H1 KONING BURGER ► Vanaf mei 2002 leven we definitief in een tijdperk waarin van de beleidsmatige en bestuurlijke elites uit het ancient régime in de eerste plaats nederigheid jegens 'de' burger wordt verwacht. (Het referendum over de Europese Grondwet in de lente van 2005 was in dat opzicht een bevestiging van deze nieuwe verhoudingen: uit alle lagen van de bevolking steeg een diepe afkeer op van het Europese speeltje van de bestuurlijk-politieke elites.) ► De logica van het publiek-politieke domein met zijn eigen ratio, politieke rituelen, typische meningsverschillen en trage beleidscyclussen is sinds 2002 definitief overwoekerd door een dynamiek die zijn oorsprong niet vindt in de politiek zelf, maar daarbuiten: in de wereld van cultuur, van smaken, van emoties, van angstbeelden, van hypes en rondzingende verhalen. De politiek is als het ware door buitenpolitieke krachten overmeesterd en bezet. ► De essentie van het nieuwe politieke tijdperk is niet dat de kloof tussen burgers en politici is verhevigd, maar eerder definitief is opgeheven. Nooit hebben burgers dichter op de huid van hun bestuurders gezeten dan nu. ► Naarmate de kloof tussen burgers en het politiek-bestuurlijke domein feitelijk kleiner wordt, blijkt de ervaring van burgers daar precies tegenovergesteld aan: hoe kleiner de afstand, hoe ontevredener de burgers. Naarmate zij meer zeggen, wordt er in hun ogen minder geluisterd. Het proces organiseert zo zijn eigen cynisme. ► De politiek lijkt verstrikt geraakt in een vertrouwenswedloop met burgers die steeds meer weg heeft van zelfvernietiging. Elke poging om de democratie dichter bij de burger te brengen leidt uiteindelijk tot een groter wantrouwen. ►. Want de burger die de politici tot koning kronen mag vooral geen naam, geen vlees en bloed hebben. Het is een categorie, een bezweringsformule, die te pas en te onpas door de elites wordt gebruikt. Want hoe dienstbaarder politici zich tonen aan de abstracte Koning Burger, hoe groter de teleurstelling bij concrete burgers zal zijn en hoe woedender de reacties. ► Narmate de samenleving meer mogelijkheden heeft om de democratische besluitvorming te beïnvloeden, burgers zich directer kunnen roeren, de media de politiek meer op de huid zitten en elke oneffenheid rapporteren - precies wat de afgelopen jaren steeds meer aan de orde is - is het belangrijker om afstand te bewaren. De kunst van het afwegen van verschillende belangen en meningen moet als het ware beschermd worden tegen de waan van de dag, de golven van ongeduld, de verontwaardiging van het incident. Zonder afstand, zonder kloof, geen democratie. H2 WELVAARTSKINDEREN ► Door de welvaartsontwikkeling is het levensdomein waarin je afhankelijk bent van het gezag (of het geld) van anderen in psychologische zin enorm gekrompen. Welvaart heeft in onze hoofden de vanzelfsprekendheid van onderschikking vervangen door de overtuiging van zelfbeschikking. ► Het woordje ‘zelf’ is een van de meest kenmerkende voorvoegsel van de nieuwe tijd geworden: zelfbepaling, zelfontplooiing, zelfverwerkelijking, zelfbeschikking, zelfstandigheid, zelfontdekking, zelfsturing, zelfverantwoordelijkheid en ja, ook zelfverrijking. Het zijn allemaal uitdrukkingen van wat je een mentale machtsverschuiving zou kunnen noemen. Niet langer externe machten, hogere goden, of zichtbare superieuren beschikken over het leven; dat doe je zelf. ► Burgers zijn vanaf de jaren zestig begonnen aan een omvangrijk stelsel van afgrendelingen die de oude dwingelanders buiten moesten sluiten: privacyreglementen, werknemersbepalingen, functievereisten, cao-afspraken, ontslagbescherming, 1 huurbescherming. Daar komt geen dienstbevel meer doorheen. We zijn – zo wordt het ons voorgespiegeld en zo ervaren we het – ongenaakbaar. Zo gedragen we ons ook. We zijn een beetje Koning geworden, Koning van onszelf, Koning Burger. ► Was de overheid na de wereldoorlog de autoriteit die het land uit het slop haalde, vooruitgang bracht, die burgers bestaanszekerheid bood en hen beschermde tegen willekeur, vijftig jaar later zijn veel van deze beloften goeddeels waargemaakt en wordt de overheid gezien als een bureaucratische lastpak, een bedreiger, een afpakker van voorrechten. Het verschil in perspectief is het verschil tussen een brave onderdaan en de burger die de koning te rijk is. ► Burgers zijn zeer tevreden over zichzelf en ontevreden over de samenleving. Dat geeft aan hoezeer de publieke sfeer tegenover het individu is komen te staan. Ik en de boze buitenwereld. ► Politiek in een welvaartsmaatschappij zou moeten gaan over wat we elkaar hebben te geven. Het moet gaan over de uitwisseling. Het zou moeten gaan over het publieke, de wereld buiten het private. Maar daar gaat het niet over, althans in steeds mindere mate. De politiek gaat niet over geven, maar over beschermen. Hoe beschermen we onze welvaart, onze paleizen, onze koninkrijkjes tegen de aanvallen van buiten. De moslims, de Polen, de terroristen, de andere Europeanen, de Marokkaanse jongeren, de bedreigingen stapelen zich in een steeds hoger tempo op. Een politiek systeem dat daarop gefixeerd raakt maakt zich spreekbuis van de angst die altijd en overal met elke stijging van de welvaart gepaard gaat, namelijk de angst om het kwijt te raken. Daaraan toegeven is het einde van de politiek. De kunst is nu juist om deze angst te bestrijden. H3 HUISKAMERISERING ► Het gebruik van de mobiele telefoon in de publieke ruimte is een krachtige katalysator geworden van de huiskamerisering van de publieke ruimte. Het private is publiek gegaan. Dat is een relatief nieuw fenomeen, waar we nog niet echt aan gewend zijn. Dat verklaart ook de grote verlegenheid. ► In het oude regime werd iemand geacht bij voorbaat rekening met de ander te houden, geen aanstoot geven was de hoofdcode. De huiskamerisering draait de rollen echter om: de verantwoordelijkheid om te corrigeren wordt bij de ander wordt gelegd. De gedachte is: ‘Ik ga mijn gang, tenzij anderen daar wat van zeggen.’ ► Tegelijkertijd is de nieuwe cultuur gebaseerd op de stilzwijgende code van noninterventie: in principe bemoei je je niet met anderen. ► Dat leidt tot de paradox dat mensen de publieke ruimte in toenemende mate als een persoonlijke huiskamer (grote telefooncel) gebruiken, terwijl mederuimtegebruikers steeds minder geneigd zijn om een rol als corrigerende huisgenoot te spelen en mensen op hun gedrag aan te spreken. ► Daarbij spelen wij, als moderne burgers, moeiteloos een dubbelrol: we zijn zonder dat we dat als probleem ervaren op het ene moment actief vormgever en op een volgend moment een zich ergerend slachtoffer van de huiskamerisering. We putten naar het ons uitkomt dan weer uit de oude regels, dan weer uit de nieuwe gebruiken. Met als gevolg dat de ergernis over ongenoegens, overlast, geklaag over anderen, explosief is gegroeid. ► We zullen moeten beseffen dat het oude omgangsregime, gebaseerd op het vermijden van lichamelijke confrontaties en/of intimiteiten, niet meer toereikend is. Wegkijken, gepaste afstand houden, vermijden, omlopen; het helpt allemaal niet tegen de psychologische opdringerigheid van het huiskamergedrag. 2 ► We kunnen daardoor gedragsconventies in de publieke ruimte in een moderne samenleving niet langer als bekend veronderstellen, maar zullen ze moeten vaststellen en omschrijven, op de muur spijkeren, er elkaar op aanspreken. Dat is een taak van beheerders van de publieke ruimte. Die gedragsberegeling zorgt ervoor dat de gehinderde zichzelf geen zeur hoeft te vinden, maar dat de verstoorder zich schuldig voelt. Feitelijk betekent dat dat hij zijn eigen gedrag kan afmeten aan een norm en het als een afwijking kan ervaren. H4 WEG VAN HET FRONT ► Streetlevel bureaucracies vertonen de neiging om het oorpspronkelijke handwerk – direct contact met burgers – als het ware uit de organisatie te duwen. Dit arbeidsintensieve werk belanft onderaan de statusladder, om zelfs in een aantal gevallen geheel uit het zicht van de professionele organisatie te verdwijnen. Keer op keer blijkt het dan opnieuw te moeten worden uitgevonden. ► Professionele bureaucratieen hebben de neiging om zich inzichzelf te keren. Ze brengen professionals voort die zich in hun kantoren verschansen en het directe contact met het publiek steeds meer vermijden. ► Deze naar binnen gekeerde dienstverleningseilanden stuiten echter in toenemende mate op onbegrip. Mensen vinden publiekgerichte instellingen afstandelijk, ver weg, moeilijk bereikbaar, ontoegankelijk en bureaucratisch ► De vloed aan reorganisaties en schaalvergrotingen van de afgelopen decennia heeft echter weinig geholpen. Het gebeurde in naam van de burger, maar de praktijk toont aan dat deklant niet beter is geholpen. ► Er gebeurde wat anders: de grotere schaal maakte het noodzakelijk om meer aandacht te geven aan het beheersbaar en uniform maken van de organisaties. Dat leidde niet tot een personele versterking van de frontlinie van de organisatie, maar vooral tot extra tussenmanagementlagen en centralisatie aan de top. ► De emancipatie van onderdaan naar zelfbeschikker bracht bovendien een afstand teweeg tussen burgers en professional. Bevoogding was taboe, paternalisme uit den boze, bemoeien een professionele zonde, distantie een beroepsdeugd. Die tendens heeft nog eens extra bijgedragen aan het terugtrekken van professioansl in hun eigen professionele bureaucratieën. ► Veranderingsprocessen en schaalvergrotingsoperaties smoren steevast in grotere en loggere organisaties, met langere communicatielijnen en meer managementlagen, die professionals in plaats van aanzetten tot meer dienstbetoon gijzelen in steeds omslachtiger bureaucratische verplichtingen. ► Veranderen is nagenoeg onmogelijk. Registratieformulieren zijn gebaseerd op voorgeprogrammeerde kantooractiviteiten (producten per uur); hun bazen willen meetbare resultaten zien, hun financiers statistieken. Op alle mogelijke manieren wordt door de cultuur van bureaucratische afstandelijkheid aan professionals getrokken om toch maar vooral in de pas te blijven lopen. Alles is zo georganiseerd dat hun individuele professionaliteit ondergeschikt is aan de organisatorische vereisten ('producten'). ► Tegenover de `vlucht naar binnen' van de publiekgerichte dienstverlenende sectoren staat de `vlucht naar buiten' van maatschappelijke problemen. Terwijl de professionals zich opsluiten binnen hun kantoren en straten en huizen mijden, stapelen de streetlevel problemen zich op. Onveiligheid, multiculturaliteit, overlast, integratie, criminaliteit - dat zijn de vraagstukken die de publieke sfeer van de moderne samenleving doortrekken. Daar leidt dat tot ongerustheid, geklaag, gekanker en geroezemoes. Koning Burger wacht op antwoord. 3 ► Het handwerk, het contactwerk ligt voor het oprapen, maar daarvoor moeten professionals wel achter hun bureau vandaan komen. De straat moet weer veroverd worden, woningen niet langer gemeden. Dat is niet alleen een kwestie van meer geld en extra manschappen, zoals de bureaucratische zorgapparaten het ons altijd voorspiegelen. Dat is ook een kwestie van professioneel elan, van de stoel onder het bureau schuiven en erop afgaan. H5 DE BOODSCHAPPER IS WEL SCHULDIG ► In de journalistieke productiecultuur vullen twee ogenschijnlijk tegenstrijdige drijfveren elkaar op een wonderlijke manier aan. De eerste is de behoefte om als eerste iets te hebben (de primeurdwang), de tweede is de verplichting dat je niets mag missen ('waarom hebben zij dat wel en wij niet?'). Daardoor moet je elkaar in de gaten houden om zeker te weten dat je de boot niet mist. Dat het gevolg is dat je allemaal hetzelfde doet, is niet erg zolang je maar een substantieel deel van het publiek bereikt. Hetzelfde doen is een vorm van marktverdeling. ► Scherpere concurrentie en meer marktwerking verstoren dit proces van professioneeljournalistiek conformisme niet, maar versterken het eerder. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar de publieke omroep, die onder invloed van de opkomst van de commerciëlen weliswaar aan netprofilering moest doen, maar waar de producenten in de praktijk steeds meer op elkaar zijn gaan lijken. ► In die context ontstaat een extreme gevoeligheid voor wat er kan spelen in de buitenwereld. Dus ontstaat er een extra instinct (bij iedereen) voor wat er opvalt, voor het spektakel, de commotie, de ruzie, het drama. En van lieverlee komt dat al snel onder het vergrootglas te liggen: een iets prominentere plaats, een net iets vettere kop, even vragen wat Jan en alleman ervan vindt. (Want je moet wel opvallen.) ► En aangezien deze mechanismen zich op veel journalistiek-redactionele werkplekken tegelijk voltrekken (wet twee: mis de boot niet) ontstaat er een soort kluitjesvoetbal rondom een hype. H 6 EEN PERSOONLIJK STATEMENT ► Van scheppende professionals (als architecten, vormgevers, stedenboukundigen) mag een zekere gevoeligheid verwacht worden voor behoeften en vragen uit de samenleving. Esthetiek is daarbij een middel, niet een doel op zich.Het professioneel bedienen van die behoeften behoort tot de kern van het ambacht, daarmee is het ooit begonnen. Het is niet alleen de kunst van het statement, het is ook de kunst van het jezelf wegcijferen, de kunst van het verstaan, de kunst van bescheidenheid. De kunst je te voegen naar wat lezers willen, wat toekomstige bewoners vragen, wat mensen kunnen toevoegen aan een gebouw, de kunst om te buigen. Het evenwicht tussen het professionele ego en professionele dienstbaarheid is in veel gevallen zoek. ► Het gevolg is dat de minder esthetische factoren (zoals leesbaarheid of leefbaarheid) aan gewicht verliezen. Dat geldt voor een tekst, maar ook voor een woonomgeving. Het leven en de ervaring verdwijnen uit het ontwerp. In veel stedelijke ontwerpprocessen wordt van de gebruiker een papieren abstractum gemaakt. ► Maar wat professionals juist van kunstenaars zou moeten onderscheiden is hun vermogen tot combineren, dat wil zeggen dienstbaarheid met vakmanschap, functionaliteit met esthetiek. De grote architecten en vormgevers slagen daar over het algemeen goed in. Maar zij zijn zeldzaam. Het probleem zit hem juist in de volgers, de nieuwkomers, de jongeren, de aanstormende talenten. Zij zien vooral het gebaar, en menen dat ze om succes te hebben 4 vooral hun eigen stempel op de dingen moeten zetten. Hun ambitie is niet het ambacht, maar de originaliteitprijs. H7 BIG MOTHER ► Er is geen land ter wereld waarin de anti-autoritaire boodschap van de flowerpowergeneratie zo snel doordrong in de instituties en overheidsorganen als in Nederland. Zo ontstond een geheel nieuwe overheidsdienaar, die zich een geheel eigen wereld heeft geschapen. Met hun taalgebruik en omgangsvormen hebben zij hun stempel gedrukt op het hedendaagse Nederland. ► Zij zijn met velen en ze zitten overal: het aantal beleidsmatige en hogere leidinggevende functies is sinds 1973 verdrievoudigd; het aantal economen, juristen en accountants zelfs verzesvoudigd, het aantal onderzoekers en statistici zelfs vertienvoudigd. Zij maken beleid, of doen iets wat dat ondersteunt. Maar zij houden zich ver van alles wat met controleren, toezichthouden en uitvoeren te maken heeft. Wie mee wil tellen zorgt ervoor dat zijn carrière zich in de wereld van het beleid aftekent. Of - nog lucratiever - aan de kant van het adviseren over beleid. ►Beleidmaken is bovendien in toenemende mate een soort procesbeheer geworden. Wat ambtenaren in dit land doen is vooral ‘iets bijeenbrengen’, ‘op een rijtje zetten’, ‘verwerken’ en ‘doorsturen op weg naar de volgende paraaf’. Alles wat concreet is of naar uitvoering riekt is inmiddels buiten de deur geplaatst. ► Zo heeft zich rondom overheidsdienaren een web van registratiesystemen, cijfers, gegevens, statistieken, tabellen gespind, die de input vormen waarmee de beleidsafdelingen een ‘beleidsslag’ moeten maken. Voorzichtigheid is troef. Een voorstel filtert zich via memo’s, vergaderingen, managers naar plekken waar de besluiten worden genomen. Dat duurt lang, niet in de laatste plaats omdat risico’s zo veel mogelijk vermeden worden. Dat is niet alleen een erfenis van de Enschede- en Volendamrampen, dat is ook een erfenis van de mediacultuur; een slippertje van een ambtenaar, een foutje in een nota, een lekje naar de pers en de politiek verantwoordelijke staat met zijn mond vol tanden. Dat stelt ie niet op prijs, en dat laat ie weten ook. Dus druppelt de voorzichtigheidscultuur van boven naar beneden, van buiten naar binnen de beleidsafdelingen. ► Het gevolg is dat de eigen beweging, het eigen oordeel steeds verder uit de ambtelijke praktijk wordt verdrongen. Je kan beter een proces managen dan een mening uitspreken. Aan het eerste kan je geen buil vallen, het tweede kan je worden aangerekend. Zo wordt deskundigheid en eigen initiatief langzaam maar zeker ingeruild voor een opdracht- en projectencultuur. ► Maar omdat de opdrachten vaak onduidelijk zijn, wisselvallig, geboren worden uit losse ideeën of de waan van de dag, wordt het beleid karakterloos en hypergevoelig. Veel beleid komt neer op het plegen van lippendienst aan de laatste politieke mode. Continuïteit van beleid is daarmee een illusie; sterker, het beleid zelf is een probleem geworden. Het is onvoorspelbaar en voortdurend een bron van maatschappelijke onrust. ► Er heerst tandeloosheid als het gaat om de besluitvorming gericht op de problemen van morgen, krijgshaftigheid met betrekking tot de gebeurtenissen van gisteren. Incidenten, uitbarstingen, en relletjes hebben het voordeel dat even de teugels kunnen worden aangetrokken, de tanden moeten worden getoond. Dat is de overheid aan zichzelf, aan haar volksvertegenwoordiging en aan de maatschappelijke onrust verplicht. Maar meer als een tijdelijk soort rampgezag blijkt het in de meeste gevallen niet te zijn. ► Een streng vadertje Staat is een illusie in Nederland. Hij kan alleen waargemaakt worden voor de buitenstaanders, de machtelozen, de mensen zonder papieren. Voor de insiders heeft 5 onze overheid heeft zich al decennia geleden omgevormd tot een Big Mother: een zorgzame staat, die met van alles in de weer is, maar niemand voor de borst wil stoten, veel voornemens heeft en deze met eindeloos geduld en met behulp van gestaag maar traag malende molens ten uitvoer brengt. De Nederlandse overheid is zoals Nederlanders zijn: belabberde ruziezoekers. Inderdaad: het vleesgeworden poldermodel, en - laten we het maar toegeven - we varen er eigenlijk wel bij en het heeft als bijkomend voordeel dat we er lekker op kunnen kankeren. H8 REINVENTING PUBLIC SPHERE ► Twee cultuurpolitieke bewegingen moeten gelijktijdig in beschouwing worden genomen: de eerste betreft de opmars van burgers naar het publieke domein; de tweede – veel te weinig belichte - ontwikkeling betreft de aftocht van publieke officials uit het publieke domein. Waar de burger evolueerde van onderdaan tot heerser in zijn eigen rijk, tot Koning Burger, zo ontwikkelde de publieke professional zich van heerser tot onderdaan, van bevelhebber tot dienstverlener, van hoge piet tot adviseur. ► In het publieke domein wordt burgers in psychologische zin weinig in de weg gelegd. De publieke officials zijn weg, hebben hun autoriteit verloren, zijn schaars, hebben zich in hun eigen instellingen teruggetrokken, zich in bureaucratieën verschanst of komen alleen in actie als daar nadrukkelijk om gevraagd wordt. Spontaan laten ze zich niet meer zien. ► Zo is het publieke domein gezichtsloos geworden, verweesd achtergelaten. Burgers accepteren bijgevolg steeds moeizamer dat hun private levenswandel hinder ondervindt van publieke obstakels. Die hindernissen moeten dan ook, door de overheid, onmiddellijk uit de weg geruimd worden. ► De Nederlandse samenleving heeft meer en meer het karakter aangenomen van een Grote Zelfbedieningszaak. Iedereen wil er het persoonlijk maximum voor zichzelf uit halen en bij de kassa zo weinig mogelijk afrekenen. ► Het is nogal kortzichtig om dat verschijnsel te typeren als een probleem van gebrek aan normen en waarden. Daarmee wordt het verschijnsel gesimplificeerd tot een mentale kwestie, iets wat louter speelt in de hoofden van burgers en bijgevolg met de juiste opvoeding of aansprekende voorlichting wel rechtgezet kan worden. ► Koning Burger is niet iemand die een beetje in de war is. Koning Burger heeft zichzelf niet uitgevonden, Koning Burger is mogelijk gemaakt omdat hij, toen hij met zijn publieke emancipatie begon, na verloop van tijd niemand meer op zijn weg vond. Vrijwel alle publieke officials, van politicus tot hulpverlener, van ambtenaar tot politieagent, van wijkverpleegster tot opbouwwerker hadden ruim baan voor hem gemaakt. Hij moest zich wel erg in de nesten hebben gewerkt wilde er iemand verschijnen. ► Om burgers beter te bedienen is de publieke sector de afgelopen twintig jaar drastisch hervormd. Maar het effect daarvan is niet dat de relatie tussen tussen burgers en publieke officials gemoderniseerd is, maar de effecten zijn vooral zichtbaar geworden in de werkorganisatie van de laatste groep. Er trok een nieuwe managementgeest de publieke sector in, die mensenwerk als een product betitelde, zich voor de opdracht gesteld zag om met minder geld betere waar te verkopen en dat met kracht wilde bewijzen. ► Het gevolg was dat kwantitatieve productienormen inhoudelijke werkprocessen gingen bestieren, dat er individuele prestatie-eisen werden gesteld die ontleend waren aan doelen van de organisatie, maar wezensvreemd waren in de context van persoonlijke dienstverlening. De fixatie op lagere kosten zorgde ervoor dat organisaties op één hoop werden geveegd om schaalvergrotingsvoordelen binnen te halen, maar tegelijkertijd introduceerde deze grotere spanbreedte van organisaties de noodzaak om professionals beter te controleren. Aan de hand van steeds complexere automatiseringssystemen werd van 6 professionals verlangd steeds meer tijd te besteden aan het zo nauwgezet mogelijk registreren van hun handelingen. ► Wat het heruitvinden van de overheid vooral bewerkstelligd lijkt te hebben is een verplaatsing van de oude overheidsbureaucratie naar een nieuwe instellingsbureaucratie, die alle energie naar binnen trekt. Het tijdrovende, moeilijk calculeerbare, publieksgerichte werk is in die trend het kind van de rekening. ► Zo zijn we er in Nederland in geslaagd om de publieke sfeer meer en meer in het teken van wantrouwen te organiseren, niet in de laatste plaats doordat we steeds meer elementen van het menselijk verkeer in dit domein zijn gaan zien als een economische betrekking, waarvan een winst- en verliesrekening valt te maken. ► Daaraan ontsnappen kan alleen als we het publieke domein organiseren als een vorm van mensenwerk. Wat daarmee gewonnen kan worden is dat de publieke ruimte, het publieke domein een eigen, weer tot de verbeelding sprekende logica tot ontwikkeling brengt. Koning Burger verdient in het publieke domein een professioneel en enthousiast ontvangstcomité dat hem zegt waar het voor staat en hem uitnodigt om daarin mee te gaan en zijn zegje te doen. ► Reinventing public sphere beoogt niets meer en niets minder dan te bereiken dat dit publiek-maatschappelijke leven een gezicht krijgt, heuse officials kent, verkeersagenten telt, professionals in dienst heeft en dienstverleners op de been brengt. Dat er een maatschappelijke sfeer komt met zijn eigen conventies, verkeersregels, gebruiken, beleefdheden en actiemogelijkheden. Een publieke sfeer met eigen vormen van publiek leiderschap. ► Publiek leiderschap heeft niet met Grote Namen te maken, maar met civil courage, met durf tonen in het dagelijkse leven. Met de moed om in een situatie op je werk of in je woonomgeving, in de publieke sfeer dus, een stap te zetten, een initiatief te nemen, een actie te maken. Om ergens voor te gaan staan. Mij gaat het om de kleine helden, die hun verantwoordelijkheid nemen, risico’s nemen, iets aandurven. H9 WAAROM MARK RUTTE DEUGT ► Want waar sinds de jaren zestig en zeventig de samenleving in tal van sectoren ‘gehorizontaliseerd’ is, dat wil zeggen ontdaan is van verticale hiërarchieën, lijkt deze in de publieke sector en bij overheden (nota bene de sectoren waar de generatie die in de jaren zestig en zeventig groot werd, massaal emplooi vond) juist gegroeid te zijn. Er zijn steeds meer lagen en afdelingen tussen de top en de werkvloer geschoven, die op een of andere manier gekoppeld zijn aan leidinggeven, management en interne organisatieprocessen. ► Vreemd genoeg is dat het resultaat van de transformatie van subsidieafhankelijke ‘aanbodgestuurde’ instituties tot marktgerichte publieke ondernemingen. Niet alleen heeft dat over de hele linie van de publieke sector, van de volkshuisvesting tot de universiteiten (met uitzondering van kleine instellingen als basisscholen), tot buitenproportionele salarisverhogingen van directeuren geleid. Daarnaast leidde het tot een vermenigvuldiging van leidinggevende hulptroepen die gewapend met targets, productiedoelstellingen en budgetten ervoor moesten zorgen dat het nieuwe ‘vraaggerichte’ denken tot op de haarvaten van de werkvloer zou doordringen. ► Zo zijn we dus getuige geworden van de paradoxale ontwikkeling dat de nationale operatie ‘verbetering kwaliteit publieke sector’ vooral heeft geleid tot een management- en beheersingsinflatie. Wat een beteugeling had moeten worden van professionele bureaucratieën in dit land, is uitgedraaid op een zegetocht van de managers. Met alle gouden handdrukken van dien, zou je daar cynisch aan toe kunnen voegen. ► De afgelopen decennia zijn vele honderdduizenden leidinggevenden en managers uit de publieke sector erin geslaagd om zich bij nieuwe bestuurlijke elites van het land te voegen. 7 Ze hebben zich opgewaardeerd tot het toonaangevend deel der natie. Die positie wisten ze te verwerven door hun werk iets uitzonderlijks te geven. En dat gaat het best als je je afzondert, als je uit het zicht verdwijnt van het gewone werk. Dat is een proces dat zich sluipenderwijs en onnavolgbaar voltrekt. Maar zonder het te weten, en – vermoedelijk - zonder het te willen, hebben de leidinggevende elites zich daarmee dezelfde problemen op de hals gehaald als de politieke elites. Ze zijn de dagelijkse ervaring ontstegen en zijn in een andere werkelijkheid gaan werken en daarmee doeltwit geworden van het gemok en geklaag van hun ondergeschikten.. 8