Faalangst

advertisement
Paranoia ?
Hearing your name,
when no one is calling.
Looking up, afraid,
when something is falling.
Always feeling chased,
but no pursuer can be detected.
Seeing angry faces,
but it's only the sun that is reflected.
Spontaneously crying,
at any moment of the day.
Afraid of dying
in an unnatural way.
Never feeling safe,
not even in your own room.
Always looking back,
but never seeing real doom.
Scarecrows in your dreams,
making the dreams nightmares.
Feeling as if your alone,
locked up in stone squares.
Tied up with your hands on your back.
Blindfolded, but still able of weeping.
Terrified of danger coming near,
WAKE UP, you are only sleeping.
Wat is faalangst?
Iedereen heeft wel eens last van spanning, bij een sollicitatiegesprek, bij
een eindexamen. Vaak bij belangrijke momenten in een leven. Bij momenten
die je leven iets extra’s geven of veranderen. Maar er zijn ook mensen die
al spanningen hebben bij de minder belangrijke zaken in het leven. Bij een
proefwerk, bij een overhoring, bij het naar de slager gaan. Die mensen
hebben dan al zwetende handen, brok in de keel, krampen of misselijkheid
zelfs. Ze zijn bang dat ze het, in de ogen van een ander, niet goed doen en
daarop worden beoordeeld. Altijd een gevoel van wantrouwen, dat mensen naar
je kijken en je bekijken en beoordelen of zelfs veroordelen op de dingen
die je doet. Het gevoel hebben dat je altijd moet uitkijken, altijd
bedachtzaam moet zijn op je acties.
Dit is een extreme vorm van wat je faalangst zou kunnen noemen. Faalangst
komt niet alleen voor in en op school, maar ook in het dagelijks leven.
Alleen is het daar moeilijker te constateren. In dit document wil ik het
een en ander uit een zetten over faalangst en dan vooral op school.
Af en toe zijn er citaten toegevoegd van mensen die lijden aan faalangst of
aan faalangst hebben geleden. Deze citaten zijn blauw gedrukt en cursief.
Wanneer een leerling niet het gewenste resultaat haalt bij een leraar, dan
zal deze leraar niet meteen gaan twijfelen aan de capaciteiten van de
leerling, maar eerst gaan kijken of de manier van leren wel juist is. Of de
manier van lesgeven niet goed bij de leerling aanslaat, of er problemen
zijn thuis. Er zijn nog legio andere mogelijke oorzaken te bedenken. Het
kan bijvoorbeeld ook zijn dat de leerling faalangstig is. Hierbij geldt dat
het leren op zich niet het probleem is maar dat er iets anders tegenwerkt.
Faalangst kan bijna nooit precies worden omschreven, omdat het een gevoel
is. Een leraar vermoedt gevoelens van faalangst door observatie van het
uiterlijk gedrag en de resultaten van de leerling.
Iedereen kent angst, maar faalangst is een speciale vorm van angst. Men
spreekt van faalangst als de angst gaat om het leveren van prestaties, en
dan vooral bij het uitvoeren van taken. Bij het uitvoeren van die taken is
het niet altijd alleen de leraar die eisen stelt, de leerling zelf stelt
ook zijn eisen. Om daar aan te voldoen valt niet altijd mee. Echter let
wel, faalangst is angst, maar niet elke angst is faalangst.
Soorten faalangst
Je kan faalangst onderverdelen in enkele soorten faalangst. Drie daarvan
zal ik hier bespreken. Het gaat dan om faalangstsoorten die vaak in een
school tegen kunnen komen, cognitieve faalangst, sociale faalangst en
motorische faalangst.
Er wordt gesproken van cognitieve faalangst wanneer de leerling bang is
voor de beoordeling van zijn cognitieve prestaties. Zowel de leraar als
leerling stellen in dit geval eisen. De leraar, gedwongen door school, door
een waardering te geven voor opgelegde taken in voldoende of onvoldoende.
De leerling door het willen halen van een voldoende. De school werkt hier
ook in mee door regels te stellen ten aanzien van overgang en
eindexameneisen.
Bij sociale faalangst is het de leerling zelf die eisen formuleert ten
aanzien van het verwachte gedrag in de klas ten opzichte van zijn
medeleerlingen. Wanneer dan de angst bestaat negatief beoordeeld te worden
door klasgenoten dan is er sprake van sociale faalangst. Hier gaat het dus
om het sociaal presteren van de leerling. De leraar heeft hier minder deel
aan, omdat deze niet de nadruk legt op sociale vaardigheden in de lessen.
Motorische faalangst komt vooral voor bij vakken waar het motorisch
handelen centraal staat, handvaardigheid, tekenen en lichamelijke
opvoeding. Hier stelt ook de leraar weer eisen aan de leerling, maar ook de
leerling aan zichzelf.
Het is vanzelfsprekend dat de verschillende soorten niet los staan van
elkaar en vaak gemengd tevoorschijn kunnen komen.
Faalangst kan ook opgedeeld worden in positieve en negatieve faalangst. Het
gaat er in deze onderverdeling om wat het effect van de faalangst is op de
resultaten op de taken die de leerling uitvoert. Wanneer de resultaten
beter worden door spanningen die de leerling heeft, spreekt men van
positieve faalangst. Echter, de term positieve faalangst is niet zo
positief als deze lijkt. Vaak is een bijkomstigheid dat bijvoorbeeld het
sociale leven van een leerling met positieve faalangst heel negatief
beïnvloedt wordt. Als een leerling continu met school bezig is, zelfs in de
vrije tij, en hij daardoor zijn sociale leven negatief beïnvloedt, dan kan
er bijna niet meer gesproken worden van positieve faalangst.
Negatieve faalangst zorgt voor slechtere resultaten. De faalangst neemt dan
zo’n bezit van de leerling dat deze blokkeert en gaat twijfelen aan zijn
antwoorden. Deze faalangst kan eerder opgemerkt worden dan positieve
faalangst, omdat een leraar toch eerst kijkt naar de resultaten.
Wanneer er verder in dit document over faalangst wordt gesproken, wordt
daarmee negatieve faalangst bedoeld, tenzij anders vermeld.
“Spreekbeurten waren een kwelling. Eerst al een onderwerp uitzoeken
waar ik veel van wist en veel over kon vertellen. Bij het voorbereiden
was het een verhaal maken en erin stampen en voor de klas opdreunen.
Echter had ik in de derde klas van het VWO een probleem. Toen ik het
onderwerp bekend maakte aan de klas, lachte een aantal leerlingen mij
uit. Hierdoor klapte ik volkomen dicht en heb al stotterend de
spreekbeurt afgeraffeld. De spreekbeurt moest een bepaalde minimale
lengte hebben van tien minuten. Die tien minuten hebben voor mijn
gevoel wel een uur of drie geduurd. Ik stond te zweten, wist niet waar
ik moest kijken, waar ik mijn handen moest laten en ik voelde me met
de minuut kleiner worden.”
Faalangst is toestandsangst
Faalangst was onder te verdelen in verschillende soorten. Angst, in het
algemeen, kan ook worden verdeeld in twee verschillende soorten; angst als
(levens)trek en angst als toestand. Het verschil tussen deze twee angsten
is dat angst als trek voorkomt in zowel de schoolsituatie als daarbuiten,
en angst als toestand alleen wordt geactiveerd wanneer, de naam zegt het
al, een bepaalde toestand zich voordoet, bijvoorbeeld beoordelen van
taaksituaties op school. Wanneer een toestandsangst zich manifesteert op
school, en dan natuurlijk vooral bij beoordelingen, neemt deze
toestandsangst vaak de vorm aan van faalangst. Een toestandsangst is niet
noodzakelijk verbonden aan school. Problemen met ouders, het eindigen van
een relatie, e.d., kunnen allemaal toestandsangsten veroorzaken. Faalangst
is dus een toestandsangst.
Faalangst is geen angst als (levens)trek, omdat deze angst niet gebonden is
aan een bepaalde toestand of situatie, maar altijd kan voorkomen. In het
geval van angst als trek is de angst voor de beoordeling van taken slechts
een van de omstandigheden waarin de angst zich manifesteert.
Faalangst is een gevoel wat je kunt merken in je lichaam. De natuur zorgt
ervoor dat, wanneer er een bedreigende situatie zich voordoet, de
adrenaline aangemaakt wordt in grote hoeveelheden en rond gepompt wordt in
het bloed. Het hart gaat vlugger kloppen, het bloed sneller stromen, de
zweetklieren beginnen te werken, de spieren worden gespannen en de longen
gaan uitzetten. Ook zorgt de adrenaline ervoor dat alle andere gevoelens
geblokkeerd worden, behalve de gevoelens om te vluchten of aan te vallen.
Zo zit de natuur in elkaar. Maar een leerling kan helemaal niet vluchten en
zeker niet aanvallen en dus wordt al die adrenaline voor niets aangemaakt,
worden alle lichamelijke voorbereidingen voor niets getroffen. Hierdoor
geven deze voorbereidingen een nog ellendiger gevoel. Was je al
zenuwachtig, alleen al door de angst, dan heb je er nu nog lichamelijke
klachten bij ook. Hartkloppingen, zweten, hyperventileren, en nog veel
meer. Het is dus ook niet zo verwonderlijk dat faalangstige leerlingen hun
energie kwijt willen raken en dus heel onrustig zijn voor het moment. De
lichamelijke reacties van de leerling staan in nauw verband met het denken
van de leerling. Doordat ze zo uiterlijk aan het stuntelen zijn en onrustig
zijn, kan de leerling gaan denken dat hij tot niets in staat is en hij kan
zich minderwaardig gaan voelen. Andersom kan ook, dat bepaalde gedachten
angst oproepen.
Voor de leerling zelf is het al duidelijk dat hij bang is, maar de andere
personen in de directe nabijheid merken er nog weinig van. Deze personen
moeten puur uit uiterlijk gedrag de gevoelens en gedachten van de leerling
weten te halen. Dit is een hele moeilijke zaak. Zeker omdat faalangst zich
in verschillende soorten gedragingen kan uiten. Bij sociale faalangst
kunnen de volgende gedragingen voorkomen:
 onredelijk gedrag;
 stil, rustig, teruggetrokken gedrag;
 druk, nerveus, onrustig gedrag;
 clownesk gedrag;
 agressief, brutaal gedrag;
 ander gedrag.
Voor cognitieve faalangst kan je ook een aantal situaties en gedragingen
opmerken waar de faalangst wordt geuit:
 dichtklappen bij mondelinge beurten;
 uitspraken over niet-kunnen en niets-verwachten;
 reacties op resultaten;
 onrust en weinig concentratie tijdens een toets;
 huiswerk stampen;
 erg lang huiswerk maken.
Deze gedragingen komen niet altijd los van elkaar voor. Verschillende
gedragingen kunnen tegelijkertijd optreden. Het is nu ook zo dat faalangst
deze gedragingen kan veroorzaken, maar het is niet zo dat deze gedragingen
altijd worden veroorzaakt door faalangst. Deze gedragingen kunnen ook heel
andere oorzaken hebben. Voorzichtigheid is dus geboden bij het bepalen van
de problemen bij het leren.
Oorzaken
Bij het zoeken naar verklaringen voor het ontstaan van faalangst worden
drie gebieden bekeken waar eventueel verklaringen gevonden kunnen worden
voor het ontstaan van faalangst. Deze drie gebieden zijn: school, gezin en
het sociaal-culturele gebeuren.
“Ik zou graag willen dat alles duidelijk wordt omschreven. Als er
duidelijk wordt gezegd wat er eigenlijk van je verwacht wordt, dan
hoef je niet bang te zijn bij een beoordeling, want dan weet je zelf
wel of dat het goed is of niet.”
Faalangst door school
De school is bij uitstek de plek waar faalangst zou kunnen ontstaan. Immers
er wordt steeds van een leerling verwacht dat hij aan bepaalde eisen
voldoet. Bij proefwerken en andere toetsen, maar ook sociaal. De leerlingen
worden bijna continu beoordeeld door leraar en medeleerlingen. Vooral
omgevingsinvloeden, zoals uitspraken van een leraar, bepalen de angst als
toestand. Wanneer dus de problemen die een leerling heeft worden
toegeschreven aan de leerling zelf, verliest men de invloeden van de
omgeving uit het oog. Terwijl deze juist zo belangrijk zijn bij
bijvoorbeeld faalangst. Het is een voorwaarde dat de leraar in zijn
interactie met leerlingen een veilig klimaat schept, zodat leerlingen zich
minder snel aangevallen voelen; zodat leerlingen minder bang zijn om fouten
te maken. Bij het behandelen van de leerstof is duidelijkheid en structuur
de belangrijkste eigenschap. Als nieuwe stof onduidelijk of slecht
gestructureerd is verliezen leerlingen snel de weg. Vooral voor leerlingen
die geen vragen durven te stellen is dit funest.
Het toetsen van de kennis is het terrein van de faalangst. En vooral dan de
uitzicht op een beoordeling. De faalangst kan al werken bij de
voorbereiding op een toets. Een leerling kan extra hard werken om een
negatief resultaat te voorkomen. Bij het maken van de toets wordt de
spanning nog een beetje opgevoerd. Tijdens het werken aan de opgaven lijkt
de leerling meer bezig te zijn met zichzelf dan met de toets. En tot slot
komt nog de beoordeling. Dit is het belangrijkste gedeelte van de toets.
Als het resultaat meevalt kan de leerling daar hoop uit putten. Als het
resultaat tegenvalt worden de negatieve gevoelens alleen maar bevestigd en
zal de volgende toets nog moeilijker zijn.
Het beoordelen en school horen bij elkaar. De leraren willen de vorderingen
van hun leerlingen volgen en daarop het onderwijs eventueel aanpassen. De
leerlingen willen weten aan welke onderdelen ze wat meer aandacht moeten
schenken. Echter er is een verschil in hoe deze beoordelingen
geïnterpreteerd worden door de school. Wanneer de school puur prestatie
gericht is zal de kans op faalangst groter zijn dan bij een school waar
naast het cognitieve functioneren ook de sociale, creatieve en motorische
ontwikkeling wordt gestimuleerd en gewaardeerd. Activiteiten buiten de
lessen om zijn waardevol, omdat de leerling hier zich kan laten zien op een
andere manier.
Het onderwijs zou het bevorderen van het zelfvertrouwen van leerlingen een
belangrijke plaats kunnen en moeten geven.
“Het leren werd moeilijker. Het was niet meer vanzelfsprekend dat ik
voldoendes haalde (behalve bij wiskunde). Ik hoefde me echter nog niet
tot het uiterste in te spannen en het leek voor de buitenwereld
(ouders, familie, kennissen) vanzelf te gaan. Het verwachtingspatroon
van vooral mijn ouders werd steeds hoger. Als het niet lukte en ik dus
met een onvoldoende thuis kwam, was het van: ‘Je zal wel niet genoeg
geleerd hebben.’, ‘Doe eens wat meer je best.’, ‘Je kan het
makkelijk.’. De drang om goed te presteren werd zo groot dat ik
blokkeerde tijdens een proefwerk. Er kwam dan weinig tot niets goeds
uit. Ja, zweet kwam eruit. Uit mijn handen, over mijn rug.”
Faalangst door gezinsinvloeden
Het gezin is vanaf de geboorte een plek waar het kind heel wat tijd
doorbrengt.
Voor de bevrediging van zijn behoeften is het kind volledig afhankelijk van
de ouders. In de eerste levensjaren wordt de basis gelegd waarop de
ontwikkeling kan plaatsvinden. Deze ontwikkeling lukt alleen bij voldoende
basisveiligheid. Het kind moet kunnen rekenen op een omgeving die veilig
is, duidelijk is en niet te veranderlijk. Moeilijkheden en problemen in het
gezin kunnen de ontwikkeling van het kind in gevaar brengen. Het
zelfvertrouwen van het kind geschaad worden door de problemen in het gezin,
maar ook gesterkt worden. Het zelfvertrouwen van een kind wordt gevoed door
alle ervaringen binnen en buiten het gezin. Vooral ervaringen over het
slagen en mislukken van het kind en de reacties daarop van de gezinsleden
zijn belangrijk voor het zelfvertrouwen. Als een kind bij elke mislukking
weer te horen krijgt hoe slecht hij wel is, dan gaat zo iemand op den duur
er zelf in geloven. De afwisseling van slagen en mislukken houdt de
mogelijkheid voor een gunstig eindresultaat open. Wanneer echter een kind
voortdurend te maken heeft met mislukking, is het begrijpelijk dat het
zelfvertrouwen afneemt. Omdat een kind zo lang, en in een beslissende
periode in het leven, in het gezin moet functioneren is het best te
begrijpen dat de oorzaak van de faalangstgevoelens in het gezin kunnen
liggen. In zo’n geval is de schoolinvloed op faalangst ondergeschikt.
Er is onderzoek gedaan naar kenmerken in opvoedingspatroon van gezinnen van
faalangstige leerlingen. Dit levert de volgende opvoedingspatronen op:
 De ouders geven betrekkelijk weinig verduidelijking en steun aan hun kind
in onoverzichtelijke situaties. Ze geven weinig antwoord op de vraag van
het kind of het iets goed doet en hoe het verder moet.
 De ouders geven weinig blijk van goedkeuring of tevredenheid bij goede
resultaten, ze geven, anders gezegd, weinig positieve feedback.
 De ouders laten naar verhouding veel gevoelens van irritatie en onmacht
zien; er zijn veel negatieve spanningsontladingen. Dit kan leiden tot een
sfeer van prikkelbaarheid en kilheid.
 De ouders spreken vaker hun twijfel uit over de goede afloop van een
opdracht voor het kind. Het kan daardoor gaan twijfelen aan zijn eigen
capaciteiten.
 De ouders van faalangstige leerlingen leggen in het gezin grote nadruk op
het leveren van hoge prestaties. Dit werkt faalangst in de hand.
Het is niet zo dat elk gezin met een faalangstig kind bovenstaande
kenmerken heeft.
Faalangst door sociaal- culturele invloeden
De gedragsregels van een gezin zijn voor een deel sociaal-cultureel
bepaald. Het gezin is geen eiland, maar maakt deel uit van een sociaalculturele groep. Deze
groep heeft invloed op het gezin in geloof,
politieke overtuiging en sociaal-economische positie. De normen en waarden
van de sociaal-culturele groep waarin het gezin functioneert kunnen
verschillen van of overeenkomen met de heersende moraal van de omringende
maatschappij. Het is belangrijk te weten welke regels, die van de
maatschappij of van de sociaal-culturele groep, overheersen bij een
leerling. Wanneer er een tegenstelling is kan er een conflict ontstaan.
Hierdoor is de culturele balans uit evenwicht en kan het gevoelens van
onzekerheid en onveiligheid bij de leerling in de hand werken.
Faalangst is tot op zekere hoogte sociaal-cultureel bepaald. Vaak richt de
school zich op de sociale en cognitieve vaardigheden van de middengroepen
in de samenleving. Hierdoor is de kans op faalangst groter bij leden van
een gezin dat onder aan de sociaal-economische ladder staat.
Opvattingen over faalangst
Faalangst en zelfwaardering
Faalangst heeft te maken met de wijze waarop een leerling naar zichzelf en
zichzelf waardeert. In taaksituaties zullen verschillende leerlingen
verschillende prestaties leveren. Leerlingen met een positief zelfbeeld
zullen op basis van dat zelfbeeld meer bereiken dan leerlingen met een
negatief zelfbeeld.
Het zelfbeeld ontwikkelt zich van jongs af aan. In het begin is dit
gekoppeld aan de kennis en waardering van het eigen lichaam. Later wordt
deze ontwikkeling mede beïnvloed door ouders, leraren en nog iets later
leeftijdgenoten. Zo ontwikkelt zich een meer positief of een meer negatief
zelfbeeld bij een kind. In de vorming van een zelfbeeld is het oordeel van
anderen, die voor het kind belangrijk zijn, bijvoorbeeld ouders thuis,
leraren en klasgenoten op school, en leeftijdgenoten buiten huis en school
om, essentieel.
Een waardegebied van een leerling is datgene dat een leerling belangrijk
vindt. Deze waardegebieden kunnen positief, plezierig, of negatief,
pijnlijk, gevuld zijn. Het gaat hier dan om gedachten, herinneringen,
ervaringen, gebeurtenissen, die hun sporen hebben achtergelaten op de
leerling. Het aantal waardegebieden kan groot zijn en is nooit alleen maar
positief of alleen maar negatief ingericht. Basis voor deze waardegebieden
zijn twee grondmotieven. Deze motieven zijn continu aanwezig en zeer
menselijk.
Grondmotief A doet iemand zoeken naar eenheid en verbondenheid met iets of
iemand anders. Het gaat dan om een deel te worden van een groter geheel en
om zelfovergave.
Grondmotief Z zorgt ervoor dat iemand gericht is op bevestiging van
zichzelf. Hiertoe is iemand pas in staat door invloed uit te oefenen op de
omgeving.
De waardegebieden komen vooral uit motief A of vooral uit motief Z. Het Amotief is essentieel bij sociale faalangst, terwijl bij cognitieve
faalangst het Z-motief erg belangrijk gevonden wordt.
“Bij vakken als Frans, Engels en Aardrijkskunde, Geschiedenis, dacht
ik vaak met gemiddelde. Ik moet nog zoveel halen om een 4,5 te staan
en dan wordt het afgerond naar boven en heb ik dus een 5. Bij het
schoolonderzoek Engels heb ik helemaal zitten rekenen, omdat allerlei
onderdelen verschillend meetelden. Idioom 2 keer 5%, literatuur 40%,
tekst 30%, enzovoorts. Dan kon ik precies uitrekenen wat ik nog moest
halen voor de tekst om een 5 te halen. Dat is me dan ook nog net
gelukt, mede omdat de tekst schrijven meeviel, daar had ik eigenlijk
niet op gerekend.”
Faalangst en motivatie
Op school wordt vaak over de motivatie of inzet van leerlingen gesproken.
Het gaat dan niet om de capaciteiten van een leerling, maar om de wil om
te presteren op zowel cognitief als sociaal gebied. Deze prestaties worden
door anderen volgens vaste criteria beoordeeld. De leerling kan ook
zichzelf hierop beoordelen. Motivatie is niet iets dat alleen door
observatie van het gedrag van een leerling bepaald kan worden. Voor een
buitenstaander is het moeilijk om te bepalen hoeveel motivatie een leerling
heeft. Net zoals eerder bij faalangst is gezegd kan motivatie in allerlei
verschillende gedragingen resulteren en dezelfde gedragingen door
verschillende motieven veroorzaakt zijn. Een optimale verhouding tussen
motivatie en resultaat is niet makkelijk te vinden. Bij leerlingen met
faalangst is deze verhouding vaak verstoord.
Faalangst is eigenlijk te vinden in het verschil tussen leerlingen die
gemotiveerd zijn om succes te behalen, succesgemotiveerde leerlingen, en
leerlingen die gemotiveerd zijn om mislukking te vermijden, mislukkingsgemotiveerde leerlingen.
Succesgemotiveerde leerlingen hopen het op basis van vroegere ervaringen
goed te doen. Zij stellen hun doelen op grond van hun bekwaamheden. Tijdens
het maken van opgaven zijn ze geconcentreerd en effectief met het werk
bezig. Als het resultaat voldoende is schrijven zij dit vooral toe aan
eigen bekwaamheid en inspanning en ze zijn dan erg tevreden. Wanneer het
resultaat onvoldoende wijten ze dit aan te weinig inspanning of inzet en
bovendien voelen ze enige teleurstelling. Echter vertrouwen ze erop het in
de toekomst beter te doen.
Mislukkingsgemotiveerde leerlingen proberen op basis van vroegere
ervaringen onvoldoendes te voorkomen.
De doelen worden bij hen te hoog of te laag gesteld gezien hun
bekwaamheden. Tijdens het maken van werk zijn ze alles behalve
geconcentreerd op het werk. Is het resultaat voldoende dan wordt dit
toegeschreven aan de eenvoudigheid van de opdracht of geluk, het resultaat
stemt tot weinig tevredenheid. Wanneer het resultaat onvoldoende is wordt
dit beschouwd als een grote teleurstelling en het wordt geweten aan gebrek
aan eigen kunnen.
Een faalangstige leerling voldoet aan de laatste omschrijving. Zowel
cognitieve als sociale faalangst zijn van hieruit te begrijpen.
Faalangst en leren
Sociale faalangst komt tot uiting in de groep leeftijdgenoten op school. De
leerling wordt tot taak gesteld een plaats in de groep te veroveren. De
leraar kan door middel van werkvormen en interactie met de klas de sociale
vaardigheden van de leerlingen stimuleren. De leerling zelf stelt zich ook
taken in de omgang met klasgenoten. Hierbij hecht de leerling veel belang
bij een gunstig oordeel van medeleerlingen over zijn gedrag. De kwestie is
of de leerling overtuigd is van het feit dat hij invloed kan uitoefenen op
zijn omgeving.
Aan sociaal angstig gedrag kan een lange ongunstige ontwikkeling ten
grondslag liggen. Het gedrag wordt beïnvloed door zowel sociale,
psychologische, fysiologische en misschien ook genetische factoren. Het is
afhankelijk van de werking van deze factoren of iemand in staat is sociale
situaties het hoofd te bieden. Sociaal gedrag kan in de ontwikkeling van
een kind aangeleerd worden. Door het uitspreken van verwachtingen over de
capaciteiten van een kind door ouders en leraren leert het kind zich
bepaalde verwachtingen eigen te maken. Het leert te verwachten of het in
staat is zich in een sociale situatie vaardig te gedragen. Sociaal
faalangstige kinderen hebben hierover uitgesproken lage verwachtingen.
Faalangst en denken
Zoals eerder vermeld is faalangst een gevoel. Lichamelijke reacties op dit
gevoel zijn niet uitgesloten. Maar ook mentale reacties komen vaak voor bij
faalangstige leerlingen. Het omgaan met de resultaten van het handelen en
het toeschrijven daarvan aan factoren binnen en/of buiten jezelf zijn
denkactiviteiten. Het denken speelt een opmerkelijke rol bij faalangst. De
gedachten leiden tot gevoelens en vervolgens gedrag. Door het unieke
vermogen van de mensen om te denken en te redeneren doen zij dat ook
voortdurend. Echter, zoals al eerder vermeld, dezelfde gebeurtenis heeft
bij verschillende mensen verschillende reacties en dus ook verschillende
gedachten tot gevolg. Het denken van een leerling gaat over de gebeurtenis.
Dat denken over de gebeurtenis gaat razendsnel en heeft bepaalde gevoelens
tot gevolg die weer leiden tot een bepaald gedrag. Het denken gaat echter
zo snel dat het lijkt alsof een gebeurtenis rechtstreeks een bepaald gevoel
tot gevolg heeft. Echter wanneer de gedachte anders zou zijn geweest, zou
dat heel andere gevoelens en dus ander gedrag tot gevolg hebben gehad.
De gedachten van faalangstige leerlingen zijn vaak niet op de realiteit
berust. Deze irreële en irrationele gedachten leiden vaak tot gevoelens die
zo’n leerling niet wil of wenst. De kern van de gedachte van een
faalangstige leerling is het niet mogen falen. Falen is verschrikkelijk,
het heeft grote (negatieve) gevolgen.
Deze gedachten kunnen door een leerling wel veranderd worden.
“Mensen denken dat ik niet bang ben om mensen aan te spreken, met
mensen in contact te komen. Maar in principe komen die mensen naar mij
toe en ik pas me dan aan. Ik ga me net zo gedragen en voldoe dan aan
hoe ik denk dat zij vinden hoe ik zou moeten zijn. Dat is wel steeds
minder het geval, want zo kun je in heel vervelende situaties terecht
komen.”
Faalangst en anderen
Cognitieve faalangst is een individuele aangelegenheid. De leerling met
cognitieve faalangst is bang zijn gevoel van zelfwaarde te verliezen door
een mislukking bij een proefwerk of examen. Bij sociale faalangst is een
leerling bang buiten de boot te vallen als het gaat om ‘het erbij horen’.
Elke leerling heeft behoefte om bij een groep te horen. Degenen die hem
daarop beoordelen zijn de klasgenoten. En uit angst voor een negatieve
beoordeling van het gedrag kan een leerling sociale faalangst ontwikkelen.
Deze faalangst is vooral werkzaam in de pauzes, na schooltijd en natuurlijk
in de lessen.
Faalangst en loyaliteit
De ouders zijn de eerstaangewezenen voor het opvoeden en verzorgen van een
kind. Kinderen zijn afhankelijk van die zorg en weten zich voor altijd
verbonden met die ouders. De loyaliteitsbanden tussen ouders en kinderen
spelen soms een belangrijke rol bij het ontwikkelen van of leren omgaan met
faalangst. Ouders willen het beste voor hun kinderen en stimuleren deze dan
om goede prestaties neer te zetten in het leven, en dus ook op school. Zo
kan er op de kinderen druk worden uitgeoefend om vooral maar niet te falen.
Door de loyaliteit van het kind aan de ouders zal deze het gevoel krijgen
dat fouten niet toegestaan zijn. Iets niet kunnen is dan onmogelijk. Aan de
andere kant kan het zo zijn dat een van de ouders faalangst heeft en het
kind iets van die faalangst heeft overgenomen. Hierdoor kan het kind zich
verbonden voelen met de ouder. Het kind is ook in dit geval loyaal door
dezelfde kwaal te dragen als zijn ouder.
Download