De rechtspositieregeling van het gemeentepersoneel Verloven en

advertisement
WETGEVING
De rechtspositieregeling van het
gemeentepersoneel
Verloven en afwezigheden
Het besluit van 7 december 2007 van de Vlaamse regering bevat de minimale voorwaarden
voor de verloven en afwezigheden van het personeel van de gemeente. Die minimale voorwaarden moeten door de gemeenteraad worden geconcretiseerd. Daarnaast zijn sommige verloven zijn niet van toepassing op de contractuele personeelsleden. Wij scheppen duidelijkheid.
Het besluit van 7 december 2007 van de Vlaamse regering bevat de minimale voorwaarden voor de verloven
en afwezigheden van het personeel van de gemeente.
Die minimale voorwaarden moeten door de gemeenteraad worden geconcretiseerd. Voor sommige verloven
biedt het rechtspositieregelingsbesluit minima en maxima
waarbinnen de gemeenteraad een keuze moet maken.
Sommige verloven zijn niet van toepassing op de contractuele personeelsleden. Dat is onder andere het geval voor
disponibiliteit en ziekteverlof. Andere verloven, zoals het
omstandigheidsverlof, gelden voor alle personeelsleden.
Wij zullen in dit en de volgende artikelen aangeven of de
verlofregeling al dan niet van toepassing is op de contractuele personeelsleden. Indien dat niet het geval is, zullen
we aangeven wat van toepassing is op de contractuele
personeelsleden.
Vóór het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de
personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende
de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van
de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, gold
geen uniforme regelgeving voor de afwezigheden en de
verloven van het gemeentepersoneel. Veel lokale besturen
pasten de verlofregeling van de federale ambtenaren toe.
Sommige besturen baseerden zich op de verlofregeling
van de ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap.
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
N° 227
Titel IX van het besluit van de Vlaamse regering van 7
december 2007 reikt de gemeentebesturen een algemeen en doorzichtig kader aan voor de regeling van
verloven en afwezigheden van het gemeentepersoneel.
Het gemeentedecreet biedt voor de organisatie van
de gemeentelijke diensten ruimte voor autonomie en
maatwerk. Het rechtspositieregelingsbesluit bevat de
minimale voorwaarden en zoekt een evenwicht tussen
regulering en flexibilisering. Een en ander heeft voor
gevolg dat er voor verloven en afwezigheden verschillen
zijn tussen de gemeenten, omdat het gemeentebestuur
zelf een eigen invulling moet geven aan het raamkader.
Daarom is het aangewezen om bij vragen over sommige
verloven en afwezigheden in eerste instantie na te kijken wat de rechtspositieregeling van het eigen bestuur
bepaalt.
Sommige verloven en afwezigheden worden niet geregeld in het rechtspositieregelingsbesluit van de Vlaamse
regering, omdat ze onder de bevoegdheid van de federale overheid vallen. Aan die regelgevingen (o.a. de
wetgeving op de loopbaanonderbreking) of dwingende
bepalingen uit het arbeids- en het socialezekerheidsrecht
werd niet geraakt. Er werd voor gezorgd dat de rechten
van de contractuele werknemers niet werden ingekort of
dat hun verplichtingen niet werden verzwaard.
Sommige gemeentebesturen hebben, om hun personeel
maximaal te informeren, die federale regelgeving mee
verwerkt in de plaatselijke rechtspositieregeling. Die
regelgeving wordt in een van de volgende bijdragen
behandeld.
De administratieve toestanden van het statutair
gemeentepersoneel
D administratieve toestanden zijn niet van toepasDe
sing op het contractueel gemeentepersoneel.
37
WETGEVING
Het statutaire personeel van de gemeente bevindt zich
geheel of gedeeltelijk in een van de volgende administratieve toestanden:
1) dienstactiviteit;
2) non-activiteit;
3) disponibiliteit.
Het statutaire personeelslid is in dienstactiviteit:
- bij behoud van het recht op salaris;
- bij een georganiseerde werkonderbreking (staking),
behalve voor het recht op salaris;
- bij afwezigheid in geval van overmacht.
Om van overmacht te kunnen spreken, moeten er drie voorwaarden vervuld zijn:
- De gebeurtenis is niet te wijten aan de werkgever of
aan de werknemer. Ze mag dus niet het gevolg zijn van
slordigheid van één van beide.
- De gebeurtenis vindt plaats buiten elke normale verwachting.
- De gebeurtenis vormt een onoverkomelijke hindernis
voor de werkgever of de werknemer om de overeengekomen arbeid uit te voeren.
Het statutaire personeelslid is in non-activiteit:
- wanneer hij geen recht heeft op salaris, tenzij in de
gevallen die op dwingende wijze anders bepaald zijn
in titel IX van het besluit van de Vlaamse regering van
7 december 2007 of anders bepaald bij wet, decreet of
besluit;
- bij afwezigheid zonder toestemming of zonder geldige
reden;
- in geval van tuchtschorsing.
Het vast aangesteld statutair personeelslid is in disponibiliteit wanneer hij geen recht heeft op salaris, maar wel
op een wachtgeld. Het statutaire personeelslid kan niet in
disponibiliteit wegens ambtsontheffing worden gesteld of
gehouden, na het bereiken van de pensioenleeftijd.
De administratieve toestanden zijn niet van toepassing op
de contractuele personeelsleden, volgens artikel 105,§3,7°
van het gemeentedecreet. Wanneer de uitvoering van de
arbeidsovereenkomst wordt geschorst, heeft het contractuele personeelslid geen recht op salaris, tenzij uitdrukkelijk anders wordt bepaald in de rechtspositieregeling of
door de wet.
Een stakingsdag is geen verlofdag en wordt beschouwd
als dienstactiviteit, maar is wel een dag zonder recht op
salaris. De deelname van een statutair personeelslid aan
een georganiseerde werkonderbreking wordt gelijkgesteld met een periode van onbezoldigde dienstactiviteit.
De deelname van een contractueel personeelslid aan een
georganiseerde werkonderbreking schorst de arbeidsovereenkomst.
Titel IX van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 regelt de volgende verloven en afwezigheden:
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
N° 227
1. de jaarlijkse vakantiedagen;
2. de feestdagen;
3. het bevallingsverlof en het opvangverlof;
4. het ziekteverlof;
5. de disponibiliteit;
6. het verlof voor deeltijdse prestaties;
7. het verlof voor opdracht;
8. het omstandigheidsverlof;
9. het onbetaalde verlof;
10. de dienstvrijstellingen.
De jaarlijkse vakantiedagen
IN HET KORT
Het gemeentepersoneel
gemeenteper
heeft recht op minimaal
30 vakantiedagen en maximaal 35 vakantiedagen.
Het aantal kan binnen dat minimum en maximum
verschillen van gemeente tot gemeente. In principe neemt het personeelslid jaarlijkse vakantiedagen
wanneer hij wil, maar de aanvraag kan om dienstredenen geweigerd worden. Voor vier dagen per jaar
kan het dienstbelang niet ingeroepen worden om de
vakantiedagen te weigeren.
In het besluit van de Vlaamse regering van 7 december
2007 wordt een eenvormige regeling vastgesteld. Het
(statutair en contractueel) personeelslid van de gemeente
heeft jaarlijks recht op een door de gemeenteraad te
bepalen aantal werkdagen betaalde vakantie. Het aantal
dagen vakantie mag voor een volledig arbeidsjaar niet
minder bedragen dan 30 werkdagen en niet meer dan 35
werkdagen. De mogelijkheid om, zoals vroeger, het aantal
vakantiedagen vanaf de leeftijd van vijfenveertig jaar te
verhogen op basis van de leeftijd wordt niet uitgesloten,
op voorwaarde dat niet afgeweken wordt van het minimum van 30 dagen en het maximum van 35 dagen. Het
is dus mogelijk in de plaatselijke rechtspositieregeling te
bepalen dat de personeelsleden 30 dagen verlof hebben,
op de leeftijd van 45 jaar 31 dagen, op de leeftijd van 55
jaar 33 dagen verlof, op de leeftijd van 60 jaar 34 dagen
verlof.
De vakantiedagen worden genomen naar keuze van het
personeelslid, met inachtneming van de behoeften van
de dienst. De gemeenteraad kan hierover nadere regels
uitwerken. De gemeenteoverheid kan wel het dienstbelang inroepen om sommige aanvragen te weigeren of om
georganiseerde afspraken te maken met (een deel) van
het personeel over bepaalde periodes of dagen.
Het personeelslid kan wel vier dagen vakantie nemen,
zonder dat het dienstbelang kan worden ingeroepen om
de vakantie te weigeren. Die dagen stemmen overeen met
het vroegere ‘omstandigheidsverlof in geval van zieke
kinderen of andere huisgenoten’. Deze dagen worden
mee opgenomen in de nieuwe regeling. De nieuwe rege-
39
W E TG E V I N G
ling voorziet daarom in een minimum van dertig betaalde
vakantiedagen. Omdat het vroeger veel voorkomende bijzondere verlof in geval van zieke kinderen of huisgenoten
werd afgeschaft, en de personeelsleden in die gevallen
nu een beroep moeten doen op hun verhoogd aantal
vakantiedagen, werd in het rechtspositieregelingsbesluit
de bepaling opgenomen dat het personeelslid verlof kan
nemen, ook als zijn aanvraag omwille van dienstredenen
werd geweigerd. Dit kan slechts voor vier dagen per jaar.
Deze vier dagen moet niet aansluitend worden genomen.
Het personeelslid heeft niet alleen het recht maar in principe ook de plicht om zijn vakantiedagen voor het einde van
het jaar op te nemen. Er wordt niet geraakt aan bestaande
mogelijkheden om een beperkt aantal verlofdagen over te
dragen naar het volgende jaar. In sommige gemeenten is
die mogelijkheid opgenomen in de rechtspositieregeling.
Andere rechtspositieregelingen bepalen dat het gemeentepersoneel zijn jaarlijkse verlofdagen moet opnemen
voor het einde van het jaar. De plaatselijke rechtspositieregeling kan bijvoorbeeld bepalen dat vijf vakantiedagen
mogen overgedragen worden naar het volgend jaar en dat
die dagen opgenomen moeten worden vóór eind april.
Elke gemeente kan zelf bepalen of en
hoeveel vakantiedagen het personeel kan
overdragen naar het volgende jaar
Elke periode met recht op salaris geeft recht op jaarlijkse
vakantiedagen. De gemeenteraad kan bepalen dat periodes met recht op een uitkering in het kader van de ziekteof invaliditeitsverzekering of een wachtgeld recht geven
op jaarlijkse vakantiedagen.
Het vakantieverlof wordt in evenredige mate verminderd
naar aanleiding van alle onbezoldigde verlofdagen, die
niet automatisch gelijkgesteld worden met dienstactiviteit. Dat is het geval voor:
- verlof voor deeltijdse prestaties;
- verlof voor loopbaanonderbreking;
- onbetaald verlof;
- verlof voor opdracht, onder meer voor het uitoefenen
van een ambt in een kabinet of bij een erkende politieke
groep;
- politiek verlof;
- verloven op basis van federale of gewestelijke regelgeving, die leiden tot een toestand van non-activiteit;
- ongewettigde afwezigheid.
Stakingsdagen kunnen geen aanleiding geven tot een vermindering van het aantal jaarlijkse vakantiedagen.
Bij het vaststellen van het aantal jaarlijkse verlofdagen van
een personeelslid moet ook rekening worden gehouden
met de prestatieregeling van het personeelslid. Zo krijgt
een personeelslid dat halftijds werkt het aantal vakantiedagen, omgezet in halve dagen, of de helft van het
bepaalde aantal vakantiedagen uitgedrukt in hele dagen.
40
Het aantal vakantiedagen moet ook proportioneel worden
verminderd bij in- en uitdiensttreding in de loop van het
jaar.
Als een statutair personeelslid ziek wordt voor het begin
van aangevraagde en toegestane vakantiedagen wordt
de vakantie opgeschort en worden de ziektedagen aangerekend op het beschikbare ziektekrediet. De gemeenteraad bepaalt wanneer en onder welke voorwaarden de
vakantie van een statutair personeelslid wordt opgeschort,
als hij ziek wordt tijdens zijn vakantie. Als een statutair
personeelslid tijdens zijn vakantie in het ziekenhuis wordt
opgenomen, dan wordt de vakantie opgeschort vanaf de
eerste dag van de opname in het ziekenhuis.
Artikel 6, punt 2 van het internationale verdrag betreffende het betaald verlof, gesloten in het kader van de
Internationale Arbeidsorganisatie en door België bekrachtigd op 2 juni 2003, verbiedt om periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval mee te rekenen als
opgenomen dagen betaalde vakantie.
Voor de contractuele personeelsleden bepaalt artikel 68
van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling
van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten
betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers dat
geen enkele dag arbeidsongeschiktheid wegens ongeval,
ziekte of wegens rust bij bevalling mag worden aangerekend als jaarlijkse vakantiedag.
De feestdagen
IN HET KORT
Het (statutair en contractueel) personeel van de
gemeente heeft recht op elf feestdagen en drie plaatselijke feestdagen. Het gemeentebestuur stelt zelf de
plaatselijke feestdagen vast. Dat heeft als gevolg dat
de feestdagen voor alle Vlaamse gemeenten uniform
geregeld zijn. De plaatselijke feestdagen kunnen van
gemeente tot gemeente verschillen. Voor feestdagen
die op een zaterdag of een zondag vallen, wordt
voorzien in een compensatiedag. Wie op die compensatiedag moet werken, heeft recht op een andere
compensatiedag.
De wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen
is niet van toepassing is op de overheidssector, behalve
voor de werknemers van publieke instellingen die een
industriële of commerciële activiteit uitoefenen en voor de
werknemers van de openbare verzorgingsinstellingen. De
wet bevat een opsomming van tien feestdagen die alleen
wettelijke feestdagen zijn voor de privésector.
In het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 wordt het begrip ‘wettelijke feestdagen’ niet
gebruikt en wordt in de plaats daarvan een volledige
WETGEVING
opsomming gegeven van alle feestdagen waarvoor de
personeelsleden recht op verlof krijgen. In die lijst zijn
zowel de tien dagen opgenomen die voor de privésector
wettelijke feestdagen zijn, als 11 juli.
Een personeelslid van de gemeente heeft betaalde vakantie op de volgende feestdagen: 1 januari, paasmaandag,
1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 11 juli, 21 juli,
15 augustus, 1 november, 11 november en 25 december.
Die lijst wordt aangevuld met drie lokale feestdagen die
het gemeentebestuur zelf kan kiezen. Zo kan het bestuur
kiezen voor 2 november, 15 december of 26 december die
geen feestdagen zijn of voor dagen naar aanleiding van
een plaatselijke kermis of jaarmarkt.
De gemeenteraad bepaalt de wijze waarop de vrije
dagen, die samenvallen met een zaterdag of een zondag, zullen worden vervangen door andere dagen. Zo
kan de feestdag van 1 januari (Nieuwjaar) die op een
zondag valt, gecompenseerd worden op de vrijdag na
Hemelvaartsdag. De compensatiedagen worden bepaald
door het college van burgemeester en schepenen of door
de gemeentesecretaris in het kader van het dagelijks
personeelsbeheer, na overleg met de representatieve
vakbonden. Personeelsleden die niet werken op de compensatiedag, zullen die feestdag op een ander moment
gecompenseerd moeten krijgen.
Feestdagen die op een weekenddag
vallen, kunnen nooit omgezet worden in
vrij te kiezen vakantiedagen
Het besluit van de Vlaamse regering van 7 december
2007 bevat geen bepalingen over de compensatie van
feestdagen die samenvallen met een andere dag dan
een zaterdag of een zondag, die voor een personeelslid
een gebruikelijke inactiviteitsdag is of die, in geval van
een veranderlijk uurrooster, een activiteitsdag is volgens
de arbeidsplanning van het personeelslid. Het is evident
dat een personeelslid dat bijvoorbeeld op één september
het bestuur verlaat, geen recht heeft op compensatie
van een feestdag die pas in december wordt gevierd.
Het gemeentebestuur zal dus moeten nagaan hoeveel en
welke feestdagen, afhankelijk van het tijdstip van de uitdiensttreding, gecompenseerd moeten worden.
Feestdagen kunnen niet omgezet worden in ‘feestdagenurenkapitaal’. Feestdagen staan los van de jaarlijkse
vakantiedagen en van alle andere verlof- en afwezigheidsregelingen.
Het bevallingsverlof
Alle vrouwelijke (zowel contractuele als statutaire) personeelsleden van de gemeente vallen onder het toepassingsgebied van het hoofdstuk moederschapsbescherming van
de arbeidswet van 16 maart 1971. Met toepassing van
artikel 39 van deze wet hebben alle vrouwelijke perso-
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
N° 227
IN HET KORT
Alle vrouwelijke personeelsleden van de gemeente
hebben recht op bevallingsverlof. Dat verlof bedraagt
vijftien weken of - bij de geboorte van een meerling - negentien weken. Het statutaire personeelslid
behoudt haar recht op salaris tijdens het bevallingsverlof. Het contractuele personeelslid geniet tijdens
het bevallingsverlof een moederschapsuitkering. Die
wordt uitgekeerd door het ziekenfonds en bedraagt
na de eerste maand een bepaald percentage van het
salaris.
Als de moeder overlijdt of in het ziekenhuis wordt
opgenomen, heeft een statutair personeelslid van
de gemeente dat de vader van het kind is, recht op
vaderschapsverlof. Voor het statutaire personeelslid
is dat vaderschapsverlof bezoldigd. Voor de contractuele personeelsleden geldt een soortgelijke regeling.
neelsleden een recht op bevallingsverlof van in principe
maximaal vijftien weken voor een enkelvoudige geboorte
en negentien weken in geval van een meerling. Voor de
contractuele personeelsleden moet ook rekening gehouden worden met de bepalingen van de wet van 3 juli
1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juni 1994.
Uit artikel 180 van het rechtspositieregelingsbesluit van
de Vlaamse regering mag niet afgeleid worden dat de
regeling van het bevallingsverlof alleen van toepassing
is op de personeelsleden die onder de arbeidswet vallen.
Het bepaalt alleen dat de principes van de arbeidswet van
toepassing zijn op alle personeelsleden van de gemeenten.
Het vrouwelijk personeelslid heeft recht op prenataal
verlof vanaf de zesde week voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Als het om een meerling gaat, begint het
prenataal verlof vanaf de achtste week voor de vermoedelijke bevallingsdatum. Als de bevalling plaatsvindt na
de vermoedelijke bevallingsdatum, wordt het verlof tot de
werkelijke datum van bevalling verlengd. Het personeelslid
mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de
vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot een
periode van negen weken vanaf de dag van de bevalling.
Dit heeft als gevolg dat een personeelslid dat blijft werken
na de zevende dag voor de bevalling (bijvoorbeeld tot de
dag vóór of de dag van de bevalling) een week bevallingsverlof verliest.
De vastbenoemde statutaire personeelsleden behouden
tijdens hun bevallingsverlof hun recht op salaris, op voorwaarde dat het personeelslid haar beroepswerkzaamheid
staakt. De statutaire personeelsleden die nog niet vast werden benoemd, vallen voor de ziekteverzekering onder de
sector uitkeringen die ook belast is met de betaling van de
vergoeding tijdens het bevallingsverlof, volgens de bepa-
41
WETGEVING
lingen van artikel 9 en 10 van het koninklijk besluit van 28
november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969
tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944
betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
koninklijk besluit tot uitvoering van de wet betreffende de
verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994.
Het opvangverlof
Voor de contractuele personeelsleden geldt de regelgeving
van gewaarborgd loon en moederschapsuitkeringen bij
bevallingsverlof. Gedurende het bevallingsverlof wordt
een moederschapsuitkering toegekend door het ziekenfonds. Het bedrag wordt vastgesteld op een percentage
van het salaris. Tijdens de eerste dertig dagen van het
moederschapsverlof wordt de uitkering berekend op het
volledig salaris. Daarna wordt een geplafonneerd salaris in
aanmerking genomen.
Als het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen vanaf
de geboorte in een verplegingsinrichting wordt opgenomen, wordt op verzoek van het personeelslid de postnatale rustperiode verlengd met de duur die gelijk is aan de
periode dat het kind na die zeven dagen in de verplegingsinrichting opgenomen blijft. De duur van die verlenging
mag 24 weken niet overschrijden. Bij verlenging van de
postnatale rustperiode wordt het vast aangesteld statutair
personeelslid tijdens die verlenging doorbetaald.
Een zwanger personeelslid mag niet
meer werken vanaf zeven dagen voor de
uitgerekende bevallingsdatum tot negen
weken na de bevalling
Als de moeder overlijdt, heeft het statutaire personeelslid
dat vader is van het kind, recht op bezoldigd vaderschapsverlof. Dat vaderschapsverlof mag niet langer duren dan
het deel van het bevallingsverlof dat door de moeder nog
niet opgenomen werd op het ogenblik van haar overlijden.
Als de moeder in het ziekenhuis wordt opgenomen, heeft
het statutaire personeelslid dat vader is van het kind, recht
op bezoldigd vaderschapsverlof. Dat vaderschapsverlof
begint ten vroegste op de achtste dag na de geboorte
van het kind. Voorwaarde is wel dat de moeder meer dan
zeven dagen opgenomen is in het ziekenhuis en dat het
pasgeboren kind het ziekenhuis verlaten heeft.
Het vaderschapsverlof eindigt als de moeder het ziekenhuis verlaat en uiterlijk bij het verstrijken van de periode
die overeenstemt met het deel van het bevallingsverlof dat
door de moeder op het ogenblik van haar opname in het
ziekenhuis nog niet was opgenomen.
Voor de contractuele personeelsleden geldt een soortgelijke regeling, vastgelegd in het koninklijk besluit van 17
oktober 1994 betreffende de omzetting van het moederschapsverlof in vaderschapsverof bij overlijden of hospitalisatie van de moeder, evenals artikel 114 van de wet van
14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd
op 14 juli 1994, en artikel 221 tot en met 223 van het
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
N° 227
IN HET KORT
O
Opvangverlof
l f wordt toegekend voor adoptie of
pleegvoogdij. Het opvangverlof bedraagt zes of vier
weken naargelang de leeftijd van het kind. Een statutair personeelslid behoudt tijdens het opvangverlof
zijn salaris. Een contractueel personeelslid daarentegen krijgt een uitkering. De werkgever mag de contractuele tewerkstelling niet beëindigen omwille van
het opvangverlof.
Het statutaire personeelslid krijgt op zijn verzoek opvangverlof als een minderjarig kind in zijn gezin wordt opgenomen met het oog op adoptie of pleegvoogdij. Tijdens
het opvangverlof behoudt het statutaire personeelslid zijn
salaris.
Het opvangverlof bedraagt ten hoogste zes of vier weken
(naargelang het opgenomen kind de leeftijd van drie jaar
nog niet heeft bereikt of al bereikt heeft). De maximumduur van het opvangverlof wordt verdubbeld als het opgenomen kind een handicap heeft. Als slechts een van de
samenwonende partners adopteert of de pleegvoogdij uitoefent, kan alleen die persoon het opvangverlof genieten.
De gemeenteraad kan bepalen dat:
1) de uitoefening van het recht op adoptieverlof moet
beginnen binnen de twee maanden na de inschrijving
van het kind als lid van het gezin van het personeelslid;
2) de uitoefening van het recht op adoptieverlof eindigt
op het ogenblik waarop het kind acht jaar wordt tijdens
de opname van het verlof;
3) het adoptieverlof opgenomen moet worden in een aaneengesloten periode.
Voor de contractuele personeelsleden is een analoge
regeling opgenomen in artikel 30ter van de wet van 3
juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Dat
artikel bepaalt dat de werknemer die in het kader van een
adoptie een kind in zijn gezin opvangt, voor de zorg voor
dit kind recht heeft op een adoptieverlof gedurende een
aaneengesloten periode van maximaal zes weken, als het
kind bij het begin van het verlof de leeftijd van drie jaar
niet heeft bereikt, en maximaal vier weken in de andere
gevallen. Indien de werknemer ervoor kiest om niet het
toegestane maximumaantal weken adoptieverlof op te
nemen, dient het verlof ten minste een week of een veelvoud van een week te bedragen.
Tijdens het adoptieverlof geniet het contractueel personeelslid een uitkering. De uitkering wordt aan de werk-
43
WETGEVING
nemer uitbetaald in het raam van de verzekering voor
geneeskundige verzorging en uitkeringen. De Koning kan
echter bepalen dat de werknemer voor een gedeelte van
het adoptieverlof zijn recht op loon blijft behouden ten
laste van de werkgever.
De werkgever mag niet eenzijdig een einde maken aan de
arbeidsovereenkomst van de werknemer die gebruikmaakt
van zijn recht op adoptieverlof, gedurende een periode die
ingaat twee maanden voor de opname van het verlof en
eindigt één maand na het einde ervan, behalve om redenen die vreemd zijn aan de opname van het adoptieverlof.
De werkgever moet bewijzen dat zulke redenen voorhanden zijn. Als de aangevoerde reden tot staving van het
ontslag daaraan niet voldoet of bij ontstentenis van reden,
moet de werkgever aan de werknemer een forfaitaire vergoeding betalen. Die vergoeding is gelijk aan het loon voor
drie maanden, onverminderd de vergoedingen verschuldigd in geval van verbreking van de arbeidsovereenkomst.
Deze vergoeding mag echter niet worden samen genoten
met andere vergoedingen die zijn bepaald in het kader
van een bijzondere beschermingsprocedure tegen ontslag.
Het ziekteverlof
IN HET KORT
Het ziekteverlof waarvan sprake is alleen van toepassing op de statutaire personeelsleden van de
gemeente. Bij ziekte wordt voor een contractueel
personeelslid de arbeidovereenkomst geschorst.
Voor de statutaire personeelsleden moet de gemeenteraad de ziektecontrole regelen. Voor de contractuele personeelsleden is de ziektecontrole geregeld
in artikel 31 van de arbeidsovereenkomstenwet. Die
gemeenteraad kan die regeling overnemen voor de
statutaire personeelsleden.
Een statutair personeelslid bouwt een ziektekrediet
van 21 werkdagen per jaar op. Ziektes worden aangerekend op dat ziektekrediet. Afwezigheden naar
aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op
weg naar en van het werk en een ongeval, veroorzaakt door een derde, worden niet aangerekend op
het ziektekrediet.
Een statutair personeelslid dat ziek is, behoudt zijn
salaris tot zijn ziektekrediet is opgebruikt.
Een contractueel personeelslid heeft geen ziektekrediet. Het heeft bij ziekte recht op een gewaarborgd
loon ten laste van de gemeente gedurende een korte
periode en valt nadien ten laste van de ziekteverzekering.
Het statutaire personeelslid dat afwezig is wegens ziekte
of ongeval van gemeen recht, krijgt ziekteverlof. Bij ziekte
van contractuele personeelsleden wordt de uitvoering van
de arbeidsovereenkomst geschorst. Bijgevolg is het ziekteverlof, zoals dat geregeld is in de artikelen 184 tot 191
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
N° 227
van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december
2007, niet van toepassing op het contractuele personeel.
De gemeenteraad moet de algemene regels voor de ziektecontrole van de statutaire personeelsleden regelen. Voor de
contractuele personeelsleden is de ziektecontrole geregeld in
artikel 31 van de wet op de arbeidsovereenkomsten dat door
de wet van 13 juni 1999 grondig werd gewijzigd.
Voor de statutaire personeelsleden wordt in het uitvoeringsbesluit van 7 december 2007 geen uitgewerkte noch
gedetailleerde procedure verplicht gesteld. De gemeentebesturen kunnen zich bij het uitwerken van hun regeling
voor de statutaire personeelsleden laten inspireren door
de wettelijk verplichte regeling voor hun contractuele
personeelsleden.
Om de ziektecontrole voor de statutaire en voor de contractuele personeelsleden op dezelfde wijze te organiseren, moet de gemeenteraad voor de statutaire personeelsleden die controle organiseren volgens de principes van de
wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde
en de bijbehorende regelingen die ingeschreven zijn in de
arbeidsovereenkomstenwet. Die wet van 13 juni 1999 is
in ieder geval van toepassing op de contractuele werknemers. Voor de contractuele personeelsleden moeten ook
de beroepsprocedureregels volledig nageleefd worden,
zoals ze zijn vastgelegd in en krachtens de wet van 3 juli
1978 op de arbeidsovereenkomsten.
De ziektekredietdagen worden aan de statutaire personeelsleden toegekend in de vorm van een krediet van 21
werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit. Het gaat om
werkdagen. In het verleden leidde de berekening op basis
van kalenderdagen regelmatig tot betwistingen en ontwijkingsgedrag voor weekends en feestdagen.
De gemeenteraad kan bepalen dat periodes van disponibiliteit ook geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor
de vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredietdagen.
Of het statutaire personeelslid tijdens de disponibiliteit
al dan niet ziektekredietdagen opbouwt, hangt af van
bestuur tot bestuur.
Bij het begin van de statutaire tewerkstelling, en na de
eventuele periode van recht op ziekteuitkering in het
kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, wordt
aan een statutair personeelslid onmiddellijk een ziektekrediet van 63 dagen toegestaan. Dat ziektekrediet van
63 dagen wordt alleen toegekend bij de aanvang en na
de eventuele periode van recht op ziekteuitkering in het
kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Ze wordt
niet toegekend wanneer statutaire personeelsleden na
disponibiliteit opnieuw in dienst treden. In dat geval geldt
de normale regeling dat een ziektekrediet van 21 werkdagen wordt toegekend per jaar volledige dienstactiviteit.
Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde jaar en de daaropvolgende jaren die
recht geven op ziektekrediet.
45
W E TG E V I N G
Het krediet van 63 ziektekredietdagen voor de eerste drie
jaren wordt ingevoerd om te vermijden dat het statutaire
personeelslid, zelfs bij minder lange ziektes tijdens het
begin van hun carrière, op dat ogenblik al (tijdelijk) in
disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst. Vanaf het
vierde in aanmerking te nemen dienstjaar wordt het ziektekrediet dan verder jaarlijks opnieuw aangevuld.
De gemeenteraad bepaalt of eventuele ziektekredietdagen bij een vorige publieke werkgever in rekening zullen
worden gebracht. De raad bepaalt ook de wijze waarop
dat zal gebeuren. Het gemeentebestuur kan de contractuele tewerkstelling meerekenen voor de opbouw van het
aantal ziektekredietdagen. Dat is echter geen verplichting.
De gemeenteraad kan bepalen dat de vakantiedagen die
het statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen
als gevolg van langdurige ziekte worden toegevoegd aan
het nog beschikbare ziektekrediet.
De afwezigheid wegens ziekte van de personeelsleden met
een specifieke of deeltijdse werktijdregeling wordt pro
rata berekend.
Sommige besturen hebben, naar analogie met het
personeelsstatuut van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap, een stelsel ingevoerd waarbij bij de
indiensttreding een contingent van 666 ziektekredietdagen voor de hele loopbaan wordt toegekend. Dat stelsel kan sinds de inwerkingtreding van het besluit van
de Vlaamse regering van 7 december 2007 niet meer
toegepast worden. De statutaire personeelsleden van de
gemeente die op de datum van de plaatselijke uitvoering
van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december
2007 van dat stelsel genieten, mogen dat ten persoonlijke
titel behouden.
Als een statutair personeelslid zijn ziektekrediet heeft
opgebruikt en nog altijd ziek is, kan het gemeentebestuur het personeelslid doorverwijzen naar Medex (de
federale administratieve gezondheidsdienst). Deze dienst
is bevoegd voor de eventuele definitieve ongeschiktheidsverklaring voor een eventuele vervroegde pensionering om
gezondheidsredenen.
Het is mogelijk dat Medex een statutair personeelslid
definitief ongeschikt verklaart voor de functie die hij uitoefent, maar wel geschikt acht voor een andere functie en
dus geen definitieve ongeschiktheidsverklaring (en pensionering) uitspreekt. Zo is het mogelijk dat een statutaire
redder in een gemeentelijk zwembad ongeschikt verklaard
wordt voor die functie, maar wel geschikt is voor een functie bij de groendienst.
Een statutair personeelslid dat na een afwezigheid wegens
ziekte of ongeval van gemeen recht geschikt wordt geacht
om zijn functie weer op te nemen met deeltijdse prestaties,
kan toestemming krijgen zijn functie opnieuw op te nemen
met een deeltijds uurrooster van ten minste de helft van het
46
normale uurrooster. De toestemming wordt verleend voor
een periode van ten hoogste drie maanden. Het gemeentebestuur kan de periode van deeltijdse prestaties wegens
ziekte meermaals verlengen met een periode van telkens ten
hoogste drie maanden. Er is geen absolute beperking van de
duur bepaald. Het gemeentebestuur kan dat niet weigeren.
Het bestuur moet zich niet uitspreken over het al dan niet
geoorloofd of wenselijk zijn van de halftijdse werkhervatting. Dat zou immers een inbreuk zijn op de persoonlijke
levenssfeer van het personeelslid.
De afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een
periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte kan worden
beschouwd als ziekteverlof. De afwezigheid wordt dan pro
rata aangerekend op het aantal nog beschikbare ziektekredietdagen. De gemeenteraad kan echter bepalen dat
die afwezigheid wordt beschouwd als verlof. In dat geval
wordt de afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit. Het
personeelslid heeft dan ook recht op een voltijds salaris. De
gemeenteraad heeft bijgevolg de keuze om die afwezigheid te beschouwen als verlof dat gelijkgesteld wordt met
dienstactiviteit, zonder vermindering van het ziektekrediet.
Een statutaire redder kan ongeschikt
verklaard worden, maar wel nog geschikt
geacht worden voor een andere functie
binnen de gemeente
Verlof wegens arbeidsongeschiktheid wordt toegestaan
voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van:
1) een arbeidsongeval;
2) een ongeval op de weg naar en van het werk;
3) een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de
schuld van een derde;
4) een beroepsziekte;
5) de vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat borstvoeding geeft en dat
werkt in een schadelijk arbeidsmilieu (nadat vastgesteld
werd dat geen andere, aangepaste arbeidsplaats mogelijk is);
6) de dagen afwezigheid wegens ziekte die zich voordoen
binnen zes weken voor de werkelijke bevallingsdatum.
Bij de geboorte van een meerling wordt die periode
verlengd tot acht weken.
Die dagen afwezigheid worden niet aangerekend op het
beschikbare ziektekrediet.
Als het arbeidsongeval, het ongeval op de weg naar en van
het werk, het ongeval van gemeen recht en de beroepsziekte te wijten zijn aan een verantwoordelijke derde partij, ontvangt het statutaire personeelslid zijn salaris alleen
als voorschot. Dat voorschot wordt nadien verrekend op
de door de derde verschuldigde vergoeding en wordt op
de derde verhaald. Om het salaris als voorschot te kunnen
krijgen, moet het personeelslid het gemeentebestuur in
alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen laten treden
die de getroffene kan doen gelden tegen de persoon die
WETGEVING
verantwoordelijk is voor het ongeval, tot het bedrag van
het salaris.
Bij ongevallen van gemeen recht gebeurt de uiteindelijke
verrekening en bijgevolg ook het al dan niet aanrekenen
op het ziektekrediet pas op het ogenblik dat de aansprakelijkheid definitief vaststaat.
Als een vast aangesteld statutair personeelslid ziek is,
behoudt het zijn salaris ten laste van de werkgever tot op
het ogenblik dat zijn ziektekredietdagen zijn opgebruikt.
Voor opgenomen ziektekredietdagen wordt het gewone
salaris betaald.
Herstel schade na
strenge winter.
Zaai nu!
Bij ziekte wordt, overeenkomstig artikel 31 van de wet op
de arbeidsovereenkomsten, de arbeidsovereenkomst van
een contractueel personeelslid van de gemeente geschorst.
Contractuele personeelsleden hebben geen ziektekrediet.
Zij bouwen geen reserve aan ziektekredietdagen op. Het
contractueel personeel valt voor de betaling gedurende de
afwezigheid wegens ziekte na de regeling van het gewaarborgd loon onder het stelsel van de wetgeving op de ziekteverzekering. Voor het statutair personeel op proef, met
uitzondering van het statutair op proef aangesteld personeelslid na bevordering, geldt dezelfde ziekteverlofregeling
als voor de contractuele personeelsleden.
Bij elke nieuwe ziekte is er een gewaarborgd loon voor een
beperkte periode ten laste van de werkgever en nadien
een uitkering ten laste van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Bij elke nieuwe ziekteperiode heeft het contractuele personeelslid recht op een gewaarborgd loon voor een
beperkte periode. De voorwaarden en de modaliteiten van
het gewaarborgd loon van de contractuele personeelsleden zijn verschillend voor arbeiders en bedienden.
De regeling die geldt voor de contractuele personeelsleden is ook van toepassing op de op proef aangestelde statutaire personeelsleden. Zij moeten zich, zoals de contractuele personeelsleden, wenden tot de ziekteverzekering.
De op proef aangestelde statutaire personeelsleden vallen
echter niet onder de toepassing van de wet van 3 juli 1978
betreffende de arbeidsovereenkomsten. De regeling voor
de beperkte periode van gewaarborgd loon bij ziekte is
bijgevolg niet van toepassing op de op proef aangestelde
statutaire personeelsleden.
In een volgende bijdrage behandelen we de volgende
verloven:
- de disponibiliteit;
- het verlof voor deeltijdse prestaties;
- het verlof voor opdracht;
- het omstandigheidsverlof;
- het onbetaalde verlof;
- de dienstvrijstellingen.
t HSBTEPPS[BBJFO
t LJFNUWBOBG¡$
t FYUSFFN
TOFMMFPQLPNTU
t NÏÏSTQFFMVSFO
Arnold Blockerije
stadssecretaris Ninove
Trefwoord(en): rechtspositieregeling, gemeentepersoneel
Vlaams Tijdschrift voor Sportbeheer
N° 227
www.barenbrug.be/sos
Download