Uitspraak: 9 december 2005

advertisement
Uitspraak: 9 december 2005
Rolnummer: 04/1330
Zaak/rolnummer rechtbank: 352779/03-1525
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, negende civiele kamer, heeft het volgende
arrest gewezen in de zaak van
WERKNEMER,
wonende te X,
appellant,
hierna te noemen: Werknemer,
procureur: mr. M.A.R. Schuckink Kool,
tegen
TEN BERGE STAAL COATING B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Ten Berge,
procureur: mr. A.Y. Kroll.
Het geding
Bij exploot van 21 september 2004 is Werknemer in hoger beroep gekomen van het vonnis
van 22 juni 2004, door de rechtbank te ’s-Gravenhage, sector kanton, locatie Alphen aan den
Rijn, gewezen tussen partijen. Bij memorie van grieven heeft Werknemer vier grieven
opgeworpen, die door Ten Berge bij memorie van ant-woord zijn bestreden. Op 25 november
2005 hebben partijen de zaak mondeling door hun procureurs, beiden overeenkomstig
overgelegde pleitaantekeningen, doen bepleiten. Na afloop der pleidooien heeft Ten Berge
haar procesdossier overgelegd en hebben partijen -op basis daarvan- arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Geen grief is gericht tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in
rechtsoverweging 2.1 in het tussenvonnis van 4 november 2003, zodat ook het hof de aldaar
vermelde feiten tot uitgangspunt neemt.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 Werknemer is op 2 november 2001 als productiemedewerker bij Ten Berge in dienst
getreden. Zijn loon bedroeg laatstelijk € 998,32 netto per vier weken, exclusief
vakantietoeslag.
2.2 Op 2 mei 2002 is de duur van de arbeidsovereenkomst met één jaar tot 2 mei 2003
verlengd.
2.3 Na 9 januari 2003 heeft Werknemer geen werkzaamheden meer voor Ten Berge verricht.
2.4 In een (zowel per gewone als per aangetekende post verzonden) brief van 9 ja-nuari 2003
van Ten Berge aan Werknemer staat onder meer:
“(..) Uw ontslag op eigen verzoek met onmiddellijke ingang, heden 9 januari om 14.00 uur,
hebben wij aanvaard in het bijzijn van de heren ten Berge en Jansen en mevr. E. ten Berge en
S. ten Berge. (…) Verder wensen wij u in uw nieuwe baan veel succes toe.(..).”
2.5 Op 9 januari 2003 heeft Ten Berge voorts een eindafrekening aan Werknemer gezonden.
2.6 In een brief van 13 mei 2003 van de gemachtigde van Werknemer aan Ten Berge staat
onder meer:
“(…) Op 9 januari heeft u mijn cliënt, dhr. M. Werknemer, op zijn verzoek ontslag gegeven.
Mijn cliënt verkeerde echter onder invloed van een psychische stoornis, waardoor hij niet in
staat was zijn wil te verklaren. Bovendien was voor u te voorzien, dat mijn cliënt hierdoor in
een nadelige positie terecht zou komen. Ik doe hierbij een beroep op art. 3: 34 BW en
beschouw het ontslag als vernietigd. Mijn cliënt is momenteel wegens ziekte niet beschikbaar,
doch stelt zich dit wel zodra hij gezond wordt. Mijn cliënt stelt zich beschikbaar voor controle
door de Arbodienst. (…).”
2.7 In dit geding vordert Werknemer een verklaring voor recht dat het (genomen) ontslag
nietig is met veroordeling van Ten Berge tot betaling van loon cum annexis over de periode 9
januari 2003 tot 2 mei 2003.
2.8 Werknemer stelt zich primair op het standpunt dat hij op 9 januari 2003 geen ontslag heeft
genomen. Subsidiair voert Werknemer aan dat, voor zover sprake is geweest van ontslagname
door Werknemer op 9 januari 2003, sprake is geweest van een psychische stoornis bij
Werknemer ten gevolge waarvan hij niet in staat was zijn wil behoorlijk te bepalen, zodat zijn
rechtshandeling vernietigbaar is.
2.9 Bij tussenvonnis van 4 november 2003 heeft de rechtbank Ten Berge toegelaten te
bewijzen dat Werknemer op 9 januari 2003 met een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring
met onmiddellijke ingang ontslag heeft genomen en voorts dat Ten Berge zich ervan
vergewist heeft of de wil van Werknemer daad-werkelijk op beëindiging van de
arbeidsovereenkomst was gericht.
2.10 Na bewijslevering oordeelde de rechtbank in het vonnis waarvan beroep dat Ten Berge
geslaagd is in haar bewijslevering, zodat de vorderingen van Werknemer, voor zover
gebaseerd op zijn primaire standpunt, niet toewijsbaar zijn. Met be-trek-king tot de subsidiaire
grondslag oordeelde de rechtbank, kort gezegd, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat
Werknemer ontslag heeft genomen onder invloed van een psychische stoornis. De rechtbank
wees de vorderingen af, met veroordeling van Werknemer in de kosten.
3. De eerste drie grieven lenen zich, gelet op de daarop gegeven toelichtingen, voor
gezamenlijke behandeling en strekken ten betoge dat de rechtbank ten on-rechte Ten Berge in
haar bewijslevering geslaagd heeft geacht. Het hof over-weegt hieromtrent als volgt.
3.1 Uit de verklaringen van de getuigen E.G. ten Berge (moeder van de statutair directeur van
Ten Berge en voorheen mede-eigenares van Ten Berge, doch in januari 2003 niet meer bij
Ten Berge werkzaam), S. ten Berge-Hollinga (echtge-no-te van de statutair directeur van Ten
Berge en als medewerker personeels-zaken werkzaam bij Ten Berge) en J.A. Jansen
(productie/bedrijfsleider bij Ten Berge) blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat het
gesprek op 9 janu-ari 2003 in een rustige sfeer is verlopen en dat Werknemer daarbij heeft
meegedeeld dat hij bij Ten Berge met onmiddellijke ingang weg wilde omdat hij een andere
baan had gevonden. Voorts blijkt uit de verklaringen van de eerste twee genoemde getuigen
genoegzaam dat zij ervan op de hoogte waren dat het contract van Werknemer nog slechts
enkele maanden zou lopen en in verband met een reorganisatie bij Ten Berge niet verlengd
zou worden -tussen partijen is niet in geschil dat dit eind 2002 aan Werknemer is meegedeelden dat zij het om die reden redelijk vonden om op het verzoek van Werknemer, inhoudende
dat hij bij Ten Berge (met onmiddellijke ingang) weg wilde omdat hij een andere baan had
gevonden, in te gaan. Tegen deze achtergrond acht het hof, gelet op hetgeen de getuigen ter
zake verklaard hebben, ook genoegzaam komen vast te staan dat Ten Berge zich er voldoende
van vergewist heeft dat de door Werknemer geuite wil daadwerkelijk op beëindiging van zijn
dienstverband bij Ten Berge gericht was. De verklaring van partijgetuige W.A.E ten Berge
(statutair directeur van Ten Berge) versterkt het op grond van de verklaringen van de eerste
drie genoemde getuigen bijgebrachte bewijs zodanig, dat de verklaring van Werknemer als
getuige, die in zijn verklaring op de onderhavige punten alleen staat, het door Ten Berge
bijgebrachte bewijs niet ontkracht. Getuige Rohoni (moeder van Werknemer) verklaart niet
uit eigen wetenschap op de onderhavige punten, zodat die verklaring het door Ten Berge
bijgebrachte bewijs evenmin ontkracht. Dat de getuigen omtrent de exacte locatie en de duur
van het gesprek niet gelijkluidend verklaard hebben, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Voorts acht het hof, in tegenstelling tot hetgeen Werknemer ingang wil doen vinden, het feit
dat tussen de door Ten Berge voorgebrachte getuigen een familie-, respectievelijk een
arbeids-rechtelijke, relatie bestaat, respectievelijk bestaan heeft, geen reden om aan de
betrouw-baarheid van die verklaringen te twijfelen. Bij een en ander is voorts in aan-merking
genomen dat de procureur van Werknemer bij pleidooi desgevraagd heeft bevestigd dat
Werknemer zich reeds kort na het ontslag in januari 2003 tot hem heeft gewend en dat hij van
hem begreep dat hij ontslag had genomen en daarvan spijt had gekregen, een en ander zoals
verwoord in de inleidende dagvaarding en in de in rechtsoverweging 2.6 geciteerde brief.
3.2 Op grond van het vorenoverwogene verenigt het hof zich met de uitkomst van de
bewijswaardering van de rechtbank. De eerste drie grieven falen der-halve.
4. De vierde door Werknemer opgeworpen grief strekt ten betoge dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat ook de subsidiaire grondslag niet tot toewijzing van de
vorderingen van Werknemer leidt, althans, zo begrijpt het hof, dat de rechtbank ten onrechte
Werknemer ter zake niet tot bewijslevering heeft toegelaten. Het hof over-weegt omtrent dit
een en ander als volgt.
4.1 Werknemer heeft zijn subsidiaire stellingname, inhoudende dat hij ten tijde van het
gesprek een psychische stoornis had ten gevolge waarvan hij niet in staat was zijn wil
behoorlijk te bepalen, niet nader concreet feitelijk onderbouwd dan met verwijzing naar de
inhoud van de brief van 10 maart 2003 van psychiater F. van der Oest van Parnassia aan de
gemachtigde van Werknemer, waarin, zakelijk en voor zover hier van belang, vermeld is dat
Werknemer, die goed reageerde op medicijnen, van 2 augustus 2001 tot eind mei 2002 bij
Parnassia in verband met een psychi-a--trische stoornis in behandeling is geweest, dat
Werknemer bij hernieuwde kennis-ma-king op 16 januari 2003 een achterdochtige indruk
maakte en overmatig op zijn rugklachten en zijn, volgens hemzelf, slechte
werkomstandigheden gefixeerd was alsmede dat het naar het inzicht van psy-chi-ater F. van
der Oest zeer aanne-melijk is dat Werknemer in december 2002 zodanig in de war was dat hij
zich al veel eerder ziek had moeten melden. Naar het oordeel van het hof is hieruit de
juistheid van de subsidiaire stellingname van Werknemer niet af te leiden. Hoewel daartoe in
de gelegenheid, heeft Werknemer ook in hoger beroep zijn stellingname niet met concrete
feitelijke stellingen en/of aanvullende verklaringen geadstrueerd. Evenmin heeft Werknemer
in hoger beroep een voldoende concreet en gespecificeerd bewijs-aanbod aangedaan. Ook de
vierde grief baat Werknemer derhalve niet.
5. De slotsom is dat de grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep voor bekrachtiging in
aanmerking komt. Bij deze uitslag past een kostenveroordeling ten laste van Werknemer.
Beslissing
Het hof:
-bekrachtigt het vonnis van 22 juni 2004 van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector kanton,
locatie Alphen aan den Rijn, gewezen tussen partijen;
-veroordeelt Werknemer in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde
van Ten Berge bepaald op € 241,00 aan griffierecht en op € 1.896,00 aan salaris van de
procureur;
-verklaart bovenstaande kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H. de Wild, M.H. Van Coeverden en C.H. Brinkman en is
uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 december 2005 in aanwezigheid van de griffier
Download