De inhoud van dit thema: 1.2 Wat is gedrag? 1.3 Verbaal en non-verbaal gedrag 1.4 Aspecten van menselijk gedrag 1.5 Wat bepaalt ons gedrag? 1.6 Tips voor de praktijk 1-1 Menselijk gedrag: alles wat mensen doen of juist niet doen 1-2 Verbaal en non-verbaal gedrag: • verbaal: talig gedrag; taalgebruik met woorden; de letterlijke inhoud van een boodschap • non-verbaal: lichaamstaal zoals uiterlijk, lichaamshouding, gezichtsuitdrukking, arm- en handgebaren, stemgebruik 1-3 Drie aspecten van menselijk gedrag: • cognitieve aspecten (denken) • motorische aspecten (kunnen) • sociaal-affectieve aspecten (voelen) 1-4 Gevoelens, gedachten en handelingen: gedachten handelingen gevoelens en emoties 1-5 Gedragsdeterminanten: • psychosociale factoren • aanlegfactoren • organische factoren 1-6 Psychosociale factoren: • opvoeding, gezinsfactoren • vrienden, relaties • omgevingsfactoren • ervaringen en emoties 1-7 Aanlegfactoren: • erfelijkheid • persoonlijkheid, temperament 1-8 Organische factoren: • lichamelijke factoren • biochemische en hormonale factoren 1-9 De inhoud van dit thema: 2.2 Motieven van sportdeelname 2.3 Maslow en motieven 2.4 Prestatie en motivatie 2.5 Tips voor de praktijk 2-1 Motieven voor sportdeelname: • vrijetijdsmotief • gezondheids- en fitheidsmotief • sociaal motief • compensatiemotief • prestatiemotief • intrinsiek motief • esthetisch motief 2-2 De piramide van Maslow: zelfverwezenlijking waardering liefde en ergens bij horen veiligheid, duidelijkheid en zekerheid lichamelijke behoeften 2-3 Motivatie: de bereidheid om inspanning te leveren ten behoeve van het behalen van doel waarmee iemand zijn behoeften bevredigt 2-4 Relatie spanning/prestatie: prestatie spanning 2-5 Prestatiemotivatie: 1 behoefte om te presteren (prestatiemotief) 2 behoefte om mislukking te vermijden, angst om te falen (faalangst) 2-6 De inhoud van dit thema: 3.2 Wat is observeren? 3.3 Eisen aan observeren 3.4 Waarnemen en waarnemingsfouten 3.5 Observatiemethoden 3.6 Het stappenplan (methodisch observeren) 3.7 Tips voor de praktijk 3-1 Observeren: bewust en doelgericht waarnemen met als bedoeling informatie te verzamelen 3-2 Eisen aan observatie: • betrouwbaar • objectief • nauwkeurig 3-3 Wat zie je? 3-4 Objectiviteit: • alleen feiten, datgene wat je waarneemt • concrete gedragingen • geen meningen of interpretaties • door meerdere observatoren vastgesteld 3-5 Belangrijkste waarnemingsfouten: • selectief waarnemen • subjectief waarnemen • begin en eind • contrast • projectie 3-6 Belangrijkste observatiemethoden: • participerende observatie • niet-participerende observatie • kwalitatieve observatiemethoden - beschrijvende observatie - event sampling - beoordelingsschalen en checklists • kwantitatieve observatiemethoden - time sampling 3-7 Stappen bij observeren (methodisch observeren): 1 bepaal het doel 2 bepaal het te observeren gedrag 3 kies een passende observatiemethode 4 kies eventuele hulpmiddelen 5 bepaal de observatiesituatie 6 kies een manier van rapporteren 3-8 De inhoud van dit thema: 4.2 Het begrip zelfbeeld 4.3 De belangrijkste bouwstenen van het zelfbeeld 4.4 De verschillende zelfbeelden 4.5 Faalangst 4.6 Het gewenste zelfbeeld 4.7 Tips voor de praktijk 4-1 Zelfbeeld: het subjectieve oordeel dat iemand zich vormt van zichzelf onder invloed van anderen en onder invloed van ervaringen 4-2 Bouwstenen van het zelfbeeld: • lichaamsbeeld • sociale contacten • cognitieve bekwaamheid • persoonlijkheid • werk, vrijwilligerswerk • materieel bezit • creativiteit • muzikaliteit 4-3 Zelfbeeldtaart: lichaamsbeeld sociale contacten 2 8 10 cognitieve bekwaamheid 10 20 persoonlijkheid werk, vrijwilligerswerk 20 10 20 materieel bezit creativiteit muzikaliteit 4-4 Typen zelfbeelden: • reëel positief zelfbeeld • reëel negatief zelfbeeld • verondersteld onvermogen • verondersteld vermogen • onecht diffuus zelfbeeld • echt diffuus zelfbeeld 4-5 Faalangst: angst in situaties waarin gepresteerd moet worden 4-6 Soorten faalangst: • eerste indeling: - positieve faalangst - negatieve faalangst • tweede indeling - sociale faalangst - cognitieve faalangst - motorische faalangst 4-7 Ontstaan van faalangst: • gering zelfvertrouwen • overschatting • onderschatting • persoonlijkheid 4-8 Gewenst zelfbeeld: een reëel positief zelfbeeld dat via self-fulfilling prophecy leidt tot succesvolle ervaringen 4-9 De inhoud van dit thema: 5.2 Wat is een groep? 5.3 Het gemeenschappelijk doel 5.4 De groepsstructuur 5.5 De groepscultuur 5.6 Soorten groepen 5.7 Het groepsproces 5.8 Tips voor de praktijk 5-1 Een groep: een verzameling van twee of meer mensen die elkaar op een bepaalde manier beïnvloeden en die bepaalde gemeenschappelijke kenmerken hebben 5-2 Doelen van een groep: • taakdoelen • relatiedoelen • sfeerdoelen 5-3 Groepsstructuur: • de samenstelling • de organisatie • de relaties en onderlinge samenhang • de rollen en rolverdeling 5-4 Voorbeeld van een sociogram: E D A B 5-5 C Groepscultuur: de regels, gewoontes, waarden en normen van een groep 5-6 Indeling groepen naar: • mate van openheid • status • tijd dat een groep bestaat • grootte 5-7 Fasen groepsproces: 1 oriëntatie • onzekerheid • aftasten 2 opstand • irritatie, spanning, macht • conflict, impasse 3 eenheid • overeenstemming • prestatie en stabilisatie 4 samenwerking 5 beëindiging 5-8 De inhoud van dit thema: 6.2 Groepsnormen 6.3 De functie van groepsnormen 6.4 Het aanpassen aan groepsnormen 6.5 Groepsrollen 6.6 Soorten groepsrollen 6.7 Rolconflicten 6.8 Tips voor de praktijk 6-1 Groepsnormen: meestal onuitgesproken gedragsregels die specifiek zijn voor de groep en die voor alle leden van die groep gelden 6-2 Groepsnormen: • geven groepsleden duidelijkheid en houvast • dragen bij aan het behalen van het gemeenschappelijk doel • maken samenwerking mogelijk • bevorderen het saamhorigheidsgevoel 6-3 Aanpassen aan groepsnormen: • uit angst voor maatregelen of sancties • als gevolg van identificatie • als gevolg van socialisatie • om groepsdoel te bereiken 6-4 Factoren die een rol spelen bij de aanpassing aan groepsnormen: • mate van toegedicht gezag • mate van unanimiteit in de groep • grootte van de groep • status van de groep • mate van verbondenheid met de groep • mate van anonimiteit • mate van zelfvertrouwen • mate van gehechtheid aan opvattingen 6-5 Rollen: verwachtingen die mensen hebben over gedrag dat iemand in een bepaalde positie moet vertonen: • maatschappelijke rollen • groepsrollen 6-6 Soorten groepsrollen: • taakrollen • procesrollen of relatiegerichte rollen • disfunctionele rollen 6-7 Rolconflict: tegenstrijdige eisen of verwachtingen met betrekking tot de rol die iemand heeft of moet vertonen, te onderscheiden in: • inter-rolconflict • intra-rolconflict 6-8 De inhoud van dit thema: 7.2 Wat is cultuur? 7.3 Socialisatie 7.4 Cultuurgroepen 7.5 G-cultuur en F-cultuur 7.6 Cultuurgroepen onder jongeren 7.7 Culturele ontwikkelingen 7.8 Tips voor de praktijk 7-1 Cultuur: het geheel van waarden en normen dat mensen aan elkaar doorgeven 7-2 Socialisatie: sociale inlijving; opneming van een individu in de cultuur van zijn omgeving: • primaire socialisatie: overnemen van waarden en normen van gezin en familie • secundaire socialisatie: overnemen van waarden en normen van school, vrienden 7-3 Primaire socialisatie in het gezin: • door beloning en correctie • door imitatie • door identificatie 7-4 Primaire socialisatie op school: • formele en informele overdracht normen en waarden • verwarring als normen en waarden afwijken van thuis 7-5 Secundaire socialisatie: • peergroup • massamedia • de sportvereniging 7-6 Cultuurgroepen: • hoofdcultuur • subcultuur • tegencultuur 7-7 Cultuursoorten: • G-cultuur: moderne westerse cultuur • F-cultuur: traditionele niet-westerse cultuur 7-8 Cultuurgroepen onder jongeren: • burgerlijk • maatschappijkritisch • autonoom • carrière- en consumptiegericht • ik-groep • natuurgericht/religieus 7-9 Vier Young Works stijlen: • de Urban lifestyle • de nieuwe kakkers • de nieuwe gabbers • de nieuwe boeren of normalo’s 7-10 Culturele ontwikkelingen: • individualisering • democratisering • consumptief gedrag • zapgedrag • schoonheids- en gezondheidscultus • het verleggen van grenzen 7-11 De inhoud van dit thema: 8.2 Visies op waarden en normen in de sport 8.3 De waarden en normen van de sportleider 8.4 Het bewaken van grenzen 8.5 Tips voor de praktijk 8-1 Waarden en normen in de sport; twee visies: 1 sport is een spiegel van de maatschappij 2 sport heeft eigen waarden en normen 8-2 Beroepshouding: een attitude die gebaseerd is op persoonlijke en professionele normen en waarden 8-3 Beroepscode trainer-coach gaat over: • de rechten van de sporter • de relaties binnen en buiten de sport • de werkomstandigheden 8-4 Privacybescherming door: • wetgeving • instellingsregels • beroepsgroep • persoonlijke waarden en normen 8-5 Ongewenste intimiteit: gedrag waarmee het persoonlijke levensgebied van een persoon betreden wordt en dat door die persoon als ongewenst, vervelend, hinderlijk of bedreigend wordt ervaren 8-6 De inhoud van dit thema: 9.2 Fair play in brede en in enge zin 9.3 Elementen van fair play 9.4 Twee dimensies van fair play 9.5 Fair play en mini-sport 9.6 Fair play en doping 9.7 De vertaling naar basisregels 9.8 Tips voor de praktijk 9-1 Fair play op twee niveaus: • fair play in brede zin = sportexterne waarden en normen • fair play in enge zin = sportinterne waarden en normen - formele fair play: spelen volgens formele regels - informele fair play: spelen naar de geest van het spel 9-2 Vier elementen van fair play: 1 het spel spelen volgens de bedoeling van het spel 2 je houden aan spelregels - formele regels (formele fair play) - informele regels (informele fair play) 3 gelijke start- en winstkansen hebben 4 respectvol omgaan met anderen 9-3 Dimensies van fair play: • individuele dimensie: individuele verantwoordelijkheid van betrokkenen zoals sporters, trainers en coaches, ouders, toeschouwers, scheidsrechters etc. • structurele dimensie: verantwoordelijkheid van sportorganisaties, sportbonden 9-4 Fair play en mini-sport: • aanpassen spelregels • aanpassen spelvorm 9-5 Doping is verboden vanwege: 1 prestatiebevorderende werking - oneerlijk (ongelijke start- en winstkansen) - oneigenlijk/onnatuurlijk 2 risico’s voor gezondheid 9-6 Fair play; van algemeen naar concreet: 1 vertaling algemene fair play waarden naar visie 2 vertaling visie naar concrete basisregels 3 toezien op naleving van basisregels: - strafmaatregelen bij unfair gedrag - belonen bij fair gedag - samenwerken bij andere verenigingen 9-7 De inhoud van dit thema: 10.2 Wat is discriminatie? 10.3 Vormen van discriminatie 10.4 Discriminatie binnen de sport 10.5 Anti-discriminatiecode voor de sport 10.6 Tips voor de praktijk 10-1 Discriminatie: het achterstellen, ongelijkwaardig en met minder respect behandelen van mensen op grond van onder andere: • ras • huidskleur • afkomst • religie, geloofsovertuiging • geslacht • leeftijd • seksuele voorkeur • politieke gezindheid • burgerlijke staat 10-2 Manieren van discriminatie: • achterstelling • uitsluiting • belediging • schelden • bedreiging • fysiek geweld 10-3 Vormen van discriminatie: • direct en indirect • bewust en onbewust (bedoeld en onbedoeld) • negatief en positief 10-4 Achtergestelde groepen binnen de sport: • vrouwen • mensen met een beperking • allochtonen • homoseksuelen 10-5 De anti-discriminatiecode voor de sport; enkele onderwerpen: • contributies • gedragsregels en voorschriften • bejegening • samenstelling teams en indeling competities • kaderfuncties 10-6 De inhoud van dit thema: 11.2 Afname van geweld in de sport 11.3 Toename van geweld in de sport 11.4 De relatie tussen sport en geweld 11.5 Supportersgeweld 11.6 Tips voor de praktijk 11-1 Afname geweld in sport door: • aanscherping regels/fair play • maatschappelijk taboe op geweld 11-2 Toename van geweld in sport door: ontsporting/brutalisering van de gevechtssport 11-3 Theorieën over relatie sport en geweld: • theorie van Lorentz: agressieve mensen kiezen voor agressieve sport als uitlaatklep • frustratietheorie: bij sport komt frustratie kijken wat leidt tot agressie en geweld • sociale leertheorie: ervaren en zien van geweld leidt tot geweld 11-4 Enkele feiten over supportersgeweld: • deel relschoppers zijn kansarme jongeren • gewelddadig gedrag geeft aanzien binnen groep • gewelddadig gedrag geeft ‘kick’ 11-5 Bestrijding voetbalvandalisme: • fysieke scheiding van supportersgroepen • inzet van politie en ME • stadionverbod • bouw van ‘vriendelijke’ stadions, zonder ‘kooien’ • mengen van supportersgroepen • persoonsgebonden clubcard 11-6 De inhoud van dit thema: 12.2 Het communicatieproces 12.3 Crommuniceren 12.4 Verbale en non-verbale communicatie 12.5 Communicatieniveaus 12.6 Communicatiedoelen 12.7 Tips voor de praktijk 12-1 Onderdelen van communicatie: • zender • boodschap • ontvanger 12-2 Communicatie: de uitwisseling van informatie tussen zender(s) en ontvanger(s) 12-3 Crommuniceren: verkeerd communiceren 12-4 Ruis: een communicatiestoring waardoor de boodschap niet goed overkomt 12-5 Verbale en non-verbale communicatie: • verbaal: met woorden • non-verbaal: zonder woorden 12-6 Lichaamstaal: • stem • uiterlijk • lichaamshouding • motoriek • gebaren • gezichtsuitdrukking, expressie 12-7 Communicatieniveaus: • inhoudsniveau: letterlijke inhoud van de boodschap • betrekkingsniveau gaat over relatie tussen zender en ontvanger 12-8 Communicatiedoelen of communicatieaspecten: • zakelijk aspect • expressief aspect • relationeel aspect • appellerend aspect 12-9 De inhoud van dit thema: 13.2 Luisteren 13.3 Actief luisteren 13.4 Vragen stellen 13.5 Samenvatten 13.6 Tips voor de praktijk 13-1 Niveaus van luisteren: • niveau 1: niet luisteren • niveau 2: oppervlakkig luisteren • niveau 3: inhoudelijk luisteren • niveau 4: actief luisteren 13-2 Actief luisteren: invoelend luisteren met de intentie om de ander volledig te begrijpen, dus de inhoud van de boodschap maar ook de bedoelingen achter die boodschap 13-3 Functie stellen van vragen: • gesprek openen • interesse tonen • zender helpen • aan juiste informatie komen • controleren 13-4 Soorten vragen: • gesloten vragen • open vragen • reflecterende of controlerende vragen • dubbele vragen • suggestieve vragen 13-5 Manieren van samenvatten: • papegaaien • inhoud weergeven • parafraseren 13-6 De inhoud van dit thema: 14.2 Feedback 14.3 Besluitvorming 14.4 Tips voor de praktijk 14-1 Feedback: informatie over hoe de boodschap is overgekomen; letterlijk: terugkoppeling 14-2 Stappen van besluitvorming; het BOB-model: • B = beeldvorming • O = oordeelsvorming • B = besluitvorming 14-3 Besluitvormingsmethoden: • eenmansbesluit • meerderheidsbesluit • unanimiteit • consensus • delegatie • loten 14-4 Factoren bij besluitvorming: • tijd - in welke mate speelt tijd een rol in het te nemen besluit? • acceptatie, draagvlak - voor welke betrokkenen heeft het besluit gevolgen? - is er sprake van tegengestelde belangen? - is het belangrijk dat iedereen het besluit accepteert? Wat is het belang van een breed draagvlak voor het genomen besluit? 14-5 De inhoud van dit thema: 15.2 15.3 15.4 15.5 15.6 15.7 15.8 15.9 15.10 15.11 15-1 Wat is een gesprekstechniek? Gespreksdoelen Gespreksopbouw Verschillende gespreksvormen Het interview Het intakegesprek Het evaluatiegesprek Het probleemgesprek Het telefoongesprek Tips voor de praktijk Een gesprekstechniek bestaat uit: • een bepaald doel • een bepaald verloop of een bepaalde opbouw • verschillende gespreksvaardigheden 15-2 Onderdelen gespreksdoel: • kennis • houding • gedrag 15-3 Opbouw van een zakelijk gesprek: 1 de aanloopfase 2 de planningsfase 3 de themafase 4 de slotfase 15-4 Meest relevante gespreksvormen: • het interview • het intakegesprek • het evaluatiegesprek • het probleemgesprek • het telefoongesprek 15-5 Doelstelling interview: • kennisdoel: het verkrijgen van belangrijke informatie • houdingsdoel: laten zien dat je werkelijk geïnteresseerd ben in (de informatie van) de persoon die je interviewt 15-6 Doelstelling intakegesprek: • kennisdoel: - helder en duidelijk informatie geven over wat de organisatie doet of kan doen voor de klant - het op systematische wijze verzamelen van belangrijke informatie over de klant (beginsituatiegegevens, wensen, begeleidingsbehoefte) • houdingsdoel: de klant een positieve indruk geven van de organisatie én vertrouwen wekken • gedragsdoel: de klant meldt zich daadwerkelijk aan bij de organisatie 15-7 Doelstelling evaluatiegesprek: • kennisdoel: informatie uitwisselen over zaken die het functioneren van de betreffende persoon beïnvloeden • houdingsdoel: laten merken dat je de ander serieus neemt en dat het er uiteindelijk om gaat er beter van te worden • gedragsdoel: de persoon is bereid om zijn functioneren te verbeteren 15-8 Doelstelling probleemgesprek: • kennisdoel: op grond van de informatie van de hulpvrager komen tot een goed beeld van de situatie die als problematisch wordt ervaren • houdingsdoel: vertrouwen wekken, zodanig dat de hulpvrager zich begrepen voelt • gedragsdoel: de hulpvrager onderneemt zelf stappen die de situatie minder problematisch maken 15-9 De inhoud van dit thema: 16.2 Wat is een conflict? 16.3 Conflictmechanismen 16.4 Soorten conflicten 16.5 Conflicthanteringsstijlen 16.6 Tips voor de praktijk 16-1 Veelvoorkomende kenmerken van conflicten: • een belangenbotsing • emoties • een kwestie, bepaalde oorzaak • een proces • invloed op de relatie • een communicatiestoring 16-2 Conflictmechanismen: • krijgertje spelen • de boom dikker maken • op de persoon spelen • weglopen en de deur vergrendelen • koude oorlog 16-3 Soorten conflicten: • zakelijke conflicten • sociaal-emotionele conflicten • waardenconflicten • machtsconflicten • onderhandelingsconflicten 16-4 Het conflictrooster: 9 zorg voor de relatie 1.9 toegeven 5.5 de gulden middenweg 1.1 ontlopen 1 16-5 9.9 probleemoplossend handelen 9.1 doordrukken 9 zorg voor het resultaat Conflicthanteringsstijlen: • ontlopen • toedekken • forceren of doordrukken • probleemoplossend handelen (confronteren) • de gulden middenweg 16-6 De inhoud van dit thema: 17.2 Opvoeden, kun je dat leren? 17.3 Wat is opvoeden? 17.4 Het doel van opvoeden 17.5 Opvattingen over opvoeden 17.6 Waar wordt opgevoed? 17.7 Opvoeding door sport 17.8 Pedagogische mogelijkheden van de sportleider 17.9 Tips voor de praktijk 17-1 Opvoeden is: • een kunst (je moet er gevoel voor hebben) • een kunde (je kunt het leren) 17-2 Opvoeden: het bewust handelen van een opvoeder ten opzichte van een kind, met als doel het kind te beïnvloeden in zijn ontwikkeling in de richting van volwassenheid 17-3 Doel van opvoeden: • het kind beïnvloeden in zijn ontwikkeling op weg naar volwassenheid • zelfstandigheid, verantwoordelijkheid • zelfverantwoordelijke zelfbepaling 17-4 Factoren die opvatting over opvoeding beïnvloeden: • visie op kind • cultuur • persoonlijke waarden en normen 17-5 Enkele vernieuwingsscholen: • vrije school • montessorischool • daltonschool • jenaplanschool 17-6 Uitgangspunten Maria Montessori: • kinderen hebben natuurlijke drang om te onderzoeken • kinderen hebben natuurlijke drang om te ordenen en rangschikken • elk kind doorloopt dezelfde fasen • er zijn gevoelige perioden voor leren bepaalde leerstof 17-7 Waar vindt opvoeding plaats? • gezin • school • kerk • sportvereniging • peergroup 17-8 Pedagogische mogelijkheden van de sportleider: • optimaliseren van het voedingsklimaat • bewust vormgeven van de opvoedingsrelatie • juist hanteren van opvoedingsmiddelen 17-9 Optimaliseren opvoedingsklimaat: indirect opvoeden; een gunstige omgeving creëren waarin het kind als vanzelf gewenst gedrag gaat vertonen 17-10 Belangrijk voor een goede opvoedingsrelatie: • betrokken bij het kind • respect voor het kind • inleven in het kind • duidelijk naar het kind 17-11 Duidelijkheid: • over regels en grenzen • in waardering • in de relatie 17-12 Opvoedingsmiddelen: • het goede voorbeeld geven • positieve aandacht geven: - een praatje maken - aanmoedigen - belonen, complimenteren • grenzen stellen - verbieden - negeren - straffen 17-13 De inhoud van dit thema: 18.2 F-culturen en G-culturen 18.3 Opgroeien in twee culturen 18.4 Allochtonen en sportbeoefening 18.5 Tips voor de praktijk 18-1 Cultuursoorten: • G-cultuur: moderne westerse cultuur met weinig gedragsregels • F-cultuur: traditionele niet-westerse cultuur met veel gedragsregels 18-2 Opgroeien in twee culturen: • is opgroeien tussen uiteenlopende waarden en normen • kan leiden tot verwarring en onduidelijkheid 18-3 Sportdeelname allochtonen: • 39% ten opzichte van 58% autochtonen • vooral bij allochtone vrouwen minder • vooral bij eerstegeneratieallochtonen minder 18-4 Populaire sporten onder allochtonen: • voetbal • verdedigingssporten • fitness 18-5 Sportbeleving allochtonen: • prestaties zijn belangrijk • sport is emotie 18-6 Lichaamsbeleving allochtonen: • taboe op bloot en seksualiteit • meer lijfelijk contact • intieme ruimte kleiner 18-7 De inhoud van dit thema: 19.2 Wat is leidinggeven? 19.3 Kwaliteiten van een leider 19.4 Theorieën over leidinggeven 19.5 Situatief leiderschap 19.6 Stijlen van leidinggeven 19.7 Tips voor de praktijk 19-1 Leidinggeven betekent: • (inhoud) bepalen, beslissen • stimuleren, reguleren, afremmen • plannen en organiseren • begeleiden, coachen, ondersteunen, aandacht geven, belangstelling tonen • ruimte geven, grenzen stellen • controleren, evalueren • aanvoeren, beïnvloeden, invloed uitoefenen 19-2 Bewust uitoefenen van invloed wor dt niet bewust onder gaan = manipulatie wor dt bewust onder gaan men er vaar t het als opgelegd = macht wor dt geaccepteerd vr ijwillig = discipline 19-3 wor dt niet geaccepteerd = conflict niet vrijwillig = door dwang o.i.v. str af = terreur men er vaar t het als vanzelfspr ekend = gezag o.i.v. dr eiging = intimidatie Kenmerken leider: • persoonlijke kenmerken • sociaal-communicatieve vaardigheden 19-4 Persoonlijke kenmerken van een leider: • openheid, eerlijkheid en duidelijkheid • invoelend vermogen • bereidheid om te veranderen • geloofwaardigheid 19-5 Sociaal-communicatieve vaardigheden van een leider: • communiceren • motiveren, complimenteren • problemen oplossen, beslissingen nemen • delegeren • organiseren 19-6 Zeven eigenschappen van effectief leiderschap (Covey): 1 proacitviteit 2 doelgerichtheid 3 prioriteiten stellen 4 denken in termen van winnen/winnen 5 empathisch zijn 6 samenwerking zoeken 7 vernieuwend zijn 19-7 Theorie van McGregor: • theorie X; ‘de meeste mensen zijn lui, hebben een hekel aan werk en verantwoordelijkheid, en hebben strakke leiding nodig’ • theorie Y: ‘mensen willen wél werken, prestaties leveren en verantwoordelijkheid aanvaarden, en moeten meer gelegenheid krijgen hun eigen werkgedrag te sturen’ 19-8 Situatief leiderschap van de sportleider: wijze van leidinggeven die is aangepast aan: • de sporters: - motivatie (bereidheid) - zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel - ervaring, bekwaamheid • de sport- en bewegingssituatie: - veiligheid • jijzelf als sportleider - visie op sporters - persoonskenmerken 19-9 Leiderschapsstijl; traditionele indeling: • autoritaire leiderschapsstijl • laissez-faire leiderschapsstijl • democratische leiderschapsstijl 19-10 Zelfstandigheid; twee aspecten: • psychologische zelfstandigheid • taakzelfstandigheid 19-11 Relatie zelfstandigheid deelnemer en leiderschapsstijl: • lage zelfstandigheid opdragen • lage tot matige zelfstandigheid verkopen • matige tot hoge zelfstandigheid participeren • hoge zelfstandigheid delegeren 19-12 De inhoud van dit thema: 20.2 Sportieve recreatie 20.3 Soorten activiteiten 20.4 Situatieve begeleidingsstijl 20.5 Praktijkvoorbeelden 20.6 Tips voor de praktijk 20-1 Sportieve recreatie: alle sport- en bewegingsactiviteiten die tot de recreatiesport en de bewegingsrecreatie horen, waarbij mensen uit vrije wil en in hun vrije tijd matig tot intensief sporten en/of bewegen voor het plezier, de ontspanning, sociale contacten of de gezondheid 20-2 Activiteiten binnen de sportieve recreatie: 1 eenmalige sport- en spelactiviteiten 2 eenmalige sport- en spelactiviteiten met een leerdoel 3 sporttoernooien 4 recreatieve competities 5 sportieve evenementen 6 tochten 7 meerdaagse cursussen 20-3 Typologie van Hahn: • A-type: Abentuer (avontuur) • B-type: Besichtigung und bildung (bezichtiging en ontwikkeling) • F-type: Ferne und Flirt (ver weg en flirten) • S-type: Sonne, See und Sand (zon, zee en zand) • W-type: Wald (natuur) 20-4 Model van Faber; aandachtspunten: • doel van de activiteit • onderwerp • methode • rollen sportleider en deelnemer 20-5 - technisch - sociaal - reflexief De inhoud van dit thema: 21.1 Doelgroepen onderscheiden 21.2 Doelgroepen indelen 21.3 Doelgroepbeschrijving 21.4 Tips voor in de praktijk 21-1 Doelgroep: • een groep mensen waarop een sportleider zijn acties richt • een verzameling van mensen met gemeenschappelijke kenmerken, zoals: 21-2 - leeftijd - financiële situatie - wensen, interesses en behoeften - motieven - mogelijkheden en talent - hulpvragen Doelgroepindeling sport en bewegen: • indeling in relatie tot de ontwikkeling • indeling in relatie tot welzijn 21-3 Ontwikkelingsfase: bepaalde periode die in tijd is afgebakend en die samenhangt met bepaalde gedragspatronen 21-4 Welzijn: een toestand waarin iemand gelukkig is op voor hem of haar belangrijke gebieden, te onderscheiden in: • lichamelijk welzijn • geestelijk welzijn • materieel welzijn • sociaal welzijn • cultureel welzijn 21-5 Doelgroepbeschrijving naar: • ontwikkelingsfase • lichamelijk en geestelijk welzijn • materieel, sociaal en cultureel welzijn 21-6 Doelgroepen naar ontwikkelingsfase: • de baby (0 – 1,5 jaar) • de peuter (1,5 - 4 jaar) • het basisschoolkind: - de kleuter (4 - 6 jaar) - het jonge schoolkind (6 - 9 jaar) - het oudere schoolkind (9 -12 jaar) • de puber (12 - 16 jaar) • de adolescent (16 - 21 jaar) • de volwassene: - de jonge volwassenheid (21 - 40 jaar) - de middelbare leeftijd (40 - 55 jaar) - de vroege ouderdom (55 - 65 jaar) • de ouderdom (65 jaar en ouder) 21-7 Mensen met een beperking: • mensen met een lichamelijke beperking - mensen met een motorische beperking (amputatie) - mensen met een neurologische beperking (CVA, dwarslaesie) - mensen met een orgaanbeperking (longaandoeningen) - mensen met een zintuiglijke beperking (doof, blind) • mensen met een verstandelijke beperking - mensen met een lichte verstandelijke beperking - mensen met een matige verstandelijke beperking - mensen met een ernstige verstandelijke beperking • mensen met een meervoudige beperking 21-8 Sociaal kwetsbare groepen: • mensen met psychische problemen • mensen met gedragsproblemen • psychogeriatrische problemen • verslaafden • langdurig werklozen • allochtonen • asielzoekers • dak- en thuislozen 21-9 De inhoud van dit thema: 22.1 De baby 22.2 De peuter 22.3 Tips voor de praktijk 22-1 Lichamelijke ontwikkeling baby: • lichamelijke groei: lichaamsverhoudingen worden normaler • motorische ontwikkeling: van reflexmatig naar zelfstandig lopen en pakken • zintuiglijke ontwikkeling: alle zintuigen ontwikkelen zich 22-2 Cognitieve ontwikkeling baby: • door rijping én door leren • ervaren, herhalen, imiteren • leren via de tast (vooral de mond) • taal: van geluidjes naar tweewoordzinnen 22-3 Sociaal-affectieve ontwikkeling baby: • van allemansvriend naar eenkennigheid • hechting aan stabiele, betrouwbare verzorger • ontwikkeling eigen persoonlijkheid • contact met baby’s en lichaamstaal • zintuiglijk genot 22-4 Lichamelijke ontwikkeling peuter: • lichamelijke groei: - groeitempo neemt af (en daarmee eetlust ook) - voornamelijk breedtegroei • motorische ontwikkeling: - vooral ontwikkeling grove motoriek - beheersing sluitspieren (zindelijk) 22-5 Cognitieve ontwikkeling peuter: • concreet denken • magisch denken • taalontwikkeling in differentiatiefase • sterke exploratiedrang 22-6 Sociaal-affectieve ontwikkeling peuter: • ontstaan ik-besef (egocentrisch) • driftig en koppig • begin van gewetensontwikkeling • speelt graag naast anderen (nog niet echt samen) • ontstaan van vriendschappen • veel angst en fantasie • lust is gekoppeld aan zindelijk worden 22-7 De inhoud van dit thema: 23.2 De kleuter 23.3 Het jonge schoolkind 23.4 Het oudere schoolkind 23.5 Tips voor de praktijk 23-1 Lichamelijke ontwikkeling kleuter: • vooral lengtegroei en spiergroei • ontwikkeling fijne motoriek • ontstaan handvoorkeur 23-2 Cognitieve ontwikkeling kleuter: • concreet denken • zinnen maken • nog veel fantasie 23-3 Sociaal-affectieve ontwikkeling kleuter: • samen spelen en samen delen • sterke identificatie • verwerking angst en emoties in fantasiespel • begin van intern geweten • ontwikkeling eigen identiteit • aandacht voor geslachtsdelen 23-4 Lichamelijke ontwikkeling jonge schoolkind: • meer ‘volwassen’ lichaamsverhouding • goede oog-handcoördinatie • grote bewegingsdrang 23-5 Cognitieve ontwikkeling jonge schoolkind: • begin abstract denken • fantasie maakt plaats voor realiteit • enorm leergierig • ingewikkelde zinnen 23-6 Sociaal-affectieve ontwikkeling jonge schoolkind: • gericht op vriendjes van eigen sekse • rolverdeling in groep • prestatiegericht • houdt emoties verborgen • ongehoorzaamheid 23-7 Lichamelijke ontwikkeling oudere schoolkind: • harmonieuze lichaamsverhouding • verschil jongens en meisjes • fijne en grove motoriek goed ontwikkeld 23-8 Cognitieve ontwikkeling oudere schoolkind: • van concreet naar abstract denken • vermogen tot reflectie • leergierig en prestatiegericht 23-9 Sociaal-affectieve ontwikkeling oudere schoolkind: • peergroup erg belangrijk • identificatie met idolen • ontwikkeling normen en waarden • pesten komt veel voor • latentiefase op seksueel gebied 23-10 De inhoud van dit thema: 24.2 Jeugdjaren 24.3 Lichamelijke ontwikkeling 24.4 Cognitieve ontwikkeling 24.5 Sociaal-affectieve ontwikkeling 24.6 Normovertredend gedrag 24.7 Tips voor de praktijk 24-1 Jeugdjaren: • prepuberteit: 9-12 jaar • puberteit: 12-16 jaar • adolescentie: 16-21 jaar 24-2 Lichamelijke ontwikkeling pubers: • meisjes vroegrijp, jongens laatrijp • ingrijpende lichamelijke veranderingen • groeispurt • vaak negatieve lichaamsbeleving 24-3 Cognitieve ontwikkeling pubers: • langetermijn geheugen neemt toe • abstract en systematisch denken • eigen denkwereld centraal • zelfstandig denken 24-4 Sociaal-affectieve ontwikkeling pubers: • streven naar zelfstandigheid en verantwoordelijkheid • zoeken naar eigen identiteit • erbij willen horen • grote interesse in seks 24-5 Normovertredend gedrag: • vandalisme en crimineel gedrag • misbruik van alcohol en drugs • digitaal pesten 24-6 De inhoud van dit thema: 25.2 Lichamelijke ontwikkeling 25.3 Cognitieve ontwikkeling 25.4 Sociaal-affectieve ontwikkeling 25.5 Tips voor de praktijk 25-1 Lichamelijke ontwikkeling adolescent: • lichamelijke volwassenwording • meer realistische lichaamsbeleving • biologische klok verandert 25-2 Cognitieve ontwikkeling adolescent: • toename langetermijngeheugen • voltooiing abstract en kritisch denken • interesse in politiek en religie • leren keuze maken 25-3 Sociaal-affectieve ontwikkeling adolescent: • losmaking van thuissituatie • intiemere contacten • radicalisering • experimenteren en identificeren • seksuele volwassenheid 25-4 Drie leeftijdsfasen volwassenheid: • de jonge volwassenheid (21 - 40 jaar) • de middelbare leeftijd (40 - 55 jaar) • de vroege ouderdom (55 - 65 jaar) 26-1 De inhoud van dit thema: 26.2 Wat is volwassenheid? 26.3 De jonge volwassenheid 26.4 De middelbare leeftijd 26.5 De vroege ouderdom 26.6 Tips voor de praktijk 26-2 Volwassenheid: • zelfstandig zijn • verantwoordelijkheid kunnen dragen • handelen overeenkomstig (eigen) normen en waarden • cultureel en maatschappelijk betrokken zijn • duurzame relaties kunnen aangaan en onderhouden • inhoud aan eigen leven kunnen geven 26-3 Lichamelijke ontwikkeling jongvolwassene: • krachtig en energiek • topprestaties aan begin jongvolwassenheid • vanaf 35 jaar geleidelijke afname van de bewegingseigenschappen • gewichtstoename vanaf 35 jaar • sportbeoefening 26-4 Cognitieve ontwikkeling jongvolwassene: • vervolmaking abstract denken • intellectuele topprestaties • interesse in nieuwe kennis en vaardigheden 26-5 Aspecten sociaal-affectieve ontwikkeling jongvolwassenen: • aangaan vaste relatie • ouderschap • vaste werkkring 26-6 Lichamelijke ontwikkeling middelbare leeftijd: • lichamelijke achteruitgang • eerste gezondheidsproblemen • vrouw: overgang en menopauze • man: penopauze 26-7 Sociaal-affectieve ontwikkeling middelbare leeftijd: • eerste levensevaluatie • midlifecrisis • periode van relatieve rust 26-8 Lichamelijke ontwikkeling vroege ouderdom: • sportdeelname op redelijk hoog niveau • geleidelijke lichamelijke achteruitgang • reactiesnelheid en kracht nemen af • gezichtsvermogen neemt af • artrose 26-9 Sociaal-affectieve ontwikkeling vroege ouderdom: • lege-nestsyndroom • tweede levensevaluatie • pensionering • toename probleemdrinkers • komst kleinkinderen 26-10 De inhoud van dit thema: 27.2 Wat is oud? 27.3 Vergrijzing 27.4 Lichamelijke ontwikkeling 27.5 Cognitieve ontwikkeling 27.6 Sociaal-affectieve ontwikkeling 27.7 Tips voor de praktijk 27-1 Lichamelijke ontwikkeling ouderdom: • verdere lichamelijke aftakeling • gehoor en gezichtsvermogen nemen af • moeite met uitvoeren complexe handelingen 27-2 Cognitieve ontwikkeling ouderdom: • cognitieve achteruitgang • snelheid denken neemt af • leren nieuwe inzichten en vaardigheden moeilijker • achteruitgang van de waarneming • geheugenfunctie neemt af 27-3 Sociaal-affectieve ontwikkeling ouderdom: • sociale netwerk wordt kleiner • actief blijven belangrijk • nieuwe rollen • groeiende groep kwetsbare ouderen 27-4 De inhoud van dit thema: 28.2 Wat is pesten? 28.3 Waarom wordt er gepest? 28.4 Wie zijn er bij het pesten betrokken? 28.5 De gevolgen van pesten 28.6 Tips voor de praktijk 28-1 Pesten: het systematisch uitoefenen van psychische en/of fysieke mishandeling door één of meerdere individuen op een persoon, die niet in staat is zichzelf te verdedigen, in de vorm van: • verbaal pesten • lichamelijk geweld • uitsluiting • stelen, vernielen • achtervolgen • afpersen 28-2 Omstandigheden die pestgedrag uitlokken: • onprettige sfeer in groep • onderlinge rivaliteit • onderlinge agressie en vijandigheid • verkeerd voorbeeld volwassenen 28-3 Partijen die betrokken zijn bij pesten: • het kind dat gepest wordt • de pester(s) • de rest van de groep • de ouders • de sportleider 28-4 Gevolgen van pesten; onder andere: • terugtrekken • faalangstig gedrag • weinig zelfvertrouwen en eigenwaarde • depressie en zelfmoordgedachten 28-5 De inhoud van dit thema: 29.2 Kenmerken van ADHD 29.3 Oorzaken van ADHD 29.4 Tips voor de praktijk 29-1 Kernwoorden ADHD: • aandachtstekort • hyperactiviteit • impulsiviteit 29-2 De inhoud van dit thema: 30.2 Begripsbepaling 30.3 Kenmerken van autisme 30.4 Kenmerken van PDD-NOS 30.5 Tips voor de praktijk 30-1 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen: A autistische stoornissen 1 autisme 2 aan autisme verwante stoornissen - stoornis van Asperger - stoornis van RETT B PDD-NOS (Pervasive Developmental Disorder Not Otherwise Specified) 30-2 Kenmerken autisme: • ernstige relatiestoornis of sociale stoornis • een taal-/spraakstoornis • weerstand tegen veranderingen • opvallend dwangmatig en stereotiep gedrag 30-3 Kenmerken PDD-NOS: • beperking in de ontwikkeling van sociale vaardigheden en/of • beperking in verbale en non-verbale communicatievaardigheden • stereotiep gedrag • voldoet niet aan criteria voor autisme 30-4 De inhoud van dit thema: 31.2 Wat is hoogbegaafdheid? 31.3 Aanpak op school 31.4 Tips voor de praktijk 31-1 Kenmerken van hoogbegaafdheid: 1 bijzondere capaciteiten 2 creatief 3 hoge motivatie 31-2 Onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen: • verbredingsstof • verrijkingsstof • beroep op zelfstandig en zelfsturend werken 31-3 De inhoud van dit thema: 32.2 Terminologie 32.3 Indeling in beperkingen 32.4 Mensen met een lichamelijke beperking 32.5 Mensen met een verstandelijke beperking 32.6 Tips voor de praktijk 32-1 Stoornis, beperking, handicap: • stoornis: defect of ontbreken van orgaan of orgaanfuncties • beperking: vermindering van mogelijkheden ten aanzien van gedrag of activiteiten • handicap (participatieprobleem): belemmering in het sociaal-maatschappelijke functioneren door een stoornis 32-2 Beperkingen; een grove indeling: • lichamelijke beperkingen • verstandelijke beperkingen • meervoudige beperkingen 32-3 Lichamelijke beperkingen: • motorische beperkingen • neurologische beperkingen • orgaanbeperkingen • zintuiglijke beperkingen 32-4 Verstandelijke beperkingen: • lichte verstandelijke beperkingen • matige verstandelijke beperkingen • ernstige verstandelijke beperkingen 32-5 Veelvoorkomende lichamelijke beperkingen: • • • • • • • • • • • 32-6 artrose amputatie spierziekten cerebrale parese dwarslaesie longaandoeningen suikerziekte epilepsie hartaandoeningen auditieve beperkingen visuele beperkingen Verstandelijke beperking: een aangeboren of in de prille jeugd verworven beperktheid van de geestelijke functies en/of ontwikkelingsmogelijkheden daarvan, die zich uit op cognitief, sociaal-affectief en motorisch gebied 32-7 De inhoud van dit thema: 33.2 Allochtonen en autochtonen 33.3 De maatschappelijke positie van allochtonen 33.4 Allochtone vrouwen 33.5 Allochtone ouderen 33.6 Tips voor de praktijk 33-1 Begrippen: • autochtoon: oorspronkelijke bewoner van een land • allochtoon: iemand die zelf (eerste generatie) of van wie tenminste één ouder (tweede generatie) in het buitenland geboren is 33-2 Allochtonen en onderwijs: • relatief laaggeschoold door: - taalachterstand - verwachtingen van ouders - opleidingsniveau van ouders • geleidelijk afname opleidingsachterstand 33-3 Allochtonen en arbeid/inkomen: • relatief hoge werkloosheid door: - laag opleidingsniveau - taalachterstand - discriminatie • werkloosheid vooral onder jongeren 33-4 Allochtonen en huisvesting: • goedkope huurwoningen • achterstandswijken in grote steden 33-5 Allochtone vrouwen: • relatief kansarm • minder goed geïntegreerd • geringe deelname aan sport- en bewegingsactiviteiten 33-6 Allochtone ouderen: • relatief slechte gezondheid • weinig gebruik van voorzieningen • eenzaamheid 33-7