WETGEVING De rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel Verloven en afwezigheden Het besluit van 7 december 2007 van de Vlaamse regering bevat de minimale voorwaarden voor de verloven en afwezigheden van het personeel van de gemeente. Die minimale voorwaarden moeten door de gemeenteraad worden geconcretiseerd. Daarnaast zijn sommige verloven zijn niet van toepassing op de contractuele personeelsleden. Wij scheppen duidelijkheid. Het besluit van 7 december 2007 van de Vlaamse regering bevat de minimale voorwaarden voor de verloven en afwezigheden van het personeel van de gemeente. Die minimale voorwaarden moeten door de gemeenteraad worden geconcretiseerd. Voor sommige verloven biedt het rechtspositieregelingsbesluit minima en maxima waarbinnen de gemeenteraad een keuze moet maken. Sommige verloven zijn niet van toepassing op de contractuele personeelsleden. Dat is onder andere het geval voor disponibiliteit en ziekteverlof. Andere verloven, zoals het omstandigheidsverlof, gelden voor alle personeelsleden. Wij zullen in dit en de volgende artikelen aangeven of de verlofregeling al dan niet van toepassing is op de contractuele personeelsleden. Indien dat niet het geval is, zullen we aangeven wat van toepassing is op de contractuele personeelsleden. Vóór het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gold geen uniforme regelgeving voor de afwezigheden en de verloven van het gemeentepersoneel. Veel lokale besturen pasten de verlofregeling van de federale ambtenaren toe. Sommige besturen baseerden zich op de verlofregeling van de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N° 227 Titel IX van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 reikt de gemeentebesturen een algemeen en doorzichtig kader aan voor de regeling van verloven en afwezigheden van het gemeentepersoneel. Het gemeentedecreet biedt voor de organisatie van de gemeentelijke diensten ruimte voor autonomie en maatwerk. Het rechtspositieregelingsbesluit bevat de minimale voorwaarden en zoekt een evenwicht tussen regulering en flexibilisering. Een en ander heeft voor gevolg dat er voor verloven en afwezigheden verschillen zijn tussen de gemeenten, omdat het gemeentebestuur zelf een eigen invulling moet geven aan het raamkader. Daarom is het aangewezen om bij vragen over sommige verloven en afwezigheden in eerste instantie na te kijken wat de rechtspositieregeling van het eigen bestuur bepaalt. Sommige verloven en afwezigheden worden niet geregeld in het rechtspositieregelingsbesluit van de Vlaamse regering, omdat ze onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen. Aan die regelgevingen (o.a. de wetgeving op de loopbaanonderbreking) of dwingende bepalingen uit het arbeids- en het socialezekerheidsrecht werd niet geraakt. Er werd voor gezorgd dat de rechten van de contractuele werknemers niet werden ingekort of dat hun verplichtingen niet werden verzwaard. Sommige gemeentebesturen hebben, om hun personeel maximaal te informeren, die federale regelgeving mee verwerkt in de plaatselijke rechtspositieregeling. Die regelgeving wordt in een van de volgende bijdragen behandeld. De administratieve toestanden van het statutair gemeentepersoneel D administratieve toestanden zijn niet van toepasDe sing op het contractueel gemeentepersoneel. 37 WETGEVING Het statutaire personeel van de gemeente bevindt zich geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden: 1) dienstactiviteit; 2) non-activiteit; 3) disponibiliteit. Het statutaire personeelslid is in dienstactiviteit: - bij behoud van het recht op salaris; - bij een georganiseerde werkonderbreking (staking), behalve voor het recht op salaris; - bij afwezigheid in geval van overmacht. Om van overmacht te kunnen spreken, moeten er drie voorwaarden vervuld zijn: - De gebeurtenis is niet te wijten aan de werkgever of aan de werknemer. Ze mag dus niet het gevolg zijn van slordigheid van één van beide. - De gebeurtenis vindt plaats buiten elke normale verwachting. - De gebeurtenis vormt een onoverkomelijke hindernis voor de werkgever of de werknemer om de overeengekomen arbeid uit te voeren. Het statutaire personeelslid is in non-activiteit: - wanneer hij geen recht heeft op salaris, tenzij in de gevallen die op dwingende wijze anders bepaald zijn in titel IX van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 of anders bepaald bij wet, decreet of besluit; - bij afwezigheid zonder toestemming of zonder geldige reden; - in geval van tuchtschorsing. Het vast aangesteld statutair personeelslid is in disponibiliteit wanneer hij geen recht heeft op salaris, maar wel op een wachtgeld. Het statutaire personeelslid kan niet in disponibiliteit wegens ambtsontheffing worden gesteld of gehouden, na het bereiken van de pensioenleeftijd. De administratieve toestanden zijn niet van toepassing op de contractuele personeelsleden, volgens artikel 105,§3,7° van het gemeentedecreet. Wanneer de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt geschorst, heeft het contractuele personeelslid geen recht op salaris, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald in de rechtspositieregeling of door de wet. Een stakingsdag is geen verlofdag en wordt beschouwd als dienstactiviteit, maar is wel een dag zonder recht op salaris. De deelname van een statutair personeelslid aan een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van onbezoldigde dienstactiviteit. De deelname van een contractueel personeelslid aan een georganiseerde werkonderbreking schorst de arbeidsovereenkomst. Titel IX van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 regelt de volgende verloven en afwezigheden: Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N° 227 1. de jaarlijkse vakantiedagen; 2. de feestdagen; 3. het bevallingsverlof en het opvangverlof; 4. het ziekteverlof; 5. de disponibiliteit; 6. het verlof voor deeltijdse prestaties; 7. het verlof voor opdracht; 8. het omstandigheidsverlof; 9. het onbetaalde verlof; 10. de dienstvrijstellingen. De jaarlijkse vakantiedagen IN HET KORT Het gemeentepersoneel gemeenteper heeft recht op minimaal 30 vakantiedagen en maximaal 35 vakantiedagen. Het aantal kan binnen dat minimum en maximum verschillen van gemeente tot gemeente. In principe neemt het personeelslid jaarlijkse vakantiedagen wanneer hij wil, maar de aanvraag kan om dienstredenen geweigerd worden. Voor vier dagen per jaar kan het dienstbelang niet ingeroepen worden om de vakantiedagen te weigeren. In het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 wordt een eenvormige regeling vastgesteld. Het (statutair en contractueel) personeelslid van de gemeente heeft jaarlijks recht op een door de gemeenteraad te bepalen aantal werkdagen betaalde vakantie. Het aantal dagen vakantie mag voor een volledig arbeidsjaar niet minder bedragen dan 30 werkdagen en niet meer dan 35 werkdagen. De mogelijkheid om, zoals vroeger, het aantal vakantiedagen vanaf de leeftijd van vijfenveertig jaar te verhogen op basis van de leeftijd wordt niet uitgesloten, op voorwaarde dat niet afgeweken wordt van het minimum van 30 dagen en het maximum van 35 dagen. Het is dus mogelijk in de plaatselijke rechtspositieregeling te bepalen dat de personeelsleden 30 dagen verlof hebben, op de leeftijd van 45 jaar 31 dagen, op de leeftijd van 55 jaar 33 dagen verlof, op de leeftijd van 60 jaar 34 dagen verlof. De vakantiedagen worden genomen naar keuze van het personeelslid, met inachtneming van de behoeften van de dienst. De gemeenteraad kan hierover nadere regels uitwerken. De gemeenteoverheid kan wel het dienstbelang inroepen om sommige aanvragen te weigeren of om georganiseerde afspraken te maken met (een deel) van het personeel over bepaalde periodes of dagen. Het personeelslid kan wel vier dagen vakantie nemen, zonder dat het dienstbelang kan worden ingeroepen om de vakantie te weigeren. Die dagen stemmen overeen met het vroegere ‘omstandigheidsverlof in geval van zieke kinderen of andere huisgenoten’. Deze dagen worden mee opgenomen in de nieuwe regeling. De nieuwe rege- 39 W E TG E V I N G ling voorziet daarom in een minimum van dertig betaalde vakantiedagen. Omdat het vroeger veel voorkomende bijzondere verlof in geval van zieke kinderen of huisgenoten werd afgeschaft, en de personeelsleden in die gevallen nu een beroep moeten doen op hun verhoogd aantal vakantiedagen, werd in het rechtspositieregelingsbesluit de bepaling opgenomen dat het personeelslid verlof kan nemen, ook als zijn aanvraag omwille van dienstredenen werd geweigerd. Dit kan slechts voor vier dagen per jaar. Deze vier dagen moet niet aansluitend worden genomen. Het personeelslid heeft niet alleen het recht maar in principe ook de plicht om zijn vakantiedagen voor het einde van het jaar op te nemen. Er wordt niet geraakt aan bestaande mogelijkheden om een beperkt aantal verlofdagen over te dragen naar het volgende jaar. In sommige gemeenten is die mogelijkheid opgenomen in de rechtspositieregeling. Andere rechtspositieregelingen bepalen dat het gemeentepersoneel zijn jaarlijkse verlofdagen moet opnemen voor het einde van het jaar. De plaatselijke rechtspositieregeling kan bijvoorbeeld bepalen dat vijf vakantiedagen mogen overgedragen worden naar het volgend jaar en dat die dagen opgenomen moeten worden vóór eind april. Elke gemeente kan zelf bepalen of en hoeveel vakantiedagen het personeel kan overdragen naar het volgende jaar Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse vakantiedagen. De gemeenteraad kan bepalen dat periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekteof invaliditeitsverzekering of een wachtgeld recht geven op jaarlijkse vakantiedagen. Het vakantieverlof wordt in evenredige mate verminderd naar aanleiding van alle onbezoldigde verlofdagen, die niet automatisch gelijkgesteld worden met dienstactiviteit. Dat is het geval voor: - verlof voor deeltijdse prestaties; - verlof voor loopbaanonderbreking; - onbetaald verlof; - verlof voor opdracht, onder meer voor het uitoefenen van een ambt in een kabinet of bij een erkende politieke groep; - politiek verlof; - verloven op basis van federale of gewestelijke regelgeving, die leiden tot een toestand van non-activiteit; - ongewettigde afwezigheid. Stakingsdagen kunnen geen aanleiding geven tot een vermindering van het aantal jaarlijkse vakantiedagen. Bij het vaststellen van het aantal jaarlijkse verlofdagen van een personeelslid moet ook rekening worden gehouden met de prestatieregeling van het personeelslid. Zo krijgt een personeelslid dat halftijds werkt het aantal vakantiedagen, omgezet in halve dagen, of de helft van het bepaalde aantal vakantiedagen uitgedrukt in hele dagen. 40 Het aantal vakantiedagen moet ook proportioneel worden verminderd bij in- en uitdiensttreding in de loop van het jaar. Als een statutair personeelslid ziek wordt voor het begin van aangevraagde en toegestane vakantiedagen wordt de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet. De gemeenteraad bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden de vakantie van een statutair personeelslid wordt opgeschort, als hij ziek wordt tijdens zijn vakantie. Als een statutair personeelslid tijdens zijn vakantie in het ziekenhuis wordt opgenomen, dan wordt de vakantie opgeschort vanaf de eerste dag van de opname in het ziekenhuis. Artikel 6, punt 2 van het internationale verdrag betreffende het betaald verlof, gesloten in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie en door België bekrachtigd op 2 juni 2003, verbiedt om periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval mee te rekenen als opgenomen dagen betaalde vakantie. Voor de contractuele personeelsleden bepaalt artikel 68 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers dat geen enkele dag arbeidsongeschiktheid wegens ongeval, ziekte of wegens rust bij bevalling mag worden aangerekend als jaarlijkse vakantiedag. De feestdagen IN HET KORT Het (statutair en contractueel) personeel van de gemeente heeft recht op elf feestdagen en drie plaatselijke feestdagen. Het gemeentebestuur stelt zelf de plaatselijke feestdagen vast. Dat heeft als gevolg dat de feestdagen voor alle Vlaamse gemeenten uniform geregeld zijn. De plaatselijke feestdagen kunnen van gemeente tot gemeente verschillen. Voor feestdagen die op een zaterdag of een zondag vallen, wordt voorzien in een compensatiedag. Wie op die compensatiedag moet werken, heeft recht op een andere compensatiedag. De wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen is niet van toepassing is op de overheidssector, behalve voor de werknemers van publieke instellingen die een industriële of commerciële activiteit uitoefenen en voor de werknemers van de openbare verzorgingsinstellingen. De wet bevat een opsomming van tien feestdagen die alleen wettelijke feestdagen zijn voor de privésector. In het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 wordt het begrip ‘wettelijke feestdagen’ niet gebruikt en wordt in de plaats daarvan een volledige WETGEVING opsomming gegeven van alle feestdagen waarvoor de personeelsleden recht op verlof krijgen. In die lijst zijn zowel de tien dagen opgenomen die voor de privésector wettelijke feestdagen zijn, als 11 juli. Een personeelslid van de gemeente heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli, 15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december. Die lijst wordt aangevuld met drie lokale feestdagen die het gemeentebestuur zelf kan kiezen. Zo kan het bestuur kiezen voor 2 november, 15 december of 26 december die geen feestdagen zijn of voor dagen naar aanleiding van een plaatselijke kermis of jaarmarkt. De gemeenteraad bepaalt de wijze waarop de vrije dagen, die samenvallen met een zaterdag of een zondag, zullen worden vervangen door andere dagen. Zo kan de feestdag van 1 januari (Nieuwjaar) die op een zondag valt, gecompenseerd worden op de vrijdag na Hemelvaartsdag. De compensatiedagen worden bepaald door het college van burgemeester en schepenen of door de gemeentesecretaris in het kader van het dagelijks personeelsbeheer, na overleg met de representatieve vakbonden. Personeelsleden die niet werken op de compensatiedag, zullen die feestdag op een ander moment gecompenseerd moeten krijgen. Feestdagen die op een weekenddag vallen, kunnen nooit omgezet worden in vrij te kiezen vakantiedagen Het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 bevat geen bepalingen over de compensatie van feestdagen die samenvallen met een andere dag dan een zaterdag of een zondag, die voor een personeelslid een gebruikelijke inactiviteitsdag is of die, in geval van een veranderlijk uurrooster, een activiteitsdag is volgens de arbeidsplanning van het personeelslid. Het is evident dat een personeelslid dat bijvoorbeeld op één september het bestuur verlaat, geen recht heeft op compensatie van een feestdag die pas in december wordt gevierd. Het gemeentebestuur zal dus moeten nagaan hoeveel en welke feestdagen, afhankelijk van het tijdstip van de uitdiensttreding, gecompenseerd moeten worden. Feestdagen kunnen niet omgezet worden in ‘feestdagenurenkapitaal’. Feestdagen staan los van de jaarlijkse vakantiedagen en van alle andere verlof- en afwezigheidsregelingen. Het bevallingsverlof Alle vrouwelijke (zowel contractuele als statutaire) personeelsleden van de gemeente vallen onder het toepassingsgebied van het hoofdstuk moederschapsbescherming van de arbeidswet van 16 maart 1971. Met toepassing van artikel 39 van deze wet hebben alle vrouwelijke perso- Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N° 227 IN HET KORT Alle vrouwelijke personeelsleden van de gemeente hebben recht op bevallingsverlof. Dat verlof bedraagt vijftien weken of - bij de geboorte van een meerling - negentien weken. Het statutaire personeelslid behoudt haar recht op salaris tijdens het bevallingsverlof. Het contractuele personeelslid geniet tijdens het bevallingsverlof een moederschapsuitkering. Die wordt uitgekeerd door het ziekenfonds en bedraagt na de eerste maand een bepaald percentage van het salaris. Als de moeder overlijdt of in het ziekenhuis wordt opgenomen, heeft een statutair personeelslid van de gemeente dat de vader van het kind is, recht op vaderschapsverlof. Voor het statutaire personeelslid is dat vaderschapsverlof bezoldigd. Voor de contractuele personeelsleden geldt een soortgelijke regeling. neelsleden een recht op bevallingsverlof van in principe maximaal vijftien weken voor een enkelvoudige geboorte en negentien weken in geval van een meerling. Voor de contractuele personeelsleden moet ook rekening gehouden worden met de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juni 1994. Uit artikel 180 van het rechtspositieregelingsbesluit van de Vlaamse regering mag niet afgeleid worden dat de regeling van het bevallingsverlof alleen van toepassing is op de personeelsleden die onder de arbeidswet vallen. Het bepaalt alleen dat de principes van de arbeidswet van toepassing zijn op alle personeelsleden van de gemeenten. Het vrouwelijk personeelslid heeft recht op prenataal verlof vanaf de zesde week voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Als het om een meerling gaat, begint het prenataal verlof vanaf de achtste week voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Als de bevalling plaatsvindt na de vermoedelijke bevallingsdatum, wordt het verlof tot de werkelijke datum van bevalling verlengd. Het personeelslid mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot een periode van negen weken vanaf de dag van de bevalling. Dit heeft als gevolg dat een personeelslid dat blijft werken na de zevende dag voor de bevalling (bijvoorbeeld tot de dag vóór of de dag van de bevalling) een week bevallingsverlof verliest. De vastbenoemde statutaire personeelsleden behouden tijdens hun bevallingsverlof hun recht op salaris, op voorwaarde dat het personeelslid haar beroepswerkzaamheid staakt. De statutaire personeelsleden die nog niet vast werden benoemd, vallen voor de ziekteverzekering onder de sector uitkeringen die ook belast is met de betaling van de vergoeding tijdens het bevallingsverlof, volgens de bepa- 41 WETGEVING lingen van artikel 9 en 10 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994. Het opvangverlof Voor de contractuele personeelsleden geldt de regelgeving van gewaarborgd loon en moederschapsuitkeringen bij bevallingsverlof. Gedurende het bevallingsverlof wordt een moederschapsuitkering toegekend door het ziekenfonds. Het bedrag wordt vastgesteld op een percentage van het salaris. Tijdens de eerste dertig dagen van het moederschapsverlof wordt de uitkering berekend op het volledig salaris. Daarna wordt een geplafonneerd salaris in aanmerking genomen. Als het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen vanaf de geboorte in een verplegingsinrichting wordt opgenomen, wordt op verzoek van het personeelslid de postnatale rustperiode verlengd met de duur die gelijk is aan de periode dat het kind na die zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van die verlenging mag 24 weken niet overschrijden. Bij verlenging van de postnatale rustperiode wordt het vast aangesteld statutair personeelslid tijdens die verlenging doorbetaald. Een zwanger personeelslid mag niet meer werken vanaf zeven dagen voor de uitgerekende bevallingsdatum tot negen weken na de bevalling Als de moeder overlijdt, heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op bezoldigd vaderschapsverlof. Dat vaderschapsverlof mag niet langer duren dan het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder nog niet opgenomen werd op het ogenblik van haar overlijden. Als de moeder in het ziekenhuis wordt opgenomen, heeft het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht op bezoldigd vaderschapsverlof. Dat vaderschapsverlof begint ten vroegste op de achtste dag na de geboorte van het kind. Voorwaarde is wel dat de moeder meer dan zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat het pasgeboren kind het ziekenhuis verlaten heeft. Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen. Voor de contractuele personeelsleden geldt een soortgelijke regeling, vastgelegd in het koninklijk besluit van 17 oktober 1994 betreffende de omzetting van het moederschapsverlof in vaderschapsverof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder, evenals artikel 114 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en artikel 221 tot en met 223 van het Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N° 227 IN HET KORT O Opvangverlof l f wordt toegekend voor adoptie of pleegvoogdij. Het opvangverlof bedraagt zes of vier weken naargelang de leeftijd van het kind. Een statutair personeelslid behoudt tijdens het opvangverlof zijn salaris. Een contractueel personeelslid daarentegen krijgt een uitkering. De werkgever mag de contractuele tewerkstelling niet beëindigen omwille van het opvangverlof. Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. Tijdens het opvangverlof behoudt het statutaire personeelslid zijn salaris. Het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes of vier weken (naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft). De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind een handicap heeft. Als slechts een van de samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het opvangverlof genieten. De gemeenteraad kan bepalen dat: 1) de uitoefening van het recht op adoptieverlof moet beginnen binnen de twee maanden na de inschrijving van het kind als lid van het gezin van het personeelslid; 2) de uitoefening van het recht op adoptieverlof eindigt op het ogenblik waarop het kind acht jaar wordt tijdens de opname van het verlof; 3) het adoptieverlof opgenomen moet worden in een aaneengesloten periode. Voor de contractuele personeelsleden is een analoge regeling opgenomen in artikel 30ter van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Dat artikel bepaalt dat de werknemer die in het kader van een adoptie een kind in zijn gezin opvangt, voor de zorg voor dit kind recht heeft op een adoptieverlof gedurende een aaneengesloten periode van maximaal zes weken, als het kind bij het begin van het verlof de leeftijd van drie jaar niet heeft bereikt, en maximaal vier weken in de andere gevallen. Indien de werknemer ervoor kiest om niet het toegestane maximumaantal weken adoptieverlof op te nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen. Tijdens het adoptieverlof geniet het contractueel personeelslid een uitkering. De uitkering wordt aan de werk- 43 WETGEVING nemer uitbetaald in het raam van de verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen. De Koning kan echter bepalen dat de werknemer voor een gedeelte van het adoptieverlof zijn recht op loon blijft behouden ten laste van de werkgever. De werkgever mag niet eenzijdig een einde maken aan de arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruikmaakt van zijn recht op adoptieverlof, gedurende een periode die ingaat twee maanden voor de opname van het verlof en eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het adoptieverlof. De werkgever moet bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn. Als de aangevoerde reden tot staving van het ontslag daaraan niet voldoet of bij ontstentenis van reden, moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen. Die vergoeding is gelijk aan het loon voor drie maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst. Deze vergoeding mag echter niet worden samen genoten met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag. Het ziekteverlof IN HET KORT Het ziekteverlof waarvan sprake is alleen van toepassing op de statutaire personeelsleden van de gemeente. Bij ziekte wordt voor een contractueel personeelslid de arbeidovereenkomst geschorst. Voor de statutaire personeelsleden moet de gemeenteraad de ziektecontrole regelen. Voor de contractuele personeelsleden is de ziektecontrole geregeld in artikel 31 van de arbeidsovereenkomstenwet. Die gemeenteraad kan die regeling overnemen voor de statutaire personeelsleden. Een statutair personeelslid bouwt een ziektekrediet van 21 werkdagen per jaar op. Ziektes worden aangerekend op dat ziektekrediet. Afwezigheden naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op weg naar en van het werk en een ongeval, veroorzaakt door een derde, worden niet aangerekend op het ziektekrediet. Een statutair personeelslid dat ziek is, behoudt zijn salaris tot zijn ziektekrediet is opgebruikt. Een contractueel personeelslid heeft geen ziektekrediet. Het heeft bij ziekte recht op een gewaarborgd loon ten laste van de gemeente gedurende een korte periode en valt nadien ten laste van de ziekteverzekering. Het statutaire personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, krijgt ziekteverlof. Bij ziekte van contractuele personeelsleden wordt de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst. Bijgevolg is het ziekteverlof, zoals dat geregeld is in de artikelen 184 tot 191 Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N° 227 van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007, niet van toepassing op het contractuele personeel. De gemeenteraad moet de algemene regels voor de ziektecontrole van de statutaire personeelsleden regelen. Voor de contractuele personeelsleden is de ziektecontrole geregeld in artikel 31 van de wet op de arbeidsovereenkomsten dat door de wet van 13 juni 1999 grondig werd gewijzigd. Voor de statutaire personeelsleden wordt in het uitvoeringsbesluit van 7 december 2007 geen uitgewerkte noch gedetailleerde procedure verplicht gesteld. De gemeentebesturen kunnen zich bij het uitwerken van hun regeling voor de statutaire personeelsleden laten inspireren door de wettelijk verplichte regeling voor hun contractuele personeelsleden. Om de ziektecontrole voor de statutaire en voor de contractuele personeelsleden op dezelfde wijze te organiseren, moet de gemeenteraad voor de statutaire personeelsleden die controle organiseren volgens de principes van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde en de bijbehorende regelingen die ingeschreven zijn in de arbeidsovereenkomstenwet. Die wet van 13 juni 1999 is in ieder geval van toepassing op de contractuele werknemers. Voor de contractuele personeelsleden moeten ook de beroepsprocedureregels volledig nageleefd worden, zoals ze zijn vastgelegd in en krachtens de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten. De ziektekredietdagen worden aan de statutaire personeelsleden toegekend in de vorm van een krediet van 21 werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit. Het gaat om werkdagen. In het verleden leidde de berekening op basis van kalenderdagen regelmatig tot betwistingen en ontwijkingsgedrag voor weekends en feestdagen. De gemeenteraad kan bepalen dat periodes van disponibiliteit ook geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor de vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredietdagen. Of het statutaire personeelslid tijdens de disponibiliteit al dan niet ziektekredietdagen opbouwt, hangt af van bestuur tot bestuur. Bij het begin van de statutaire tewerkstelling, en na de eventuele periode van recht op ziekteuitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, wordt aan een statutair personeelslid onmiddellijk een ziektekrediet van 63 dagen toegestaan. Dat ziektekrediet van 63 dagen wordt alleen toegekend bij de aanvang en na de eventuele periode van recht op ziekteuitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Ze wordt niet toegekend wanneer statutaire personeelsleden na disponibiliteit opnieuw in dienst treden. In dat geval geldt de normale regeling dat een ziektekrediet van 21 werkdagen wordt toegekend per jaar volledige dienstactiviteit. Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde jaar en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet. 45 W E TG E V I N G Het krediet van 63 ziektekredietdagen voor de eerste drie jaren wordt ingevoerd om te vermijden dat het statutaire personeelslid, zelfs bij minder lange ziektes tijdens het begin van hun carrière, op dat ogenblik al (tijdelijk) in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst. Vanaf het vierde in aanmerking te nemen dienstjaar wordt het ziektekrediet dan verder jaarlijks opnieuw aangevuld. De gemeenteraad bepaalt of eventuele ziektekredietdagen bij een vorige publieke werkgever in rekening zullen worden gebracht. De raad bepaalt ook de wijze waarop dat zal gebeuren. Het gemeentebestuur kan de contractuele tewerkstelling meerekenen voor de opbouw van het aantal ziektekredietdagen. Dat is echter geen verplichting. De gemeenteraad kan bepalen dat de vakantiedagen die het statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van langdurige ziekte worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet. De afwezigheid wegens ziekte van de personeelsleden met een specifieke of deeltijdse werktijdregeling wordt pro rata berekend. Sommige besturen hebben, naar analogie met het personeelsstatuut van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, een stelsel ingevoerd waarbij bij de indiensttreding een contingent van 666 ziektekredietdagen voor de hele loopbaan wordt toegekend. Dat stelsel kan sinds de inwerkingtreding van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 niet meer toegepast worden. De statutaire personeelsleden van de gemeente die op de datum van de plaatselijke uitvoering van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 van dat stelsel genieten, mogen dat ten persoonlijke titel behouden. Als een statutair personeelslid zijn ziektekrediet heeft opgebruikt en nog altijd ziek is, kan het gemeentebestuur het personeelslid doorverwijzen naar Medex (de federale administratieve gezondheidsdienst). Deze dienst is bevoegd voor de eventuele definitieve ongeschiktheidsverklaring voor een eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen. Het is mogelijk dat Medex een statutair personeelslid definitief ongeschikt verklaart voor de functie die hij uitoefent, maar wel geschikt acht voor een andere functie en dus geen definitieve ongeschiktheidsverklaring (en pensionering) uitspreekt. Zo is het mogelijk dat een statutaire redder in een gemeentelijk zwembad ongeschikt verklaard wordt voor die functie, maar wel geschikt is voor een functie bij de groendienst. Een statutair personeelslid dat na een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht geschikt wordt geacht om zijn functie weer op te nemen met deeltijdse prestaties, kan toestemming krijgen zijn functie opnieuw op te nemen met een deeltijds uurrooster van ten minste de helft van het 46 normale uurrooster. De toestemming wordt verleend voor een periode van ten hoogste drie maanden. Het gemeentebestuur kan de periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte meermaals verlengen met een periode van telkens ten hoogste drie maanden. Er is geen absolute beperking van de duur bepaald. Het gemeentebestuur kan dat niet weigeren. Het bestuur moet zich niet uitspreken over het al dan niet geoorloofd of wenselijk zijn van de halftijdse werkhervatting. Dat zou immers een inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer van het personeelslid. De afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte kan worden beschouwd als ziekteverlof. De afwezigheid wordt dan pro rata aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektekredietdagen. De gemeenteraad kan echter bepalen dat die afwezigheid wordt beschouwd als verlof. In dat geval wordt de afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit. Het personeelslid heeft dan ook recht op een voltijds salaris. De gemeenteraad heeft bijgevolg de keuze om die afwezigheid te beschouwen als verlof dat gelijkgesteld wordt met dienstactiviteit, zonder vermindering van het ziektekrediet. Een statutaire redder kan ongeschikt verklaard worden, maar wel nog geschikt geacht worden voor een andere functie binnen de gemeente Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van: 1) een arbeidsongeval; 2) een ongeval op de weg naar en van het werk; 3) een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde; 4) een beroepsziekte; 5) de vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat borstvoeding geeft en dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu (nadat vastgesteld werd dat geen andere, aangepaste arbeidsplaats mogelijk is); 6) de dagen afwezigheid wegens ziekte die zich voordoen binnen zes weken voor de werkelijke bevallingsdatum. Bij de geboorte van een meerling wordt die periode verlengd tot acht weken. Die dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het beschikbare ziektekrediet. Als het arbeidsongeval, het ongeval op de weg naar en van het werk, het ongeval van gemeen recht en de beroepsziekte te wijten zijn aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het statutaire personeelslid zijn salaris alleen als voorschot. Dat voorschot wordt nadien verrekend op de door de derde verschuldigde vergoeding en wordt op de derde verhaald. Om het salaris als voorschot te kunnen krijgen, moet het personeelslid het gemeentebestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden die de getroffene kan doen gelden tegen de persoon die WETGEVING verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van het salaris. Bij ongevallen van gemeen recht gebeurt de uiteindelijke verrekening en bijgevolg ook het al dan niet aanrekenen op het ziektekrediet pas op het ogenblik dat de aansprakelijkheid definitief vaststaat. Als een vast aangesteld statutair personeelslid ziek is, behoudt het zijn salaris ten laste van de werkgever tot op het ogenblik dat zijn ziektekredietdagen zijn opgebruikt. Voor opgenomen ziektekredietdagen wordt het gewone salaris betaald. Herstel schade na strenge winter. Zaai nu! Bij ziekte wordt, overeenkomstig artikel 31 van de wet op de arbeidsovereenkomsten, de arbeidsovereenkomst van een contractueel personeelslid van de gemeente geschorst. Contractuele personeelsleden hebben geen ziektekrediet. Zij bouwen geen reserve aan ziektekredietdagen op. Het contractueel personeel valt voor de betaling gedurende de afwezigheid wegens ziekte na de regeling van het gewaarborgd loon onder het stelsel van de wetgeving op de ziekteverzekering. Voor het statutair personeel op proef, met uitzondering van het statutair op proef aangesteld personeelslid na bevordering, geldt dezelfde ziekteverlofregeling als voor de contractuele personeelsleden. Bij elke nieuwe ziekte is er een gewaarborgd loon voor een beperkte periode ten laste van de werkgever en nadien een uitkering ten laste van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Bij elke nieuwe ziekteperiode heeft het contractuele personeelslid recht op een gewaarborgd loon voor een beperkte periode. De voorwaarden en de modaliteiten van het gewaarborgd loon van de contractuele personeelsleden zijn verschillend voor arbeiders en bedienden. De regeling die geldt voor de contractuele personeelsleden is ook van toepassing op de op proef aangestelde statutaire personeelsleden. Zij moeten zich, zoals de contractuele personeelsleden, wenden tot de ziekteverzekering. De op proef aangestelde statutaire personeelsleden vallen echter niet onder de toepassing van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. De regeling voor de beperkte periode van gewaarborgd loon bij ziekte is bijgevolg niet van toepassing op de op proef aangestelde statutaire personeelsleden. In een volgende bijdrage behandelen we de volgende verloven: - de disponibiliteit; - het verlof voor deeltijdse prestaties; - het verlof voor opdracht; - het omstandigheidsverlof; - het onbetaalde verlof; - de dienstvrijstellingen. t HSBTEPPS[BBJFO t LJFNUWBOBG¡$ t FYUSFFN TOFMMFPQLPNTU t NÏÏSTQFFMVSFO Arnold Blockerije stadssecretaris Ninove Trefwoord(en): rechtspositieregeling, gemeentepersoneel Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer N° 227 www.barenbrug.be/sos