikkelingsprojecten beschouwd worden. Met behulp van dit schema kan in een eerste toetsing nagegaan worden of een specifiek project onder de definitie van “stadsontwikkelingsproject” kan vallen. 3.1 Stadsontwikkelingsprojecten In eerste instantie kan beroep gedaan worden op de interpretatie volgens de Europese Guidance4 “Interpretation of definitions of certain project categories of annex I and II of the EIA Directive” (European Communities, 2008). Het toepassingsgebied voor de rubriek ‘stadsontwikkelingsprojecten’ dient volgens deze Guidance ruim geïnterpreteerd te worden, rekening houdende met de doelstelling van de Europese project-m.e.r.-richtlijn (85/337/EEG) om projecten die mogelijk aanzienlijke effecten kunnen hebben op het leefmilieu door hun eigenschappen, omvang of locatie te onderwerpen aan een beoordeling van hun milieueffecten. Eigenschappen van stadsontwikkelingsprojecten In het algemeen kan gesteld worden dat stadsontwikkelingsprojecten projecten omvatten die betrekking hebben op de aanwezigheid van meerdere personen in functie van wonen, handelsactiviteiten en dienstverlening. Activiteiten die eerder industrieel van aard zijn vallen niet onder de rubriek 10 b). 4 In deze handleiding verder kortweg Guidance. 4 De reikwijdte van deze rubriek dient als volgt geïnterpreteerd te worden: bouw en exploitatie van projecten met gelijkaardige kenmerken als winkelcentra en parkeerterreinen, die stedelijk van aard zijn en een gelijkaardig type van milieu-impact veroorzaken, niettegenstaande het feit dat ze niet expliciet vermeld worden in de opsomming. Mogelijke milieueffecten, die volgens de Guidance typerend zijn voor ‘stadsontwikkelingsprojecten’, zijn onder meer: geluids- en verkeershinder tijdens bouwfase, verkeersgeneratie tijdens exploitatiefase, alsook ruimtegebruik, infiltratievermindering en visuele impact, enz. Woonontwikkelingen, ziekenhuizen, universiteiten, sportstadia, cinema’s, theaterzalen en busstelplaatsen zijn voorbeelden van projecten met gelijkaardige kenmerken, die expliciet in de Guidance vermeld worden. Het is dan ook vanzelfsprekend dat deze ontwikkelingen als een stadsontwikkelingsproject dienen beschouwd te worden. Projecten die qua functie of kenmerken vergelijkbaar zijn met deze projecten worden eveneens als stadsontwikkelingsproject beschouwd, ook zonder dat ze expliciet vermeld worden in de Guidance. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief): gevangenissen, rust- en verzorgingstehuizen, hotelcomplexen5, kinderdagverblijven, scholen, kantoren, handelsruimten, sporthallen, openbare zwembaden, cultuurzalen, feest- of evenementenzalen, concertzalen, congrescentra, mortuaria (met ceremoniële ruimte), crematoria (met ceremoniële ruimte), religieuze gebedsinrichtingen,… Ook tentoonstellingsruimten voor allerhande activiteiten, zoals expositieruimten, musea, tentoonstellingsruimten in functie van handelsactiviteiten zoals bv. toonzalen voor sanitair, keukens en dergelijke, worden hieronder begrepen. Indien er bij deze ruimtes voor tentoonstellingen ook verkoopsruimte aanwezig is, vallen deze bovendien ook onder het meer specifieke begrip handelsruimte6. Hiermee worden al een heel aantal categorieën vervat die onder de definitie vallen. Bovenstaande betreft echter een niet-limitatieve opsomming van categorieën, waarbij elk project geval per geval dient geïnterpreteerd te worden. Omvang De term stadsontwikkelingsproject duidt evenwel op projecten met een zekere omvang, zodat bepaalde kleinschalige projecten niet onder de rubriek “stadsontwikkelingsprojecten” worden beschouwd. De term “stadsontwikkelingsproject” duidt eveneens op projecten met een groter bedieningsgebied of intensiteit. Bepaalde categorieën, zoals woningen en parkeerplaatsen, kunnen hierbij enkel eenduidig op basis van aantallen omschreven worden. Andere categorieën, zoals handelsvoorzieningen, kantoren en praktijkruimten kunnen dan weer op basis van hun schaal beoordeeld worden. De schaal van de activiteit wordt hierbij beschouwd in relatie met de omvang van de eigenlijke activiteit. De term stadsontwikkelingsproject duidt hierbij op projecten met een grotere schaal, bedieningsgebied of intensiteit dan bijvoorbeeld een individueel ambacht. Locatie In relatie tot de locatie van deze projecten stelt de Guidance dat het project zou moeten gezien worden als ‘stedelijk’ van aard, ongeacht de eigenlijke locatie ervan. 5 Voor hotelcomplexen in buitenstedelijke zones is de m.e.r.-rubriek inzake toerisme en recreatie (rubriek 12 a).) eerder van toepassing. 6 Zie definitie brutovloeroppervlakte handelsruimte. 5 Dit principe werd tevens bevestigd door een uitspraak van het Europees Hof van Justitie (C-332/04, Commission v. Spain, 80-81). Bij deze uitspraak werd aangegeven dat de criteria die zijn opgenomen in bijlage III bij de Europese MER-richtlijn (85/337/EEG) (bijlage II van het D.A.B.M.) zowel een rol kunnen spelen binnen als buiten stedelijke gebieden en dat de mogelijke impact van vergelijkbare projecten niet verschilt afhankelijk van de ligging binnen of buiten de stad. Projecten met gelijkaardige kenmerken en gelijkaardige milieu-impact als ‘stadsontwikkelingsprojecten’ dienen zich dus niet noodzakelijk binnen ‘de stad’ te situeren om onder deze rubriek te vallen. Bovendien wordt in dezelfde uitspraak van het Europees Hof ook de omgekeerde stelling ontkracht, wat impliceert dat projecten die reeds gelegen zijn binnen, of dichtbij, een verstedelijkt gebied ook onder de stadsontwikkelingsrubriek kunnen vallen. Multi- en monofunctionele projecten Naast de locatie zou men zich ook kunnen afvragen of stadsontwikkelingsprojecten steeds “gemengde” projecten dienen te zijn, met andere woorden projecten met een combinatie van meerdere functies, bijvoorbeeld zowel wonen als handel. Dit blijkt echter niet zo uit de Guidance en blijkt ook uit een interpretatie van een gevoerde rechtspraakstudie7 in 2010. Stadsontwikkelingsprojecten kunnen dus zowel één enkele functie als een combinatie van functies omvatten. Bij het bepalen van de m.e.r.-plicht voor een project moet steeds het gehele project aan de relevante drempels van bijlage II worden getoetst. Zo moet bv. voor het bepalen van de m.e.r.-plicht voor een multifunctioneel stadsontwikkelingsproject met wonen, winkelen en een evenementenzaal aan de drempelwaarden getoetst worden voor zowel het aantal wooneenheden, de brutovloeroppervlakte handelsruimte als voor de totale verkeersgeneratie ten gevolge van het wonen, winkelen en de evenementenzaal. Als bij een gemengd stadsontwikkelingsproject één van de drempels van bijlage II wordt gehaald, dan valt het gehele project onder bijlage II. Relatie met andere rubrieken In een aantal gevallen kan een bepaald project onder twee of meer rubrieken ingedeeld worden. Volgens de Guidance maakt het in principe niet uit in welke rubriek een project wordt ingedeeld, zolang de projecten die aan een milieubeoordeling dienen onderworpen te worden uiteindelijk worden ondervangen door één van de rubrieken. Evenwel dient de relevantie van alle rubrieken afgetoetst te worden. 3.2 Parkeerterreinen In de van toepassing zijnde rubriek wordt expliciet aangegeven dat parkeerterreinen een stadsontwikkelingsproject zijn. Met parkeerterreinen worden grote open of overdekte ruimten voor het stallen van motorvoertuigen bedoeld. In de Europese Guidance worden busstelplaatsen expliciet vermeld als projecten die gelijkaardige kenmerken hebben als parkeerterreinen. Het is dan ook vanzelfsprekend dat busstelplaatsen als een parkeerterrein beschouwd moeten worden (zowel privaat als openbaar). 7 De Smedt, P. (LDR), Schoukens, H. (LDR) & Lavrysen L. (UGENT) (2010). “Overzicht en analyse van rechtspraak omtrent milieueffectrapportage”. Studie in opdracht van het departement LNE, dienst Mer. 6 Ook projecten die vergelijkbaar zijn met deze projecten qua functie of gelijkaardige kenmerken, zonder dat ze expliciet vermeld worden in de Guidance, dienen als parkeerterrein beschouwd te worden. Voorbeelden hiervan zijn: (ondergrondse) parkeergarages, parkeergebouwen,… Eén enkele parkeerplaats wordt echter niet beschouwd als een parkeerterrein en valt bijgevolg ook niet onder de rubriek stadsontwikkelingsprojecten. Onder de rubriek stadsontwikkelingsprojecten worden die parkeerterreinen met 2 of meer parkeerplaatsen beschouwd die ofwel een autonoom karakter hebben of die horen bij een bepaald stadsontwikkelingsproject (bv. grootschalige handelszaak). Private parkeerterreinen met 2 of meer parkeerplaatsen die ook een publiek karakter hebben en hierdoor een bepalende verkeersgeneratie kunnen teweegbrengen (bv. een bedrijfsparking die ’s avonds of tijdens het weekend voor het publiek wordt opengesteld) worden eveneens onder de rubriek stadsontwikkelingsprojecten beschouwd. Wanneer een parkeerterrein geen autonoom karakter heeft, maar in functie staat van een project dat op zich niet als een stadsontwikkelingsproject beschouwd kan worden, dan valt het parkeerterrein op zich niet onder de rubriek “stadsontwikkelingsprojecten”. Dit is bv. het geval wanneer bij een eengezinswoning, een kleinschalige handelszaak, een kleinschalig kantoor of kleinschalige praktijk een aantal parkeerplaatsen worden voorzien om de parkeerbehoefte voor de betreffende functie op te vangen. Een parking die enkel gebruikt wordt voor een bedrijf dat op zich geen stadsontwikkelingsproject is, wordt niet beschouwd als stadsontwikkelingsproject. Wordt daarentegen bij een bestaand stadsontwikkelingsproject een nieuw parkeerterrein voorzien of een bestaand parkeerterrein uitgebreid, dan wordt de realisatie ervan beschouwd als een uitbreiding van het bestaande stadsontwikkelingsproject. 3.3 Woongelegenheden Een woning wordt volgens de Vlaamse Wooncode (art. 2, §1, eerste lid, 31°) gedefinieerd als “elk onroerend goed of het deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor de huisvesting van een gezin of alleenstaande”. Eenzelfde “onroerend goed” kan echter uit meerdere woongelegenheden bestaan. Dit is het geval voor bv. een appartementsgebouw. Een woongelegenheid wordt dan ook gedefinieerd als een onroerend goed of deel ervan dat hoofdzakelijk bestemd is voor huisvesting van een gezin of alleenstaande. Deze huisvesting kan zowel permanent of tijdelijk zijn en is dus tijdsonafhankelijk. Voorbeelden van een woongelegenheid zijn een eengezinswoning8, een serviceflat, een appartement, een studentenverblijf, een kamer in een instelling voor de rust en/of verzorging van personen, een kamer in een hotel of gelijkaardig, … In bepaalde gevallen, zoals bv. bij een ziekenhuis, zal eerder de verkeersgeneratie doorslaggevend zijn voor het bepalen van de m.e.r.-plicht. Aangezien de term stadsontwikkelingsproject wijst op een zekere omvang, wordt een individuele woongelegenheid, zoals bv. een éénsgezinswoning, niet als een stadsontwikkelingsproject beschouwd. 8 Ook een tweede verblijf wordt als een woongelegenheid beschouwd. 7 Rekening houdende met de verschillende types van woongelegenheden en hun uiteenlopende groottes worden ook meerdere woongelegenheden die in totaal een bouwvolume van 1.000 m³ of minder hebben, niet als een stadsontwikkelingsproject beschouwd. Ook verkavelingen die in functie van een dergelijk project worden ontwikkeld kunnen niet m.e.r.-plichtig zijn. Ook de combinatie van een individuele woongelegenheid met een ondergeschikte wooneenheid die specifiek bedoeld is voor de huisvesting van maximaal 2 oudere of hulpbehoevende personen in het kader van “zorgwonen” of “kangoeroewonen” wordt niet beschouwd als een stadsontwikkelingsproject. 3.4 Brutovloeroppervlakte (bvo) handelsruimte Onder het begrip handel worden zowel (grootschalige) detailhandel als groothandel begrepen. Voor de definitie van brutovloeroppervlakte wordt hierbij verwezen naar de definitie zoals opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering dat de inhoud van het aanvraagdossier voor de stedenbouwkundige vergunning9 bepaalt, namelijk: “de som van de vloeroppervlakte voor alle bouwlagen, met inbegrip van de buitenmuren of vergelijkbare bouwdelen, uitgezonderd de vloeroppervlakte die uitsluitend wordt bestemd voor parkeerplaatsen10”. Voor het bepalen van de brutovloeroppervlakte handelsruimte dient niet enkel rekening gehouden te worden met de effectieve winkel- of verkoopsruimte (bestemd voor klanten), maar dienen ook opslagruimten, technische verdiepen (liftkokers, lokalen met verwarmingsinstallatie, e.a.) en andere ruimten die onlosmakelijk met het functioneren van de winkel(s) verbonden zijn, meegerekend te worden. Zo moeten overdekte ruimten, die bij de winkelactiviteiten horen maar eerder een publiek karakter hebben (vb. overdekte winkelhallen, overdekte binnenplaatsen/hallen…) ook in rekening gebracht te worden. Al deze ruimten hebben immers een bepalende rol in de generatie van milieueffecten, waarvan mobiliteitseffecten (en bijhorende hinderaspecten), ruimte inname en visuele impact de belangrijkste zijn. Wanneer de handelsruimten binnen één project verdeeld zijn over een aantal deelprojecten, dient de brutovloeroppervlakte van de handelsruimten samengeteld te worden. Voorbeelden hiervan zijn winkelcentra en open winkelcentra ingericht als winkelstraat (de zogenaamde ‘Village’-winkelcentra). De term stadsontwikkelingsproject duidt op projecten met een grotere schaal, bedieningsgebied of intensiteit dan bijvoorbeeld een individueel ambacht (bakker, slager,…). Een kleinschalige handelszaak met hoofdzakelijk een lokaal bedieningsgebied (bvb. bakker, slager, kapperszaak, nachtwinkel, krantenwinkel of gelijkaardig) wordt daarom niet als een “stadsontwikkelingsproject beschouwd. Ook een kleinschalig kantoor (bv. verzekeringskantoor, advocatenkantoor, …) of kleinschalige praktijk (bv. dokterspraktijk, …) wordt niet als een stadsontwikkelingsproject beschouwd. 3.5 Verkeersgeneratie en Personenauto-equivalenten (pae) Onder verkeersgeneratie wordt zowel het toekomend als het vertrekkend verkeer verstaan. Alle voertuigen, zowel van bezoekers, werknemers, leveranciers, enz., worden hierbij omgerekend naar personenautoequivalenten (pae). “Pae” is een meeteenheid die rekening houdt met de ruimte die een voertuig op de weg inneemt t.o.v. een personenwagen. 9 Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning (wijz. bvr 2/7/2010, B.S. 4/8/2010). 10 Zie definitie parkeerterrein. 8 De gebruikelijke omrekeningsfactoren11 in Vlaanderen zijn: • 1: voor lichte vrachtwagens (bestelwagens e.d.); • 1,5: voor eendelige middelzware en zware vrachtwagens en bussen; • 2: voor gelede vrachtwagens en bussen en slepen (trekker met oplegger en vrachtwagen met aanhanger). 3.6 Pieken Pieksituaties dienen frequentie-onafhankelijk beschouwd te worden. Het kan met andere woorden gaan om situaties die dagelijks voorkomen, maar ook om situaties die bijvoorbeeld één- of tweemaal per jaar voorkomen (vb. bij het begin van winter- en/of zomersolden). Pieksituaties zijn niet altijd representatief voor de dagdagelijkse situatie, maar ze zijn eigen aan het project en spelen eveneens een bepalende rol bij het inschatten van de maximale milieueffecten. 11 Aerts, N.; et al. (2011). “Actualisatie richtlijnenboek milieueffectrapportering voor de activiteitengroep ‘Stadsontwikkeling en recreatie”. Studie in opdracht van het departement LNE, dienst Mer. 9 Toetsingsschema ter bepaling of een project onder de definitie van stadsontwikkeling valt Een ontwikkeling kan onder rubriek “stadsontwikkelingsprojecten” vallen ongeacht of zij al dan niet in een stedelijke omgeving gelegen is. Een stadsontwikkelingsproject wijst echter op een bepaald omvang. 12 Ook verkavelingen die in functie van een dergelijk project worden ontwikkeld kunnen m.e.r.-plichtig zijn. 12 Volgende projecten worden niet als een stadsontwikkelingsproject beschouwd: • 1 woongelegenheid, incl. bijhorende parkeervoorziening • meerdere woongelegenheden met een totaal bouwvolume van 1.000 m³ of minder, incl. bijhorende parkeervoorziening • 1 individuele parkeerplaats • Meerdere parkeerplaatsen die niet bij een stadsontwikkelingsproject horen of geen autonoom karakter hebben. • een kleinschalige handelszaak met hoofdzakelijk lokaal bedieningsgebied (bv. bakker, slager, kapperszaak, nachtwinkel, krantenwinkel of gelijkaardig), incl. bijhorende parkeervoorziening. • een kleinschalig kantoor, kleinschalige praktijkruimte (bv. dokterspraktijk, verzekeringskantoor, advocatenkantoor of gelijkaardig), incl. bijhorende parkeervoorziening. of combinaties van bovenstaande. 10 4. Wat valt onder rubriek 13 Stadsontwikkelingsprojecten”? “wijziging en uitbreiding van 4.1 Wijzigings- en uitbreidingrubrieken van bijlage II en III Naast rubrieken die specifiek betrekking hebben op stadsontwikkelingsprojecten (10 b) in bijlage II en III) bevat het project-m.e.r.-besluit onder bijlage II en III ook een rubriek 13 die betrekking heeft op wijzigingen en uitbreidingen van projecten die onder de bijlagen II en III vallen. De tekst van de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken uit het project-m.e.r.-besluit van bijlage II luidt als volgt: Bijlage II, Rubriek 13 a “Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage II genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding);” Bijlage II, Rubriek 13 b “Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage II genoemde drempelwaarden (niet in bijlage I of in rubriek 13. A) van bijlage II opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage II voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (=project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage II.” De tekst van de wijzigings- en uitbreidingsrubriek van bijlage III luidt als volgt: Bijlage III, Rubriek 13 “Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III waarvoor reeds een vergunning is afgegeven en die zijn of worden uitgevoerd (niet in bijlage I of II opgenomen wijziging of uitbreiding).” 4.2 Wanneer is een wijzigings- en uitbreidingsrubriek van toepassing In deze handleiding wordt specifiek ingegaan op de wijziging en uitbreiding van stadsontwikkelingsprojecten. Een algemene toelichting met betrekking tot de toepassing van de wijzigings- en uitbreidingsrubrieken vindt u in de ‘Handleiding wijzigings- en uitbreidingsrubrieken’. In het kader van stadsontwikkelingsprojecten heeft deze rubriek betrekking op vergunningsplichtige wijzigingen en uitbreidingen van een bestaand stadsontwikkelingsproject. Ook verkavelingswijzigingen in functie van een stadsontwikkelingsproject kunnen onder deze rubrieken vallen. Wanneer een niet-stadsontwikkelingsproject door een vergunningsplichtige wijziging en/of uitbreiding een stadsontwikkelingsproject wordt, dan valt het project onder rubriek 10b van bijlage II of bijlage III en niet onder 11 een wijziging- of uitbreidingsrubriek. De herbouw13 van een stadsontwikkelingsproject wordt niet beschouwd als een wijziging of uitbreiding conform de wijzigings- en uitbreidingsrubriek, maar als een nieuw project en valt dus rechtstreeks onder rubriek 10 b van bijlage II of III inzake stadsontwikkeling. Projecten die betrekking hebben op vergunningsplichtige werken in functie van het onderhoud14 en instandhoudingswerken van een stadsontwikkelingsproject worden niet beschouwd als een project dat valt onder de wijzigings-en uitbreidingsrubriek, noch onder rubriek 10 b van bijlage II of van bijlage III. Opdat de wijzigings- en uitbreidingsrubriek van toepassing kan zijn, moet de wijziging en/of uitbreiding van het stadsontwikkelingsproject een intensiteitsverhoging van de activiteiten kunnen inhouden, ongeacht of deze intensiteitsverhoging op korte of op langere termijn plaatsvindt. Wijziging / uitbreiding bij woongelegenheden In het kader van woongelegenheden heeft deze intensiteitsverhoging betrekking op de toename van het aantal woongelegenheden. Concreet heeft dit betrekking op : • • het verhogen van het aantal woongelegenheden waarbij het totale bouwvolume vergroot en het uiteindelijke bouwvolume 1.000 m³ of meer bedraagt. (vb. toevoegen van een verdieping met x aantal appartementen op een bestaand appartementsgebouw) het verhogen van het aantal woongelegenheden binnen een bestaand bouwvolume en waarbij het uiteindelijke bouwvolume 1.000 m³ of meer bedraagt. Het uitbreiden in bouwvolume van één enkele woning waarbij het aantal woongelegenheden niet toeneemt, wordt niet beschouwd als een project dat onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek valt of rechtstreeks onder de rubriek van stadsontwikkeling. Het creëren van een ondergeschikte wooneenheid binnen een bestaande woning voor de huisvesting van maximaal 2 oudere of hulpbehoevende personen in het kader van “zorgwonen” of “kangoeroe-wonen” wordt niet beschouwd als een project dat onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek valt, ook niet als de oppervlakte van de woning hiervoor wordt uitgebreid. Het bouwen van één grondgebonden woning aan een bestaande woning met wachtgevel (i.c. rijwoningen) wordt niet beschouwd als een project dat onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek valt. De bouw van één grondgebonden woning wordt immers, zoals eerder reeds toegelicht, niet als een stadsontwikkelingsproject beschouwd. Wanneer in een straat met gesloten bebouwing enkele woningen worden gesloopt, waarop vervolgens op die locatie een nieuwe appartementsgebouw wordt opgetrokken, dan wordt het appartementsgebouw beschouwd als een stadsontwikkelingsproject en valt dit rechtstreekse onder de rubriek van stadsontwikkeling. Een verkavelingswijziging van een bestaande verkavelingsvergunning van twee loten waarop twee woongelegenheden kunnen gerealiseerd worden, waarvan de wijziging enkel voorziet in het vergroten van de 13 Art. 4.1.1. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening definieert ‘herbouwen’ als “een constructie volledig afbreken, of méér dan veertig procent van de buitenmuren van een constructie afbreken, en binnen het bestaande bouwvolume van de geheel of gedeeltelijk afgebroken constructie een nieuwe constructie bouwen”. 14 Art. 4.1.1. van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening definieert ‘onderhoudswerken’ als “werken, andere dan stabiliteitswerken, die het gebruik van een constructie voor de toekomst ongewijzigd veilig stellen door het bijwerken, herstellen of vervangen van geërodeerde of versleten materialen of onderdelen”. 12 bouwdiepte, wordt niet beschouwd als een project dat onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek valt of rechtstreeks onder de rubriek van stadsontwikkeling. Een verkavelingsvergunning voor het opsplitsen van één perceel naar twee percelen waarop twee woongelegenheden met een totaal bouwvolume van 1000 m³ kunnen gerealiseerd worden, valt rechtstreeks onder de rubriek van stadsontwikkeling. Wijziging en uitbreiding bij handelsruimte In het kader van handelsruimte heeft deze intensiteitsverhoging betrekking op de toename van de brutovloeroppervlakte handelsruimte. Concreet heeft dit betrekking op : • • het verhogen van de brutovloeroppervlakte van een handelsruimte binnen het bestaande volume van de betreffende handelsruimte. De oorspronkelijke handelsruimte kan zowel één enkele handelszaak als een winkelcentrum omvatten. het verhogen van de brutovloeroppervlakte van een handelsruimte buiten het bestaande volume van de betreffende handelsruimte.De oorspronkelijke handelsruimte kan zowel één enkele handelszaak als een winkelcentrum omvatten. (vb. bij een bestaand winkelcentrum wordt een winkelhal bijgebouwd) Herbouw van een bestaande handelsruimte wordt niet beschouwd als een project dat onder de wijziging- en uitbreidingsrubriek valt, maar valt rechtstreeks onder rubriek 10 b) van bijlage II of III inzake stadsontwikkeling. Ook een project dat een vergunningsplichtige functiewijziging naar een handelsfunctie inhoudt, kan onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek vallen. Wanneer een kleinschalige handelszaak ten gevolge van een vergunningsplichtige aanpassing niet langer als kleinschalig beschouwd kan worden, dan wordt de gewijzigde handelszaak niet beschouwd als een project dat onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek valt, maar wel als een nieuw stadsontwikkelingsproject. Wijziging en uitbreiding van stadsontwikkelingsprojecten met een zekere verkeersgeneratie Wanneer een wijziging of uitbreiding aan een bestaand stadsontwikkelingsproject een toename van de verkeersgeneratie van dit stadsontwikkelingsproject inhoudt, dan valt het project onder de wijzigings- en uitbreidingsrubriek. Concreet heeft dit betrekking op: • • toename van de verkeersgeneratie door een wijziging van een stadsontwikkelingsproject. Bijvoorbeeld: de uitbreiding van een kantoorgebouw, het omvormen van een bestaande groothandelszaak met lage verkeersgeneratie naar een handelszaak met hoge verkeersgeneratie (vb.: een supermarkt, …) uitbreiden van de parking bij een bestaand stadsontwikkelingsproject (vb.: de uitbreiding van de parking bij een evenementenzaal) Het louter reorganiseren van een parking zonder dat deze reorganisatie gepaard gaat met een intensiteitswijziging wordt niet beschouwd als een wijziging of uitbreiding van een stadsontwikkelingsproject en valt ook niet rechtstreeks onder de rubriek van stadsontwikkeling. Aanleiding tot overschrijding van de drempelwaarden volgens rubriek 13 b) Uit het project-m.e.r.-besluit volgt dat een wijziging en/of uitbreiding van een stadsontwikkelingsproject dat op zich de drempels van bijlage II, rubriek 10 b) reeds overschrijdt, beschouwd wordt als een project dat valt onder bijlage II, rubriek 10b) en 13 a). 13 Wanneer een wijziging en/of uitbreiding van een stadsontwikkelingsproject op zich deze drempels niet overschrijdt, kan het project echter nog steeds beschouwd worden als een bijlage II-project. Voorbeelden15: − Uitbreiding van een bestaande handelsruimte van 8.000 m² met 5.200 m² brutovloeroppervlakte (bvo) handelsruimte Wanneer een bestaande handelsruimte van 8.000 m² uitgebreid wordt met 5.200 m² is rubriek 13 a) van bijlage II van toepassing. De uitbreiding op zich overschrijdt immers de drempelwaarde van rubriek 10 b) van bijlage II. In dit geval zijn dus zowel rubriek 10 b) als 13 a) van bijlage II van toepassing. Er dient een project-MER opgesteld te worden of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de milieueffectrapportageplicht ingediend te worden voor de 5.200 m² bijkomende handelsruimte, waarbij de effecten van de bestaande handelsruimte cumulatief bekeken worden. − Uitbreiding van een bestaande handelsruimte van 8.000 m² met 4.000 m² bvo handelsruimte Een bestaande handelsruimte van 8.000 m² bvo wordt uitgebreid met 4.000 m² bvo handelsruimte. De uitbreiding op zich overschrijdt de drempelwaarde van rubriek 10 b) van bijlage II, meer bepaald brutovloeroppervlakte van 5.000 m² handelsruimte of meer, niet. Het uitbreidingsproject valt bijgevolg niet onder rubriek 13 a) van bijlage II. Vervolgens moet nagegaan worden of de drempelwaarde van rubriek 10 b) van bijlage II voor het eerst overschreden wordt door het samentellen van de reeds vergunde handelsruimte en de geplande uitbreiding. Wanneer voor de bestaande handelsruimte van 8.000 m² reeds eerder een project-MER werd goedgekeurd of een ontheffing van de milieueffectrapportageplicht werd verleend, is rubriek 13 van bijlage II niet van toepassing. Het project valt vervolgens onder rubriek 13 van bijlage III. Er dient dus een project-m.e.r.-screening te gebeuren. Wanneer echter eerder nog geen project-MER voor de bestaande handelsruimte van 8.000 m² werd goedgekeurd en ook geen ontheffing van de milieueffectrapportageplicht werd verleend, dan wordt de drempelwaarde van rubriek 10 b) van bijlage II met betrekking tot de bvo handelsruimte overschreden en valt het project onder bijlage II, rubriek 13 b). In dat geval dient een project-MER opgesteld te worden of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageplicht ingediend te worden voor de 4.000 m² bijkomende handelsruimte, waarbij de effecten van de bestaande handelsruimte cumulatief bekeken worden. − Uitbreidingen van een bestaande handelsruimte van 5.400 m² bvo met 2.800 m² bvo handelsruimte, waarna het project opnieuw met 3.000 m² bvo handelsruimte wordt uitgebreid. Wanneer een bestaande handelsruimte van 5.400 m², waarvoor in het verleden een ontheffing van milieueffectrapportageplicht werd verleend, uitgebreid wordt met 2.800 m², dan dient er een projectm.e.r.-screening te gebeuren. Het project overschrijdt immers niet de drempels van rubriek 10 b) van bijlage II en valt bijgevolg onder rubriek 13 van bijlage III. Indien dit project opnieuw zou uitbreiden met 3.000 m², dan wordt de drempelwaarde van rubriek 10 b) van bijlage II, sinds de laatst verleende ontheffing (nl. deze voor de bestaande handelsruimte van 5.400 m²), cumulatief overschreden door het samentellen van de verschillende uitbreidingen (nl. 2.800 m² en 15 In deze voorbeelden wordt enkel rekening gehouden met de drempelwaarde inzake bvo handelsruimte. In de praktijk dient er eveneens aan de drempelwaarde inzake verkeersgeneratie getoetst te worden. 14 3.000 m²). In dat geval is rubriek 13 b) van bijlage II van toepassing en dient een project-MER opgesteld te worden of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageplicht ingediend te worden, waarbij de effecten van de bestaande handelsruimte cumulatief bekeken worden. 5. Wanneer welke vorm van milieubeoordeling Bepalen van de m.e.r.-verplichting Wanneer voor een bepaald project een vergunning wordt aangevraagd, moet steeds worden nagegaan of er een verplichting inzake milieueffectrapportage (m.e.r.-verplichting) geldt. Enkel vergunningsplichtige projecten zijn dus mogelijk m.e.r.-plichtig. Bij het bepalen van de project-m.e.r.-plicht wordt gekeken naar het project zoals vermeld in het voorwerp van de vergunningsaanvraag (zoals de stedenbouwkundige vergunning, milieuvergunning, verkavelingsvergunning). Het voorwerp van de vergunningsaanvraag wordt hierbij afgetoetst aan de rubrieken van bijlage I, II en III van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage16. Wanneer het voorwerp van een vergunningaanvraag verschillende onderdelen bevat, dan moet voor elk van de vergunningsplichtige onderdelen17 van het voorwerp van de vergunningsaanvraag de m.e.r.-verplichting nagegaan worden. Valt het vergunningsplichtige onderdeel onder een m.e.r.-rubriek van bijlage I, II of III van het project-m.e.r.-besluit, dan is het project-m.e.r.-plichtig. Indien daarentegen voor geen enkel vergunningsplichtig onderdeel van de vergunningsaanvraag een m.e.r.-plicht geldt, dan is het project niet m.e.r.-plichtig. In het geval het voorwerp van de vergunningsaanvraag of onderdelen ervan tegelijkertijd onder de toepassing vallen van verschillende bijlagen, dan dient voor het project de procedure van de bijlage met het laagste nummer gevolgd te worden18. In het kader van een milieuvergunning geldt een vergunningsplicht voor activiteiten uit klasse 1 en klasse 2 van de VLAREM. Klasse 3-activiteiten zijn meldingsplichtig en bijgevolg geldt voor deze activiteiten geen m.e.r.-plicht. Er is één uitzondering, namelijk in het geval van de “mededeling kleine verandering19”. Als de mededeling betrekking heeft op een verandering van een project, vermeld in bijlage II of III van het project-m.e.r.-besluit, wordt hierbij voor de volledigheid van de mededeling eveneens ofwel het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de MERplicht vergezeld van de goedkeuring ervan, ofwel een project-m.e.r.-screeningsnota gevoegd. De stedenbouwkundige vergunningplicht wordt bepaald in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Een aantal ingrepen zijn bij besluit van de Vlaamse Regering vrijgesteld van de vergunningplicht of hebben enkel een meldingsplicht. Voor deze vrijgestelde en meldingsplichtige ingrepen geldt bijgevolg ook geen m.e.r.-plicht. Voor functiewijzigingen en verkavelingen kan respectievelijk een stedenbouwkundige vergunning en een verkavelingsvergunning nodig zijn. Hierdoor kan voor dergelijke projecten een milieueffectrapportage nodig zijn. 16 Verder het project-m.e.r.-besluit. Het onderwerp van een vergunningsaanvraag kan bestaan uit verschillende onderdelen. Niet alle onderdelen van een dergelijke vergunningsaanvraag zijn hierbij noodzakelijkerwijs vergunningsplichtig, maar mogelijk wel meldingsplichtig. 17 18 Cf. artikel 2,§8 project-m.e.r.-besluit. Zoals bedoeld in art. 6bis §3 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning. 19 15 Bepalen van de vorm van milieueffectrapportage Welke vorm van milieueffectrapportage noodzakelijk is in het kader van een vergunningsaanvraag, wordt in hoofdzaak bepaald door de bijlage waaronder het project valt. Stadsontwikkelingsprojecten komen voor onder bijlage II en III. Om na te gaan onder welke van beide bijlagen een stadsontwikkelingsproject valt, dient het project afgetoetst te worden aan de drempelwaarden van bijlage II, rubriek 10 b)20. Overschrijdt het project één van de vermelde drempelwaarden, dan valt het project onder rubriek 10 b) van bijlage II. Overschrijdt het project geen van de drie vermelde drempelwaarden dan valt het project onder rubriek 10 b) van bijlage III. Relevante criteria om na te gaan of een uitgebreide vorm van milieubeoordeling (MER) aangewezen is of dat een ontheffing van de milieueffectrapportageplicht (voor bijlage II-projecten) of een project-m.e.r.screeningsprocedure (voor bijlage III-projecten) mogelijk is, zijn: omvang, ligging en cumulatie met andere projecten. Het project-MER, het gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageplicht of de project-m.e.r.screeningsnota beschrijft de effecten die het gevolg zijn van de betreffende projecten (zoals vermeld in het voorwerp van de vergunningsaanvraag). 5.1 Rubriek 10 b) van bijlage II: project-MER of ontheffing Wanneer de drempels van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit overschreden worden, moet er een projectMER opgemaakt worden, tenzij door middel van een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de milieueffectrapportageplicht bij de dienst Mer kan aangetoond worden dat het project geen aanzienlijke milieueffecten kan veroorzaken. Uit de praktijk blijkt dat bij projecten met een sterk verkeersgenererend karakter of voor projecten met een impact op een gevoelig/kwetsbaar gebied21 de opmaak van een project-MER eerder aangewezen is. Het is in die gevallen immers niet evident om op een relatief eenvoudige en sluitende wijze aan te tonen dat het voorgenomen bijlage II-project geen aanzienlijke milieueffecten kan genereren. 5.2 Rubriek 10 b) van bijlage III: project-MER of project-m.e.r.-screening Als gevolg van de veroordeling van België bij arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 2011 (c-435/09, Europese Commissie t. België), moet een stadsontwikkelingsproject niet enkel getoetst worden aan de drempels van bijlage II, maar dient er voor alle andere stadsontwikkelingsprojecten, die niet in bijlage II vermeld staan, geval per geval beoordeeld worden of het project aanzienlijke gevolgen op het milieu kan hebben. Er is bijgevolg minstens een screening nodig om te bepalen of er al dan niet aanzienlijke negatieve effecten te verwachten zijn en of er dus een project-MER noodzakelijk is. De beslissing over de MER-plicht op basis van de project-m.e.r.screening, ligt bij de betrokken overheid (de overheid die beslist over volledigheid en ontvankelijkheid van de vergunningsaanvraag). 20 21 zie hoofdstuk 2. Rubrieken Gevoelig/kwetsbaar gebied: SBZ-gebied VEN-gebied natuurgebied, bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of belang erfgoedlandschap, beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische zone, bouwkundig erfgoed waterwingebied of bijhorende beschermingszone type I en II overstromingsgevoelig gebied 16 Er moet geen milieueffectrapport over het project worden opgesteld als de betrokken overheid oordeelt dat: 1) een toetsing aan de criteria van bijlage II van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten; of 2) vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd of een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw projectMER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. De project-m.e.r.-screeningsprocedure wordt in een “Algemene Handleiding” uitgebreid toegelicht. Ook de vorm en inhoud van het project-m.e.r.-screeningsformulier (PrMS), dat de dienst Mer heeft opgemaakt, wordt in die handleiding uitgebreid behandeld. In deze handleiding wordt in het volgende hoofdstuk specifiek ingegaan op de inhoud van de project-m.e.r.screeningsnota bij vergunningsaanvragen voor stadsontwikkelingsprojecten. 6. Inhoud van de project-m.e.r.-screeningsnota bij vergunningsaanvragen voor projecten “stadsontwikkeling” 6.1 Inleiding Sinds 29 april 2013 is het Besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening van toepassing. Met dit besluit werden een aantal besluiten gewijzigd, zoals onder meer het project-m.e.r.-besluit en titel I van het Vlarem. Met de nieuwe regelgeving dient er voor projecten vermeld in bijlage III een project-m.e.r.-screeningsnota toegevoegd te worden aan de vergunningsaanvraag. Hoe deze nota er dient uit te zien is niet uitdrukkelijk vastgesteld. Een initiatiefnemer kan voor de opmaak van een project-m.e.r.-screeningsnota kiezen om: - het project-m.e.r.-screeningsformulier in te vullen dat door de dienst Mer ter beschikking wordt gesteld22 (al dan niet uitgebreid met een aantal bijlagen); - een vormvrije project-m.e.r.-screeningsnota op te maken waarin er gemotiveerd wordt dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn (al dan niet uitgebreid met een aantal bijlagen). of Afhankelijk van de omvang, ligging en potentiële effecten van het concrete project, kan een screening qua vorm en inhoud variëren van een zeer eenvoudig (vormvrije motivering op één A4-blad of een ingevuld project-m.e.r.screeningsformulier zonder bijlagen) tot een iets uitgebreider document (uitgebreide vormvrije nota of een ingevuld project-m.e.r.-screeningsformulier met verschillende bijlagen). Volgende elementen kunnen aanleiding geven tot een meer uitgebreide screening: - het benaderen van één of meerdere drempels van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit; - de ligging in of nabij gevoelige/kwetsbare gebieden23; 22 het sjabloon is beschikbaar op www.mervlaanderen.be 17 - het vereist zijn van een mobiliteitsstudie24. Indien het voorgenomen project kadert binnen een plan of programma waarvoor reeds een plan-MER of planm.e.r.-screening opgemaakt werd, geldt er nog steeds een verplichting tot opmaak van een project-m.e.r.screeningsnota, vermits de effecten in het plan-MER of de plan-m.e.r.-screening op een algemener en dus minder gedetailleerd niveau beschreven en beoordeeld werden. Wel kunnen elementen uit dit plan-MER of uit de planm.e.r.-screening gehanteerd worden om de project-m.e.r.-screeningsnota op te stellen. In de praktijk zal voor heel eenvoudige, kleine projecten, niet gelegen in/nabij gevoelig/kwetsbaar gebied (vb. verkaveling voor 4 woningen) in principe een vormvrije project-m.e.r.-screeningsnota met korte motivering op één A4-blad volstaan. Voor eenvoudige, kleine projecten gelegen in/nabij gevoelig/kwetsbaar gebied en voor complexere, grotere projecten (bvb. vanaf 50 woningen, grote handelszaken, grote parkeerterreinen, kantoorcomplexen, …) zal een uitgebreidere project-m.e.r.-screeningsnota noodzakelijk zijn en dient de initiatiefnemer ofwel het project-m.e.r.screeningsformulier (met of zonder bijlagen) in te vullen ofwel een vormvrije project-m.e.r.-screeningsnota (met of zonder bijlagen) op te maken. Deze handleiding bevat in bijlage een aantal uitgewerkte voorbeelden van een project-m.e.r.-screeningsnota. Het betreffen volgende voorbeelden: - verkaveling van 4 loten; verkaveling van 4 loten in effectief overstromingsgevoelig gebied; verkaveling van 50 loten; handelsvestiging (grootwarenhuis); school; gemengd project (wonen & handel). In onderstaande tekst wordt nog een toelichting gegeven bij de verschillende onderdelen van het project-m.e.r.screeningsformulier. 6.2 Inhoud van de project-m.e.r.-screeningsnota In de project- m.e.r.-screeningsnota beschrijft men de effecten die het gevolg zijn van het betreffende project en dit voor het volledige projectgebied en het eventuele bijkomende studiegebied25. In functie van de realisatie van een nieuw project dienen zowel de effecten tijdens de aanlegfase als tijdens de exploitatiefase in de project-m.e.r.-screeningsnota besproken te worden. 23 gevoelig/kwetsbaar gebied: SBZ-gebied VEN-gebied natuurgebied, bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of belang erfgoedlandschap, beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische zone, bouwkundig erfgoed waterwingebied of bijhorende beschermingszone type I en II overstromingsgevoelig gebied 24 Verplichting geregeld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning 25 Het studiegebied kan ruimer zijn dan het projectgebied. Zo strekt bv de impact van geluidsemissies vaak verder dan het concrete projectgebied. Het gebied waar de geluidsemissies hinder kunnen genereren vormt het studiegebied voor de geluidsemissies van het project. 18 Typische effecten tijdens de aanlegfase zijn effecten ten gevolge van de aanleg van de benodigde infrastructuur en kunnen optreden door o.a. bemaling, vergraven, werfverkeer, … Effecten die optreden tijdens de exploitatiefase zijn het gevolg van het gebruik van de infrastructuur. De exploitatie kan gepaard gaan met o.a. geluidsemissies van menselijke activiteit, geluidsemissies van installaties, het lozen van afvalwater, verkeersgeneratie, … Wanneer het project in functie van de milieuvergunningsplicht louter de hernieuwing van de vergunning van het project omvat dan dienen de effecten tijdens de exploitatiefase in de project-m.e.r.-screeningsnota besproken te worden. Wanneer bepaalde informatie reeds opgenomen is in de vergunningsaanvraag of als bijlage bij de vergunningsaanvraag gevoegd is, kan er in de project-m.e.r.-screeningsnota naar verwezen worden, zonder dat deze informatie nog eens apart ter beschikking gesteld moet worden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer voor het project een mobiliteitsstudie of een passende beoordeling opgesteld werd. De screeningsnota bevat volgende elementen: Kenmerken van het project In dit onderdeel van het screeningsformulier wordt gevraagd naar enkele basisgegevens over het project. Zo wordt er in vraag 1 gevraagd om de soort vergunning waar de project-m.e.r.-screeningsnota bij hoort aan te duiden en in vraag 2 het nummer van de rubriek uit de bijlage van het project-m.e.r.-besluit waaronder het project valt, te vermelden. In vraag 3 moet aangegeven worden of deze project-m.e.r.-screeningsnota reeds samen met een andere vergunningsaanvraag werd ingediend, zodat het voor de beoordelaar duidelijk is dat overleg met de andere betrokken overheid aangewezen is. Vraag 4 vraagt naar bijkomende werkzaamheden of voorzieningen die eveneens milieueffecten kunnen veroorzaken. Bij een loutere hernieuwing van de vergunning zal het eerste antwoord meestal van toepassing zijn, nl. dat er geen andere werkzaamheden of voorzieningen zijn. Kenmerken van de omgeving Vraag 5 vraagt naar de huidige bestemming volgens het gewestplan, het bijzonder plan van aanleg (BPA) of het ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP). Ook het bodemgebruik dient aangegeven te worden. Vraag 6 vraagt naar kwetsbare functies binnen een straal van 200 meter van het projectgebied. Hier dient ook rekening gehouden te worden met bestemmingen die dergelijke kwetsbare functies mogelijk maken, ook als deze nog niet gerealiseerd zijn. In vraag 7 wordt de ligging van het project bekeken ten opzichte van een aantal specifieke gebieden. Een bepaald gebied moet aangevinkt worden als het project erin gelegen is of op korte afstand ervan ligt. In dat geval kan een relevante kaart worden opgenomen, of verwezen worden naar de vindplaats van de kaart in de vergunningsaanvraag. Bij vraag 8 wordt geïnformeerd naar bepaalde toetsingsinstrumenten of studies die mogelijks opgenomen zijn in de project-m.e.r.-screeningsnota. Voor stadsontwikkelingsprojecten kan een mobiliteitsstudie vereist zijn. Afhankelijk van de ligging en eigenschappen van de omgeving zijn ook (de voortoets op) de passende beoordeling of verscherpte natuurtoets en eventueel zelfs een landschapsstudie noodzakelijk. Vraag 9 informeert naar de relatie met andere projecten. Indien het project deel uitmaakt van een groter geheel, met name als er een duidelijke link is van voorliggend project met een reeds bestaand project (of activiteit), dan 19 betreft het voorliggende project een wijziging en/of uitbreiding van een bestaand project. Bij vraag 9 dient u te verduidelijken over welk bestaand project het gaat. Bij vraag 2 zou dan de van toepassing zijnde m.e.r.-rubriek inzake wijziging of uitbreiding moeten aangegeven worden. Voor verdere toelichting inzake wijziging en uitbreiding van stadsontwikkelingsprojecten, zie hoofdstuk 4. Vraag 9 informeert daarnaast ook naar projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving. In een stedelijke omgeving is de kans groot dat er nog (stadsontwikkelings-)projecten aanwezig zijn. Deze dienen dan ook vermeld te worden. Later zal bij vraag 14 gepeild worden naar mogelijke cumulatieve effecten met deze projecten. Mogelijke effecten van het project op de omgeving Vraag 10 Emissies Wat luchtemissies betreft zijn er bij stadsontwikkelingsprojecten steeds effecten te verwachten ten gevolge van verkeer of gebouwverwarming. Tijdens de aanlegfase zullen de luchtemissies eerder beperkt zijn. Tijdens de exploitatiefase is de grootte van de impact van het project vooral afhankelijk van het aantal voertuigbewegingen dat het project genereert op een gemiddelde werkdag. Ook de omgeving waar de verkeersemissies worden uitgestoten is van belang. In gesloten, bebouwde omgevingen zal de concentratie aan vervuilende stoffen hoger zijn omdat de aanvoer van verse lucht er wordt belemmerd. De fijn stof emissies afkomstig van gebouwverwarming kunnen ook aanzienlijk zijn als een groot aantal gebouwen tijdens de exploitatiefase hoofdzakelijk worden verwarmd met houtkachels. Op het moment van de projectaanvraag is de manier van gebouwenverwarming meestal echter nog niet gekend zodat dit aspect niet in rekening kan worden gebracht bij de screening. Voor verkeer wordt de NO2-concentratie als maatstaf gebruikt, omdat de NO2 -concentratie sterker gecorreleerd is met verkeer dan de PM10-concentratie. Om de impact van het verkeersgenererende aspect van het project op de luchtkwaliteit na te gaan is het van belang om na te gaan of het project door één van onderstaande situaties wordt gevat: 1) 2) 3) 4) − − − − − − − − − − het project genereert meer dan 250 bijkomende voertuigbewegingen per dag; aan beide zijden van de weg komt bebouwing voor en de breedte van de straat/straten waar dit verkeer rijdt, is kleiner dan 3 keer de hoogte van de aanpalende gebouwen (de zogenaamde streetcanyons). de luchtkwaliteit ter hoogte van het project is relatief slecht26. het project genereert meer dan 450 bijkomende voertuigbewegingen per dag; langs de straat/straten waar dit verkeer rijdt komt bebouwing voor. de luchtkwaliteit ter hoogte van het project is relatief slecht. het project genereert meer dan 850 bijkomende voertuigbewegingen per dag; aan beide zijden van de weg komt bebouwing voor en de breedte van de straat/straten waar dit verkeer rijdt, is kleiner dan 3 keer de hoogte van de aanpalende gebouwen (de zogenaamde streetcanyons). het project genereert meer dan 1.600 bijkomende voertuigbewegingen per dag; langs de straat/straten waar dit verkeer rijdt komt bebouwing voor. 26 In de praktijk wordt de luchtkwaliteit als “slecht” beschouwd zodra de NO2 concentratie hoger is dan 32 µg/m³. Het geoloket Lucht van de VMM kan hierover alvast een indicatie geven. 20 5) − het project leunt aan bij de drempels van bijlage II van het project-m.e.r.-besluit. Als het project niet gevat wordt door één van bovenstaande situaties, dan kan geconcludeerd worden dat de effecten voor wat betreft luchtemissies niet aanzienlijk zijn. Als het project gevat wordt door één van bovenstaande situaties, dan is een modellering van de NO2-concentratie noodzakelijk om aan te tonen dat er geen belangrijke effecten te verwachten zijn. Bij de modellering dient het model CAR Vlaanderen27 gehanteerd te worden. Dit model is online en gratis ter beschikking en werd ontwikkeld voor het bepalen van binnenstedelijke luchtkwaliteit, voor korte afstanden tot de wegas. In situaties waar de luchtkwaliteit ter hoogte van het project relatief slecht is en de gemodelleerde verkeersbijdrage aan de NO2-concentratie groter is dan 0,4 μg/m³ wordt de bijdrage van het project op die locatie als belangrijk beschouwd. Maatregelen (bijvoorbeeld bevorderen van omschakeling naar andere vervoerswijzen, beperken aanbod autoparkeerplaatsen,…) dienen dan in het project geïntegreerd te worden. In situaties waar de luchtkwaliteit ter hoogte van het project relatief goed is en de gemodelleerde verkeersbijdrage aan de NO2-concentratie groter is dan 1,2 μg/m³ wordt de bijdrage van het project op die locatie als belangrijk beschouwd. Maatregelen (bijvoorbeeld bevorderen van omschakeling naar andere vervoerswijzen, beperken aanbod autoparkeerplaatsen,…) dienen dan in het project geïntegreerd te worden. In principe wordt geen apart beoordelingskader gebruikt voor kwetsbare functies. Wel wordt bij de inplanting van kwetsbare functies best rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse. Is de luchtkwaliteit er slecht maar is een andere locatie geen optie, dan is het aangewezen om in het project een aantal milderende maatregelen op te nemen. Een optie hierbij is om de luchtaanzuiging voor ventilatie aan de autoluwe zijde van het gebouw te voorzien of op het dak. Ook klaslokalen of speelplaatsen bv. worden best aan de autoluwe zijde ingeplant of fysiek afgescheiden van de drukke verkeersweg, bv. door een hoge muur. Meer inspiratie is terug te vinden in de brochure Duurzame Ruimtelijke Planning. Wat als het project zelf geen kwetsbare functie betreft en de impact niet als belangrijk wordt beschouwd maar het project door zijn verkeersafwikkeling wel een impact heeft op kwetsbare functies in de buurt? In dat geval wordt best nagegaan hoe de impact toch nog kan gereduceerd worden, bv. door het verkeer langs een andere weg af te wikkelen of door de verkeersgeneratie (d.m.v. auto en vrachtwagen) van het project te beperken. Afvalwaterlozingen, behoudens lozing van huishoudelijk afvalwater, zijn zelden aanwezig en dienen bijgevolg zelden besproken te worden. Er bestaan echter uitzonderingen zoals bijvoorbeeld bij ziekenhuizen en bij rechtstreekse lozingen op oppervlaktewater. In sommige gevallen is het dus aangewezen dit item verder uit te werken en diepgaander te motiveren dat er geen aanzienlijke effecten zullen zijn. Er dient alleszins aangegeven te worden waar het afvalwater op aangesloten wordt en via welk type leiding (gemengd, gescheiden) dit gebeurt. Bij afwezigheid van een aansluiting op de riolering dient nagegaan te worden hoe de impact op de waterkwaliteit zo beperkt mogelijk gehouden zal worden. Een voorbeeld van een mogelijke projectgeïntegreerde maatregel is het installeren van een KWS-afscheider zodat het afstromend regenwater wordt gezuiverd vooraleer het wordt geloosd. Bij grote verharde parkeerterreinen kan het aangewezen zijn om deze maatregel op te nemen in het project. Verontreiniging naar bodem en grondwater komt bij stadsontwikkelingsprojecten minder vaak voor. Als de opslag van brandstoffen (vb. voor vrachtwagens) conform de VLAREM-reglementering is uitgevoerd, wordt de kans op aanzienlijke effecten door calamiteiten beperkt. Het bespreken van de disciplines bodem en grondwater 27 http://www.lne.be/themas/milieu-en-mobiliteit/gebiedsgerichte-aanpak/lokale-luchtkwaliteit/knelpuntanalyse-1 21 kan wel noodzakelijk zijn wanneer op de site zelf of in de nabijheid ervan reeds een bestaande verontreiniging aanwezig is en het voorgenomen project mogelijks de bestaande toestand zou kunnen beïnvloeden door grondverzet of bemaling. Geluidsemissies en trillingen kunnen zowel tijdens de aanlegfase (inheien van palen, werfverkeer) als tijdens de exploitatiefase (laden en lossen, wegverkeer, koelinstallaties,…) optreden. De negatieve effecten zijn meestal te wijten aan wegverkeer of aan de vrachtwagens die goederen laden en lossen. Om hinder naar omwonenden te beperken, kunnen maatregelen in het project geïntegreerd worden. Enkele voorbeelden: • • • • • enkel overdag laden en lossen; inpandig laden en lossen (= binnen een gebouw); rekening houden met de inplanting van laad- en loszones t.o.v. bewoning en/of kwetsbare functies; rekening houden met de locatie van technische installaties t.o.v. bewoning en/of kwetsbare functies; … Als vooral het verkeersgenererende aspect van het project belangrijk is (vb. bij parkeergarages), dan is het van belang om aan onderstaande criteria te toetsen: • • • verandering in vervoersbewegingen bedraagt meer dan 25% (komt overeen met 1 dB); er wonen mensen in de buurt van de wegen waarop de verhoging van de verkeersintensiteit zich voordoet; het geluidsniveau ter hoogte van de woningen is al relatief hoog28. Indien aan de drie bovenstaande criteria wordt voldaan, d.w.z. als er door het project veranderingen van meer dan 1 dB (25% verkeer) te verwachten zijn op wegen met bewoning en het geluidsniveau ter hoogte van deze woningen al relatief hoog is, dan is een uitgebreider onderzoek nodig (evt. een modellering) om aan te tonen dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn. Als vooral een activiteit binnen het project belangrijk is (vb. muziekactiviteiten) is een uitgebreider onderzoek enkel relevant als er kan vermoed worden dat er specifieke maatregelen nodig zullen zijn om de VLAREM-normen te respecteren. Lichtemissie dient voor sommige stadsontwikkelingsprojecten onderzocht te worden. Bijvoorbeeld voor permanente verlichting van parkeerterreinen of nachtelijke verlichting van kantoorgebouwen. Vooral zijdelingse of opwaarts gerichte verlichting kan tot negatieve effecten leiden. Maatregelen om dit te beperken kunnen echter in het project worden geïntegreerd. Vraag 11 Potentiële effecten op het watersysteem Via de watertoets- en overstromingskaarten, die terug te vinden zijn op de website www.agiv.be of www.geopunt.be kan nagegaan worden of het projectgebied gelegen is binnen overstromingsgevoelig gebied. Als het projectgebied gelegen is in effectief overstromingsgevoelig gebied moet er aangegeven worden welke maatregelen of compensaties er worden voorzien om rekening te houden met het overstromingsregime. Dit houdt minimaal in dat vermeld wordt op welke wijze overstromingsvrij gebouwd zal worden en hoe de ruimte 28 In de praktijk wordt Lden = 60 dB vaak gebruikt als maatgevend voor het optreden van hinder. Voor bepaalde (spoor-) wegen en agglomeraties bestaan er geluidskaarten (ook voor luchtvaartverkeer). Deze kan u raadplegen op volgende website: http://www.lne.be/themas/hinder-en-risicos/geluidshinder/Geluidskaarten en geven alvast een indicatie. Indien deze kaarten niet beschikbaar zijn, kunnen klachten of zelfs eigen waarnemingen eventueel een indicatie geven. 22 voor water zal behouden worden door een aangepaste bouwwijze, het uitwerken van compensatie, e.d. In mogelijk overstromingsgevoelig gebied volstaat het meestal om een aantal preventieve maatregelen te nemen. Is er een waterloop aanwezig in het projectgebied, dan moet verduidelijkt worden wat de impact is van het voorgenomen project op de waterloop. Er moet aangegeven worden of er wijzigingen aangebracht worden aan het talud van de waterloop, of de 5-m erfdienstbaarheidszone voor onderhoud gevrijwaard wordt, e.d. Bij werken aan het talud van de waterloop moeten detailplannen worden toegevoegd van de aansluiting en de verstevigingen van het talud. Wanneer verharde oppervlaktes of overdekte constructies voorzien zijn in het project, moet aangetoond worden dat er rekening gehouden werd met de gewestelijk stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater29. De prioriteit moet uitgaan naar hergebruik van hemelwater en vervolgens naar infiltratie boven buffering met vertraagde afvoer. Er moet aangegeven worden wat er gebeurt met het afvalwater en regenwater en indien het hemelwater wordt aangesloten op een rioleringsstelsel moet verduidelijkt worden of het om een gemengd of een gescheiden stelsel gaat. Het is mogelijk dat er ondergrondse constructies voorzien zijn waarbij bronbemaling noodzakelijk is. In veel gevallen zijn die constructies beperkt (vb. fundering), maar bij een hoge grondwaterstand en/of grote ondergrondse constructies (vb. een ondergrondse parkeergarage) kan de bemaling toch aanzienlijk zijn. In die gevallen dient een alternatieve bouwtechniek of retourbemaling als projectgeïntegreerde maatregel overwogen te worden. Wanneer een grondwaterwinning aanwezig is, moet de diepte en het debiet (m³/jaar) opgegeven worden, evenals de grondwaterlaag waaruit het grondwater gewonnen wordt. Indien nodig moet de cumulatieve impact van bronbemaling en grondwaterwinning eveneens bekeken worden. Vraag 12 Potentiële effecten op mens, natuur of landschap Toename in vervoersbewegingen Kenmerkend voor stadsontwikkelingsprojecten is de bijkomende verkeersgeneratie in de exploitatiefase. Afhankelijk van het type, de ligging en de omvang van het project zal het bijkomend aantal vervoersbewegingen variëren van verwaarloosbaar tot hoog. In de project-m.e.r.-screeningsnota moet aangegeven worden of er problemen verwacht worden voor de ontsluiting van het verkeer, de afwikkeling op de weg (is de capaciteit nog toereikend of niet) en of het project zelf voldoende parking voorziet zodat de parkeerdruk niet wordt afgewenteld op het openbaar domein. Een overaanbod aan parkeervoorzieningen is daarentegen ook niet gewenst vermits dit autogeneratie aanmoedigt en geen blijk geeft van een duurzaam ruimtegebruik. Voor bepaalde projecten is een mobiliteitsstudie verplicht30 met als gevolg dat er naar de conclusies uit deze studie kan verwezen worden. 29 Besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. 30 Verplichting geregeld in het Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning 23 Effecten op de gezondheid Bij de beoordeling van de impact op gezondheid spelen zowel het geluidsniveau als de luchtkwaliteit een rol. Vraag 6 in het project-m.e.r.-screeningsformulier informeert enkel naar kwetsbare functies binnen 200 m van het projectgebied. Indien een kwetsbare functie echter niet binnen deze contour ligt, maar het project wel voor een aanzienlijke verhoging van verkeer zorgt op een weg met bewoning, is het noodzakelijk om het onderzoek naar de mogelijke effecten op gezondheid te verruimen. Om de impact van het project op de gezondheid te bepalen is het belangrijk om na te gaan of er kwetsbare functies (woningen, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, …) voorkomen in de omgeving van het project of in de straten waar het, door het project, gegenereerde verkeer rijdt. Als uit de beoordeling van de emissies blijkt dat de bijdrage van het project aan de luchtverontreiniging belangrijk is en er komen kwetsbare functies in de omgeving of betrokken straat/straten voor, dan zal de impact op de gezondheid ook belangrijk zijn. De geluidsemissies tijdens de aanlegfase zijn meestal van een beperkte of tijdelijke aard. Bij potentiële hinder dienen maatregelen in het project geïntegreerd te worden (werfroutes weg van kwetsbare functies situeren, enkel werken tijdens de dagperiode, enz.). Voor de exploitatiefase dient zowel de eventuele geluidsimpact van het project op kwetsbare functies in de omgeving als de impact van bestaande geluidsbronnen in de omgeving op de nieuwe kwetsbare functies in het project (vb. projecten m.b.t. woonontwikkeling) geëvalueerd te worden. Aan de hand van de geluidskaarten voor weg/spoor/luchthaven31 dient nagegaan te worden of het gebied zich bevindt binnen de contouren van 60 dB (wegverkeer) of 65 dB (spoorverkeer) of 55 dB (luchtverkeer). Indien ja, en het gaat om een voldoende aantal nieuwe woningen (>25 woongelegenheden), dan is het opstellen van een geluidsstudie die milderende maatregelen voorstelt, aangewezen. Effecten op landschap, onroerend erfgoed of natuur Afhankelijk van de ligging ten opzichte van gebieden die waardevol zijn voor natuur of onroerend erfgoed dient aangegeven te worden of er natuur- of erfgoedwaarden (kunnen) geschaad of vernietigd worden. Op basis van de intrinsieke waarde (te vinden in beschermingsbesluiten, inventarissen, enz.) dient gemotiveerd te worden waarom er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn. Vraag 13 informeert nog naar andere mogelijke effecten. Een voorbeeld van andere effecten zijn bijvoorbeeld specifiek bij hoogbouw: windhinder, beschaduwing en invloed op radarinstallaties en luchtvaartroutes . In vraag 14 dienen de cumulatieve effecten door de relatie met andere projecten (vraag 9) onderzocht te worden. Een uitgebreide motivering is voor stadsontwikkelingsprojecten niet altijd noodzakelijk. Indien uit de andere vragen blijkt dat de bijdrage van het project ten opzichte van de bestaande situatie (o.a. inzake verkeer, lucht, verharding, enz.) miniem of te verwaarlozen is, kan een verwijzing naar deze vragen volstaan. 31 http://www.lne.be/themas/hinder-en-risicos/geluidshinder/Geluidskaarten 24 Bijlagen: voorbeelden van project-m.e.r.-screeningsnota’s Bijlage 1: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. een vormvrije nota: verkaveling van 4 loten Het voorgenomen project komt niet voor op de lijst gevoegd als bijlage II van het project-m.e.r.-besluit, maar wel op de lijst gevoegd als bijlage III, namelijk onder rubriek 10 b. Bijgevolg dient de de overheid die beslist over volledigheid en ontvankelijkheid van de vergunningsaanvraag de aanvraag te screenen. Het betreft een stadsontwikkelingsproject met volgende kenmerken: Verkaveling van 4 loten Er zijn geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten inzake mobiliteit, aangezien het bijkomend aantal vervoersbewegingen als gevolg van het project beperkt blijft. Bijgevolg zijn er ook geen negatieve effecten te verwachten inzake de afgeleide disciplines geluid & trillingen en lucht. Ook op vlak van gezondheid zal de impact van het project beperkt zijn. Er zijn geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten inzake visuele impact, aangezien er geen erfgoedwaarden geschaad of vernietigd worden. Het voorgenomen project ligt evenmin in of in de directe nabijheid van een vanuit landschappelijk of erfgoedkundig oogpunt beschouwd belangrijk gebied. Er zijn geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten inzake de waterhuishouding, aangezien het voorgenomen project niet ligt in een effectief overstromingsgevoelig gebied of mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Het hemelwater van de woningen zal maximaal hergebruikt worden en het overige hemelwater wordt maximaal geïnfiltreerd. Er is tevens voorzien in een gescheiden aansluiting op het rioleringstelsel en er worden geen grote ondergrondse constructies voorzien. Er zijn geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten inzake natuurlijke of ruimtelijk kwetsbare gebieden, aangezien het voorgenomen project niet ligt in of in de directe nabijheid van een vanuit het oogpunt van natuurwaarden beschouwd belangrijk gebied. Het geplande project is gelegen in een woonstraat met uitsluitend andere woningen. Gezien de aard, ligging en beperkte omvang van de potentiële effecten t.g.v. het project, zal cumulatie met andere projecten in de buurt niet tot aanzienlijke milieueffecten leiden. Conclusie: Het voorgenomen project zal geen aanzienlijke milieueffecten veroorzaken zodat de opmaak van een project-MER niet vereist is. 25 Bijlage 2: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: verkaveling van 4 loten in effectief overstromingsgevoelig gebied Kenmerken van het project 1 Welke vergunningen vraagt u voor dit project aan? Voeg dit screeningsformulier bij uw vergunningsaanvraag of -aanvragen. Hetzelfde formulier moet inhoudelijk gebruikt worden bij de diverse vergunningsaanvragen. Verduidelijk voor welke onderdelen van het project u deze vergunning aanvraagt. een milieuvergunning: een stedenbouwkundige vergunning: een andere vergunning: 2 verkavelingsvergunning Vul het rubrieksnummer of de rubrieksnummers uit bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 in die aanleiding geven tot deze project-m.e.r.-screening. Op http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=267&appLang=nl&wettekstLang=nl kunt u het besluit downloaden. rubrieksnummer bijlage III, 10 b bijlage III, 3 Is er reeds een vergunningsaanvraag voor dit project ingediend waarbij dit screeningsformulier werd toegevoegd? Ja Bij welke overheid? Bij welke vergunningsaanvraag? Datum van beslissing: nee 26 4 Kruis aan welke werkzaamheden of voorzieningen nog nodig zijn. geen andere werkzaamheden of voorzieningen ontbossing of het kappen van bomen wegaanleg rioleringen of transportleidingen werken aan waterlopen graafwerken bemaling andere: Kenmerken van de omgeving 5 Vul de huidige bestemming en het bodemgebruik in. Bij ‘bestemmingen’ vult u de huidige bestemming of bestemmingen in van het projectgebied volgens het gewestplan, BPA of RUP. Het projectgebied is de locatie waar het project plaatsvindt. Met ‘bodemgebruik’ wordt bedoeld: de manier waarop en het doel waarvoor de bodem op dit ogenblik door de mens gebruikt wordt. Woongebied bestemming(en) bodemgebruik 6 Onbebouwd Zijn er kwetsbare functies binnen een straal van minder dan 200 meter van het projectgebied? ja. Kruis aan welke kwetsbare functies er in de omgeving zijn. woongebieden kinderdagverblijven ziekenhuizen recreatiegebieden scholen rust- en verzorgingstehuizen nee 27 7 Kruis aan in welk van onderstaande gebieden het project ligt en geef aan welke relevante kaarten u bij dit formulier hebt gevoegd. Kruis de locatie van het project aan (in een gebied of in de nabijheid ervan). Als het gebied in de nabijheid van een dergelijk gebied ligt, vult u ook de afstand tot dat gebied in. Voor de beantwoording van deze vraag kunt u gebruikmaken van de website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV): http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen. soort gebied locatie van het project relevante kaarten in het gebied naam van de kaart in de nabijheid van het gebied een speciale beschermingszone (SBZ): een Habitat- of Vogelrichtlijngebied (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/natura2000/) Op m kaart Natura 2000 gebieden een gebied in het Vlaams Ecologisch Netwerk (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven/) een natuurgebied, een bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of ecologisch belang, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening op m op m kaart gebieden van het VEN en IVON kaart van het gewestplan Erfgoedlandschap (verwijzing naar vigerend plan van aanleg) op m Aangeduide ankerplaats (https://geo.onroerenderfgoed.be) op m Een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht of monument of beschermde archeologische zone (https://geo.onroerenderfgoed.be) Geïnventariseerd erfgoed: ankerplaatsen (landschapsatlas), bouwkundig erfgoed, parken en tuinen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be) Een waterwingebied of een bijbehorende beschermingszone type I en II (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/vha/) Een overstromingsgevoelig gebied (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets2012/) Andere : op m kaart met het onroerend erfgoed op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas op m op m op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas kaart van overstromingsgevoelige gebieden kaart kaart van het RUP/BPA kaart met het erfgoedlandschap kaart met de ankerplaats(en) vindplaats in de vergunningsaanvraag 8 Zijn er toetsingsinstrumenten of studies opgenomen? Het kan bijvoorbeeld gaan over een passende beoordeling, een mobiliteitsstudie, … ja. Welke instrumenten of studies zijn er opgenomen en waar zijn ze te vinden in de aanvraag? nee 9 Welke relatie is er met andere projecten? Er is geen relatie met andere projecten. Dit project maakt deel uit van een groter geheel. Over welk project gaat het? In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving. Wordt de impact op het milieu vergroot door de aanwezigheid van die andere projecten? Ja. Over welke projecten gaat het? nee Mogelijke effecten van het project op de omgeving 10 Veroorzaakt het project emissies naar het milieu? Met emissie wordt bedoeld: elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren (vaste stoffen, vloeistoffen, gassen, micro-organismen, energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid en andere trillingen) in de atmosfeer, de bodem of het water. De door het project veroorzaakte emissies zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de emissiehoeveelheid zeer beperkt is (bijvoorbeeld bij een beperkte huishoudelijke afvalwaterlozing) of als er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om die effecten te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld zuivering van het afvalwater). geen milieueffecten op het vlak van emissies. Ga meteen naar vraag 11. luchtverontreiniging ten gevolge van bedrijfs- , verkeers- of geuremissies. Motiveer waarom die lucht- verontreiniging niet aanzienlijk is. Volgens het geoloket van de VMM is de luchtkwaliteit in het gebied redelijk slecht (de NO2 concentratie is hoger dan 32 µg/m³). Er komt bebouwing voor langs de weg die toegang geeft tot de nieuwe verkaveling maar het aantal bijkomende vervoersbewegingen is zeer beperkt. Er kan dus geconcludeerd worden dat de door het project veroorzaakte verkeersemissies en de effecten hiervan ook zeer beperkt zullen zijn. Aandachtspunt: - Verwarmingsemissies dienen niet vermeld te worden omdat op het moment van de vergunningsaanvraag het type van verwarmingssysteem meestal niet gekend is.. - Verkeersemissies zijn een afgeleide van het aantal bijkomende vervoersbewegingen die het project zal teweegbrengen. (Zie vraag 12) afvalwaterlozingen, met inbegrip van thermische verontreiniging. Motiveer waarom die afvalwaterlozingen niet aanzienlijk zijn. De woningen zullen in de toekomst huishoudelijk afvalwater lozen op het aanwezige gescheiden rioleringstelsel. Deze lozing zal gescheiden gebeuren. Aandachtspunt: Er zijn verplichtingen in Vlarem voor aanleg van gescheiden stelsel, gescheiden aansluiting, respecteren van zoneringsplannen,… verontreiniging van bodem en grondwater. Motiveer waarom die verontreiniging niet aanzienlijk is. Tijdens infrastructuurwerken kunnen er calamiteiten ontstaan door problemen met machines op de werf. Bestaande regelgeving zal gerespecteerd worden. Dit zal niet tot aanzienlijke effecten leiden. Aandachtspunt: Voor woningen zal dit punt nooit leiden tot aanzienlijke effecten. geluid en trillingen. Wanneer veroorzaakt het project dat geluid of die trillingen bij de aanleg bij de exploitatie Motiveer waarom dat geluid en die trillingen niet aanzienlijk zijn. Tijdens de bouwfase kunnen er zowel geluids- als trillingsemissies zijn als gevolg van werfmachines. Deze fase is echter tijdelijk van aard en zal zich enkel tijdens de dag voordoen. Er worden bijgevolg geen aanzienlijke effecten verwacht. Verkeersemissies zijn verwaarloosbaar gezien de omvang van het project. licht en stralingen. Motiveer waarom 11 dat licht en die stralingen niet aanzienlijk zijn. Welke potentiële effecten zijn er te verwachten op het watersysteem? De door het project veroorzaakte effecten op het watersysteem zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de afvoer van hemelwater beperkt of vermeden wordt door middel van een brongerichte aanpak. geen effecten. Ga meteen naar vraag 12. Het project heeft effecten op een overstromingsgevoelig gebied (zie vraag 7) of waterlopen. Motiveer op welke wijze er met het overstromingsregime rekening werd gehouden. De verkaveling is gelegen in effectief overstromingsgevoelig gebied. Er is geopteerd voor een aangepaste bouwwijze, nl. het bouwen op palen waarbij er geen ruimte voor water wordt ingenomen. Er worden geen ondergrondse constructies of ondergrondse stookolietanks toegelaten. Terreinophogingen worden evenmin toegelaten. Aandachtspunt: In mogelijk overstromingsgevoelig gebied volstaat het meestal om een aantal preventieve maatregelen te nemen. In effectief overstromingsgevoelig gebied is het noodzakelijk dat er bij inname van ruimte voor water compensatie gebeurt. Er worden verharde oppervlakten of overdekte constructies gepland met afvoer van hemelwater. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. De ondergrond bestaat uit zandgrond, maar heeft een hoge grondwatertafel door ligging in valleigebied. Daarom wordt het hemelwater opgevangen via bovengrondse zeer ondiepe randzones langsheen de wegenis waar het water kan infiltreren en maximaal ter plaatse wordt gehouden. Er worden ondergrondse constructies gepland waarvoor bronbemaling nodig is. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. Er wordt een grondwaterwinning gepland? Geef een beschrijving van die grondwaterwinning op basis van volgende gegevens. diepte van de grondwaterwinning m debiet van de grondwaterwinning m³/jaar Motiveer waarom de effecten van de grondwaterwinning niet aanzienlijk zijn. 12 Heeft het project potentieel een effect op mens, natuur of landschap ? De door het project veroorzaakte effecten op mens, natuur of landschap zijn niet aanzienlijk wanneer bijvoorbeeld er geen voor mens, natuur of landschap gevoelige gebieden binnen de invloedsfeer van het project gelegen zijn, wanneer er slechts een beperkte of tijdelijke invloed is op mens, natuur of landschap of wanneer er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen of te beperken. geen effecten. Ga naar vraag 13. toename in vervoersbewegingen en mogelijke andere effecten voor andere weggebruikers of omwonenden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Als er een mobiliteitsstudie werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. Zeer beperkte toename in aantal vervoersbewegingen door de verkaveling. Vermits er momenteel geen knelpunten zijn, zullen de verwaarloosbare bijkomende vervoersbewegingen ook niet leiden tot een knelpunt. effecten op de gezondheid door de emissies of andere hinder in gebieden met kwetsbare functies (zie vraag 6). Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het projectgebied sluit aan bij andere woningen in woongebied. Hoewel er momenteel knelpunten zijn, zal verwaarloosbare impact van het project op de luchtkwaliteit en geluidshinder niet leiden tot een belangrijke impact van het project op de gezondheid. effecten op het bestaande landschap of het onroerend erfgoed (zie vraag 7) in de buurt van het projectgebied. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het bestaande landschap zal veranderen, maar er bevinden zich geen waardevolle gebieden of elementen inzake landschap of onroerend erfgoed in of nabij het projectgebied. effecten op voor de natuur waardevolle gebieden (zie vraag 7) of volgens de biologische waarderingskaart waardevolle biotopen en/of faunistisch belangrijke gebieden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. De biologische waarderingskaart vindt u op de website van AGIV (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bwk/) Als er een passende beoordeling of natuurtoets werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. 30 13 Zijn er nog andere effecten die het project kan genereren? De effecten die aangehaald worden in de hierboven vermelde vragen zijn de meest voorkomende type van effecten. Voor specifieke projecten kunnen er mogelijks nog andere effecten optreden. Deze elementen kan u hier vermelden. ja. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Aandachtspunt: Als bemaling toch aanzienlijk zou zijn en/of de bodem is gevoelig voor zettingen, dan kan het belangrijk zijn om aan te geven of wat de risico’s zijn voor zettingen en welke project geïntegreerde maatregelen zullen genomen worden. nee 14 Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te verwachten? ja. Geef een beschrijving van de cumulatieve effecten en motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. nee Conclusie over de effectinschatting 15 Rekening houding met de kenmerken van het project, de omgeving en de bovenstaande analyse blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn. ja, ik ga akkoord met deze stelling als initiatiefnemer van het project. nee, op basis van de bovenstaande analyse blijkt dat aanzienlijke milieueffecten niet uit te sluiten zijn. De opmaak van een MER (milieueffectrapport) is noodzakelijk. Ondertekening 16 Onderteken de onderstaande verklaring. Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier naar waarheid zijn ingevuld. datum dag maand jaar handtekening voor- en achternaam 31 Bijlage 3: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: verkaveling van 50 loten Kenmerken van het project 1 Welke vergunningen vraagt u voor dit project aan? Voeg dit screeningsformulier bij uw vergunningsaanvraag of -aanvragen. Hetzelfde formulier moet inhoudelijk gebruikt worden bij de diverse vergunningsaanvragen. Verduidelijk voor welke onderdelen van het project u deze vergunning aanvraagt. een milieuvergunning: een stedenbouwkundige vergunning: een andere vergunning: 2 verkavelingsvergunning Vul het rubrieksnummer of de rubrieksnummers uit bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 in die aanleiding geven tot deze project-m.e.r.-screening. Op http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=267&appLang=nl&wettekstLang=nl kunt u het besluit downloaden. rubrieksnummer 3 bijlage III, 10 b bijlage III, 10 e Is er reeds een vergunningsaanvraag voor dit project ingediend waarbij dit screeningsformulier werd toegevoegd? Ja Bij welke overheid? Bij welke vergunningsaanvraag? Datum van beslissing: nee 32 4 Kruis aan welke werkzaamheden of voorzieningen nog nodig zijn. geen andere werkzaamheden of voorzieningen ontbossing of het kappen van bomen wegaanleg rioleringen of transportleidingen werken aan waterlopen graafwerken bemaling andere: Kenmerken van de omgeving 5 Vul de huidige bestemming en het bodemgebruik in. Bij ‘bestemmingen’ vult u de huidige bestemming of bestemmingen in van het projectgebied volgens het gewestplan, BPA of RUP. Het projectgebied is de locatie waar het project plaatsvindt. Met ‘bodemgebruik’ wordt bedoeld: de manier waarop en het doel waarvoor de bodem op dit ogenblik door de mens gebruikt wordt. Woongebied bestemming(en) bodemgebruik 6 Onbebouwd Zijn er kwetsbare functies binnen een straal van minder dan 200 meter van het projectgebied? ja. Kruis aan welke kwetsbare functies er in de omgeving zijn. woongebieden kinderdagverblijven ziekenhuizen recreatiegebieden scholen rust- en verzorgingstehuizen nee 33 7 Kruis aan in welk van onderstaande gebieden het project ligt en geef aan welke relevante kaarten u bij dit formulier hebt gevoegd. Kruis de locatie van het project aan (in een gebied of in de nabijheid ervan). Als het gebied in de nabijheid van een dergelijk gebied ligt, vult u ook de afstand tot dat gebied in. Voor de beantwoording van deze vraag kunt u gebruikmaken van de website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV): http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen. soort gebied locatie van het project relevante kaarten in het gebied naam van de kaart in de nabijheid van het gebied een speciale beschermingszone (SBZ): een Habitat- of Vogelrichtlijngebied (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/natura2000/) Op m kaart Natura 2000 gebieden een gebied in het Vlaams Ecologisch Netwerk (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven/) een natuurgebied, een bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of ecologisch belang, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening op m op m kaart gebieden van het VEN en IVON kaart van het gewestplan Erfgoedlandschap (verwijzing naar vigerend plan van aanleg) op m Aangeduide ankerplaats (https://geo.onroerenderfgoed.be) op m Een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht of monument of beschermde archeologische zone (https://geo.onroerenderfgoed.be) Geïnventariseerd erfgoed: ankerplaatsen (landschapsatlas), bouwkundig erfgoed, parken en tuinen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be) Een waterwingebied of een bijbehorende beschermingszone type I en II (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/vha/) Een overstromingsgevoelig gebied (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets2012/) Andere : op m kaart met het onroerend erfgoed op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas kaart van overstromingsgevoelige gebieden kaart kaart van het RUP/BPA op op 300 m m kaart met het erfgoedlandschap kaart met de ankerplaats(en) vindplaats in de vergunningsaanvraag 8 Zijn er toetsingsinstrumenten of studies opgenomen? Het kan bijvoorbeeld gaan over een passende beoordeling, een mobiliteitsstudie, … ja. Welke instrumenten of studies zijn er opgenomen en waar zijn ze te vinden in de aanvraag? nee 9 Welke relatie is er met andere projecten? Er is geen relatie met andere projecten. Dit project maakt deel uit van een groter geheel. Over welk project gaat het? In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving. Wordt de impact op het milieu vergroot door de aanwezigheid van die andere projecten? Ja. Over welke projecten gaat het? Woningen in woongebied en een school op 50 m. nee Mogelijke effecten van het project op de omgeving 10 Veroorzaakt het project emissies naar het milieu? Met emissie wordt bedoeld: elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren (vaste stoffen, vloeistoffen, gassen, micro-organismen, energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid en andere trillingen) in de atmosfeer, de bodem of het water. De door het project veroorzaakte emissies zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de emissiehoeveelheid zeer beperkt is (bijvoorbeeld bij een beperkte huishoudelijke afvalwaterlozing) of als er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om die effecten te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld zuivering van het afvalwater). geen milieueffecten op het vlak van emissies. Ga meteen naar vraag 11. luchtverontreiniging ten gevolge van bedrijfs- , verkeers- of geuremissies. Motiveer waarom die lucht- verontreiniging niet aanzienlijk is. Volgens het geoloket van de VMM is de luchtkwaliteit in het gebied relatief goed (de NO2 concentratie is lager dan 32 µg/m³). Het project genereert relatief weinig verkeer. Het aantal bijkomende vervoersbewegingen bedraagt ongeveer 450 voertuigbewegingen per dag (zie puntje 12), langs de toegangsweg naar de verkaveling komt geen bebouwing voor. Er kan dus besloten worden dat de door het project veroorzaakte verkeersemissies niet aanzienlijk zijn. Ook de impact als gevolg van deze emissies zal beperkt zijn. Aandachtspunt: - Verwarmingsemissies dienen niet vermeld te worden omdat op het moment van de vergunningsaanvraag het type van verwarmingssysteem meestal niet gekend is. - Verkeersemissies zijn een afgeleide van het aantal bijkomende vervoersbewegingen die het project zal teweegbrengen. (Zie vraag 12) afvalwaterlozingen, met inbegrip van thermische verontreiniging. Motiveer waarom die afvalwaterlozingen niet aanzienlijk zijn. De woningen zullen in de toekomst huishoudelijk afvalwater lozen op het nog aan te leggen rioleringsstelsel. Er wordt gescheiden riolering voorzien, dat aansluit op het gescheiden rioleringsstelsel. Aandachtspunt: Er zijn verplichtingen in Vlarem voor aanleg van gescheiden stelsel, gescheiden aansluiting, respecteren van zoneringsplannen,… verontreiniging van bodem en grondwater. Motiveer waarom die verontreiniging niet aanzienlijk is. Tijdens infrastructuurwerken kunnen er calamiteiten ontstaan door problemen met machines op de werf. Bestaande regelgeving zal gerespecteerd worden. Dit zal niet tot aanzienlijke effecten leiden. Aandachtspunt: Voor woningen zal dit punt nooit leiden tot aanzienlijke effecten. geluid en trillingen. Wanneer veroorzaakt het project dat geluid of die trillingen bij de aanleg bij de exploitatie Motiveer waarom dat geluid en die trillingen niet aanzienlijk zijn. Tijdens de bouwfase kunnen er zowel geluids- als trillingsemissies zijn als gevolg van werfmachines. Deze fase is echter tijdelijk van aard en zal zich enkel tijdens de dag voordoen. Er worden bijgevolg geen aanzienlijke effecten verwacht. Verkeersemissies zijn verwaarloosbaar gezien de omvang van het project. licht en stralingen. Motiveer waarom dat licht en die stralingen niet aanzienlijk zijn. Langs de nieuwe wegen in de wijk zal een beperkte vorm van straatverlichting voorzien worden. Het betreft neerwaarts gerichte verlichting die niet zal leiden tot aanzienlijke milieueffecten. 11 Welke potentiële effecten zijn er te verwachten op het watersysteem? De door het project veroorzaakte effecten op het watersysteem zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de afvoer van hemelwater beperkt of vermeden wordt door middel van een brongerichte aanpak. geen effecten. Ga meteen naar vraag 12. Het project heeft effecten op een overstromingsgevoelig gebied (zie vraag 7) of waterlopen. Motiveer op welke wijze er met het overstromingsregime rekening werd gehouden. Er worden verharde oppervlakten of overdekte constructies gepland met afvoer van hemelwater. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. De woningen dienen te voldoen aan de gewestelijke verordening inzake hemelwater. Het principe van hergebruik, infiltratie, bufferen en vertraagd afvoeren zal gerespecteerd worden. Daarnaast zal het publieke domein zoveel mogelijk onverhard worden ingericht, kan het water maximaal infiltreren en wordt de code van goede praktijk voor de aanleg van rioleringsstelsels gerespecteerd. Per kavel wordt ook aangegeven wat de maximale bebouwingsgraad per perceel mag zijn. Het aantal bijkomende verhardingen, naast de woning, bedraagt maximaal 15% van de perceelsoppervlakte. Aandachtspunt: Sommige gemeenten of provincies hebben nog een eigen, aparte verordening die veelal strenger is dan de gewestelijke verordening. Er worden ondergrondse constructies gepland waarvoor bronbemaling nodig is. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. De verkaveling laat beperkte ondergrondse constructies toe (ondergrondse kelders of garages). Hiervoor kan in bepaalde gevallen een tijdelijke bemaling nodig zijn. De verkaveling zal gefaseerd ontwikkeld worden waardoor de bouwfase gespreid in de tijd zal verlopen voor de verschillende kavels. Gezien de beperkte grote van ondergrondse constructies, het feit dat de woningen niet in of nabij gevoelig gebied zullen liggen(duingebied, natuurgebied,…), het om weinig doorlatende leemgrond gaat en het project gefaseerd ontwikkeld wordt, kan besloten worden dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn. Het bemalingswater zal geloosd worden in de achterliggende gracht/waterloop. Aandachtspunt: VLAREM rubriek “53.2 Bronbemaling voor bouwkundige werken of openbare nutsvoorzieningen” bepaalt wanneer een project vergunningsplichtig is. Voor woningen zal dit meestal meldingsplichtig zijn. Voor lozing van niet verontreinigd bemalingswater moet Vlarem II art. 6.2.2.1.2 § 5 gerespecteerd worden. Er wordt een grondwaterwinning gepland? Geef een beschrijving van die grondwaterwinning op basis van volgende gegevens. diepte van de grondwaterwinning m debiet van de grondwaterwinning m³/jaar Motiveer waarom de effecten van de grondwaterwinning niet aanzienlijk zijn. 12 Heeft het project potentieel een effect op mens, natuur of landschap ? De door het project veroorzaakte effecten op mens, natuur of landschap zijn niet aanzienlijk wanneer bijvoorbeeld er geen voor mens, natuur of landschap gevoelige gebieden binnen de invloedsfeer van het project gelegen zijn, wanneer er slechts een beperkte of tijdelijke invloed is op mens, natuur of landschap of wanneer er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen of te beperken. geen effecten. Ga naar vraag 13. toename in vervoersbewegingen en mogelijke andere effecten voor andere weggebruikers of omwonenden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Als er een mobiliteitsstudie werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. Het bijkomend aantal vervoersbewegingen situeert zich voor woningen doorgaans in de ochtend- en avondspits in de week en verspreid over de dag in het weekend. Op basis van kencijfers van CROW komen we aan een totaal van 436, 5 motorvoertuigbewegingen per werkdagetmaal. Vermits er momenteel geen knelpunten zijn, zullen het aantal bijkomende vervoersbewegingen ook niet leiden tot een knelpunt. effecten op de gezondheid door de emissies of andere hinder in gebieden met kwetsbare functies (zie vraag 6). Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. 36 Het projectgebied sluit aan op bij andere woningen in woongebied en in de nabijheid is er een school gelegen. De emissies inzake geluid zullen beperkt en/of tijdelijk van aard zijn. De bijdrage aan de NO2 concentratie bedraagt 0,3 µg/m³. Daarnaast is het projectgebied volgens de geluidskaarten van LNE niet gelegen binnen de contouren van 60 dB (wegverkeer), 65 dB (spoorverkeer) of 55 dB (luchtverkeer). Het realiseren van 50 woningen op deze locatie zal het aantal potentieel gehinderden niet significant doen toenemen. Vermits er momenteel geen knelpunten zijn, zal het aantal bijkomende vervoersbewegingen en de bijhorende beperkte impact op de luchtkwaliteit en geluidshinder niet leiden tot een knelpunt op vlak van gezondheid. effecten op het bestaande landschap of het onroerend erfgoed (zie vraag 7) in de buurt van het projectgebied. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het bestaande landschap zal veranderen, maar er bevinden zich geen waardevolle gebieden of elementen inzake landschap of onroerend erfgoed in of nabij het projectgebied. effecten op voor de natuur waardevolle gebieden (zie vraag 7) of volgens de biologische waarderingskaart waardevolle biotopen en/of faunistisch belangrijke gebieden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. De biologische waarderingskaart vindt u op de website van AGIV (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/bwk/). Als er een passende beoordeling of natuurtoets werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. 13 Zijn er nog andere effecten die het project kan genereren? De effecten die aangehaald worden in de hierboven vermelde vragen zijn de meest voorkomende type van effecten. Voor specifieke projecten kunnen er mogelijks nog andere effecten optreden. Deze elementen kan u hier vermelden. ja. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Aandachtspunt: Als bemaling toch aanzienlijk zou zijn en/of de bodem is gevoelig voor zettingen, dan kan het belangrijk zijn om aan te geven of wat de risico’s zijn voor zettingen en welke project geïntegreerde maatregelen zullen genomen worden. nee 14 Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te verwachten? ja. Geef een beschrijving van de cumulatieve effecten en motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Gezien de aard, ligging en beperkte omvang van de potentiële effecten t.g.v. het project zoals blijkt uit bovenstaande analyse, zal cumulatie met andere projecten in de buurt niet tot aanzienlijke milieueffecten leiden. Er zijn geen bestaande knelpunten in de omgeving van het geplande project en het geplande project zorgt er niet voor dat er knelpunten ontstaan die leiden tot aanzienlijke effecten. nee 37 Conclusie over de effectinschatting 15 Rekening houding met de kenmerken van het project, de omgeving en de bovenstaande analyse blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn. ja, ik ga akkoord met deze stelling als initiatiefnemer van het project. nee, op basis van de bovenstaande analyse blijkt dat aanzienlijke milieueffecten niet uit te sluiten zijn. De opmaak van een MER (milieueffectrapport) is noodzakelijk. Ondertekening 16 Onderteken de onderstaande verklaring. Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier naar waarheid zijn ingevuld. datum dag maand jaar handtekening voor- en achternaam 38 Bijlage 4: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: handelsvestiging (grootwarenhuis) Kenmerken van het project 1 Welke vergunningen vraagt u voor dit project aan? Voeg dit screeningsformulier bij uw vergunningsaanvraag of -aanvragen. Hetzelfde formulier moet inhoudelijk gebruikt worden bij de diverse vergunningsaanvragen. Verduidelijk voor welke onderdelen van het project u deze vergunning aanvraagt. een milieuvergunning: een stedenbouwkundige vergunning: een stedenbouwkundige vergunning: Bouw van grootwarenhuis “XXX” met bvo van 3500 m² en een parking een andere vergunning: 2 Vul het rubrieksnummer of de rubrieksnummers uit bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 in die aanleiding geven tot deze project-m.e.r.-screening. Op http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=267&appLang=nl&wettekstLang=nl kunt u het besluit downloaden. rubrieksnummer bijlage III, 10 b bijlage III, 3 Is er reeds een vergunningsaanvraag voor dit project ingediend waarbij dit screeningsformulier werd toegevoegd? Ja Bij welke overheid? Bij welke vergunningsaanvraag? een milieuvergunning: Koelinstallatie voor het bewaren van producten + airconditioninginstallatie met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 251, 98 kW (klasse 2) Datum van beslissing: nee 39 4 Kruis aan welke werkzaamheden of voorzieningen nog nodig zijn. geen andere werkzaamheden of voorzieningen ontbossing of het kappen van bomen wegaanleg rioleringen of transportleidingen werken aan waterlopen graafwerken bemaling andere: Kenmerken van de omgeving 5 Vul de huidige bestemming en het bodemgebruik in. Bij ‘bestemmingen’ vult u de huidige bestemming of bestemmingen in van het projectgebied volgens het gewestplan, BPA of RUP. Het projectgebied is de locatie waar het project plaatsvindt. Met ‘bodemgebruik’ wordt bedoeld: de manier waarop en het doel waarvoor de bodem op dit ogenblik door de mens gebruikt wordt. Woongebied bestemming(en) bodemgebruik 6 Onbebouwd Zijn er kwetsbare functies binnen een straal van minder dan 200 meter van het projectgebied? ja. Kruis aan welke kwetsbare functies er in de omgeving zijn. woongebieden kinderdagverblijven ziekenhuizen recreatiegebieden scholen rust- en verzorgingstehuizen nee 40 7 Kruis aan in welk van onderstaande gebieden het project ligt en geef aan welke relevante kaarten u bij dit formulier hebt gevoegd. Kruis de locatie van het project aan (in een gebied of in de nabijheid ervan). Als het gebied in de nabijheid van een dergelijk gebied ligt, vult u ook de afstand tot dat gebied in. Voor de beantwoording van deze vraag kunt u gebruikmaken van de website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV): http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen. soort gebied locatie van het project relevante kaarten in het gebied naam van de kaart in de nabijheid van het gebied een speciale beschermingszone (SBZ): een Habitat- of Vogelrichtlijngebied (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/natura2000/) Op m kaart Natura 2000 gebieden een gebied in het Vlaams Ecologisch Netwerk (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven/) een natuurgebied, een bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of ecologisch belang, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening op m op m kaart gebieden van het VEN en IVON kaart van het gewestplan Erfgoedlandschap (verwijzing naar vigerend plan van aanleg) op m Aangeduide ankerplaats (https://geo.onroerenderfgoed.be) op m Een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht of monument of beschermde archeologische zone (https://geo.onroerenderfgoed.be) Geïnventariseerd erfgoed: ankerplaatsen (landschapsatlas), bouwkundig erfgoed, parken en tuinen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be) Een waterwingebied of een bijbehorende beschermingszone type I en II (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/vha/) Een overstromingsgevoelig gebied (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets2012/) Andere : op m kaart met het onroerend erfgoed op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas op m op m op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas kaart van overstromingsgevoelige gebieden kaart kaart van het RUP/BPA kaart met het erfgoedlandschap kaart met de ankerplaats(en) vindplaats in de vergunningsaanvraag 8 Zijn er toetsingsinstrumenten of studies opgenomen? Het kan bijvoorbeeld gaan over een passende beoordeling, een mobiliteitsstudie, … ja. Welke instrumenten of studies zijn er opgenomen en waar zijn ze te vinden in de aanvraag? - Mobiliteitsstudie (meer dan 200 p.p.), bijlage aanvraag stedenbouwkundige vergunning nee 9 Welke relatie is er met andere projecten? Er is geen relatie met andere projecten. Dit project maakt deel uit van een groter geheel. Over welk project gaat het? In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving. Wordt de impact op het milieu vergroot door de aanwezigheid van die andere projecten? Ja. Over welke projecten gaat het? Aantal baanwinkels reeds aanwezig, aan overzijde van de weg is een papierwarenhandel gepland. nee Mogelijke effecten van het project op de omgeving 10 Veroorzaakt het project emissies naar het milieu? Met emissie wordt bedoeld: elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren (vaste stoffen, vloeistoffen, gassen, micro-organismen, energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid en andere trillingen) in de atmosfeer, de bodem of het water. De door het project veroorzaakte emissies zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de emissiehoeveelheid zeer beperkt is (bijvoorbeeld bij een beperkte huishoudelijke afvalwaterlozing) of als er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om die effecten te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld zuivering van het afvalwater). geen milieueffecten op het vlak van emissies. Ga meteen naar vraag 11. luchtverontreiniging ten gevolge van bedrijfs- , verkeers- of geuremissies. Motiveer waarom die lucht- verontreiniging niet aanzienlijk is. Volgens het geoloket van de VMM is de luchtkwaliteit in het gebied relatief goed (de NO2 concentratie is lager dan 32 µg/m³). Er komen in de onmiddellijke omgeving van het project geen kwetsbare functies voor maar het project genereert op de toegangsweg, waarlangs aan één zijde wel bebouwing voorkomt, bijkomende vervoersbewegingen. Dit aantal bedraagt ongeveer 1600 voertuigbewegingen per dag (zie mobilititeitsstudie). Daarom is beslist om een modellering uit te voeren met het model CAR Vlaanderen. Uit deze modellering blijkt echter dat de bijdrage van het project beperkt blijft (nl. 0,8 µg/m³). Er kan dus geconcludeerd worden dat er geen belangrijke effecten te verwachten zijn. Aandachtspunt: - Verwarmingsemissies dienen niet vermeld te worden omdat op het moment van de vergunningsaanvraag het type van verwarmingssysteem meestal niet gekend is. - Verkeersemissies zijn een afgeleide van het aantal bijkomende vervoersbewegingen die het project zal teweegbrengen. (Zie vraag 12) afvalwaterlozingen, met inbegrip van thermische verontreiniging. Motiveer waarom die afvalwaterlozingen niet aanzienlijk zijn. De winkel zal enerzijds huishoudelijk afvalwater afkomstig van sanitaire installaties lozen op het bestaande rioleringsstelsel en anderzijds ook bedrijfsafvalwater afkomstig van de beenhouwerij 1m³/u, 5m³/dag, 1000 m³/jaar (klasse 3). Het bestaande rioleringsstelsel is niet gescheiden. Navraag bij aquafin leert echter dat het bijkomend aantal I.E. (inwonersequivalenten) er niet zal toe leiden dat de capaciteit van het RWZI ontoereikend is. Er worden geen aanzienlijke effecten verwacht. verontreiniging van bodem en grondwater. Motiveer waarom die verontreiniging niet aanzienlijk is. Tijdens infrastructuurwerken kunnen er calamiteiten ontstaan door problemen met machines op de werf. Bestaande regelgeving zal gerespecteerd worden. Dit zal niet tot aanzienlijke effecten leiden. Verder zal er nog een bovengrondse dubbelwandige tank voor opslag van diesel (bevoorrading dieselmoter noodgroep) van 600 l (klasse 3) aanwezig zijn. Bestaande regelgeving zal gerespecteerd worden. Dit zal niet tot aanzienlijke effecten leiden. Er zijn volgens de gegevens van de OVAM geen gekende bodemonderzoeken in of nabij het projectgebied. geluid en trillingen. Wanneer veroorzaakt het project dat geluid of die trillingen bij de aanleg bij de exploitatie Motiveer waarom dat geluid en die trillingen niet aanzienlijk zijn. Tijdens de bouwfase kunnen er zowel geluids- als trillingsemissies zijn als gevolg van werfmachines. Deze fase is echter tijdelijk van aard en zal zich enkel tijdens de dag voordoen. Er worden bijgevolg geen aanzienlijke effecten verwacht. Mogelijk zijn er ook geluidsemissies afkomstig van technische installaties (airconditioningssysteem) en door laden en lossen van goederen voor de winkelactiviteiten. Laden en lossen zal voornamelijk overdag en aan de achterzijde van het gebouw gebeuren (zie mobiliteitsstudie voor aantal leveringen). Er zijn echter geen woningen of kwetsbare functies gesitueerd binnen straal van 400 m van het projectgebied. Er worden dan ook geen aanzienlijke effecten verwacht . licht en stralingen. Motiveer waarom dat licht en die stralingen niet aanzienlijk zijn. De parking zal op een beperkt aantal punten verlicht worden tijdens de avond- en nachtperiode. Het betreft neerwaarts gerichte verlichting die de (sociale) veiligheid moet garanderen van het personeel en de klanten. De verlichting zal gezien de ligging geen hinder veroorzaken naar mens of fauna. 11 Welke potentiële effecten zijn er te verwachten op het watersysteem? De door het project veroorzaakte effecten op het watersysteem zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de afvoer van hemelwater beperkt of vermeden wordt door middel van een brongerichte aanpak. geen effecten. Ga meteen naar vraag 12. Het project heeft effecten op een overstromingsgevoelig gebied (zie vraag 7) of waterlopen. Motiveer op welke wijze er met het overstromingsregime rekening werd gehouden. Er worden verharde oppervlakten of overdekte constructies gepland met afvoer van hemelwater. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. Het gebouw en de interne wegenis van de parking worden verhard aangelegd. De parkeerplaatsen worden onverhard (grasdallen) voorzien. Het principe van hergebruik, infiltratie, bufferen en vertraagd afvoeren zal gerespecteerd worden. Het sanitair en het kuiswater wordt aangesloten op de hemelwaterput, zodat er voorzien wordt in maximaal hergebruik. Op basis van de informatie aangeleverd in watertoets wordt voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening van 1 oktober 2004 inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater. In functie van het benodigde buffervolume zal een bijkomende infiltratiegracht van XXX m² voor de opvang van hemelwater voorzien worden. Het bemalingswater zal geloosd worden in de achterliggende gracht/waterloop. Aandachtspunt: Sommige gemeenten of provincies hebben nog een eigen, aparte verordening die veelal strenger is dan de gewestelijke verordening. Voor lozing van niet verontreinigd bemalingswater moet Vlarem II art. 6.2.2.1.2 § 5 gerespecteerd worden. Er worden ondergrondse constructies gepland waarvoor bronbemaling nodig is. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. De parking wordt bovengronds voorzien en verder worden er geen grote ondergrondse constructies voorzien. Gezien het gebied een hoge grondwaterstand kent, zou er voor bepaalde werken (fundering, afvoerleidingen e.d.) wel een tijdelijke bemaling nodig zijn. Gezien de beperkte grote van ondergrondse constructies, het feit dat het project niet in of nabij gevoelig gebied zal liggen(duingebied, natuurgebied,…), het om weinig doorlatende leemgrond gaat kan besloten worden dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn. Aandachtspunt: VLAREM rubriek “53.2 Bronbemaling voor bouwkundige werken of openbare nutsvoorzieningen” bepaalt wanneer een project vergunningsplichtig is. Er wordt een grondwaterwinning gepland? Geef een beschrijving van die grondwaterwinning op basis van volgende gegevens. diepte van de grondwaterwinning m debiet van de grondwaterwinning m³/jaar Motiveer waarom de effecten van de grondwaterwinning niet aanzienlijk zijn. 12 Heeft het project potentieel een effect op mens, natuur of landschap ? De door het project veroorzaakte effecten op mens, natuur of landschap zijn niet aanzienlijk wanneer bijvoorbeeld er geen voor mens, natuur of landschap gevoelige gebieden binnen de invloedsfeer van het project gelegen zijn, wanneer er slechts een beperkte of tijdelijke invloed is op mens, natuur of landschap of wanneer er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen of te beperken. geen effecten. Ga naar vraag 13. 43 toename in vervoersbewegingen en mogelijke andere effecten voor andere weggebruikers of omwonenden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Als er een mobiliteitsstudie werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. Zie mobiliteitsstudie. Uit de mobiliteitsstudie blijkt dat er zich geen grote problemen inzake ontsluiting, verkeersafwikkeling en parkeren zullen voordoen. Er worden dus geen aanzienlijke effecten verwacht. effecten op de gezondheid door de emissies of andere hinder in gebieden met kwetsbare functies (zie vraag 6). Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het effect op de gezondheid blijft beperkt. Momenteel komt er geen knelpunt voor op vlak van luchtkwaliteit en geluidshinder en ook na uitvoering van het project blijft de luchtkwaliteit en het geluidsniveau relatief goed (zie puntje 10). Aandachtspunt: Vraag 6 informeert naar kwetsbare functies binnen de 200 m. Indien een functie niet binnen deze contour ligt, maar het project wel op een weg met bewoning voor een aanzienlijke verhoging van verkeer zorgt, is het toch aangewezen om een uitspraak te doen over effecten op gezondheid (afgeleide geluid, trillingen en lucht) effecten op het bestaande landschap of het onroerend erfgoed (zie vraag 7) in de buurt van het projectgebied. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het bestaande landschap zal veranderen, maar er bevinden zich geen waardevolle gebieden of elementen inzake landschap of onroerend erfgoed in of nabij het projectgebied. effecten op voor de natuur waardevolle gebieden (zie vraag 7) of volgens de biologische waarderingskaart waardevolle biotopen en/of faunistisch belangrijke gebieden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. De biologische waarderingskaart vindt u op de website van AGIV (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/bwk/). Als er een passende beoordeling of natuurtoets werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. 13 Zijn er nog andere effecten die het project kan genereren? De effecten die aangehaald worden in de hierboven vermelde vragen zijn de meest voorkomende type van effecten. Voor specifieke projecten kunnen er mogelijks nog andere effecten optreden. Deze elementen kan u hier vermelden. ja. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Aandachtspunt: Als bemaling toch aanzienlijk zou zijn en/of de bodem is gevoelig voor zettingen, dan kan het belangrijk zijn om aan te geven of wat de risico’s zijn voor zettingen en welke project geïntegreerde maatregelen zullen genomen worden. nee 14 Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te verwachten? ja. Geef een beschrijving van de cumulatieve effecten en motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Naast het geplande grootwarenhuis bevinden zich een aantal bestaande baanwinkels langs de weg. Daarnaast wordt aan de overzijde van het project nog een papierwarenhandel voorzien. Deze handelszaak ontsluit op dezelfde weg als het geplande grootwarenhuis en is momenteel in aanbouw. Uit de mobiliteitsstudie blijkt dat er nog voldoende restcapaciteit is op de weg. Verwacht wordt dat de effecten van het grootwarenhuis met het andere project niet zullen leiden tot aanzienlijke effecten. nee 44 Conclusie over de effectinschatting 15 Rekening houding met de kenmerken van het project, de omgeving en de bovenstaande analyse blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn. ja, ik ga akkoord met deze stelling als initiatiefnemer van het project. nee, op basis van de bovenstaande analyse blijkt dat aanzienlijke milieueffecten niet uit te sluiten zijn. De opmaak van een MER (milieueffectrapport) is noodzakelijk. Ondertekening 16 Onderteken de onderstaande verklaring. Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier naar waarheid zijn ingevuld. datum dag maand jaar handtekening voor- en achternaam 45 Bijlage 5: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: school Kenmerken van het project 1 Welke vergunningen vraagt u voor dit project aan? Voeg dit screeningsformulier bij uw vergunningsaanvraag of -aanvragen. Hetzelfde formulier moet inhoudelijk gebruikt worden bij de diverse vergunningsaanvragen. Verduidelijk voor welke onderdelen van het project u deze vergunning aanvraagt. een milieuvergunning: een stedenbouwkundige vergunning: bouw van een school voor 200 leerlingen een andere vergunning: 2 Vul het rubrieksnummer of de rubrieksnummers uit bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 in die aanleiding geven tot deze project-m.e.r.-screening. Op http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=267&appLang=nl&wettekstLang=nl kunt u het besluit downloaden. rubrieksnummer bijlage III, 10 b bijlage III, 3 Is er reeds een vergunningsaanvraag voor dit project ingediend waarbij dit screeningsformulier werd toegevoegd? Ja Bij welke overheid? Bij welke vergunningsaanvraag? Datum van beslissing: nee 46 4 Kruis aan welke werkzaamheden of voorzieningen nog nodig zijn. geen andere werkzaamheden of voorzieningen ontbossing of het kappen van bomen wegaanleg rioleringen of transportleidingen werken aan waterlopen graafwerken bemaling andere: Kenmerken van de omgeving 5 Vul de huidige bestemming en het bodemgebruik in. Bij ‘bestemmingen’ vult u de huidige bestemming of bestemmingen in van het projectgebied volgens het gewestplan, BPA of RUP. Het projectgebied is de locatie waar het project plaatsvindt. Met ‘bodemgebruik’ wordt bedoeld: de manier waarop en het doel waarvoor de bodem op dit ogenblik door de mens gebruikt wordt. Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut bestemming(en) bodemgebruik 6 Onbebouwd Zijn er kwetsbare functies binnen een straal van minder dan 200 meter van het projectgebied? ja. Kruis aan welke kwetsbare functies er in de omgeving zijn. woongebieden kinderdagverblijven ziekenhuizen recreatiegebieden scholen rust- en verzorgingstehuizen nee 47 7 Kruis aan in welk van onderstaande gebieden het project ligt en geef aan welke relevante kaarten u bij dit formulier hebt gevoegd. Kruis de locatie van het project aan (in een gebied of in de nabijheid ervan). Als het gebied in de nabijheid van een dergelijk gebied ligt, vult u ook de afstand tot dat gebied in. Voor de beantwoording van deze vraag kunt u gebruikmaken van de website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV): http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen. soort gebied locatie van het project relevante kaarten in het gebied naam van de kaart in de nabijheid van het gebied een speciale beschermingszone (SBZ): een Habitat- of Vogelrichtlijngebied (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/natura2000/) Op m kaart Natura 2000 gebieden een gebied in het Vlaams Ecologisch Netwerk (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven/) een natuurgebied, een bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of ecologisch belang, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening op m op m kaart gebieden van het VEN en IVON kaart van het gewestplan Erfgoedlandschap (verwijzing naar vigerend plan van aanleg) op m Aangeduide ankerplaats (https://geo.onroerenderfgoed.be) op m Een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht of monument of beschermde archeologische zone (https://geo.onroerenderfgoed.be) Geïnventariseerd erfgoed: ankerplaatsen (landschapsatlas), bouwkundig erfgoed, parken en tuinen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be) Een waterwingebied of een bijbehorende beschermingszone type I en II (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/vha/) Een overstromingsgevoelig gebied (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets2012/) Andere : op kaart van het RUP/BPA 300 kaart met het erfgoedlandschap kaart met de ankerplaats(en) m kaart met het onroerend erfgoed op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas op m op m op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas kaart van overstromingsgevoelige gebieden kaart vindplaats in de vergunningsaanvraag 8 Zijn er toetsingsinstrumenten of studies opgenomen? Het kan bijvoorbeeld gaan over een passende beoordeling, een mobiliteitsstudie, … ja. Welke instrumenten of studies zijn er opgenomen en waar zijn ze te vinden in de aanvraag? - Mobiliteitsstudie, bijlage aanvraag stedenbouwkundige vergunning nee 9 Welke relatie is er met andere projecten? Er is geen relatie met andere projecten. Dit project maakt deel uit van een groter geheel. Over welk project gaat het? In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving. Wordt de impact op het milieu vergroot door de aanwezigheid van die andere projecten? Ja. Over welke projecten gaat het? Woningen. nee Mogelijke effecten van het project op de omgeving 10 Veroorzaakt het project emissies naar het milieu? Met emissie wordt bedoeld: elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren (vaste stoffen, vloeistoffen, gassen, micro-organismen, energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid en andere trillingen) in de atmosfeer, de bodem of het water. De door het project veroorzaakte emissies zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de emissiehoeveelheid zeer beperkt is (bijvoorbeeld bij een beperkte huishoudelijke afvalwaterlozing) of als er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om die effecten te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld zuivering van het afvalwater). geen milieueffecten op het vlak van emissies. Ga meteen naar vraag 11. luchtverontreiniging ten gevolge van bedrijfs- , verkeers- of geuremissies. Motiveer waarom die lucht- verontreiniging niet aanzienlijk is. De huidige luchtkwaliteit is relatief slecht (> 32 µg/m³). De straten, waarlangs dit verkeer wordt afgewikkeld, worden getypeerd als streetcanyons en het project genereert meer dan 250 bijkomende voertuigbewegingen per dag (nl. 270 extra voertuigbewegingen per dag) Er werd een CAR modellering uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de impact op de NO2 concentratie 0,3 µg/m³ bedraagt. Op basis van deze informatie kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke effecten van het project worden verwacht. Aandachtspunt: - Verwarmingsemissies dienen niet vermeld te worden omdat op het moment van de vergunningsaanvraag het type van verwarmingssysteem meestal niet gekend is. - Verkeersemissies zijn een afgeleide van het aantal bijkomende vervoersbewegingen die het project zal teweegbrengen. (Zie vraag 12) afvalwaterlozingen, met inbegrip van thermische verontreiniging. Motiveer waarom die afvalwaterlozingen niet aanzienlijk zijn. Het huishoudelijk afvalwater zal gescheiden geloosd worden op de reeds aanwezige gescheiden riolering. Het betreft een lagere school zodat er geen bedrijfsafvalwater van bvb. labo’s geproduceerd wordt. In de keuken wordt een vetvanger voorzien zodat lozingsnormen gerespecteerd worden en er geen aanzienlijke effecten verwacht worden. verontreiniging van bodem en grondwater. Motiveer waarom die verontreiniging niet aanzienlijk is. Tijdens infrastructuurwerken kunnen er calamiteiten ontstaan door problemen met machines op de werf. Bestaande regelgeving zal gerespecteerd worden. Dit zal niet tot aanzienlijke effecten leiden. De opslag van stookolie gebeurt in bovengrondse dubbelwandige tanks met een permanent lekdetectiesysteem zodat geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn. geluid en trillingen. Wanneer veroorzaakt het project dat geluid of die trillingen bij de aanleg bij de exploitatie Motiveer waarom dat geluid en die trillingen niet aanzienlijk zijn. Tijdens de bouwfase kunnen er zowel geluids- als trillingsemissies zijn als gevolg van werfmachines. Deze fase is echter tijdelijk van aard en zal zich enkel tijdens de dag voordoen. Er worden bijgevolg geen aanzienlijke effecten verwacht. De verkeersgeneratie ten gevolge van het project bedraagt minder dan 25% van het verkeer dat momenteel reeds aanwezig is op de relevante wegen in de omgeving en het geluidsniveau is momenteel matig zodat de hinder op de kwetsbare functies in de omgeving als niet aanzienlijk kan beschouwd worden. licht en stralingen. Motiveer waarom dat licht en die stralingen niet aanzienlijk zijn. 11 Welke potentiële effecten zijn er te verwachten op het watersysteem? De door het project veroorzaakte effecten op het watersysteem zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de afvoer van hemelwater beperkt of vermeden wordt door middel van een brongerichte aanpak. geen effecten. Ga meteen naar vraag 12. Het project heeft effecten op een overstromingsgevoelig gebied (zie vraag 7) of waterlopen. Motiveer op welke wijze er met het overstromingsregime rekening werd gehouden. Er worden verharde oppervlakten of overdekte constructies gepland met afvoer van hemelwater. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. De school dient te voldoen aan de gewestelijke verordening inzake hemelwater. Het principe van hergebruik, infiltratie, bufferen en vertraagd afvoeren zal gerespecteerd worden. Door de grote potentie voor hergebruik zal al het sanitair voorzien worden van hemelwater waardoor maximaal ingezet wordt op hergebruik. Een deel van de speelplaats wordt voorzien in waterdoorlatend materiaal, de overige verharde oppervlakte kan infiltreren in de onverharde randzone. Aandachtspunt: Sommige gemeenten of provincies hebben nog een eigen, aparte verordening die veelal strenger is dan de gewestelijke verordening. Er worden ondergrondse constructies gepland waarvoor bronbemaling nodig is. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. Er wordt een grondwaterwinning gepland? Geef een beschrijving van die grondwaterwinning op basis van volgende gegevens. diepte van de grondwaterwinning m debiet van de grondwaterwinning m³/jaar Motiveer waarom de effecten van de grondwaterwinning niet aanzienlijk zijn. 12 Heeft het project potentieel een effect op mens, natuur of landschap ? De door het project veroorzaakte effecten op mens, natuur of landschap zijn niet aanzienlijk wanneer bijvoorbeeld er geen voor mens, natuur of landschap gevoelige gebieden binnen de invloedsfeer van het project gelegen zijn, wanneer er slechts een beperkte of tijdelijke invloed is op mens, natuur of landschap of wanneer er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen of te beperken. geen effecten. Ga naar vraag 13. toename in vervoersbewegingen en mogelijke andere effecten voor andere weggebruikers of omwonenden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Als er een mobiliteitsstudie werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. Zie mobiliteitsstudie. Uit de mobiliteitsstudie blijkt dat er zich geen grote problemen inzake ontsluiting en verkeersafwikkeling zullen voordoen. Er worden dus geen aanzienlijke effecten verwacht. effecten op de gezondheid door de emissies of andere hinder in gebieden met kwetsbare functies (zie vraag 6). Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het project genereert geen belangrijke effecten wat de luchtkwaliteit en geluidshinder betreft. De huidige luchtkwaliteit is echter relatief slecht (> 32 µg/m³) waardoor het inplanten van de school op deze locatie een negatieve impact kan hebben op de gezondheid van de leerlingen . Om deze impact te reduceren zullen de klaslokalen zoveel mogelijk aan de achterzijde van het gebouw worden ingepland. De speelplaats wordt voldoende afgeschermd van de drukke verkeersweg aan de verkeersdrukke straatzijde van de school. De luchtaanzuiging voor de ventilatie van de lokalen zal via het dak, weg van de straatzijde gebeuren. effecten op het bestaande landschap of het onroerend erfgoed (zie vraag 7) in de buurt van het projectgebied. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het bestaande landschap zal veranderen, maar het zicht naar het beschermd dorpsgezicht in de omgeving wordt niet geschaad. effecten op voor de natuur waardevolle gebieden (zie vraag 7) of volgens de biologische waarderingskaart waardevolle biotopen en/of faunistisch belangrijke gebieden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk 50 zijn. De biologische waarderingskaart vindt u op de website van AGIV (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/bwk/). Als er een passende beoordeling of natuurtoets werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. 13 Zijn er nog andere effecten die het project kan genereren? De effecten die aangehaald worden in de hierboven vermelde vragen zijn de meest voorkomende type van effecten. Voor specifieke projecten kunnen er mogelijks nog andere effecten optreden. Deze elementen kan u hier vermelden. ja. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het schoolgebouw zal geen schaduwhinder veroorzaken voor de kwetsbare functies in de omgeving, vermits het gebouw hetzelfde gabariet heeft als de omliggende bebouwing. nee 14 Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te verwachten? ja. Geef een beschrijving van de cumulatieve effecten en motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Gezien de aard, ligging en beperkte omvang van de potentiële effecten t.g.v. het project zoals blijkt uit bovenstaande analyse, zal cumulatie met andere projecten in de buurt niet tot aanzienlijke milieueffecten leiden. Er zijn geen bestaande knelpunten in de omgeving van het geplande project en het geplande project zorgt er niet voor dat er knelpunten ontstaan die leiden tot aanzienlijke effecten. nee 51 Conclusie over de effectinschatting 15 Rekening houding met de kenmerken van het project, de omgeving en de bovenstaande analyse blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn. ja, ik ga akkoord met deze stelling als initiatiefnemer van het project. nee, op basis van de bovenstaande analyse blijkt dat aanzienlijke milieueffecten niet uit te sluiten zijn. De opmaak van een MER (milieueffectrapport) is noodzakelijk. Ondertekening 16 Onderteken de onderstaande verklaring. Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier naar waarheid zijn ingevuld. datum dag maand jaar handtekening voor- en achternaam 52 Bijlage 6: uitwerking voorbeeld a.d.h.v. het screeningsformulier: gemengd project (wonen & handel) Kenmerken van het project 1 Welke vergunningen vraagt u voor dit project aan? Voeg dit screeningsformulier bij uw vergunningsaanvraag of -aanvragen. Hetzelfde formulier moet inhoudelijk gebruikt worden bij de diverse vergunningsaanvragen. Verduidelijk voor welke onderdelen van het project u deze vergunning aanvraagt. een milieuvergunning: een stedenbouwkundige vergunning: bouw van 4.500 m² handelsruimte met daarboven 4 appartementen en een ondergrondse parking een andere vergunning: 2 Vul het rubrieksnummer of de rubrieksnummers uit bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 in die aanleiding geven tot deze project-m.e.r.-screening. Op http://navigator.emis.vito.be/milnav-consult/consultatieLink?wettekstId=267&appLang=nl&wettekstLang=nl kunt u het besluit downloaden. rubrieksnummer bijlage III, 10 b bijlage III, 3 Is er reeds een vergunningsaanvraag voor dit project ingediend waarbij dit screeningsformulier werd toegevoegd? Ja Bij welke overheid? Bij welke vergunningsaanvraag? een milieuvergunning: Koelinstallatie voor het bewaren van producten + airconditioninginstallatie met een totaal geïnstalleerde drijfkracht van 251, 98 kW (klasse 2) Datum van beslissing: nee 53 4 Kruis aan welke werkzaamheden of voorzieningen nog nodig zijn. geen andere werkzaamheden of voorzieningen ontbossing of het kappen van bomen wegaanleg rioleringen of transportleidingen werken aan waterlopen graafwerken bemaling andere: Kenmerken van de omgeving 5 Vul de huidige bestemming en het bodemgebruik in. Bij ‘bestemmingen’ vult u de huidige bestemming of bestemmingen in van het projectgebied volgens het gewestplan, BPA of RUP. Het projectgebied is de locatie waar het project plaatsvindt. Met ‘bodemgebruik’ wordt bedoeld: de manier waarop en het doel waarvoor de bodem op dit ogenblik door de mens gebruikt wordt. Woongebied bestemming(en) bodemgebruik 6 Onbebouwd Zijn er kwetsbare functies binnen een straal van minder dan 200 meter van het projectgebied? ja. Kruis aan welke kwetsbare functies er in de omgeving zijn. woongebieden kinderdagverblijven ziekenhuizen recreatiegebieden scholen rust- en verzorgingstehuizen nee 54 7 Kruis aan in welk van onderstaande gebieden het project ligt en geef aan welke relevante kaarten u bij dit formulier hebt gevoegd. Kruis de locatie van het project aan (in een gebied of in de nabijheid ervan). Als het gebied in de nabijheid van een dergelijk gebied ligt, vult u ook de afstand tot dat gebied in. Voor de beantwoording van deze vraag kunt u gebruikmaken van de website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen (AGIV): http://www.agiv.be/gis/diensten/geo-vlaanderen. soort gebied locatie van het project relevante kaarten in het gebied naam van de kaart in de nabijheid van het gebied een speciale beschermingszone (SBZ): een Habitat- of Vogelrichtlijngebied (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/natura2000/) Op m kaart Natura 2000 gebieden een gebied in het Vlaams Ecologisch Netwerk (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/ven/) een natuurgebied, een bosgebied en andere groene bestemmingen of bestemmingen met een ecologische waarde of ecologisch belang, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen die van kracht zijn in de ruimtelijke ordening op m op m kaart gebieden van het VEN en IVON kaart van het gewestplan Erfgoedlandschap (verwijzing naar vigerend plan van aanleg) op m Aangeduide ankerplaats (https://geo.onroerenderfgoed.be) op m Een beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht of monument of beschermde archeologische zone (https://geo.onroerenderfgoed.be) Geïnventariseerd erfgoed: ankerplaatsen (landschapsatlas), bouwkundig erfgoed, parken en tuinen (https://inventaris.onroerenderfgoed.be) Een waterwingebied of een bijbehorende beschermingszone type I en II (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/vha/) Een overstromingsgevoelig gebied (http://geovlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/watertoets2012/) Andere : op m kaart met het onroerend erfgoed op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas op m op m op m kaart van de Vlaamse Hydrografische Atlas kaart van overstromingsgevoelige gebieden kaart kaart van het RUP/BPA kaart met het erfgoedlandschap kaart met de ankerplaats(en) vindplaats in de vergunningsaanvraag - pagina 56 van 59 8 Zijn er toetsingsinstrumenten of studies opgenomen? Het kan bijvoorbeeld gaan over een passende beoordeling, een mobiliteitsstudie, … ja. Welke instrumenten of studies zijn er opgenomen en waar zijn ze te vinden in de aanvraag? - Mobiliteitsstudie, bijlage aanvraag stedenbouwkundige vergunning nee 9 Welke relatie is er met andere projecten? Er is geen relatie met andere projecten. Dit project maakt deel uit van een groter geheel. Over welk project gaat het? In de omgeving zijn er projecten met soortgelijke gevolgen voor de omgeving. Wordt de impact op het milieu vergroot door de aanwezigheid van die andere projecten? Ja. Over welke projecten gaat het? In de onmiddellijke omgeving zijn er nog handelsruimten (van 1.200 m² en 2.000 m² brutovloeroppervlakte) aanwezig. nee Mogelijke effecten van het project op de omgeving 10 Veroorzaakt het project emissies naar het milieu? Met emissie wordt bedoeld: elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren (vaste stoffen, vloeistoffen, gassen, micro-organismen, energievormen zoals warmte, stralingen, licht, geluid en andere trillingen) in de atmosfeer, de bodem of het water. De door het project veroorzaakte emissies zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de emissiehoeveelheid zeer beperkt is (bijvoorbeeld bij een beperkte huishoudelijke afvalwaterlozing) of als er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om die effecten te voorkomen of te beperken (bijvoorbeeld zuivering van het afvalwater). geen milieueffecten op het vlak van emissies. Ga meteen naar vraag 11. luchtverontreiniging ten gevolge van bedrijfs- , verkeers- of geuremissies. Motiveer waarom die lucht- verontreiniging niet aanzienlijk is. De door het project veroorzaakte verkeersemissies zijn niet aanzienlijk. Zoals blijkt uit de mobiliteitsstudie in bijlage wordt relatief weinig bijkomend verkeer gegenereerd. (< 1600 bijkomende voertuigbewegingen per dag). De straten waarlangs dit verkeer wordt afgewikkeld worden niet getypeerd als streetcanyons. De huidige luchtkwaliteit is goed. We kunnen dus besluiten dat het project geen aanzienlijke effecten zal genereren op vlak van luchtkwaliteit. Aandachtspunt: - Verwarmingsemissies dienen niet vermeld te worden omdat op het moment van de vergunningsaanvraag het type van verwarmingssysteem meestal niet gekend is. - Verkeersemissies zijn een afgeleide van het aantal bijkomende vervoersbewegingen die het project zal teweegbrengen. (Zie vraag 12) afvalwaterlozingen, met inbegrip van thermische verontreiniging. Motiveer waarom die afvalwaterlozingen niet aanzienlijk zijn. Het huishoudelijk afvalwater zal geloosd worden op de reeds aanwezige gescheiden riolering. Deze lozing zal eveneens gescheiden gebeuren. verontreiniging van bodem en grondwater. Motiveer waarom die verontreiniging niet aanzienlijk is. Tijdens infrastructuurwerken kunnen er calamiteiten ontstaan door problemen met machines op de werf. Bestaande regelgeving zal gerespecteerd worden. Dit zal niet tot aanzienlijke effecten leiden. geluid en trillingen. Wanneer veroorzaakt het project dat geluid of die trillingen bij de aanleg bij de exploitatie Motiveer waarom dat geluid en die trillingen niet aanzienlijk zijn. Tijdens de bouwfase kunnen er zowel geluids- als trillingsemissies zijn als gevolg van werfmachines. Deze 56 - pagina 57 van 59 fase is echter tijdelijk van aard en zal zich enkel tijdens de dag voordoen. De werfmachines zullen ook voldoende afstand houden ten opzichte van de kwetsbare functies in de omgeving. Er worden bijgevolg geen aanzienlijke effecten verwacht. Tijdens de exploitatiefase zal het laden en lossen ondergronds gebeuren zodat geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn naar de kwetsbare functies in de omgeving. De hinder van het reeds aanwezige verkeer op de geplande bewoning is als niet aanzienlijk te beschouwen vermits de stiltebehoevende ruimtes aan de achterzijde van het gebouw gelegen zijn en voldaan wordt aan de normen voor akoestische isolatie. De verkeersgeneratie ten gevolge van het project bedraagt minder dan 25% van het verkeer dat momenteel reeds aanwezig is op de relevante wegen in de omgeving en het geluidsniveau is momenteel matig zodat de hinder op de omwonenden als niet aanzienlijk kan beschouwd worden. licht en stralingen. Motiveer waarom dat licht en die stralingen niet aanzienlijk zijn. De verlichting van de handelsruimte betreft neerwaarts gerichte verlichting die niet zal leiden tot aanzienlijke milieueffecten. 11 Welke potentiële effecten zijn er te verwachten op het watersysteem? De door het project veroorzaakte effecten op het watersysteem zijn niet aanzienlijk als bijvoorbeeld de afvoer van hemelwater beperkt of vermeden wordt door middel van een brongerichte aanpak. geen effecten. Ga meteen naar vraag 12. Het project heeft effecten op een overstromingsgevoelig gebied (zie vraag 7) of waterlopen. Motiveer op welke wijze er met het overstromingsregime rekening werd gehouden. Er worden verharde oppervlakten of overdekte constructies gepland met afvoer van hemelwater. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. De appartementen en handelsruimte dienen te voldoen aan de gewestelijke verordening inzake hemelwater. Het principe van hergebruik, infiltratie, bufferen en vertraagd afvoeren zal gerespecteerd worden. Gezien de grote potenties voor hergebruik wordt het sanitair van de appartementen gevoed met hemelwater. Aandachtspunt: Sommige gemeenten of provincies hebben nog een eigen, aparte verordening die veelal strenger is dan de gewestelijke verordening. Er worden ondergrondse constructies gepland waarvoor bronbemaling nodig is. Motiveer waarom die ingreep niet aanzienlijk is. Er wordt een ondergrondse parking voorzien waarvoor een tijdelijke bemaling nodig zal zijn. Deze bemaling zal gebeuren in een gesloten bouwput, waardoor het bemalingsdebiet beperkt zal zijn en het bemalingswater opnieuw kan geïnfiltreerd worden. Gezien de uitvoeringswijze en het feit dat het project niet in of nabij gevoelig gebied zal liggen(duingebied, natuurgebied,…), kan besloten worden dat er geen aanzienlijke effecten te verwachten zijn. Aandachtspunt: In VLAREM bepaalt rubriek “53.2 Bronbemaling voor bouwkundige werken of openbare nutsvoorzieningen” wanneer een project vergunningsplichtig is. Er wordt een grondwaterwinning gepland? Geef een beschrijving van die grondwaterwinning op basis van volgende gegevens. diepte van de grondwaterwinning m debiet van de grondwaterwinning m³/jaar Motiveer waarom de effecten van de grondwaterwinning niet aanzienlijk zijn. 12 Heeft het project potentieel een effect op mens, natuur of landschap ? De door het project veroorzaakte effecten op mens, natuur of landschap zijn niet aanzienlijk wanneer bijvoorbeeld er geen voor mens, natuur of landschap gevoelige gebieden binnen de invloedsfeer van het project gelegen zijn, wanneer er slechts een beperkte of tijdelijke invloed is op mens, natuur of landschap of wanneer er projectgeïntegreerde maatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen of te beperken. geen effecten. Ga naar vraag 13. toename in vervoersbewegingen en mogelijke andere effecten voor andere weggebruikers of omwonenden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Als er een mobiliteitsstudie werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. Zie mobiliteitsstudie. Uit de mobiliteitsstudie blijkt dat er zich geen grote problemen inzake ontsluiting, verkeersafwikkeling en 57 - pagina 58 van 59 parkeren zullen voordoen. Er worden dus geen aanzienlijke effecten verwacht. effecten op de gezondheid door de emissies of andere hinder in gebieden met kwetsbare functies (zie vraag 6). Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het project genereert geen aanzienlijke effecten op vlak van luchtkwaliteit en geluidshinder (zie puntje 10). De huidige luchtkwaliteit is niet slecht (< 32 µg/m³) en het geluidsniveau matig waardoor de impact op de gezondheid als beperkt kan beschouwd worden. Aangezien de emissies inzake geluid beperkt en/of tijdelijk van aard zullen zijn kan besloten worden dat er ook vanuit het geluidsaspect geen aanzienlijke effecten op gezondheid te verwachten zijn. Daarnaast is het projectgebied volgens de geluidskaarten van LNE niet gelegen binnen de contouren van 60 dB (wegverkeer), 65 dB (spoorverkeer) of 55 dB (luchtverkeer). Het realiseren van dit gemengd project op deze locatie zal het aantal gehinderden niet significant doen toenemen. effecten op het bestaande landschap of het onroerend erfgoed (zie vraag 7) in de buurt van het projectgebied. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Het bestaande landschap zal veranderen, maar er bevinden zich geen waardevolle gebieden of elementen inzake landschap of onroerend erfgoed in of nabij het projectgebied. effecten op voor de natuur waardevolle gebieden (zie vraag 7) of volgens de biologische waarderingskaart waardevolle biotopen en/of faunistisch belangrijke gebieden. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. De biologische waarderingskaart vindt u op de website van AGIV (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geovlaanderen/bwk/). Als er een passende beoordeling of natuurtoets werd opgesteld, kunt u daarnaar verwijzen. 13 Zijn er nog andere effecten die het project kan genereren? De effecten die aangehaald worden in de hierboven vermelde vragen zijn de meest voorkomende type van effecten. Voor specifieke projecten kunnen er mogelijks nog andere effecten optreden. Deze elementen kan u hier vermelden. ja. Motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Aandachtspunt: Als bemaling toch aanzienlijk zou zijn en/of de bodem is gevoelig voor zettingen, dan kan het belangrijk zijn om aan te geven of wat de risico’s zijn voor zettingen en welke project geïntegreerde maatregelen zullen genomen worden. nee 14 Zijn er door de relatie met andere projecten (zie vraag 9) cumulatieve effecten te verwachten? ja. Geef een beschrijving van de cumulatieve effecten en motiveer waarom die effecten niet aanzienlijk zijn. Er zijn nog handelsruimten in de omgeving gelegen die eveneens een hoeveelheid verkeer zullen genereren. In de mobiliteitsstudie werden de cumulatieve effecten onderzocht en werd aangetoond dat er geen aanzienlijke cumulatieve effecten zullen zijn. Er worden bijgevolg ook geen aanzienlijke effecten verwacht op de afgeleide disciplines lucht en geluid. nee 58 - pagina 59 van 59 Conclusie over de effectinschatting 15 Rekening houding met de kenmerken van het project, de omgeving en de bovenstaande analyse blijkt dat de mogelijke milieueffecten van het project niet aanzienlijk zijn. ja, ik ga akkoord met deze stelling als initiatiefnemer van het project. nee, op basis van de bovenstaande analyse blijkt dat aanzienlijke milieueffecten niet uit te sluiten zijn. De opmaak van een MER (milieueffectrapport) is noodzakelijk. Ondertekening 16 Onderteken de onderstaande verklaring. Ik verklaar dat alle gegevens in dit formulier naar waarheid zijn ingevuld. datum dag maand jaar handtekening voor- en achternaam 59