- Scholieren.com

advertisement
Biologie samenvatting V1
Een beetje anti…
Om je heen leven allerlei ziekte verwekkers. Voorbeelden zijn bepaalde bacteriën,
schimmels en virussen. Ondanks de bescherming van het lichaam kunnen sommige
ziekteverwekkers toch in je lichaam komen en zich vermenigvuldigen, je hebt dan
een infectie.
De tijd tussen het krijgen van een infectie en de ziekteverschijnselen noemen we
incubatietijd.
Aan de buitenkant van bepaalde cellen zitten antigenen. Antigenen zijn gemaakt van
eiwit. Er zijn twee soorten antigenen: lichaamseigen en lichaamsvreemde antigenen.
De lichaamseigen antigenen zitten aan de buitenkant van je eigen cellen van de rode
bloedcellen. De lichaamsvreemde antigenen zitten aan de buitenkant van andere
organismen ( ziekteverwekkers ). Zodra er cellen met lichaamsvreemde antigenen in
je lichaam komen, gaat je lichaam erop reageren. De witte bloedcellen gaan een
antistof maken om het antigen onschadelijk te maken of ze vernietigen de
lichaamsvreemde cel zelf.
Antigenen spelen een grote rol bij bloedtransfusies en transplantaties. Het is daarbij
erg belangrijk dat het lichaam geen antistoffen gaat maken tegen het
getransplanteerde bloed of orgaan. Bij een allergie maakt je lichaam een antistof
tegen antigenen waartegen je gewoonlijk geen antistoffen maakt. De stoffen die
allergieën veroorzaken, worden allergenen genoemd. Je lichaam reageert zeer heftig
op de allergenen.
Als een arts niet zeker weet welke ziekte je hebt, moet je bloed laten prikken. In het
laboratorium van het ziekenhuis wordt onderzocht welke antistoffen er in je bloed
zitten. Aan de hand van de uitslag van het bloedonderzoek maakt de arts een
diagnose. Hij stelt vast welke ziekte je hebt. Soms worden er nieuwe antistoffen
ontdekt. Dit houdt in dat er een vreemde ziekte in de omloop is.
Het bloed kruipt waar het niet kan gaan…
De bloedgroep wordt bepaald door de rode bloedcellen. De bloedgroepen verschillen
van elkaar doordat ze al of niet een bepaald eiwit op de celmembranen van de rode
bloedcellen hebben. Zulke eiwitten worden antigenen of bloedfactoren genoemd.
Er zijn twee soorten factoren: factor A en factor B. dit leidt tot vier bloedgroepen:
-
Aanwezigheid van bloedfactor A: bloedgroep A;
Aanwezigheid van bloedfactor B: bloedgroep B;
Aanwezigheid van zowel bloedfactor A als bloedfactor B: bloedgroep AB;
Geen bloedfactor: bloedgroep O.
Voor iemand met bloedfactor A zijn de antigenen van bloedgroep B
lichaamsvreemde stoffen. Hij maakt hiervoor antistoffen aan. Er zijn twee soorten
antistoffen tegen de bloedfactoren: anti-A en anti-B. bloedgroep A heeft de antistof
anti-B. bloedgroep B heeft de antistof anti-A. bloedgroep AB heeft geen anti-A of
anti-B. bloedgroep O heeft zowel anti-A als anti-B. iemand met bloedgroep A( en
anti-B ) kan dus geen bloed ontvangen van iemand met bloedgroep B. het bloed gaat
dan samenklonteren en de ontvanger kan sterven. Daarom wordt er bij een
bloedtransfusie altijd eerst goed onderzocht welke bloedgroep ( en welke antistof )
de patiënt heeft.
Op rode bloedcellen kan ook de resusfactor voorkomen. De mensen die deze factor
hebben zijn resuspositief (Rh+). Mensen waarbij de resusfactor in het bloed
ontbreekt, zijn reusnegatief (Rh-). Als iemand die resusnegatief is, bloed ontvangt
van iemand die resuspositief is, worden er antistoffen gevormd en klontert het bloed
samen. De antistoffen noem je anti-resus.
Het lichaam kunstmatig helpen
Een antibioticum is een middel dat bacteriën en sommige schimmels dood ( geen
virussen ). Als je een ontsteking hebt opgelopen, krijg je een antibioticum
voorgeschreven. Je lichaam herstelt en je voelt je snel weer beter. Een bekende
antibiotica is penicilline. Penicilline is afkomstig van een schimmel: de
penseelschimmel. Een antibioticum heeft ook een aantal nadelen. Een antibioticum
doodt niet alleen de schadelijke bacteriën, maar ook een deel van de goede
bacteriën. Verder kunnen de bacteriën zich in een korte tijd aanpassen, waardoor ze
de antibioticum kunnen overleven. Ze zijn dan resistent geworden. Daarom mag je
niet te vaak antibiotica slikken en moet je een antibioticumkuur altijd afmaken.
Als je immuun bent voor een ziekte, krijg je de ziekte niet meer. Je bent beschermd.
Een ander woord voor actieve immunisatie is vaccineren of inenten. Bij vaccineren
wordt er een verzwakte of dode vorm van een ‘gevaarlijke’ ziekteverwekker
ingespoten. Dit noem je een vaccin. De verzwakte of dode ziekteverwekker kan zich
niet delen en maakt ook geen giftige afvalstoffen aan.
Na de injectie gaat het lichaam meteen antistoffen aanmaken tegen het vaccin. Als
de echte ziekteverwekker later in je lichaam komt, kunnen deze antistoffen meteen
aan de slag om het virus onschadelijk te maken.
Om te voorkomen dat je op jonge leeftijd een aantal ziektes krijgt, wordt je op jonge
leeftijd ingeënt. Je lichaam maakt na de inenting antistoffen aan die de rest van je
leven in je bloed blijven. Deze ziekteverwekkers veranderen niet. Zodoende blijven
de antistoffen de rest van je leven werkzaam. Je zult dus niet ziek worden als deze
ziekteverwekker in je lichaam komt. Elke ziekteverwekker heeft zijn eigen antistof.
Bij passieve immunisatie wordt er direct een antistof ingespoten ( een serum ).
Hierdoor wordt het lichaam beschermd tegen de gevolgen van een bepaalde ziekte.
Passieve immunisatie wordt toegepast als je niet kunt wachten totdat het lichaam zelf
antistoffen gaat maken.
Ik word ziek van mezelf
Aan de buitenkant van de cellen van weefsels en organen zitten bepaalde eiwitten (
antigenen ). Deze antigenen zijn erfelijk bepaald. Zodra er cellen van weefsels of
organen met afwijkende antigenen in een ontvanger worden geplaatst, stoot het
lichaam van de ontvanger ze af. De antigenen worden als lichaamsvreemde stoffen
beschouwd en er worden antistoffen gemaakt.
Soms kan je lichaam zomaar afstotingsverschijnselen vertonen, zonder dat er
lichaamsvreemde stoffen in je lichaam zijn. je lichaam gaat dan antistoffen vormen
tegen eigen cellen, weefsels of organen. Hier kun je ziek van worden. We spreken
dan van auto-immuunziekten. De meeste auto-immuunziekten zijn moeilijk te
genezen.
Bij een te hoog suikergehalte in je bloed, gaan de eilandjes van Langerhans (
alvleesklier ) insuline aanmaken om de suikerspiegel weer te verlagen. Bij mensen
met diabetes maken de eilandjes van Langerhans ( alvleesklier ) geen insuline meer
aan. Hierdoor stijgt het glucosegehalte in het bloed. Mensen met diabetes moeten de
rest van hun leven insuline inspuiten. Bij mensen met diabetes vernietigt het
afweersysteem de cellen die verantwoordelijk zijn voor de aanmaak van insuline.
Vitiligo is een huidaandoening, die zich uit met witte vlekken. Bij mensen met vitiligo
vernietigt het afweersysteem de pigmentcellen in de huid.
Inenten
Als een ziekteverwekker in je lichaam komt, gaat deze zich meteen delen en
vermeerderen. De ziekteverwekker maakt ook giftige afvalstoffen aan, waardoor je
ziek wordt.
Als je ziek bent, heb je vaak pijn en ben je erg moe. In je lichaam gebeurt er heel
veel. De witte bloedcellen gaan een nieuwe antistof tegen de ziekteverwekker
aanmaken en je knapt langzaam weer op. De witte bloedcellen onthouden welke
antistof ze tegen een bepaalde ziekteverwekker moet maken. Als je weer
geïnfecteerd wordt door dezelfde ziekteverwekker, maken de witte bloedcellen
meteen de juiste antistof aan. Je wordt dan niet meer ziek, je bent immuun voor de
ziekte geworden. Dit verschijnsel heet natuurlijke immuniteit.
Xenotransplantaties
In veel landen, waaronder Nederland, zijn er lange wachtlijsten voor organen die
getransplanteerd moeten worden. Om de wachtlijsten voor transplantatie te
verkorten, wordt er gekeken naar alternatieve manier:
-
Kunstorganen
Klonen
Beide opties hebben tot nu to niet veel succes gehad, een derde optie is
xenotransplantatie. Hierbij worden cellen, weefsels of organen van dieren in
mensen getransplanteerd. Het meest bruikbaar zijn delen van dieren die veel op
die van mensen lijken.
Bij een xenotransplantatie loop je wel tegen de volgende problemen aan:”
-
Het risico dat bepaalde ziektes die bij dieren voorkomen, overgebracht worden
op mensen.
De kans op afstoting is groot, dieren hebben een ander DNA dan mensen.
Een dierenorgaan gaat minder lang mee omdat dieren niet zo oud worden (
tien tot vijftien jaar ).
Het duurt erg lang voordat de organen van het dier op de juiste grootte zijn.
Download