Paranoia ? Hearing your name, when no one is calling. Looking up, afraid, when something is falling. Always feeling chased, but no pursuer can be detected. Seeing angry faces, but it's only the sun that is reflected. Spontaneously crying, at any moment of the day. Afraid of dying in an unnatural way. Never feeling safe, not even in your own room. Always looking back, but never seeing real doom. Scarecrows in your dreams, making the dreams nightmares. Feeling as if your alone, locked up in stone squares. Tied up with your hands on your back. Blindfolded, but still able of weeping. Terrified of danger coming near, WAKE UP, you are only sleeping. Wat is faalangst? Iedereen heeft wel eens last van spanning, bij een sollicitatiegesprek, bij een eindexamen. Vaak bij belangrijke momenten in een leven. Bij momenten die je leven iets extra’s geven of veranderen. Maar er zijn ook mensen die al spanningen hebben bij de minder belangrijke zaken in het leven. Bij een proefwerk, bij een overhoring, bij het naar de slager gaan. Die mensen hebben dan al zwetende handen, brok in de keel, krampen of misselijkheid zelfs. Ze zijn bang dat ze het, in de ogen van een ander, niet goed doen en daarop worden beoordeeld. Altijd een gevoel van wantrouwen, dat mensen naar je kijken en je bekijken en beoordelen of zelfs veroordelen op de dingen die je doet. Het gevoel hebben dat je altijd moet uitkijken, altijd bedachtzaam moet zijn op je acties. Dit is een extreme vorm van wat je faalangst zou kunnen noemen. Faalangst komt niet alleen voor in en op school, maar ook in het dagelijks leven. Alleen is het daar moeilijker te constateren. In dit document wil ik het een en ander uit een zetten over faalangst en dan vooral op school. Af en toe zijn er citaten toegevoegd van mensen die lijden aan faalangst of aan faalangst hebben geleden. Deze citaten zijn blauw gedrukt en cursief. Wanneer een leerling niet het gewenste resultaat haalt bij een leraar, dan zal deze leraar niet meteen gaan twijfelen aan de capaciteiten van de leerling, maar eerst gaan kijken of de manier van leren wel juist is. Of de manier van lesgeven niet goed bij de leerling aanslaat, of er problemen zijn thuis. Er zijn nog legio andere mogelijke oorzaken te bedenken. Het kan bijvoorbeeld ook zijn dat de leerling faalangstig is. Hierbij geldt dat het leren op zich niet het probleem is maar dat er iets anders tegenwerkt. Faalangst kan bijna nooit precies worden omschreven, omdat het een gevoel is. Een leraar vermoedt gevoelens van faalangst door observatie van het uiterlijk gedrag en de resultaten van de leerling. Iedereen kent angst, maar faalangst is een speciale vorm van angst. Men spreekt van faalangst als de angst gaat om het leveren van prestaties, en dan vooral bij het uitvoeren van taken. Bij het uitvoeren van die taken is het niet altijd alleen de leraar die eisen stelt, de leerling zelf stelt ook zijn eisen. Om daar aan te voldoen valt niet altijd mee. Echter let wel, faalangst is angst, maar niet elke angst is faalangst. Soorten faalangst Je kan faalangst onderverdelen in enkele soorten faalangst. Drie daarvan zal ik hier bespreken. Het gaat dan om faalangstsoorten die vaak in een school tegen kunnen komen, cognitieve faalangst, sociale faalangst en motorische faalangst. Er wordt gesproken van cognitieve faalangst wanneer de leerling bang is voor de beoordeling van zijn cognitieve prestaties. Zowel de leraar als leerling stellen in dit geval eisen. De leraar, gedwongen door school, door een waardering te geven voor opgelegde taken in voldoende of onvoldoende. De leerling door het willen halen van een voldoende. De school werkt hier ook in mee door regels te stellen ten aanzien van overgang en eindexameneisen. Bij sociale faalangst is het de leerling zelf die eisen formuleert ten aanzien van het verwachte gedrag in de klas ten opzichte van zijn medeleerlingen. Wanneer dan de angst bestaat negatief beoordeeld te worden door klasgenoten dan is er sprake van sociale faalangst. Hier gaat het dus om het sociaal presteren van de leerling. De leraar heeft hier minder deel aan, omdat deze niet de nadruk legt op sociale vaardigheden in de lessen. Motorische faalangst komt vooral voor bij vakken waar het motorisch handelen centraal staat, handvaardigheid, tekenen en lichamelijke opvoeding. Hier stelt ook de leraar weer eisen aan de leerling, maar ook de leerling aan zichzelf. Het is vanzelfsprekend dat de verschillende soorten niet los staan van elkaar en vaak gemengd tevoorschijn kunnen komen. Faalangst kan ook opgedeeld worden in positieve en negatieve faalangst. Het gaat er in deze onderverdeling om wat het effect van de faalangst is op de resultaten op de taken die de leerling uitvoert. Wanneer de resultaten beter worden door spanningen die de leerling heeft, spreekt men van positieve faalangst. Echter, de term positieve faalangst is niet zo positief als deze lijkt. Vaak is een bijkomstigheid dat bijvoorbeeld het sociale leven van een leerling met positieve faalangst heel negatief beïnvloedt wordt. Als een leerling continu met school bezig is, zelfs in de vrije tij, en hij daardoor zijn sociale leven negatief beïnvloedt, dan kan er bijna niet meer gesproken worden van positieve faalangst. Negatieve faalangst zorgt voor slechtere resultaten. De faalangst neemt dan zo’n bezit van de leerling dat deze blokkeert en gaat twijfelen aan zijn antwoorden. Deze faalangst kan eerder opgemerkt worden dan positieve faalangst, omdat een leraar toch eerst kijkt naar de resultaten. Wanneer er verder in dit document over faalangst wordt gesproken, wordt daarmee negatieve faalangst bedoeld, tenzij anders vermeld. “Spreekbeurten waren een kwelling. Eerst al een onderwerp uitzoeken waar ik veel van wist en veel over kon vertellen. Bij het voorbereiden was het een verhaal maken en erin stampen en voor de klas opdreunen. Echter had ik in de derde klas van het VWO een probleem. Toen ik het onderwerp bekend maakte aan de klas, lachte een aantal leerlingen mij uit. Hierdoor klapte ik volkomen dicht en heb al stotterend de spreekbeurt afgeraffeld. De spreekbeurt moest een bepaalde minimale lengte hebben van tien minuten. Die tien minuten hebben voor mijn gevoel wel een uur of drie geduurd. Ik stond te zweten, wist niet waar ik moest kijken, waar ik mijn handen moest laten en ik voelde me met de minuut kleiner worden.” Faalangst is toestandsangst Faalangst was onder te verdelen in verschillende soorten. Angst, in het algemeen, kan ook worden verdeeld in twee verschillende soorten; angst als (levens)trek en angst als toestand. Het verschil tussen deze twee angsten is dat angst als trek voorkomt in zowel de schoolsituatie als daarbuiten, en angst als toestand alleen wordt geactiveerd wanneer, de naam zegt het al, een bepaalde toestand zich voordoet, bijvoorbeeld beoordelen van taaksituaties op school. Wanneer een toestandsangst zich manifesteert op school, en dan natuurlijk vooral bij beoordelingen, neemt deze toestandsangst vaak de vorm aan van faalangst. Een toestandsangst is niet noodzakelijk verbonden aan school. Problemen met ouders, het eindigen van een relatie, e.d., kunnen allemaal toestandsangsten veroorzaken. Faalangst is dus een toestandsangst. Faalangst is geen angst als (levens)trek, omdat deze angst niet gebonden is aan een bepaalde toestand of situatie, maar altijd kan voorkomen. In het geval van angst als trek is de angst voor de beoordeling van taken slechts een van de omstandigheden waarin de angst zich manifesteert. Faalangst is een gevoel wat je kunt merken in je lichaam. De natuur zorgt ervoor dat, wanneer er een bedreigende situatie zich voordoet, de adrenaline aangemaakt wordt in grote hoeveelheden en rond gepompt wordt in het bloed. Het hart gaat vlugger kloppen, het bloed sneller stromen, de zweetklieren beginnen te werken, de spieren worden gespannen en de longen gaan uitzetten. Ook zorgt de adrenaline ervoor dat alle andere gevoelens geblokkeerd worden, behalve de gevoelens om te vluchten of aan te vallen. Zo zit de natuur in elkaar. Maar een leerling kan helemaal niet vluchten en zeker niet aanvallen en dus wordt al die adrenaline voor niets aangemaakt, worden alle lichamelijke voorbereidingen voor niets getroffen. Hierdoor geven deze voorbereidingen een nog ellendiger gevoel. Was je al zenuwachtig, alleen al door de angst, dan heb je er nu nog lichamelijke klachten bij ook. Hartkloppingen, zweten, hyperventileren, en nog veel meer. Het is dus ook niet zo verwonderlijk dat faalangstige leerlingen hun energie kwijt willen raken en dus heel onrustig zijn voor het moment. De lichamelijke reacties van de leerling staan in nauw verband met het denken van de leerling. Doordat ze zo uiterlijk aan het stuntelen zijn en onrustig zijn, kan de leerling gaan denken dat hij tot niets in staat is en hij kan zich minderwaardig gaan voelen. Andersom kan ook, dat bepaalde gedachten angst oproepen. Voor de leerling zelf is het al duidelijk dat hij bang is, maar de andere personen in de directe nabijheid merken er nog weinig van. Deze personen moeten puur uit uiterlijk gedrag de gevoelens en gedachten van de leerling weten te halen. Dit is een hele moeilijke zaak. Zeker omdat faalangst zich in verschillende soorten gedragingen kan uiten. Bij sociale faalangst kunnen de volgende gedragingen voorkomen: onredelijk gedrag; stil, rustig, teruggetrokken gedrag; druk, nerveus, onrustig gedrag; clownesk gedrag; agressief, brutaal gedrag; ander gedrag. Voor cognitieve faalangst kan je ook een aantal situaties en gedragingen opmerken waar de faalangst wordt geuit: dichtklappen bij mondelinge beurten; uitspraken over niet-kunnen en niets-verwachten; reacties op resultaten; onrust en weinig concentratie tijdens een toets; huiswerk stampen; erg lang huiswerk maken. Deze gedragingen komen niet altijd los van elkaar voor. Verschillende gedragingen kunnen tegelijkertijd optreden. Het is nu ook zo dat faalangst deze gedragingen kan veroorzaken, maar het is niet zo dat deze gedragingen altijd worden veroorzaakt door faalangst. Deze gedragingen kunnen ook heel andere oorzaken hebben. Voorzichtigheid is dus geboden bij het bepalen van de problemen bij het leren. Oorzaken Bij het zoeken naar verklaringen voor het ontstaan van faalangst worden drie gebieden bekeken waar eventueel verklaringen gevonden kunnen worden voor het ontstaan van faalangst. Deze drie gebieden zijn: school, gezin en het sociaal-culturele gebeuren. “Ik zou graag willen dat alles duidelijk wordt omschreven. Als er duidelijk wordt gezegd wat er eigenlijk van je verwacht wordt, dan hoef je niet bang te zijn bij een beoordeling, want dan weet je zelf wel of dat het goed is of niet.” Faalangst door school De school is bij uitstek de plek waar faalangst zou kunnen ontstaan. Immers er wordt steeds van een leerling verwacht dat hij aan bepaalde eisen voldoet. Bij proefwerken en andere toetsen, maar ook sociaal. De leerlingen worden bijna continu beoordeeld door leraar en medeleerlingen. Vooral omgevingsinvloeden, zoals uitspraken van een leraar, bepalen de angst als toestand. Wanneer dus de problemen die een leerling heeft worden toegeschreven aan de leerling zelf, verliest men de invloeden van de omgeving uit het oog. Terwijl deze juist zo belangrijk zijn bij bijvoorbeeld faalangst. Het is een voorwaarde dat de leraar in zijn interactie met leerlingen een veilig klimaat schept, zodat leerlingen zich minder snel aangevallen voelen; zodat leerlingen minder bang zijn om fouten te maken. Bij het behandelen van de leerstof is duidelijkheid en structuur de belangrijkste eigenschap. Als nieuwe stof onduidelijk of slecht gestructureerd is verliezen leerlingen snel de weg. Vooral voor leerlingen die geen vragen durven te stellen is dit funest. Het toetsen van de kennis is het terrein van de faalangst. En vooral dan de uitzicht op een beoordeling. De faalangst kan al werken bij de voorbereiding op een toets. Een leerling kan extra hard werken om een negatief resultaat te voorkomen. Bij het maken van de toets wordt de spanning nog een beetje opgevoerd. Tijdens het werken aan de opgaven lijkt de leerling meer bezig te zijn met zichzelf dan met de toets. En tot slot komt nog de beoordeling. Dit is het belangrijkste gedeelte van de toets. Als het resultaat meevalt kan de leerling daar hoop uit putten. Als het resultaat tegenvalt worden de negatieve gevoelens alleen maar bevestigd en zal de volgende toets nog moeilijker zijn. Het beoordelen en school horen bij elkaar. De leraren willen de vorderingen van hun leerlingen volgen en daarop het onderwijs eventueel aanpassen. De leerlingen willen weten aan welke onderdelen ze wat meer aandacht moeten schenken. Echter er is een verschil in hoe deze beoordelingen geïnterpreteerd worden door de school. Wanneer de school puur prestatie gericht is zal de kans op faalangst groter zijn dan bij een school waar naast het cognitieve functioneren ook de sociale, creatieve en motorische ontwikkeling wordt gestimuleerd en gewaardeerd. Activiteiten buiten de lessen om zijn waardevol, omdat de leerling hier zich kan laten zien op een andere manier. Het onderwijs zou het bevorderen van het zelfvertrouwen van leerlingen een belangrijke plaats kunnen en moeten geven. “Het leren werd moeilijker. Het was niet meer vanzelfsprekend dat ik voldoendes haalde (behalve bij wiskunde). Ik hoefde me echter nog niet tot het uiterste in te spannen en het leek voor de buitenwereld (ouders, familie, kennissen) vanzelf te gaan. Het verwachtingspatroon van vooral mijn ouders werd steeds hoger. Als het niet lukte en ik dus met een onvoldoende thuis kwam, was het van: ‘Je zal wel niet genoeg geleerd hebben.’, ‘Doe eens wat meer je best.’, ‘Je kan het makkelijk.’. De drang om goed te presteren werd zo groot dat ik blokkeerde tijdens een proefwerk. Er kwam dan weinig tot niets goeds uit. Ja, zweet kwam eruit. Uit mijn handen, over mijn rug.” Faalangst door gezinsinvloeden Het gezin is vanaf de geboorte een plek waar het kind heel wat tijd doorbrengt. Voor de bevrediging van zijn behoeften is het kind volledig afhankelijk van de ouders. In de eerste levensjaren wordt de basis gelegd waarop de ontwikkeling kan plaatsvinden. Deze ontwikkeling lukt alleen bij voldoende basisveiligheid. Het kind moet kunnen rekenen op een omgeving die veilig is, duidelijk is en niet te veranderlijk. Moeilijkheden en problemen in het gezin kunnen de ontwikkeling van het kind in gevaar brengen. Het zelfvertrouwen van het kind geschaad worden door de problemen in het gezin, maar ook gesterkt worden. Het zelfvertrouwen van een kind wordt gevoed door alle ervaringen binnen en buiten het gezin. Vooral ervaringen over het slagen en mislukken van het kind en de reacties daarop van de gezinsleden zijn belangrijk voor het zelfvertrouwen. Als een kind bij elke mislukking weer te horen krijgt hoe slecht hij wel is, dan gaat zo iemand op den duur er zelf in geloven. De afwisseling van slagen en mislukken houdt de mogelijkheid voor een gunstig eindresultaat open. Wanneer echter een kind voortdurend te maken heeft met mislukking, is het begrijpelijk dat het zelfvertrouwen afneemt. Omdat een kind zo lang, en in een beslissende periode in het leven, in het gezin moet functioneren is het best te begrijpen dat de oorzaak van de faalangstgevoelens in het gezin kunnen liggen. In zo’n geval is de schoolinvloed op faalangst ondergeschikt. Er is onderzoek gedaan naar kenmerken in opvoedingspatroon van gezinnen van faalangstige leerlingen. Dit levert de volgende opvoedingspatronen op: De ouders geven betrekkelijk weinig verduidelijking en steun aan hun kind in onoverzichtelijke situaties. Ze geven weinig antwoord op de vraag van het kind of het iets goed doet en hoe het verder moet. De ouders geven weinig blijk van goedkeuring of tevredenheid bij goede resultaten, ze geven, anders gezegd, weinig positieve feedback. De ouders laten naar verhouding veel gevoelens van irritatie en onmacht zien; er zijn veel negatieve spanningsontladingen. Dit kan leiden tot een sfeer van prikkelbaarheid en kilheid. De ouders spreken vaker hun twijfel uit over de goede afloop van een opdracht voor het kind. Het kan daardoor gaan twijfelen aan zijn eigen capaciteiten. De ouders van faalangstige leerlingen leggen in het gezin grote nadruk op het leveren van hoge prestaties. Dit werkt faalangst in de hand. Het is niet zo dat elk gezin met een faalangstig kind bovenstaande kenmerken heeft. Faalangst door sociaal- culturele invloeden De gedragsregels van een gezin zijn voor een deel sociaal-cultureel bepaald. Het gezin is geen eiland, maar maakt deel uit van een sociaalculturele groep. Deze groep heeft invloed op het gezin in geloof, politieke overtuiging en sociaal-economische positie. De normen en waarden van de sociaal-culturele groep waarin het gezin functioneert kunnen verschillen van of overeenkomen met de heersende moraal van de omringende maatschappij. Het is belangrijk te weten welke regels, die van de maatschappij of van de sociaal-culturele groep, overheersen bij een leerling. Wanneer er een tegenstelling is kan er een conflict ontstaan. Hierdoor is de culturele balans uit evenwicht en kan het gevoelens van onzekerheid en onveiligheid bij de leerling in de hand werken. Faalangst is tot op zekere hoogte sociaal-cultureel bepaald. Vaak richt de school zich op de sociale en cognitieve vaardigheden van de middengroepen in de samenleving. Hierdoor is de kans op faalangst groter bij leden van een gezin dat onder aan de sociaal-economische ladder staat. Opvattingen over faalangst Faalangst en zelfwaardering Faalangst heeft te maken met de wijze waarop een leerling naar zichzelf en zichzelf waardeert. In taaksituaties zullen verschillende leerlingen verschillende prestaties leveren. Leerlingen met een positief zelfbeeld zullen op basis van dat zelfbeeld meer bereiken dan leerlingen met een negatief zelfbeeld. Het zelfbeeld ontwikkelt zich van jongs af aan. In het begin is dit gekoppeld aan de kennis en waardering van het eigen lichaam. Later wordt deze ontwikkeling mede beïnvloed door ouders, leraren en nog iets later leeftijdgenoten. Zo ontwikkelt zich een meer positief of een meer negatief zelfbeeld bij een kind. In de vorming van een zelfbeeld is het oordeel van anderen, die voor het kind belangrijk zijn, bijvoorbeeld ouders thuis, leraren en klasgenoten op school, en leeftijdgenoten buiten huis en school om, essentieel. Een waardegebied van een leerling is datgene dat een leerling belangrijk vindt. Deze waardegebieden kunnen positief, plezierig, of negatief, pijnlijk, gevuld zijn. Het gaat hier dan om gedachten, herinneringen, ervaringen, gebeurtenissen, die hun sporen hebben achtergelaten op de leerling. Het aantal waardegebieden kan groot zijn en is nooit alleen maar positief of alleen maar negatief ingericht. Basis voor deze waardegebieden zijn twee grondmotieven. Deze motieven zijn continu aanwezig en zeer menselijk. Grondmotief A doet iemand zoeken naar eenheid en verbondenheid met iets of iemand anders. Het gaat dan om een deel te worden van een groter geheel en om zelfovergave. Grondmotief Z zorgt ervoor dat iemand gericht is op bevestiging van zichzelf. Hiertoe is iemand pas in staat door invloed uit te oefenen op de omgeving. De waardegebieden komen vooral uit motief A of vooral uit motief Z. Het Amotief is essentieel bij sociale faalangst, terwijl bij cognitieve faalangst het Z-motief erg belangrijk gevonden wordt. “Bij vakken als Frans, Engels en Aardrijkskunde, Geschiedenis, dacht ik vaak met gemiddelde. Ik moet nog zoveel halen om een 4,5 te staan en dan wordt het afgerond naar boven en heb ik dus een 5. Bij het schoolonderzoek Engels heb ik helemaal zitten rekenen, omdat allerlei onderdelen verschillend meetelden. Idioom 2 keer 5%, literatuur 40%, tekst 30%, enzovoorts. Dan kon ik precies uitrekenen wat ik nog moest halen voor de tekst om een 5 te halen. Dat is me dan ook nog net gelukt, mede omdat de tekst schrijven meeviel, daar had ik eigenlijk niet op gerekend.” Faalangst en motivatie Op school wordt vaak over de motivatie of inzet van leerlingen gesproken. Het gaat dan niet om de capaciteiten van een leerling, maar om de wil om te presteren op zowel cognitief als sociaal gebied. Deze prestaties worden door anderen volgens vaste criteria beoordeeld. De leerling kan ook zichzelf hierop beoordelen. Motivatie is niet iets dat alleen door observatie van het gedrag van een leerling bepaald kan worden. Voor een buitenstaander is het moeilijk om te bepalen hoeveel motivatie een leerling heeft. Net zoals eerder bij faalangst is gezegd kan motivatie in allerlei verschillende gedragingen resulteren en dezelfde gedragingen door verschillende motieven veroorzaakt zijn. Een optimale verhouding tussen motivatie en resultaat is niet makkelijk te vinden. Bij leerlingen met faalangst is deze verhouding vaak verstoord. Faalangst is eigenlijk te vinden in het verschil tussen leerlingen die gemotiveerd zijn om succes te behalen, succesgemotiveerde leerlingen, en leerlingen die gemotiveerd zijn om mislukking te vermijden, mislukkingsgemotiveerde leerlingen. Succesgemotiveerde leerlingen hopen het op basis van vroegere ervaringen goed te doen. Zij stellen hun doelen op grond van hun bekwaamheden. Tijdens het maken van opgaven zijn ze geconcentreerd en effectief met het werk bezig. Als het resultaat voldoende is schrijven zij dit vooral toe aan eigen bekwaamheid en inspanning en ze zijn dan erg tevreden. Wanneer het resultaat onvoldoende wijten ze dit aan te weinig inspanning of inzet en bovendien voelen ze enige teleurstelling. Echter vertrouwen ze erop het in de toekomst beter te doen. Mislukkingsgemotiveerde leerlingen proberen op basis van vroegere ervaringen onvoldoendes te voorkomen. De doelen worden bij hen te hoog of te laag gesteld gezien hun bekwaamheden. Tijdens het maken van werk zijn ze alles behalve geconcentreerd op het werk. Is het resultaat voldoende dan wordt dit toegeschreven aan de eenvoudigheid van de opdracht of geluk, het resultaat stemt tot weinig tevredenheid. Wanneer het resultaat onvoldoende is wordt dit beschouwd als een grote teleurstelling en het wordt geweten aan gebrek aan eigen kunnen. Een faalangstige leerling voldoet aan de laatste omschrijving. Zowel cognitieve als sociale faalangst zijn van hieruit te begrijpen. Faalangst en leren Sociale faalangst komt tot uiting in de groep leeftijdgenoten op school. De leerling wordt tot taak gesteld een plaats in de groep te veroveren. De leraar kan door middel van werkvormen en interactie met de klas de sociale vaardigheden van de leerlingen stimuleren. De leerling zelf stelt zich ook taken in de omgang met klasgenoten. Hierbij hecht de leerling veel belang bij een gunstig oordeel van medeleerlingen over zijn gedrag. De kwestie is of de leerling overtuigd is van het feit dat hij invloed kan uitoefenen op zijn omgeving. Aan sociaal angstig gedrag kan een lange ongunstige ontwikkeling ten grondslag liggen. Het gedrag wordt beïnvloed door zowel sociale, psychologische, fysiologische en misschien ook genetische factoren. Het is afhankelijk van de werking van deze factoren of iemand in staat is sociale situaties het hoofd te bieden. Sociaal gedrag kan in de ontwikkeling van een kind aangeleerd worden. Door het uitspreken van verwachtingen over de capaciteiten van een kind door ouders en leraren leert het kind zich bepaalde verwachtingen eigen te maken. Het leert te verwachten of het in staat is zich in een sociale situatie vaardig te gedragen. Sociaal faalangstige kinderen hebben hierover uitgesproken lage verwachtingen. Faalangst en denken Zoals eerder vermeld is faalangst een gevoel. Lichamelijke reacties op dit gevoel zijn niet uitgesloten. Maar ook mentale reacties komen vaak voor bij faalangstige leerlingen. Het omgaan met de resultaten van het handelen en het toeschrijven daarvan aan factoren binnen en/of buiten jezelf zijn denkactiviteiten. Het denken speelt een opmerkelijke rol bij faalangst. De gedachten leiden tot gevoelens en vervolgens gedrag. Door het unieke vermogen van de mensen om te denken en te redeneren doen zij dat ook voortdurend. Echter, zoals al eerder vermeld, dezelfde gebeurtenis heeft bij verschillende mensen verschillende reacties en dus ook verschillende gedachten tot gevolg. Het denken van een leerling gaat over de gebeurtenis. Dat denken over de gebeurtenis gaat razendsnel en heeft bepaalde gevoelens tot gevolg die weer leiden tot een bepaald gedrag. Het denken gaat echter zo snel dat het lijkt alsof een gebeurtenis rechtstreeks een bepaald gevoel tot gevolg heeft. Echter wanneer de gedachte anders zou zijn geweest, zou dat heel andere gevoelens en dus ander gedrag tot gevolg hebben gehad. De gedachten van faalangstige leerlingen zijn vaak niet op de realiteit berust. Deze irreële en irrationele gedachten leiden vaak tot gevoelens die zo’n leerling niet wil of wenst. De kern van de gedachte van een faalangstige leerling is het niet mogen falen. Falen is verschrikkelijk, het heeft grote (negatieve) gevolgen. Deze gedachten kunnen door een leerling wel veranderd worden. “Mensen denken dat ik niet bang ben om mensen aan te spreken, met mensen in contact te komen. Maar in principe komen die mensen naar mij toe en ik pas me dan aan. Ik ga me net zo gedragen en voldoe dan aan hoe ik denk dat zij vinden hoe ik zou moeten zijn. Dat is wel steeds minder het geval, want zo kun je in heel vervelende situaties terecht komen.” Faalangst en anderen Cognitieve faalangst is een individuele aangelegenheid. De leerling met cognitieve faalangst is bang zijn gevoel van zelfwaarde te verliezen door een mislukking bij een proefwerk of examen. Bij sociale faalangst is een leerling bang buiten de boot te vallen als het gaat om ‘het erbij horen’. Elke leerling heeft behoefte om bij een groep te horen. Degenen die hem daarop beoordelen zijn de klasgenoten. En uit angst voor een negatieve beoordeling van het gedrag kan een leerling sociale faalangst ontwikkelen. Deze faalangst is vooral werkzaam in de pauzes, na schooltijd en natuurlijk in de lessen. Faalangst en loyaliteit De ouders zijn de eerstaangewezenen voor het opvoeden en verzorgen van een kind. Kinderen zijn afhankelijk van die zorg en weten zich voor altijd verbonden met die ouders. De loyaliteitsbanden tussen ouders en kinderen spelen soms een belangrijke rol bij het ontwikkelen van of leren omgaan met faalangst. Ouders willen het beste voor hun kinderen en stimuleren deze dan om goede prestaties neer te zetten in het leven, en dus ook op school. Zo kan er op de kinderen druk worden uitgeoefend om vooral maar niet te falen. Door de loyaliteit van het kind aan de ouders zal deze het gevoel krijgen dat fouten niet toegestaan zijn. Iets niet kunnen is dan onmogelijk. Aan de andere kant kan het zo zijn dat een van de ouders faalangst heeft en het kind iets van die faalangst heeft overgenomen. Hierdoor kan het kind zich verbonden voelen met de ouder. Het kind is ook in dit geval loyaal door dezelfde kwaal te dragen als zijn ouder.