- Scholieren.com

advertisement
1. De indeling van de levende natuur
Domeinen
Levende natuur wordt ingedeeld in 3 domeinen
1. Bacteriën
prokaryoot
2. Archaea
prokaryoot
3. Eukaryoten
-Schimmels
-Planten
(dit zijn rijken)
-Dieren
Indelingscriteria
Indeling in rijken is gebaseerd op 4 kenmerken
1. Celtype
Prokaryoot of eukaryoot
2. Aanwezigheid van celwand
Dieren geen celwand alle andere organismen hebben wel een celwand
3. Het aantal cellen
 1-cellig
Bacteriën, archaea en protisten
 Meercellig
Eukaryoten
4. Voedingswijze
 Autotroof/zelf voedend
Autotrofe organismen nemen uit hun omgeving alleen anorganische stoffen op.
Planten maken uit glucose alle andere organische stoffen waaruit ze bestaan.
Fotosynthese
met behulp van licht glucose gevormd uit water en CO₂ hierbij komt zuurstof vrij.
 Heterotroof/een ander nodig hebben voor het voedsel
Ze moeten organische stoffen van andere organismen als voedsel opnemen, uit deze
organische stoffen maken ze hun eigen organische stoffen.
Vb. Bacterien, archaea, schimmels en dieren.
Organische stoffen
Zijn afkomstig van organismen of van producten van organismen
Grote, ingewikkelde moleculen ze bevatten 1 of meer C atomen.
Vb. koolhydraten, eiwitten en vetten
Anorganische stoffen
Komen in organismen en in de levenloze natuur voor.
Kleine eenvoudige moleculen.
Vb. CO, CO₂, H2O, NaCl, O₂
Taxa
Indelingsgroepen
Rijken
Stammen (gewervelden, geleedpotigen, weekdieren)
Klassen
Orden
Families
Geslachten
Soorten
Soort
Organismen die veel op elkaar lijken hoeven niet tot hetzelfde soort te behoren.
Organismen behoren tot hetzelfde soort als ze onderling voort planten en daarbij vruchtbare
nakomelingen voort brengen.
Een soort bestaat uit 1 of meer populaties.
Binaire naamgeving
Ieder soort krijgt een geslachtsnaam en een soortaanduiding
Geslachtsnaam
Staat voorop en wordt met hoofdletter geschreven
Soortaanduiding
Komt achter de geslachtsnaam en wordt met een kleine letter geschreven.
vb. Bellis perennis L.
Bellis
= geslachtsnaam
perennis
= soortaanduiding
L.
= Linnaeus (bioloog die dit heeft bedacht)
2. Prokaryoten
Bacteriën
Sommige bacteriën bezitten trilharen of zweepharen waarmee ze zich voortbewegen
Erfelijk materiaal bestaat uit slechts 1 kringvormig chromosoom, sommige soorten hebben
daarnaast nog kleine kringvorimige chromsomen plasmiden.
Dna ligt los in het cytoplasma , hierdoor zijn bacteriën geschikt voor de toepassing van de
recombinant-DNA-techniek
Sommige soorten bacteriën worden gebruikt bij de productie van voedingsmiddelen.
De omstandigheden moeten zo gunstig mogelijk zijn voor deze toepassing dan noem je
optimalisering.
Cholerabacterien
Ze planten zich voort door deling, onder gunstige omstandigheden kan een bacterie zich snel
voortplanten.
Door deze hoge delingssnelheid is het afweersysteem van de mens soms niet in staat alle bacteriën
tijdig onschadelijk te maken, ze kunnen dan een ziekte veroorzaken.
Pathogene bacteriën
Ziekteverwekkende bacteriën die bv. Oorontsteking, longontsteking enzo. Veroorzaken
Ze voeden zich met dode resten van organismen.
Cyanobacterien
Vormen een aparte groep binnen het rijk van de bacteriën.
Ze bevatten chlorofyl en blauw pigmenten, ze komen voor op land en in het water.
Als het water hierdoor blauwgroene kleur heeft komen deze bacteriën in grote aantallen voor. Je
noemt dit waterbloei.
3. Eukaryoten
Protisten, schimmels, planten en dieren.
Schimmels
Ze voeden zich met dode resten van organismen.
Eencellig of meercellig
Eencellig
Gisten zijn eencellig, worden daarom ook tot de protisten gerekend.
Wordt gebruikt bij bereiding van brood en alcohol en wijn.
Meercellig
Bestaan uit lange schimmeldraden, ze planten zich voort door sporen.
Deze ontstaan aan de uiteinden van de schimmeldraden die omhoog groeien.
Penseelschimmel
Van deze schimmel wordt het antibioticum penicilline gemaakt
Paddenstoelen
Hier ontstaan de sporen in speciale organen
Je kan schimmels gebruiken voor bereiding van voedingsmiddelen.
vb. kaas, yoghurt
Ook kunnen ze ziekten bij planten, dieren of mensen veroorzaken.
vb. zwemmerseczeem.
Planten
Hebben celwanden en chloroplasten (bladgroenkorrels)
Planten zijn autotroof.
Plantenrijk wordt ingedeeld in 5 stammen
1. Wieren (algen)
2. Mossen
3. Paardenstaarten
4. Varens
5. Zaadplanten
Wieren/algen
Zijn eencellig, ze worden daarom ook wel tot de protisten gerekend.
Zaadplanten
Worden verdeeld in
 Naaktzadigen
De zaden zitten tussen de schubben van de kegels de bladeren zijn meestal naaldvormig of
schubvormig
vb. naaldbomen en andere coniferen
 Bedektzadigen
Zaden ontstaan uit zaadbeginsels die in vruchtbeginsels zitten.
De bladeren zijn meestal plat. Vb. loofbomen, grassen en kruidachtige planten
Dieren
Zijn heterotroof
Eencellige dieren worden tot de protisten gerekend.
Indelingscriteria
1. Tweezijdig symmetrisch
lichaam is op 1 manier in 2 ongeveer gelijke helften te verdelen
2. Straalgewijs symmetrisch
Deze dieren zijn op veel manieren in 2 gelijke helften te verdelen
3. Asymmetrisch
Dieren die op geen manier in 2 gelijke helften te verdelen zijn.
Uitwendig skelet
Een mossel en een insect
Inwendig skelet
Een inktvis en een mens
Geen skelet
Een kwal
4. Evolutie
Evolutie
Levensvormen zijn in de loop van miljarden jaren ontstaan en veranderd
Evolutietheorie
Ontstaan, veranderen en verdwijnen van soorten
Neodarwinistische evolutietheorie/neodarwinisme
Deze theorie gaat uit van verscheidenheid in genotype, natuurlijke selectie en soortvorming door
reproductieve isolatie.
 Natuurlijke selectie/ survival of the fittest
De best aangepaste organismen die het meest voortplanten
 Genetische variatie/verscheidenheid in genotype
 Reproductieve isolatie
Uit 1 populatie kunnen 2 verschillende soorten ontstaan





een deel van een populatie raakt gescheiden en vormt een nieuwe populatie
Selectiedruk
invloed van milieufactoren, waardoor genfrequenties veranderen
Adaptie
De best aangepaste individuen
Fitness
Individuen die bevoordeeld worden door selectie hebben een grotere fitness dan andere
individuen.
Geëvolueerd
Als in de nakomelingen dan alleen nog maar voor komt giraffe met een lange nek omdat die
dieren zich het beste hebben aangepast
Creationisme
Aanhangers van de theorie van de schepping
Intelligent design
Aanhangers van de evolutietheorie en de schepping
5. Soorten veranderen
Genenpool
De verzameling van alle allelen in een populatie
Allelfrequentie/Genfrequentie
het percentage waarmee een bepaald allel deel uitmaakt van de genenpool in een populatie
Geen selectiedruk
Genotype is afhankelijk van toeval
Selectiedruk hoog
Genotype is niet afhankelijk van toeval
Beïnvloedende factoren
Als er geen beïnvloedende factoren zijn blijft de allelfrequentie constant
Is er wel een beïnvloedende factor dan zal door natuurlijke selectie de allelfrequentie toenemen.
(van het allel dat de hoogste overlevingskans heeft)
Genetic drift
Het verschijnsel dat in kleine populaties door toeval grote verschuivingen in allelfrequenties
kunnen optreden. Omdat de kans groot is dat individuen die een gemeenschappelijke voorouder
hebben met elkaar paren.
Wanneer het aantal individuen van een soort sterk terugloopt, kan de genenpool een andere
samenstelling krijgen dan de oorspronkelijke genenpool.
6. Nieuwe soorten ontstaan
Veranderingen in de allelfrequentie binnen in een populatie geeft geen verklaringen voor het
ontstaan van nieuwe soorten
Voor het ontstaan van nieuwe soorten is reproductieve isolatie nodig tussen populaties van
hetzelfde soort.
Reproductieve isolatie
Er moet gedurende een lange tijd geen voorplanting plaatsvinden tussen de individuen van 2 of
meer populaties. Daardoor vindt geen uitwisseling plaats van genen, mutaties die optreden
bereiken de andere populatie niet. In de loop van de jaren vindt dan een nieuw soort plaats.
 Geografische isolatie
Vb. veroorzaakt door een bergketen, dit treedt ook op wanneer een deel van de populatie
wordt meegevoerd naar een eiland waar deze soort nog niet voorkwam.
 Verschillen in gedrag
Eilandtheorie
Darwin
Hoe groter een eiland, hoe groter gemiddeld het aantal soorten. Het aantal soorten op een eiland
kleiner is naarmate de afstand van het eiland tot het vasteland.
Edward Wilson en Robert MacArthur
Het aantal soorten op een eiland wordt bepaald door 2 factoren
1. Immigratie
Het aantal soorten wat zich vestigt op het eiland (immigratie)
2. Uitsterven
Het aantal soorten dat van het eiland verdwijnt door uitsterven
Afbeelding 1
Waar de 2 kromme elkaar snijden is er sprake van evenwicht
Er komen evenveel soorten bij en er verdwijnen evenveel soorten
Afbeelding 2 Eilandbiogeografiemodel
Afstand heeft invloed op immigratie
De grootte vooral op het uitsterven
7. Enkele onderzoeksmethoden
Fossielen
Versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten.
Fossielen ontstaan als dode organismen niet vergaan bijvoorbeeld doordat ze bedekt worden door
zand-kleideeltjes (sendimenten), wanneer deze ongestoord blijven liggen kunnen ze op lange duur
door bovenliggende lagen verstenen tot sendimentgesteenten.
Paleontologie
Wetenschap die zich bezighoudt met verzamelen en bestuderen van fossielen
Homologe organen
Organen vertonen overeenkomst in bouw en hebben een gelijke embryonale ontstaanswijze.
Ze zijn ontstaan uit dezelfde grondvorm. Door aanpassing aan verschillende milieus hebben de
organen een verschillende functie gekregen.
Homologie duidt op verwantschap van organismen, de organismen hebben een
gemeenschappelijke voorouder.
Rudimentaire organen/rudimenten
Door aanpassing van organismen aan het milieu kunnen organen hun functie verliezen. Als er nog
resten van deze organen bij een organismen terug te vinden zijn.
Ze ontstaan op dezelfde manier als homologe organen maar komen niet meer tot ontwikkeling en
hebben geen functie meer.
Vb. bekken van een walvis
Biochemie
De mate van verwantschap tussen twee soorten is afhankelijk van het aantal generaties dat heeft
geleefd sinds de gemeenschappelijke voorouder leefde.
Download