Untitled - Gemeente Oss

advertisement
Inhoudsopgave
Inleiding
pagina 2
Hoofdstuk 1 – Uitgangspunten Transformatie
pagina 3
1.1 Mogelijkheden burger centraal
pagina 3
1.2 Inclusief beleid
pagina 3
1.3 De kracht zit in de nulde lijn
pagina 3
1.4 De ondersteuning door de eerste en tweede lijn
pagina 4
1.4.1 Wat verwachten we van professionals in de eerste lijn?
pagina 5
1.4.2 Wat verwachten we van professionals in de tweede lijn?
pagina 5
Hoofdstuk 2 – Toegang
pagina 7
2.1 Het proces
pagina 7
2.1.1 Stap 1 –Eerste contact
pagina 8
2.1.2 Stap 2 – Vraag verhelderen en resultaat vaststellen
pagina 9
2.1.3 Stap 3 – Oplossingen afspreken
pagina 10
2.1.4 Stap 4 – Arrangement/Opstellen plan van aanpak
pagina 10
2.2 Regionale afstemming
pagina 11
Hoofdstuk 3 - Opdrachtgeverschap
pagina 13
3.1 Een schets van het gewenste model
pagina 13
3.1.1 Structuur
pagina 13
3.1.2 Overleg
pagina 15
3.1.3 Sturen op effecten
pagina 16
3.2 De rol van de gemeente
pagina 16
3.2.1 De gemeente als opdrachtgever
pagina 17
3.3 Het vervolg
pagina 18
1
Inleiding
Voor u ligt het Beleidsplan Transformatie van AWBZ naar Wmo van Brabant Noordoost-oost.
In dit beleidsplan leggen de 12 gemeenten1 in de regio Brabant Noordoost-oost hun visie vast op de
kanteling van het sociaal domein in het algemeen en de Wmo in het bijzonder. Vanuit deze
gezamenlijke visie willen de 12 gemeenten uitvoering geven aan samenwerking rondom de Wmo, de
verdere regionale voorbereiding op de transitie AWBZ en de regionale pilots.
Dit beleidsplan is tot stand gekomen in samenwerking met een groot aantal uitvoerende organisaties.
Daarnaast zijn in de voorbereiding verschillende gesprekken gevoerd met Wmo-raden en cliënten die
nu begeleiding krijgen in de AWBZ. Het beleidsplan dat er nu ligt, is dan ook gebaseerd op de kennis
en ervaringen van professionals en cliënten. Hoewel de samenwerking tussen gemeenten,
uitvoerende organisaties en cliënten tot stand is gekomen door de Transitie AWBZ, raken de
discussies die gevoerd zijn en worden meerdere onderwerpen. De resultaten van enkele van deze
discussies zijn opgenomen in dit beleidsplan.
Het beleidsplan is nog niet volledig. De discussie over de nieuwe taken en de wijzigingen in de Wmo
moet immers op landelijk niveau nog gevoerd worden. Het beleidsplan bevat in hoofdstuk 1 de
uitgangspunten: een uitwerking van de visie op de kanteling. Hoofdstuk 2 gaat dieper in op de
toegang en in hoofdstuk 3 wordt het opdrachtgeverschap uitgewerkt. Dit zijn onderwerpen die we op
basis van huidige gemeentelijke taken al kunnen oppakken. In de voorbereiding op de transitie AWBZ
hebben alle betrokken partijen deze onderwerpen als belangrijk aangemerkt. Hiermee kan de
gewenste verschuiving van de tweede naar eerste en nulde lijn en van de eerste naar nulde lijn
worden gerealiseerd. In de bijgevoegde notitie hebben we de regionale pilots beschreven. Met deze
pilots starten we in 2013. In 2014 vullen we het plan aan met de onderwerpen waarover de landelijke
discussie nog wordt gevoerd.
Dit beleidsplan overlapt op onderdelen de lokale Wmo-beleidsplannen voor de periode 2012-2015.
Het vervangt deze lokale beleidsplannen niet, maar is een nadere uitwerking en/of aanvulling. We
vullen het regionale beleidsplan in 2014 aan met de nieuwe taken. We kiezen er wel voor om als regio
nu al een beleidsplan met elkaar vast te stellen. Dit beleidsplan biedt een basis voor de verdere
samenwerking. Het beleidsplan maakt duidelijk volgens welke uitgangspunten en vanuit welke ideeën
we deze samenwerking de komende jaren verder vorm willen geven.
Bij het opstellen van het regionaal beleidsplan zijn geen financiële consequenties in beeld gebracht.
Uitgangspunt is dat de uitvoering gebeurt binnen de beschikbare middelen.
1
Bernheze, Boxmeer, Boekel, Cuijk, Grave, Landerd, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Oss, Sint Anthonis, Uden,
Veghel.
2
Hoofdstuk 1 – Uitgangspunten Transformatie
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gaat ervan uit dat iedereen kan meedoen en meedoet
in de samenleving. Ook als iemand ouder wordt, een beperking heeft of een chronische ziekte. De
gemeente voert de wet uit. In de uitvoering gaan we uit van de mogelijkheden van mensen. Dit sluit
aan bij de wens van de burger om zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te wonen en een
daginvulling te vinden. Liefst onafhankelijk en zelf verantwoordelijk. De afgelopen jaren hebben we
ons sterk gericht op het “zorgen voor” de burgers met een hulpvraag. De nadruk lag op (het
vaststellen van) beperkingen, waardoor de mogelijkheden van mensen niet altijd tot hun recht komen.
Er is een verandering nodig in denken en doen van alle betrokkenen: de kanteling.
Hulpverleners en de gemeente zijn nu nog gewend
problemen voor burgers op te lossen. Met de kanteling
verandert dit van “zorgen voor” naar “helpen zorgen
dat”. Dit betekent dat ondersteuning erop is gericht dat
mensen zo veel mogelijk zelfstandig of met hulp van hun directe omgeving kunnen meedoen. Als we
de samenleving willen versterken, is samenwerking tussen professionals en vrijwilligers op het gebied
van wonen, welzijn en zorg essentieel.
1.1 Mogelijkheden burger centraal
De burger, de hulpvrager, zal anders naar zijn probleem en
mogelijke oplossingen moeten gaan kijken en waar nodig
geholpen worden. Een KANTELING van afhankelijk zijn naar
eigen verantwoordelijkheid nemen: wat kan ik nog “zelf” en wat
wil ik weer kunnen? Daarbij hebben we ook aandacht voor de
mogelijkheden van burgers om een bijdrage te leveren (je
inzetten voor een ander geeft voldoening, waardering en
respect).
1.2 Inclusief beleid
Bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid houden we rekening met de verschillen tussen mensen.
Het gaat dan vooral tussen mensen met en zonder een beperking. De directe leefomgeving hoort bij
te dragen aan de zelfredzaamheid van burgers en uitnodigt tot participatie.
1.3 De kracht zit in de nulde lijn
Ondersteuning moet zo dichtbij mogelijk geboden worden, en dat is bij voorkeur in en door de eigen
omgeving. Dit noemen we “de nulde lijn2”. De algemene voorzieningen in de nulde lijn zijn in principe
beschikbaar voor elke burger. Het is de bedoeling dat deze voorzieningen door een bredere
2
Het betreft hier algemene voorzieningen en informele netwerken zoals: mantelzorgers, familie, wijkbewoners,
buurtaccommodaties, vrijwilligers, kerken, scholen, sportclubs, verenigingen, maar ook bijvoorbeeld het OV etc.
3
toegankelijkheid (voor een deel) de aanspraak op “specialistische” ondersteuning kunnen voorkomen
c.q. verminderen. Bijvoorbeeld in de vorm van groepsactiviteiten voor mensen met een beperking. Het
gaat om “gewoon” mee kunnen doen van mensen met een beperking als deelnemer aan activiteiten,
en als vrijwilliger in de wijk en het verenigingsleven. Het voornaamste doel is om mensen met elkaar
actief te laten zijn. Het is niet de bedoeling de organisatie van activiteiten over te nemen van
bewoners en verenigingen. We zorgen ervoor dat het mogelijk is dat zij deze activiteiten zelf kunnen
organiseren.
1.4 De ondersteuning door de eerste en tweede lijn
De “eerste lijn3” en “tweede lijn4” hebben de taak de eigen omgeving van mensen te ondersteunen.
Als iemand een hulpvraag aan de eerste of tweede lijn stelt, is de eerste actie, kijken of de vrager zijn
probleem (eventueel met ondersteuning) zelf kan oplossen. Hierdoor starter een beweging van de
tweede naar eerste en van de eerste naar nulde lijn. De inkoop van ondersteuning in de eerste en
tweede lijn moet de eigen kracht van de burger en zijn omgeving versterken. We zorgen ervoor dat de
professionele ondersteuning aanvullend is op en ondersteunend aan de hulpmogelijkheden uit de
directe omgeving. De eerste en tweede lijn bieden ondersteuning aan mantelzorgers, vrijwillige hulpen dienstverlening en algemene voorzieningen. Hierdoor houdt de nulde lijn het bieden van hulp beter
en langer vol en is het beter mogelijk langer thuis of in de eigen vertrouwde omgeving te blijven
wonen, ook als hulp nodig is. Positief bijeffect is dat aanspraak op (dure en schaarse) professionele
3
Het betreft hier (sociale) professionals op het gebied van welzijn en zorg zoals: huisarts, maatschappelijk werk,
Centrum voor jeugd en gezin, welzijnswerker.
4
Het betreft hier professionele specialistische voorzieningen zoals: jeugdzorg, hulp bij het huishouden,
verslavingszorg, psychiatrie, medisch specialisten.
4
ondersteuning wordt uitgesteld. Er moet een goede samenwerking ontstaan tussen de nulde, eerste
en tweede lijn. Zij vullen elkaar aan. Dit vraagt van alle betrokkenen dat zij elkaar op het juiste moment
kunnen vinden en de juiste hulp inschakelen. Tevens vraagt dit van gemeenten een samenhangend
beleid. Zowel inhoudelijk als financieel.
1.4.1 Wat verwachten we van professionals in de eerste lijn?
De eerste lijn is verantwoordelijk voor het versterken van de nulde
lijn. De professionele ondersteuning van de eerste lijn zorgt dat
mensen de benodigde ondersteuning zelf gaan organiseren en
biedt hulp als dat niet lukt. De burger en zijn netwerk zijn leidend in
het verbeteren van de eigen leefsituatie.
Mensen krijgen ondersteuning in de eigen omgeving. De eerste lijn
bestaat uit generalisten die zich ook richten op (potentieel)
kwetsbare groepen. Dit vraagt om integrale welzijns-/eerste
lijnswerkers. Ze moeten generalistisch werken en ze ruimte houden voor specifieke expertise en
kennis. Wij willen dat de eerste lijn een grotere rol pakt in de signalering van (potentieel) kwetsbare
burgers en in de ondersteuning van kwetsbare burgers om zelf (met zijn netwerk) problemen op te
lossen. Daarnaast zorgt de eerste lijn voor het “cement5” van de nulde lijn. Dit cement zorgt voor
sociaal burgerschap nu en in de toekomst.
1.4.2 Wat verwachten we van professionals in de tweede lijn?
Zorgprofessionals uit de tweede lijn ondersteunen de eerste lijn en de algemene voorzieningen in de
nulde lijn. Ze zorgen voor deskundigheidsbevordering, zijn beschikbaar voor consultatie en zorgen
indien nodig voor ondersteuning. Daarnaast blijft het bij zwaardere problemen mogelijk, dat mensen
direct ondersteunt worden door specialisten uit de tweede lijn.
5
bijvoorbeeld door vrijwilligers te werven, te activeren en te ondersteunen.
5
6
Hoofdstuk 2 - Toegang
Met de toegang bedoelen we de manier waarop burgers hun weg vinden naar een vorm van
ondersteuning. De uitgangspunten, zoals omschreven in hoofdstuk 1, zijn ook in de toegang leidend.
We gaan dus zo veel mogelijk uit van de talenten en mogelijkheden van de burger en zijn sociale
omgeving. In dit hoofdstuk omschrijven we de toegang tot ondersteuning vanuit de Wmo. De toegang
speelt een belangrijke rol bij het in gang zetten van de kanteling van het sociale domein. Meer uitgaan
van iemands mogelijkheden vraagt om een cultuuromslag. Een cultuuromslag bij burgers. Maar ook bij
professionals en de gemeenten. We willen ondersteuningsvragen wanneer mogelijk op een andere
manier beantwoorden. In dit hoofdstuk is het proces uitgewerkt hoe we ondersteuningsvragen van
burgers beantwoorden.
Naast de toegang tot de Wmo zijn er op het sociale domein onder andere ook de toegang tot:
-
Werk & Inkomen;
-
Jeugdzorg;
-
de Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten (AWBZ);
-
de Zorgverzekeringswet (ZVW)
Het doel is niet om hiervoor één toegang te ontwikkelen. We willen afstemming en samenwerking. Het
in 2.1 beschreven proces van de toegang tot ondersteuning is ook geschikt voor andere toegangen.
Het proces van de toegang blijft de komende jaren in ontwikkeling.
2.1 Het proces
Bij het proces van de toegang gebruiken we de landelijke methode “Het gesprek”.
7
Dit proces kent vier stappen:
Eerste contact
Vraag verhelderen en resultaat vaststellen (onderdeel van “Het Gesprek”)
Oplossingen afspreken (onderdeel van “Het Gesprek”)
Arrangement / Plan van Aanpak
2.1.1 Stap 1 –Eerste contact
Inwoners komen in hun dagelijkse leven op verschillende plekken. Wanneer zij een
ondersteuningsvraag hebben, dan stellen zij deze op één van deze verschillende plekken. De
professionals op deze plekken lossen het probleem samen met de burger zo veel mogelijk op. Op
deze manier organiseren we de toegang tot ondersteuning rondom de natuurlijke plekken waar
inwoners komen.
Professionals in de wijk hebben ook de taak om signalen pro-actief op te pakken van burgers die geen
vraag stellen. Zij gaan zelf naar burgers toe waar ze zich zorgen over maken of melden signalen bij
een professional die met de burger “Het gesprek” kan voeren.
Professionals werken hierbij vanuit de uitgangspunten van de kanteling. Professionals stimuleren
burgers om een oplossing te vinden in het eigen netwerk. De professional kan daarbij helpen door
samen met de burger, familie of vrienden om hulp te vragen. Of de professional kan hem wijzen op
mogelijkheden in de buurt. Dit zijn bijvoorbeeld algemene voorzieningen, maar ook de hulp van een
andere wijkbewoner.
Door Radar en Divosa is een
piramidemodel ontwikkeld voor de indeling
van vragen binnen het sociale domein.
Daarbij gaan zij uit van een 80-20
verdeling. Dit houdt in dat we verwachten
dat in de toekomst het grootste deel van de
vragen (80%) direct kan worden opgelost
door het geven van informatie en advies of
het gebruik maken van ondersteuning in de
eigen omgeving of algemene
voorzieningen. De vraag van de burger
wordt dan direct in het eerste contact
beantwoord.
8
De verwachting is dat de overige 20% van de vragen complexer zijn. Of het zijn vragen waarbij het
echte probleem niet meteen helder is. Deze vragen worden doorverwezen naar een onafhankelijke
generalist die “Het gesprek” voert. Het moment van overdracht kan voor iedere organisatie anders
zijn. Op basis van landelijk onderzoek gaan we er vanuit dat voor naar schatting driekwart van de
inwoners die wel hulp nodig hebben, individuele (maatwerk) oplossingen noodzakelijk blijven. Voor
naar schatting een kwart van de inwoners die hulp nodig hebben zijn er ook mogelijkheden om (een
deel van de) ondersteuning te bieden in het gewone leven vanuit de directe omgeving, nulde of de
eerste lijn.
2.1.2 Stap 2 – Vraag verhelderen en resultaat vaststellen
Heeft een burger geen regie over zijn problemen? Of heeft de burger een complexe vraag die over
meerdere leefgebieden gaat? Dan vindt “Het gesprek” plaats tussen de burger en een onafhankelijke
generalist. Onafhankelijk betekent dat deze zelf geen belang heeft bij het winnen van cliënten. Een
onafhankelijke generalist is verantwoordelijk voor de uitgebreide vraagverheldering. Hij kan de situatie
van de burger goed analyseren, zoekt oplossingen vanuit de mogelijkheden van de burger en heeft
een goed beeld van de sociale kaart van de gemeenten.
In één of meerdere gesprekken achterhaalt de professional het totale probleem, inclusief de wensen
voor de (nabije) toekomst. Hierbij kijkt de professional samen met de burger breed naar de
verschillende leefgebieden. Ook kijkt hij welke mogelijkheden de burger heeft om een
maatschappelijke bijdrage te leveren, de zogenoemde wederkerigheid.
Bij de vraagverheldering en het bedenken van oplossingen wordt rekening gehouden met de invloed
van het probleem op andere leefgebieden van de burger of
andere personen in zijn omgeving. Zo kan er al worden
nagedacht over ontlasten van mantelzorgers. Op deze
manier ontstaat een integrale oplossing.
Bij “Het gesprek” kan de onafhankelijke generalist naast de
burger zelf, ook de familie, mantelzorgers,
ervaringsdeskundigen en/of andere personen uitnodigen.
Deze kunnen samen met de burger een completer beeld
geven van de situatie van de burger. Daarnaast kan ook
een specialistische professional aan het gesprek
deelnemen. Deze kan de onafhankelijke generalist helpen
om specifieke kennis over de burger helder te krijgen.
Onafhankelijk generalisten ontvangen ook de signalen vanuit organisaties over inwoners die zelf geen
ondersteuning vragen. Zij bespreken dit signaal en bedenken vervolgacties, meestal in overleg met
9
deze signaalgever(s). Zij hebben ook als taak om op deze inwoners af te stappen (of dat te laten
doen), ook wanneer de inwoners zelf niet om ondersteuning vragen.
Iedere gemeente in de regio Brabant Noordoost-oost bepaalt zelf welke personen van welke
organisaties “Het gesprek” kunnen voeren. We maken alleen regionaal afspraken over proces en
(eind-)product op overdrachtsmomenten. De grote van de gemeente kan bijvoorbeeld invloed hebben
op de manier van werken. De gemeente is meestal eindverantwoordelijk voor de beslissingen die de
onafhankelijke generalist neemt. Dit is zeker het geval als vraagverheldering leidt tot ondersteunende
voorzieningen in het kader van de Wmo.
De onafhankelijke generalisten bespreken ook signalen en complexe ondersteuningsvragen met
elkaar. Dit kan in de vorm van een casuïstiekoverleg. Dit overleg kan wellicht huidige overleggen
vervangen. In de lokale uitwerking wordt duidelijk hoe we met casuïstiekoverleggen omgaan.
2.1.3 Stap 3 – Oplossingen afspreken
In “Het gesprek” wordt samen met de burger naar een oplossing gezocht. De oplossing gaat uit van de
mogelijkheden van de burger en zijn directe omgeving. De burger bedenkt de oplossingen zo veel
mogelijk zelf, waar nodig ondersteund door de professional. Dit vraagt van de professional dat deze
niet zelf de oplossing bedenkt (niet invullen voor een ander), maar doorvraagt naar wat de burger zelf
wil of wil kunnen. De professional denkt niet vanuit aanbod, maar zoekt met de burger naar
(creatieve) oplossingen in de directe omgeving van de burger.
“Het gesprek” met de onafhankelijke generalist is hierbij leidend. Het resultaat van het gesprek bepaalt
dan ook hoe de ondersteuning wordt geregeld. Dit wordt door de gemeente als regisseur niet
nogmaals over gedaan.
2.1.4 Stap 4 – Arrangement/Opstellen plan van aanpak
Het plan van aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Arrangement (een samenstelling van oplossingen uit de nulde, eerste en/of tweede lijn)
Dit pakket van oplossingen geeft aan welke ondersteuning we mogen verwachten vanuit de
directe omgeving, algemene voorzieningen en individuele voorzieningen. Er ontstaat dan een
arrangement van diensten uit de nulde, eerste en tweede lijn. Het is de bedoeling om een
duurzame oplossing te bereiken waarin de ondersteuning zo veel mogelijk is geregeld in de
directe omgeving. Ondersteuning vanuit individuele voorzieningen is daarom gericht op het gehele
systeem, bijvoorbeeld de familie leren om zelf binnen een afgesproken periode iemand te kunnen
ondersteunen. Op deze manier versterken we de directe omgeving van de burger en kan de
burger op de lange termijn voldoende ondersteuning krijgen vanuit zijn directe omgeving. Dit
arrangement geeft ook aan hoe de burger gecompenseerd wordt door Wmo. Er wordt nadrukkelijk
naar gestreefd om individuele voorzieningen een tijdelijk karakter te geven.
10
Te bereiken resultaten (op de nulde, eerste en/of tweede lijn).
Om de ontwikkeling van een burger vast te leggen in het plan van aanpak stellen we voor het
gehele arrangement het resultaat vast dat we willen bereiken. Dit zijn resultaten op de nulde,
eerste en/of tweede lijn.
Afspraken over de evaluatie
Gekoppeld aan de te bereiken resultaten maken we afspraken over de voortgang, nazorg en
evaluatie. Op welk moment wordt gekeken of en in hoeverre de doelen zijn behaald? Op deze
manier dagen we organisaties uit om de kanteling in de ondersteuning van een burger te laten
terugkomen.
Benoemen van de regisseur
In het plan van aanpak benoemen we of er een regisseur nodig is. De regisseur is
verantwoordelijk voor de uitvoering van het plan van aanpak. Dit is zoveel mogelijk de burger zelf.
De burger heeft immers de regie over zijn eigen leven. Wanneer de burger hier niet toe in staat is,
vervult iemand anders deze rol (iemand in zijn omgeving of een professional). Het is ook mogelijk
dat een professionele organisatie de burger (tijdelijk) coacht om regie te voeren. In het plan van
aanpak benoemen we wat de rol van de regisseur precies inhoudt en op welke momenten
evaluatie over de voortgang van het plan van aanpak plaatsvindt. Op deze manier sluit het plan
van aanpak zo goed mogelijk aan bij de situatie van de burger.
Bij het opstellen van een passend plan van aanpak kan de professional specialistisch advies vragen.
Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer specifieke kennis nodig is over een bepaalde beperking. Het plan
van aanpak is leidend in de ondersteuning die iemand nodig heeft. Het plan van aanpak geeft
“toegang” tot de tweedelijns individuele voorzieningen.
2.2 Regionale afstemming
Het proces van de toegang tot de Wmo is in de hele regio Brabant Noordoost-oost hetzelfde. Op deze
manier maakt het niet uit in welke gemeente een burger een vraag stelt. Wel wordt het proces in
iedere gemeente apart doorlopen. Iedere gemeente bepaalt ook zelf welke partijen verantwoordelijk
zijn voor de vraagverheldering. Uitvoerende organisaties krijgen de opdracht hun signalerende taak
volgens de uitgangspunten van de kanteling uit te voeren. Deze opdracht nemen we mee in de
verdere uitwerking van opdrachtgeverschap (zie hoofdstuk 3).
Op twee manieren zorgen we ervoor dat de kwaliteit van de toegang in de gemeenten op hetzelfde
niveau is.
11
1. We gebruiken dezelfde werkprocessen
Voor het proces van de toegang moeten we verschillende werkprocessen en werkafspraken
uitwerken. We streven er naar om de afspraken regionaal zo veel mogelijk hetzelfde te laten zijn.
Dit scheelt tijd aan de voorkant. Iedere gemeente hoeft niet zelf het wiel uit te vinden. We zorgen
ervoor dat we bij de uitvoering op een vergelijkbare manier werken. Op die manier is de kans
groter dat de kwaliteit van de verschillende toegangen ook vergelijkbaar is.
2. We delen ervaringen en leren van elkaar
Vanaf het moment dat gemeenten starten met het uitvoeren van het proces van de toegang,
willen we starten met intervisie tussen gemeenten en uitvoerende organisaties. Zo leren we van
elkaar en ontwikkelen gezamenlijk een zo goed mogelijke toegang. Voor alle vier processtappen
is intervisie de komende jaren wenselijk.
12
Hoofdstuk 3 - Opdrachtgeverschap
Door de decentralisatie van taken uit de AWBZ en jeugdzorg krijgen gemeenten een fors grotere
opgave in het sociale domein. Daarnaast hebben we in voorgaande hoofdstukken omschreven hoe
we vanuit de Wmo anders willen werken. Een manier van werken die uitgaat van de vraag van de
burger, van zijn mogelijkheden en sociale netwerken. Beide ontwikkelingen vragen om een
verandering in denken en werken. Het vraagt ook om een heroverweging van de manier waarop
gemeenten hun rol als opdrachtgever van (maatschappelijke) organisaties vorm geven.
De afgelopen periode hebben gemeenten samen met maatschappelijke organisaties invulling
gegeven aan de nieuwe manier van opdracht geven. In dit hoofdstuk hebben we het gewenste
financieringsmodel uitgewerkt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat dit model nog in ontwikkeling is.
Verschillende onderdelen uit het model dienen nog verder te worden uitgewerkt. In dit hoofdstuk
geven we de kaders mee waar binnen we het financieringsmodel verder willen uitwerken.
3.1 Een schets van het gewenste model
Als we kijken naar de complexiteit van het sociale domein en de genoemde uitgangspunten, komen
we tot de conclusie dat we een nieuw model voor opdrachtgeverschap en financiering nodig hebben.
3.1.1 Structuur
We kiezen voor een vorm van financieren, waarbij we niet tot in detail vastleggen welke activiteiten
moeten worden uitgevoerd. Het is immers afhankelijk van de vraag, en de ontwikkeling in de vraag
wat de meest passende oplossing is. Wel moet duidelijk zijn waar instellingen aan werken en wat zij
13
van de gemeenten mogen verwachten. Om hierin een goed evenwicht te vinden gaan we werken met
twee niveaus van contractering.
1. Een basisovereenkomst: deze overeenkomst vormt de paraplu waarin we de uitgangspunten,
onderlinge verhouding, communicatie en overleg regelen en afspraken maken over
randvoorwaarden en basale onderwerpen als kwaliteit, toetreding/uittreding en evaluatie.
2. Deelovereenkomsten waarin we afspraken maken over de concrete deelopdrachten.
De basisovereenkomst
In de basisovereenkomst regelen we zaken als:
De uitgangspunten in het sociale domein (de kanteling, benutten eigen kracht e.d.) (conformering
aan uitgangspunten en voorwaarden zoals beschreven in deze beleidsnotitie).
Wijze van overleg
Wijze van samenwerking
Deelname in overleg (bijvoorbeeld vertegenwoordiging van groepen van instellingen)
Wijze van evaluatie en bijsturing
Kwaliteitseisen
Hoe verdere invulling te geven aan de deelcontracten
14
Hoe om te gaan met veelheid aan aanbieders
Hoe af te rekenen; hoe om te gaan met overschotten en tekorten
Afspraken over flexibilisering van het aanbod
Afspraken over toetreden tot de overeenkomst en over uittreden
Afspraken over transparantie, het delen van expertise en ervaring
In de basisovereenkomst regelen we niet de financiering. Dat doen we in de deelcontracten. De
basisovereenkomst regelt hoe we met elkaar omgaan, hoe we samenwerken en wat we met elkaar
willen bereiken.
Het is ook mogelijk dat instellingen onderling, in aanvulling op de overeenkomst met de gemeenten,
afspraken maken. Bijvoorbeeld: hoe gaan we om met overdracht van taken en hoe organiseren we de
samenwerking?
De deelcontracten
In de deelcontracten regelen we afzonderlijke opdrachten. De deelcontracten vormen gezamenlijk alle
opdrachten op het sociale domein. De deelcontracten kunnen we op verschillende manieren invullen.
De manier van financieren (bijvoorbeeld subsidie of aanbesteding) past dan zo goed mogelijk bij de te
bereiken resultaten van het deelcontract. We maken in alle deelcontracten zo veel mogelijk afspraken
over de maatschappelijke effecten die we willen bereiken. Daarnaast maken we afspraken over
monitoring.
3.1.2 Overleg
Een belangrijk onderdeel van het model is de relatie tussen gemeenten en instellingen en tussen
instellingen onderling. In alle gesprekken met de uitvoerende organisaties is duidelijk geworden dat
niemand blij is met concurrentie. De huidige systemen zorgen daar wel voor. Concurrentie leidt tot
zaken die we niet willen, zoals afschermen, weinig transparantie en weinig delen van kennis. In de
gesprekken geven gemeenten en instellingen aan dat ze hier juist vanuit samenwerking naar willen
kijken. Daarnaast kan concurrentie wel zorgen voor innovatie, creativiteit en betaalbaarheid.
Concurrentie hoeft samenwerking ook niet uit te sluiten. In de basisoverenkomst moeten we hier een
goede balans in vinden.
Daarvoor is het nodig om vertrouwen op te bouwen. Dat we weten waar we met elkaar aan toe zijn.
We moeten de overeenkomsten, en zeker de basisovereenkomst, in onderling overleg, of desgewenst
onderhandeling, opstellen. Daarin leggen we immers de basis. Onderdeel van de afspraken zal ook
zijn hoe we in de komende jaren die relatie en de samenwerking zoals we die voor ogen zien
opbouwen.
De invulling van het periodieke overleg om de contracten te bespreken, evalueren en zonodig bij te
stellen wordt ook in de afspraken meegenomen. Dat overleg willen we op een werkbare manier
15
organiseren. Omdat het om een groot aantal instellingen gaat, lijkt het noodzakelijk om met een
vertegenwoordiging te gaan werken. We nodigen instellingen uit om na te denken over een goede
manier om de verschillende soorten instellingen vertegenwoordigd te laten zijn in het overleg. In deze
overlegstructuur houden we ook rekening met kleinere aanbieders. Hierdoor houden we bij de
maatschappelijke organisaties een goede mix tussen grote en kleine organisaties. Deze opdracht
geldt ook voor gemeenten. We werken uit hoe gemeenten elkaar kunnen vertegenwoordigen.
3.1.3 Sturen op effecten
Een grote verandering in de gewenste manier van financieren is, dat we afspraken maken over
maatschappelijke effecten of doelen die bereikt moeten worden. We betalen organisaties niet voor de
uren die zij een cliënt begeleiden, maar bijvoorbeeld voor het aantal burgers dat hun problemen in de
directe omgeving oplost. Dat is immers het doel.
Het is misschien wel de grootste uitdaging om goed te formuleren welke effecten we met ons beleid,
dus met de opdrachtverlening, willen bereiken. Gemeenten zijn hierover met de maatschappelijke
organisaties in gesprek. De komende tijd werken we dit verder uit.
Een eerste verkenning van gewenste maatschappelijke effecten geeft de volgende lijst:
Iedereen doet zo zelfstandig mogelijke mee in de samenleving.
Mensen vinden oplossingen voor ondersteuningsvragen in hun omgeving.
De vraag op de 2de lijn neemt af.
Netwerken en mantelzorgers kunnen de ondersteuning die ze willen geven ook bieden.
Kinderen en jongeren kunnen veilig opgroeien tot gezonde volwassenen.
We vinden een oplossing voor de vraag achter de vraag (het echte probleem of vraagstuk).
Ondersteuning wordt integraal aangeboden (zo min mogelijk verschillende professionals hebben
contact met de hulpvrager: één gezin, één plan).
De samenwerking tussen instellingen en bedrijven richt zich op optimale oplossingen voor de
inwoner, en niet op het eigen belang van de afzonderlijke instelling of bedrijf.
Sturen op effecten betekent dat instellingen de vrijheid hebben om hun middelen te kiezen. Voor
gemeenten is dat een omslag. We zijn gewend om te besluiten welk aanbod we willen financieren. Om
flexibele oplossingen te vinden en gewenste effecten te bereiken, hebben instellingen ruimte nodig
om hun aanbod aan te passen aan wat nodig is, zonder procedures en ander tijdrovend ongemak.
3.2 De rol van de gemeente
De gemeente is regisseur op het brede terrein van wonen, welzijn en zorg en opdrachtgever voor
onderdelen van dat terrein.
16
De gemeente als regisseur brengt partijen bij elkaar en organiseert de samenwerking. Het gaat
om partijen die de gemeente financiert, zoals welzijnsorganisatie, zorgaanbieders en
verenigingen. Het gaat ook om partijen die de gemeente niet financiert, zoals huisartsen,
corporaties, woonvoorzieningen.
De gemeente als opdrachtgever bepaalt wat ze wil bereiken en betaalt daar organisaties voor.
Door alle nieuwe taken die naar de gemeente komen met de decentralisaties, wordt de rol van
opdrachtgever fors groter. Dat maakt het nog noodzakelijker om deze rol uit te werken en goed in te
vullen.
3.2.1 De gemeente als opdrachtgever
De opdrachtgever bepaalt en betaalt, maar daar hoort een nuancering bij. Het sociale domein is
complex en onzeker. Het is een terrein waar de gemeente weliswaar opdrachtgever is maar ook
afhankelijk is van de kennis en mogelijkheden van veel partijen. De gemeente zal dan ook moeten
samenwerken met die partijen om tot de goede keuzes te kunnen komen. Dat geldt ook voor de
doelgroepen. Ook daar moet de gemeente weten wat er speelt en hoe welzijn en zorg zich
ontwikkelen.
We zien de uitvoering (het hoe) als een verantwoordelijkheid van de uitvoerende maatschappelijke
organisaties. Het blijft belangrijk dat de gemeente weet wat er gebeurt, waarom bepaalde keuzes
gemaakt worden en wat de effecten van die keuzes zijn. Dat betekent dat het overleg doorgaat ook na
het verlenen van een opdracht. Gemeente, instellingen en cliëntvertegenwoordigers blijven volgen
hoe het loopt en waar bijgestuurd moet worden.
De rol van de gemeente als opdrachtgever werken we de komende tijd verder uit.
Daarbij besteden we aandacht aan de volgende taken:
verzamelen van de benodigde informatie
maken van afspraken met instellingen
contractmanagement, relatiebeheer
monitoren van effecten
contact / overleg met doelgroepen
verbinding tussen de gemeente als opdrachtgever (gericht op de door gemeenten gefinancierde
instellingen / activiteiten) en de gemeente als regisseur (gericht op het hele veld van wonen,
welzijn en zorg).
17
3.3 Het vervolg
In 2013 moeten we dit financieringsmodel verder uitwerken. Dit houdt in ieder geval in dat we verder
in overleg gaan met uitvoerende organisaties over de invulling van de basisovereenkomst. We
betrekken daar zo nodig externe deskundigen bij. Onderdeel van de uitwerking is ook de toets aan
regelgeving van bijvoorbeeld Europa en de Nederlandse Mededingingsautoriteit.
Deze nieuwe manier van financieren is een zoektocht samen met de maatschappelijke organisaties.
We verwachten dat we dit niet in één keer kunnen realiseren. We nemen ruim de tijd, zonodig enkele
jaren, om naar een nieuw systeem toe te groeien. We streven ernaar om voor 2014 een deelcontract
te sluiten voor de huidige gemeentelijk gefinancierde voorzieningen. Het is de bedoeling om, voor de
nieuwe taken die gemeenten in 2015 krijgen, volgens deze nieuwe werkwijze te werken. Daarbij blijft
het uitgangspunt om de nieuwe taken binnen de beschikbare financiële middelen uit te voeren.
18
In het beleidsplan Transformatie van AWBZ naar Wmo hebben we beschreven welke beweging we in
willen zetten. Belangrijk is dat we ook al ervaring op doen met deze nieuwe werkwijze. Hiervoor gaan
we in overleg met “het veld” aan de slag met een aantal regionale pilots. Alle ervaringen met de pilots
worden regionaal gedeeld. Op die manier leren we van elkaar, wat werkt en/of past op de wagen die
we aan het construeren zijn.
1. Pilot: “Welzijn nieuwe stijl” - gemeente Oss
De gemeente Oss vraagt de vier welzijnsinstellingen Aanzet, MEE, RIGOM en Vivaan een voorstel te
doen over de nieuwe rol van het welzijnswerk.
Opdracht voor welzijn op hoofdlijnen:
1. Signaleren.
2. Vraagverheldering.
3. Activeren (bij de burger ligt de regie):
- versterken individueel netwerk;
- versterken sociale netwerk;
- versterken informele steunstructuren;
- met andere organisaties arrangementen ontwerpen en uitvoering geven aan
(deel)arrangementen.
4. Ketencoördinatie/afstemmen/samenwerken.
e
e
- bruggen bouwen tussen nulde, 1 en 2 lijn.
De opdracht is uitgebreid omschreven in de regionale visie op welzijn. Zie hiervoor bijlage 2.
Resultaat van de pilot:

Welzijnswerk werkt volgens de principes van Welzijn nieuwe stijl.

Een manier van werken die ook in andere gemeenten gestart kan worden.
2. Pilot: “In onze vereniging doet iedereen mee”
Het doel is om iedereen (ook mensen met een beperking) als deelnemer en/of als vrijwilliger mee te
laten doen in de “reguliere” verenigingen. Deze pilot bestaat uit twee onderdelen.
2a. In kaart brengen welke inzet nodig is om te bereiken dat – regio BNO-o
Resultaat van de pilot:

Een overzicht van de ondersteuningsactiviteiten, die verenigingen tijdelijk of structureel
nodig hebben om meedoen door mensen met een beperking mogelijk te maken.

Concept convenant/subsidieafspraken die meedoen stimuleren/belonen.
Advies / plan van aanpak implementatie
2b. “Versterken verenigingen voor kinderen met structuurproblemen” – gemeente Boekel
Verenigingen versterken en ondersteunen, zodat kinderen met structuurproblemen een plaats
krijgen in het gewone verenigingsleven. Daarnaast willen we ontdekken of het mee laten doen
van deze kinderen bij een reguliere vereniging leidt tot minder of kortere inzet van zwaardere
AWBZ-zorg (begeleiding en/of dagbesteding).
Resultaat van de pilot:

Kinderen met individuele AWBZ-zorg toeleiden naar de “gewone samenleving”.

Minder inzet of versnelde afbouw van AWBZ-zorg bij deze kinderen.

De vereniging is in staat deze kinderen een plaats te geven binnen de vereniging.

Samenwerking tussen de Transitie Jeugdzorg en Transitie AWBZ.
3. Pilot: Ontwikkeling participatiecentrum – gemeenten Boxmeer, Oss, Uden
Een plek waar mensen uit een wijk samen komen voor ontmoeting en activiteiten, waardoor
professionele begeleiding of gebruik van de inloopfunctie GGZ kunnen worden voorkomen.
Resultaat van de pilot:

Een werkend participatiecentrum

Een procesomschrijving voor ontwikkeling participatiecentrum
4. Pilot: “Buurtcloud” – gemeente Veghel
In samenspraak met bewoners komen tot een website waar vraag en aanbod (van inwoners) bij elkaar
wordt gebracht en vragen beantwoord kunnen worden over welzijn en zorg voor elkaar.
Resultaat van de pilot:

Een inventarisatie van bestaande websites met een advies welke te gebruiken voor de pilot(s).
1

Een operationeel digitaal buurtnetwerk ‘de buurtcloud’ voor de pilot(s), waaronder de wijken de
Bunders en ’t Ven van de gemeente Veghel.

Een procesbeschrijving hoe de buurtcloud in een samenwerking met de nulde lijn in andere
wijken/gemeenten ontwikkeld kan worden.
5. Pilot “Nieuwe manier van aanbesteden hulp bij het huishouden” – hele regio
Voor 2014 moet hulp bij het huishouden opnieuw worden aanbesteed. In 2013 wordt gekeken of de
gemeenten al opdrachtgever kunnen zijn als omschreven in hoofdstuk 3.
Resultaat van de pilot:

Contract voor hulp bij het huishouden 2014
6. Pilot “Koppelen toegang zorg en wmo” – verschillende gemeenten in de regio
Via het zorgkantoor en de verzekeraar is de toegang tot zorg geregeld. In een aantal gebieden in de
regio wordt gekeken of er een samenwerking tussen het netwerk van de gemeenten en de
verzekeraar kan worden ontwikkeld.
Resultaat van de pilot:

Samenwerkingsafspraken per gebied.

Een procesomschrijving om deze samenwerking ook in andere gebieden op te zetten.
7. Nieuwe manier van opdrachtgeven hulp bij het huishouden – regio BNO-o
Voor 2014 moet hulp bij het huishouden in de hele regio opnieuw worden aanbesteed. De
voorbereidingstijd willen we gebruiken om te onderzoeken of we het opdrachtgeverschap van de
gemeenten al kunnen invullen zoals omschreven in dit beleidsplan.
Resultaat van de pilot:

Afspraken met uitvoerende organisaties over hulp bij het huishouden voor 2014. Hierbij maken we
zo veel mogelijk afspraken:
o
op resultaat, zodat we kunnen sturen op effecten.
o
die de kanteling van het sociale domein in gang zetten.
8. Werkgroep Communicatie – regio BNO-o
Naast pilots starten we ook de communicatie over alle veranderingen. Samen met uitvoerende
organisaties wordt gekeken hoe we hier gezamenlijk in op kunnen trekken. Op deze manier worden
burgers, cliënten en professionals zo veel mogelijk op een zelfde manier geïnformeerd. Ook hopen we
op deze manier de benodigde cultuuromslag voor een deel al in gang te zetten. We sluiten hierbij aan
bij de huidige communicatieplannen. Zoals de communicatie over kanteling van de Wmo van de
verschillende gemeenten.
2
Resultaat van de werkgroep:

Communicatieplan
3
Regionale visie op welzijn
Brabant Noordoost-oost
Inleiding
Als gemeenten willen we samen met burgers, organisaties en instellingen inspelen op de wensen en
behoeften van de steeds veranderende samenleving. Het welzijn van mensen en de kwaliteit van
leven is een groot goed. Er zijn veel ontwikkelingen in het sociale domein: de kanteling van de Wmo,
drie transities (AWBZ, W&I en Jeugdzorg) en plannen van zorgverzekeraars voor een andere manier
van zorgverlening. Hierdoor veranderen de maatschappelijke opgaven. Bij de aanpak van deze
opgaven staat participatie en solidariteit voor ons voorop. Mensen moeten hun eigen mogelijkheden
en hun sociaal netwerk meer (kunnen) benutten. Als er meer hulp of ondersteuning nodig is, kunnen
ze een beroep doen op voorzieningen. Zo blijven voorzieningen ook betaalbaar. En zo kunnen
mensen bijvoorbeeld langer thuis blijven wonen. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden van
mensen en hoe je die het beste kunt inzetten.
Deze kanteling vraagt een andere manier van kijken, denken en doen bij burgers, gemeente en
instellingen. Voor het welzijnswerk in onze regio zien we een belangrijke taak om burgers te
ondersteunen in de eigen regie. Daarnaast zijn bescherming, zelfredzaamheid, participatie, zorg voor
elkaar en sociale samenhang de doelen van de Wmo en de kerncompetenties van het welzijnswerk.
Welzijn draagt in belangrijke mate bij aan het voorkomen dat problemen verergeren, waardoor later in
het proces zwaardere hulp of zorg moet worden ingezet. Met de kanteling verandert de
maatschappelijke opgave voor het welzijnswerk: de eigen regie staat voorop en vraaggericht werken
is het uitgangspunt.
Met dit visiedocument geven we als regiogemeenten onze opdracht aan het welzijnswerk in onze
gemeenten aan. We willen ruimte en gelegenheid bieden aan de welzijnsinstellingen om zelf invulling
te geven aan het hoe, wat en wanneer.
De kanteling in het welzijnswerk in onze regio is hier en daar al gaande. Gemeenten en instellingen
zijn er bijvoorbeeld bij de transitie AWBZ al volop mee bezig. We willen de maatschappelijke opgaven
goed op een rijtje zetten en vertalen in een opdracht. Zodat het structureel een plek krijgt en we
samen toewerken naar welzijn nieuwe stijl in onze regio.
Welzijn Nieuwe Stijl
Welzijn Nieuwe Stijl is een landelijke ontwikkeling die vooral lokaal en door welzijnsinstellingen in de
praktijk zichtbaar moet worden. Welzijn Nieuwe Stijl kent drie hoofddoelstellingen:
1.
gemeenschappelijker: gemeente stelt maatschappelijke agenda op (visie) is samenspraak met
instellingen en burgers;
2.
professioneler/effectiever: sturen op resultaten en maatschappelijke effecten in plaats van
sturen op producten;
3.
efficiënter (op macro niveau): van individuele oplossingen naar collectieve oplossingen.
1
Het welzijnswerk zal dichtbij mensen die het nodig hebben georganiseerd moeten worden. De focus
ligt op het ondersteunen van de eigen regie of dit samen met burgers ontwikkelen. Op het gebied van
wonen, welzijn en zorg is samenwerking tussen professionals en vrijwilligers van essentieel belang.
De coördinatie tussen deze drie pijlers ligt bij de gemeenten.
De kanteling van het welzijnswerk
De kanteling vraagt een cultuuromslag van het welzijnswerk (en hulpverleners in het algemeen).
Het welzijnswerk is vaak nog gewend om problemen voor burgers op te lossen. De kanteling vraagt
ook van de burger, de hulpvrager, een omslag. De burger zal op een andere manier naar zijn
probleem en mogelijke oplossingen moeten gaan kijken en daarbij waar nodig geholpen worden.
Ondersteuning moet zo dichtbij mogelijk geboden worden, en dat is bij voorkeur in en door de eigen
e
e
e
omgeving, de 0 lijn. De 1 en 2 lijn hebben als taak om die omgeving te ondersteunen.
e
e
Als er een hulpvraag aan de 1 of 2 lijn wordt gesteld, is de eerste actie om te kijken of de vrager het
e
e
(eventueel met ondersteuning) zelf kan oplossen. Daarmee ontstaat de beweging van 2 naar 1 en
e
e
van 1 naar 0 lijn.
e
e
e
Voor de helderheid beschrijven we hoe we als gemeenten de indeling van de 0 , 1 en 2 lijn zien.
e
e
e
Overzicht 0 - 1 - 2 - lijn
e
De 0 lijn
Het dagelijkse leven, de natuurlijke omgeving van mensen in al zijn facetten. Dat betekent dat gezin, familie,
vrienden maar ook school, vereniging en buurt daarbij horen. Algemeen gebruikelijke voorzieningen /
organisaties (zoals verenigingen, school, peuterspeelzaal) horen tot de nulde lijn.
e
De 1 lijn
Professionele ondersteuning die direct voor iedere inwoner toegankelijk is. Voorbeelden zijn de huisarts en het
welzijnswerk/ maatschappelijk werk.
e
De 2 lijn
De collectieve of individuele voorzieningen die niet vrij toegankelijk zijn, maar slechts op basis van een (door de
gemeente of AWBZ of ZVW) afgegeven beschikking. In de huidige Wmo is dat bijvoorbeeld hulp bij het
e
huishouden of een rolstoel. Buiten de Wmo is een 2 lijns voorziening bijvoorbeeld specialistische hulp in het
ziekenhuis na een doorverwijzing van de huisarts.
e
De professionele ondersteuning van de 1 lijn zorgt dat mensen zelf de benodigde ondersteuning
gaan organiseren en biedt hulp als dat niet lukt. Daarbij staat het systeem, het sociale netwerk,
centraal. De burger en zijn/haar netwerk zijn leidend in het verbeteren van de eigen leefsituatie.
e
Ondersteuning vindt plaats in de eigen omgeving. Het welzijnswerk in de 1 lijn bestaat uit
generalisten die zich richten op (potentieel) kwetsbare groepen. Categoraal werken en specifieke
2
functies (zoals opbouwwerk, jongerenwerk en ouderenadviseur) is niet het uitgangspunt. Welzijn
Nieuwe Stijl vraagt om integrale welzijnswerkers. Er dient generalistisch gewerkt te worden, waarbij er
ruimte blijft voor specifieke expertise en kennis.
e
e
e
Er zal een goede samenwerking moeten ontstaan tussen de 0 , 1 en 2 lijn gebaseerd op het elkaar
aanvullen daar waar nodig (complementair aanbod). Dit betekent dat men elkaar op het juiste
moment en in de juiste dosering weet te vinden en in te schakelen.
Opdracht voor het welzijnswerk
We willen dat het welzijnswerk nadrukkelijker een rol pakt in de signalering van (potentieel) kwetsbare
burgers en ondersteuning van kwetsbare burgers om zelf (met zijn/haar netwerk) problemen op te
1
lossen. Daarnaast zorgt het welzijnswerk voor het ‘cement’ zodat sociaal burgerschap ontstaat en
langdurig in stand blijft.
Opdracht op hoofdlijnen:
1. Signaleren.
2. Vraagverhelderen.
3. Oplossen (bij de burger ligt de regie):
-
versterken individueel netwerk;
-
versterken sociale netwerk;
-
versterken informele steunstructuren;
-
met andere organisaties arrangementen ontwerpen en uitvoering geven aan
(deel)arrangementen.
4. Ketencoördinatie/afstemmen/samenwerken.
Opdracht op onderdelen:
1. Verschuiving van algemeen aanbod naar inzet voor kwetsbaren. Welzijn richt zich op de
2
(potentieel) kwetsbare burgers, en niet langer op de burger in het algemeen. Een goed sociaal
klimaat is wel een belangrijke randvoorwaarde voor de kanteling, en daarmee ook werkterrein
van welzijn als er sprake is van risico’s óf in het scheppen van randvoorwaarden (bijvoorbeeld
door ondersteuning van actieve burgers of verenigingen, zie punt 6) .
2. Van aanbodgericht naar vraaggericht werken.
3. Uitgaan van het systeem, oftewel het sociale netwerk in plaats van alleen het individu.
4. Versterken van de sociale context van hulpvragers. Waar nodig de vorming van sociale
netwerken (tijdelijk) ondersteunen.
5. Bevorderen van zelfredzaamheid en/of emancipatie van (potentieel) kwetsbare burgers.
6. Faciliteren van sociaal burgerschap. Ondersteunen van vrijwilligers, vrijwilligersorganisaties en
vrijwillige inzet.
1
bijvoorbeeld door vrijwilligers te werven, te activeren en te ondersteunen.
de kwetsbare burgers zullen in overleg met externe partijen nader worden beschreven. Kwetsbaarheid kan liggen op sociaal,
psychisch, lichamelijk en financieel gebied. Als voorbeeld: jongeren of ouderen zijn niet per definitie kwetsbaar, eenzame
jongeren of eenzame ouderen wel.
2
3
7. Vraag en aanbod in nulde lijn bij elkaar brengen (makelaarsfunctie).
8. Ontschotten in organisatie: omschakeling van specialisten naar generalisten de integrale
welzijnswerker, waarbij specialisatie mogelijk is. Bijvoorbeeld als het gaat om de
vraagverheldering; enkele welzijnsmedewerkers zullen met deze andere manier van werken aan
de slag gaan.
9. Overlap in aanpak en activiteiten moet worden opgeheven.
10. Ondersteuning is in principe tijdelijk en zo dichtbij en eenvoudig als mogelijk. Burgers moeten
op de goede weg geholpen worden.
11. Ondersteuning waar veel vraag naar is op een collectieve manier (helpen) organiseren.
12. Inzetten van wederkerigheid, dat wil zeggen dat bij het gebruik maken van voorzieningen naar
vermogen een (maatschappelijke) bijdrage van de gebruiker gevraagd kan worden.
13. Signaleren van behoeften of tekorten in het (algemeen of specifiek) voorzieningenaanbod en
e
e
e
partners in de 0 , 1 en 2 hierover informeren en adviseren.
e
14. Doorverwijzing naar de 2 lijn als dit noodzakelijk is.
e
Vrijetijdsactiviteiten, cursussen en algemeen gericht aanbod hoort thuis in de 0 lijn en verdwijnt dus
e
bij welzijns- en andere 1 lijnsinstellingen. Algemene activiteiten aanbieden is niet langer onderdeel
van de opdracht. Deze zullen beëindigd, of verzelfstandigd, of overgedragen worden. Algemene
activiteiten zullen gedraaid moeten worden door burgers zelf (vrijwilligers, verenigingen). Bij het
opstarten daarvan, en daarna het werven en ondersteunen van vrijwilligers, ligt een belangrijke taak
voor welzijn. Waar algemene activiteiten nodig zijn om activering of ondersteuning van burgers in
gang te zetten kan het welzijnswerk deze samen met burgers of verenigingen initiëren.
Wat vragen wij
We vragen de welzijnsinstellingen invulling te geven aan onze opdracht. Naast de inhoudelijke
opdracht is er een aantal randvoorwaarden:
Inhoudelijk en organisatorisch
Het aanbod moet:
-
aansluiten bij Welzijn Nieuwe Stijl;
-
integratie van het lokale welzijnswerk inhouden.
De organisatievorm is niet leidend maar vloeit voort uit de inhoudelijke opgave: welke vorm dient het
beste de doelen die we willen bereiken? En hoe sluit deze het beste aan bij andere werkvelden zoals
bijvoorbeeld zorg? De welzijnsinstellingen krijgen de ruimte om zelf een passende vorm te
ontwikkelen. De inhoudelijke opgaven en de andere manier van werken staan voorop.
In het aanbod zal een hoge mate van flexibiliteit en veel ruimte voor maatwerk zichtbaar moeten zijn.
Gebiedsgerichte aanpak is geen doel op zich maar zeer waarschijnlijk de meest praktische manier om
hulp dichtbij mensen te bieden. Een wijk is niet de bindende factor voor burgers maar wel een goede
schaal om ondersteuning te organiseren. Voor de kernen moet maatwerk mogelijk zijn.
4
Sturing, monitoring en verantwoording
In de rollen van opdrachtgever- opdrachtnemer zullen lokaal afspraken worden gemaakt over op welk
niveau sturing en verantwoording gaat plaatsvinden. De gemeente formuleert als opdrachtgever de
doelen die moeten worden gerealiseerd en stelt daarvoor subsidie beschikbaar. Het welzijnswerk stelt
in hun rol als opdrachtnemer een jaarplan, begroting en werkplan op voor de inzet. Hierin zal duidelijk
moeten zijn hoe de doelstellingen gerealiseerd gaan worden. Het welzijnswerk legt verantwoording af
over het maatschappelijke effect van de uitgevoerde activiteiten en over de inzet van de subsidie.
De wijze van inhoudelijk en financieel rapporteren zal terug moeten komen in het aanbod van de
welzijnsinstellingen.
Opmerkingen daarbij:
-
op onderdelen is regionale afstemming nodig, omdat sturing en financiering regionaal is
georganiseerd;
-
de gemeenten sturen niet op activiteitenniveau.
Wat bieden wij
Het visiedocument is kaderstellend wat betreft de opdracht aan het welzijnswerk in de regio. De
uitwerking op inhoud is de vervolgstap en vindt lokaal plaats. De gemeenten geven de vrijheid aan de
welzijnsinstellingen om binnen de gestelde kaders met voorstellen te komen. Bij de trajecten van de
transitie AWBZ en de vraagverheldering vindt op onderdelen al inhoudelijke uitwerking plaats. In de
bestuurlijke en ambtelijke overleggen zullen we de opdracht waar nodig toelichten en verfijnen.
5
Download