SLZ9026 Bloedtransfusie

advertisement
Bloedtransfusie
EXTRA BLOED NODIG
Uw arts heeft met u besproken dat u een
bloedtransfusie nodig heeft. Daarvoor kunnen
verschillende redenen bestaan. Bij grote
operaties is het niet ongebruikelijk dat extra
bloed nodig is, bloedarmoede of een tekort
aan bloedplaatjes kunnen ook een transfusie
noodzakelijk maken. Uw arts heeft u uitgelegd
wat bij u de reden is. Het bloed dat u krijgt
betrekt uw arts van de bloedbank.
WAT DOET DE BLOEDBANK?
In Nederland zijn er talloze donoren die
regelmatig bloed komen geven. De bloedbank
maakt uitsluitend gebruik van onbetaalde
donoren. Iedere donor ondergaat een
medische keuring voordat deze bloed mag
geven. Ook het afgegeven bloed wordt
uitgebreid getest. Per keer neemt de
bloedbank een halve liter bloed bij de donor
af. Dit bloed wordt vervolgens gescheiden in
de verschillende bestanddelen van het bloed:
de rode bloedcellen, plasma en bloedplaatjes.
Het voordeel van het scheiden van het bloed
in bestanddelen is dat een patiënt een
transfusie krijgt met alleen dàt bestanddeel
dat nodig is. Rode bloedcellen om bij
bloedarmoede het zuurstoftransport te
herstellen, plasma bij tekorten aan
stollingsfactoren, of bloedplaatjes om
bloedingen te voorkomen.
BLOEDGROEPEN
Op rode bloedcellen zijn kenmerken aanwezig
die bloedgroepen genoemd worden. De meest
bekende zijn de A, B, AB en O bloedgroep.
Wanneer bij iemand het A of B kenmerk
ontbreekt zijn er vrijwel altijd antistoffen tegen
het ontbrekende kenmerk aanwezig.
Iemand met de bloedgroep A heeft anti-B,
iemand met de bloedgroep B heeft anti-A etc.
Dergelijke antistoffen kunnen ernstige reacties
(bloedafbraak) veroorzaken. Vandaar dat men
bij een bloedtransfusie altijd rekening houdt
met de bloedgroepen A, B, AB en O.
De Rhesus-D factor is ook zeer belangrijk
omdat een persoon die Rhesus-D-negatief is
en Rhesus-D-positief bloed krijgt, in de
meeste gevallen antistoffen tegen Rhesus-D
maakt.
Daarom wordt bij bloedtransfusie ook altijd
rekening gehouden met de Rhesus-D-factor.
Antistoffen tegen Rhesus-D kunnen eveneens
opgewekt worden wanneer een Rhesus-D-
SLZ9026/1112
negatieve vrouw zwanger is van een RhesusD-positief kind.
Deze Rhesus D antistoffen kunnen het kind
ernstig ziek maken. Vooral bij Rhesus-Dnegatieve meisjes en vrouwen in de
vruchtbare leeftijd moet voorkómen worden
dat antistoffen tegen Rhesus D door
bloedtransfusies ontstaan.
BLOEDONDERZOEK VÓÓR
TRANSFUSIE
Om er zeker van te zijn dat u bloed krijgt dat
past bij uw ABO bloedgroep en uw Rhesus-D
factor, wordt bloed bij u afgenomen. Dit bloed
gaat naar het laboratorium, waar deze
bloedgroepen en de Rhesus-D factor bepaald
worden en zonodig nader onderzoek op
antistoffen plaatsvindt.
Het is een standaardprocedure om dit
onderzoek tweemaal te doen. Zo kan worden
zeker gesteld dat u het juiste bloed krijgt.
Wanneer bij dit laboratoriumonderzoek blijkt
dat in uw bloed antistoffen zijn gevormd tegen
het bloed van een donor met dezelfde
bloedgroep, gaat de bloedbank zoeken naar
bloed dat u wel verdraagt. Het kan dan soms
tijd kosten om een geschikte donor te vinden.
Registratie van antistofgegevens
De mogelijkheid bestaat dat antistoffen tegen
bloedgroepen na verloop van tijd niet meer
aantoonbaar zijn. Daarom worden gegevens
over deze antistoffen opgeslagen in een
landelijk datasysteem. Bij een volgende
transfusie kan het laboratorium waar u op dat
moment behandeld wordt het landelijk
datasysteem raadplegen en zo geschikt bloed
selecteren. Vraag uw arts om informatie als u
niet graag hebt dat de antistofgegevens
worden opgeslagen in een landelijk systeem.
VOORZORGSMAATREGELEN
Bepaalde ziekten kunnen worden
overgebracht door bloed. Daarom test de
bloedbank donorbloed op de aanwezigheid
van ziekteverwekkers of van antistoffen tegen
bepaalde ziekteverwekkers. Zo wordt al het
donorbloed getest op aanwezigheid van
geelzucht virussen (hepatitis B en hepatitis C);
de geslachtsziekte syfilis; een virus dat een
bepaalde vorm van ruggenmergsziekte en
leukemie kan veroorzaken (het HTLV-virus
type 1) en het humaan immuno-deficiëntie
virus (HIV type 1 en 2) dat AIDS kan
veroorzaken.
Bij alle bloedproducten die voor transfusie
worden uitgegeven konden geen
ziektekiemen in het bloed worden
aangetoond.
Ondanks deze uitgebreide voorzorgsmaatregelen blijft er echter een zeer kleine kans
dat het bloed toch besmettelijk is.
De verklaring daarvoor is dat de hoeveelheid
virus te klein is om aan te kunnen tonen of dat
de donor, kort voor deze bloed gaf, in
aanraking met het virus is gekomen en nog
geen antistoffen heeft gemaakt. Ook zou het
kunnen voorkomen dat er (nieuwe)
ziektekiemen zijn die door bloed worden
overgebracht, waar niet op getest kan worden.
De kans op overdracht van een infectieziekte
bij transfusie wordt dankzij alle voorzorgsmaatregelen geschat tussen 1 op 100.000
(honderdduizend) en 1.000.000 (één miljoen)
transfusies.
BIJWERKINGEN
Een aantal ontvangers kan allergisch
(overgevoelig) reageren op eiwitten die in het
bloedproduct aanwezig zijn.
Dit komt voornamelijk voor bij transfusies van
plasma of bloedplaatjes. De ontvanger kan
galbulten krijgen, een rode huid, soms een
opgezet gelaat, koorts en in zeldzame
gevallen een daling van de bloeddruk. In
zeldzame gevallen kunnen ontvangers erg
kortademig worden door eiwitten in het
plasma van de donor.
Antistofvorming tegen bloedgroepen van de
rode bloedcellen of de bloedplaatjes kunnen
koortsreacties bij een volgende transfusie
veroorzaken. De transfusie zal dan niet het
beoogde effect hebben.
WELK BLOEDPRODUCT KRIJGT U?
Indien er sprake is van bloedarmoede
onderzoekt uw arts eerst wat de oorzaak
hiervan is. Soms kan dan worden volstaan
met een behandeling met ijzertabletten of
vitamines. In het merendeel van de gevallen
(zoals groot bloedverlies door een operatie of
ongeval, of een stoornis in de bloedaanmaak
door beenmergziekten of medicijngebruik)
zullen transfusies met rode bloedcellen nodig
zijn. Transfusie van bloedplaatjes is vooral
nodig voor patiënten die een ziekte van het
beenmerg (de aanmaakplaats van het bloed)
hebben, of behandeld worden met (kanker)celremmende middelen (cytostatica).
ANDERE MOGELIJKHEDEN
In bepaalde gevallen kan men voor zichzelf
bloed afstaan waarvan later de rode
bloedcellen tijdens een operatie of erna
worden toegediend. Er moet dan wel aan een
groot aantal voorwaarden worden voldaan. In
de eerste plaats moet men voldoen aan de
normale eisen voor donoren wat betreft
gezondheid en risico’s op infectieziekten.
Wanneer in uw bloed ziektekiemen worden
aangetroffen, kunt u geen bloed geven. Ook al
is dat voor uzelf bestemd. Daarnaast moet u
in een goede conditie verkeren en moet de
operatiedatum ruim van tevoren vastgesteld
kunnen worden. In een tijdsbestek van
maximaal vier weken wordt ongeveer twee
liter bloed afgenomen.
Wanneer het beenmerg slecht of niet werkt, is
een ontvanger vaak lange tijd (weken tot
maanden) afhankelijk van transfusies met
rode bloedcellen en bloedplaatjes. U kunt dan
geen bloed afstaan omdat u zelf slecht nieuw
bloed aanmaakt. Soms is het mogelijk door
het toedienen van bepaalde hormonen de
aanmaak van bloedcellen te stimuleren. Dit
geldt echter lang niet voor alle bloedziekten.
VRAGEN?
Hebt u na het lezen van deze folder nog
vragen, stelt u ze dan. U kunt uw vragen
opschrijven en meenemen naar de volgende
afspraak met uw specialist. Voor vragen
tussentijds kunt u telefonisch contact
opnemen met de polikliniek van uw
behandelend specialist. De assistente zorgt
ervoor dat uw vragen zo snel mogelijk worden
beantwoord.
Download