Bloedtransfusie EXTRA BLOED NODIG Uw arts heeft met u besproken dat u een bloedtransfusie nodig heeft. Daarvoor kunnen verschillende redenen bestaan. Bij grote operaties is het niet ongebruikelijk dat extra bloed nodig is, bloedarmoede of een tekort aan bloedplaatjes kunnen ook een transfusie noodzakelijk maken. Uw arts heeft u uitgelegd wat bij u de reden is. Het bloed dat u krijgt betrekt uw arts van de bloedbank. WAT DOET DE BLOEDBANK? In Nederland zijn er talloze donoren die regelmatig bloed komen geven. De bloedbank maakt uitsluitend gebruik van onbetaalde donoren. Iedere donor ondergaat een medische keuring voordat deze bloed mag geven. Ook het afgegeven bloed wordt uitgebreid getest. Per keer neemt de bloedbank een halve liter bloed bij de donor af. Dit bloed wordt vervolgens gescheiden in de verschillende bestanddelen van het bloed: de rode bloedcellen, plasma en bloedplaatjes. Het voordeel van het scheiden van het bloed in bestanddelen is dat een patiënt een transfusie krijgt met alleen dàt bestanddeel dat nodig is. Rode bloedcellen om bij bloedarmoede het zuurstoftransport te herstellen, plasma bij tekorten aan stollingsfactoren, of bloedplaatjes om bloedingen te voorkomen. BLOEDGROEPEN Op rode bloedcellen zijn kenmerken aanwezig die bloedgroepen genoemd worden. De meest bekende zijn de A, B, AB en O bloedgroep. Wanneer bij iemand het A of B kenmerk ontbreekt zijn er vrijwel altijd antistoffen tegen het ontbrekende kenmerk aanwezig. Iemand met de bloedgroep A heeft anti-B, iemand met de bloedgroep B heeft anti-A etc. Dergelijke antistoffen kunnen ernstige reacties (bloedafbraak) veroorzaken. Vandaar dat men bij een bloedtransfusie altijd rekening houdt met de bloedgroepen A, B, AB en O. De Rhesus-D factor is ook zeer belangrijk omdat een persoon die Rhesus-D-negatief is en Rhesus-D-positief bloed krijgt, in de meeste gevallen antistoffen tegen Rhesus-D maakt. Daarom wordt bij bloedtransfusie ook altijd rekening gehouden met de Rhesus-D-factor. Antistoffen tegen Rhesus-D kunnen eveneens opgewekt worden wanneer een Rhesus-D- SLZ9026/1112 negatieve vrouw zwanger is van een RhesusD-positief kind. Deze Rhesus D antistoffen kunnen het kind ernstig ziek maken. Vooral bij Rhesus-Dnegatieve meisjes en vrouwen in de vruchtbare leeftijd moet voorkómen worden dat antistoffen tegen Rhesus D door bloedtransfusies ontstaan. BLOEDONDERZOEK VÓÓR TRANSFUSIE Om er zeker van te zijn dat u bloed krijgt dat past bij uw ABO bloedgroep en uw Rhesus-D factor, wordt bloed bij u afgenomen. Dit bloed gaat naar het laboratorium, waar deze bloedgroepen en de Rhesus-D factor bepaald worden en zonodig nader onderzoek op antistoffen plaatsvindt. Het is een standaardprocedure om dit onderzoek tweemaal te doen. Zo kan worden zeker gesteld dat u het juiste bloed krijgt. Wanneer bij dit laboratoriumonderzoek blijkt dat in uw bloed antistoffen zijn gevormd tegen het bloed van een donor met dezelfde bloedgroep, gaat de bloedbank zoeken naar bloed dat u wel verdraagt. Het kan dan soms tijd kosten om een geschikte donor te vinden. Registratie van antistofgegevens De mogelijkheid bestaat dat antistoffen tegen bloedgroepen na verloop van tijd niet meer aantoonbaar zijn. Daarom worden gegevens over deze antistoffen opgeslagen in een landelijk datasysteem. Bij een volgende transfusie kan het laboratorium waar u op dat moment behandeld wordt het landelijk datasysteem raadplegen en zo geschikt bloed selecteren. Vraag uw arts om informatie als u niet graag hebt dat de antistofgegevens worden opgeslagen in een landelijk systeem. VOORZORGSMAATREGELEN Bepaalde ziekten kunnen worden overgebracht door bloed. Daarom test de bloedbank donorbloed op de aanwezigheid van ziekteverwekkers of van antistoffen tegen bepaalde ziekteverwekkers. Zo wordt al het donorbloed getest op aanwezigheid van geelzucht virussen (hepatitis B en hepatitis C); de geslachtsziekte syfilis; een virus dat een bepaalde vorm van ruggenmergsziekte en leukemie kan veroorzaken (het HTLV-virus type 1) en het humaan immuno-deficiëntie virus (HIV type 1 en 2) dat AIDS kan veroorzaken. Bij alle bloedproducten die voor transfusie worden uitgegeven konden geen ziektekiemen in het bloed worden aangetoond. Ondanks deze uitgebreide voorzorgsmaatregelen blijft er echter een zeer kleine kans dat het bloed toch besmettelijk is. De verklaring daarvoor is dat de hoeveelheid virus te klein is om aan te kunnen tonen of dat de donor, kort voor deze bloed gaf, in aanraking met het virus is gekomen en nog geen antistoffen heeft gemaakt. Ook zou het kunnen voorkomen dat er (nieuwe) ziektekiemen zijn die door bloed worden overgebracht, waar niet op getest kan worden. De kans op overdracht van een infectieziekte bij transfusie wordt dankzij alle voorzorgsmaatregelen geschat tussen 1 op 100.000 (honderdduizend) en 1.000.000 (één miljoen) transfusies. BIJWERKINGEN Een aantal ontvangers kan allergisch (overgevoelig) reageren op eiwitten die in het bloedproduct aanwezig zijn. Dit komt voornamelijk voor bij transfusies van plasma of bloedplaatjes. De ontvanger kan galbulten krijgen, een rode huid, soms een opgezet gelaat, koorts en in zeldzame gevallen een daling van de bloeddruk. In zeldzame gevallen kunnen ontvangers erg kortademig worden door eiwitten in het plasma van de donor. Antistofvorming tegen bloedgroepen van de rode bloedcellen of de bloedplaatjes kunnen koortsreacties bij een volgende transfusie veroorzaken. De transfusie zal dan niet het beoogde effect hebben. WELK BLOEDPRODUCT KRIJGT U? Indien er sprake is van bloedarmoede onderzoekt uw arts eerst wat de oorzaak hiervan is. Soms kan dan worden volstaan met een behandeling met ijzertabletten of vitamines. In het merendeel van de gevallen (zoals groot bloedverlies door een operatie of ongeval, of een stoornis in de bloedaanmaak door beenmergziekten of medicijngebruik) zullen transfusies met rode bloedcellen nodig zijn. Transfusie van bloedplaatjes is vooral nodig voor patiënten die een ziekte van het beenmerg (de aanmaakplaats van het bloed) hebben, of behandeld worden met (kanker)celremmende middelen (cytostatica). ANDERE MOGELIJKHEDEN In bepaalde gevallen kan men voor zichzelf bloed afstaan waarvan later de rode bloedcellen tijdens een operatie of erna worden toegediend. Er moet dan wel aan een groot aantal voorwaarden worden voldaan. In de eerste plaats moet men voldoen aan de normale eisen voor donoren wat betreft gezondheid en risico’s op infectieziekten. Wanneer in uw bloed ziektekiemen worden aangetroffen, kunt u geen bloed geven. Ook al is dat voor uzelf bestemd. Daarnaast moet u in een goede conditie verkeren en moet de operatiedatum ruim van tevoren vastgesteld kunnen worden. In een tijdsbestek van maximaal vier weken wordt ongeveer twee liter bloed afgenomen. Wanneer het beenmerg slecht of niet werkt, is een ontvanger vaak lange tijd (weken tot maanden) afhankelijk van transfusies met rode bloedcellen en bloedplaatjes. U kunt dan geen bloed afstaan omdat u zelf slecht nieuw bloed aanmaakt. Soms is het mogelijk door het toedienen van bepaalde hormonen de aanmaak van bloedcellen te stimuleren. Dit geldt echter lang niet voor alle bloedziekten. VRAGEN? Hebt u na het lezen van deze folder nog vragen, stelt u ze dan. U kunt uw vragen opschrijven en meenemen naar de volgende afspraak met uw specialist. Voor vragen tussentijds kunt u telefonisch contact opnemen met de polikliniek van uw behandelend specialist. De assistente zorgt ervoor dat uw vragen zo snel mogelijk worden beantwoord.