LEVEN - avondmaalspreek over Zondag 16 – Aanwijzingen voor de liturgie: Orde van Dienst A, morgendienst Votum en vrede-/zegengroet Zingen: Gezang 123:2,3 en 4 (Gereformeerd Kerkboek) Lezing van de wet Zingen: Psalm 119:8 en 10 Lezen: Johannes 5:24-29 Zingen: Psalm 103:6 en 7 Gebed Collecte Zingen: Gezang 178:1,3 en 5 (Gereformeerd Kerkboek) Tekst: Zondag 16 Preek Zingen: Psalm 30:1,2 en 3 Viering van het Heilig Avondmaal Zingen: Psalm 36:2 Zegen LEVEN - avondmaalspreek over Zondag 16 – Gemeente van onze Here Jezus Christus! Straks vieren we het Heilig Avondmaal. Eten we een klein stukje brood, en drinken we een klein slokje wijn. Maar, met een grootse betekenis. Want ook het avondmaalsbrood en de avondmaalswijn, verkondigen ons het evangelie van de Here Jezus Christus. De blijde boodschap, die we in onze Apostolische Geloofsbelijdenis in een paar woorden hebben samengevat. ‘Gestorven en begraven, neergedaald in de hel’. En dan is het Zondag 16 van de Heidelbergse Catechismus, die ons uitlegt dat er achter die paar woorden voor de Here Jezus een wereld aan lijden is schuilgegaan. Want inderdaad: ‘Hij is gestorven en begraven’. Heeft Zich voor ons tot in de dood moeten vernederen. De dood aan het kruis. En is ook echt begraven, ‘om daardoor aan te tonen dat Hij echt gestorven was’. En drie dagen lang, is Hij in dat graf ook gebléven. Maar het gaat nog verder, Hij is ook ‘neergedaald in de hel’. ‘Is verzonken geweest’, zegt Zondag 16. In ‘onuitsprekelijk angsten, smarten, verschrikking en helse kwelling’. Gedurende heel zijn lijden, maar vooral aan het kruis. En ja, als je daarvan hoort. En daarvan zingt, in een dienst als die van vanmorgen. Dan is dat een boodschap, waar je koud van wordt. Want zó te moeten lijden, het is toch meer dan verschrikkelijk….. En toch: de Here Jezus deed het wel ergens voor. Voor ons namelijk, de mensen die Hij liefhad. En we hoorden Hem dat Zelf zeggen, in het Schriftgedeelte dat we voor de preek met elkaar gelezen hebben. Uit Johannes 5. ‘Waarachtig, ik verzeker u: wie luistert naar wat ik zeg en hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft eeuwig leven’. Nu, en dat leven – dáár deed Hij het voor! Om ons dat, nu al - te kunnen geven. Maar gemeente, als de Here Jezus daar werkelijk zó’n hoge prijs voor heeft moeten betalen. Het Hem zijn leven heeft gekost. Dan is het niet onbelangrijk, om ons vanmorgen eens de vraag te stellen of wij dan inderdaad eeuwig leven hébben. Ook nu, al. Want als dat niet het geval is. We moeten vaststellen, dat we dat leven nog niet hebben ontvangen. Ook al geloven we wel. Dan is de Here Jezus voor niets gestorven. En weet u: als je oppervlakkig kijkt, dan kan het daar ook op lijken. Want ‘nu zal ik zonden steeds meer haten’, zongen we aan het begin van de dienst. ‘Zie hoe het eeuwig leven straalt’. Met andere woorden: dat je eeuwig leven hebt ontvangen. Wordt onder meer zichtbaar, doordat de zonde terrein verliest in je leven. Het af moet leggen, tegen de kracht van Christus’ opstanding. Maar zeg ‘ns: is dat ook de werkelijkheid? Gemeente, je kunt je dat afvragen. Want zondag aan zondag, worden ons de Tien Woorden van Gods heilige wet weer voorgehouden. Maar zondag aan zondag, moeten we ook weer vaststellen dat er nog heel wat zonde in ons leven is overgebleven. En ja, hoe zít dat dan? Want is de kracht van Christus’ opstanding dan werkelijk wel merkbaar in ons leven? En: hebben we dan werkelijk het eeuwige leven al wel ontvangen? Die vraag, die kun je stellen. Als je let, op hoe we vaak leven. Maar ook: op hoe we sterven. Want als de Here Jezus, met het offer van zijn leven. Voor ons nu toch werkelijk ‘eeuwig leven’ heeft verdiend. En mogelijk gemaakt. Hoe kan het dan, dat wij nog steeds moeten sterven? En weet u: dat is niet alleen iets, wat wij ons afvragen. Maar wat de opstellers van de Catechismus zich eeuwen geleden óók al afvroegen. Ik bedoel: lees maar in Zondag 16, daar wordt die vraag met zoveel woorden ook gesteld. Vraag 42: ‘nu Christus voor ons gestorven is, waarom moeten wij dan nog sterven?’ Maar gelukkig – die vraag krijgt ook een antwoord. ‘Onze dood is geen betaling voor onze zonden, maar alleen een afsterven van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven’. En dat is een antwoord – waard, om goed tot ons door te laten dringen. Want wij mensen, dat zit ons in het bloed. Wij hebben een ongelofelijk sterke drang, om te léven. Met als gevolg, dat we bang kunnen zijn voor de dood. En aan één kant, is dat ook niet vreemd. Zelfs voor een christen niet, omdat de dood ‘de laatste vijand’ is. Maar tegelijk mag een christen nooit vergeten, dat er ook nog een andere kant is! De kant namelijk, van het geloof. En de kant, die antwoord 42 onder woorden brengt. Immers, het moment dat een christen sterft. Is voor hem óók het moment, dat hij ‘afsterft van de zonden’. Met andere woorden: het moment, waarop hij de zonde voorgoed achter zich laat. En wat kun je, juist als de wet van de HERE je zondag aan zondag die zonden voor ogen stelt. Daar bij tijden, niet vreselijk naar verlángen. Want wees eerlijk: het heeft soms ook iets vermoeiends, en frustrerends. Al die zonde, en de gevolgen daarvan. Maar dat is niet het enige. Want het moment van sterven, is voor een christen. Vreemd genoeg. Ook het moment, waarop hij het leven binnen gaat. Het leven, zonder beperking. En: zonder eind. Want: het leven met en bij God, wiens Zoon op de Eerste Paasdag de dood voorgoed heeft overwonnen. En het is goed, om ook bij die kant van ons sterven. Geregeld stil te staan. Misschien vooral wel, als we avondmaal willen gaan vieren. Want dat kleine stukje brood, en dat kleine slokje wijn. Spreken ons ook, van die grote dingen. O zeker, we verkondigen aan de avondmaalstafel ‘de dood van Christus’. Denken terug, aan alle verschrikkelijke dingen die Hij heeft moeten ondergaan. Maar tegelijk: we verkondigen zijn dood wel, ‘als de enige grond van ons heil’. En denken dus ook, aan alle grote dingen. Die zijn lijden en dood ons gebracht hebben. Uit genade. Dat is, om zo te zeggen. Het ‘dubbele’, dat onze avondmaalsviering heeft. En moet hebben, ook. Omdat het één niet zonder het ander kan. Ik bedoel: als je blijft staan bij de dood van Christus, wordt het avondmaal nodeloos triest. En: beangstigend. Maar als je aan zijn dood voorbij gaat, en het alleen maar hebt over de verlossing die Hij ons gegeven heeft. Dan mist het avondmaal diepte. En daarom: het moet er allebei zijn. Nu, en zullen we zó het sacrament vanmorgen dan ook ontvangen? Zullen we eten van het brood, en drinken uit de beker? Om de dood van onze Here te verkondigen, als de enige grond van ons heil? Want weet u: als we het zó doen, zal het ons ook versterken in ons geloof. En bemoedigen op de weg naar de eeuwigheid. Want Christus heeft geleden, om ons het leven te kunnen geven. Ook hier al, en nu al. Is het niet prachtig? Amen.