Professionele verantwoordelijkheid

advertisement
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
1
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
Door: Mart van der Aa1
Plaatsbepaling en perspectief
In het huidige tijdbeeld (2013) dringt zich steeds vaker op dat we grenzen moeten stellen aan
de beschikbaarheid van (divers) aanbod in de Jeugdzorg2. Waarop die begrenzing nou echt
gebaseerd is, lijkt niet helemaal duidelijk. Die duidelijkheid komt niet eenduidig vanuit de kant
van de politiek (tevens financier) die deze begrenzing vorm proberen te geven via financieeleconomische motieven/ prikkels en daarnaast aan haar positie het recht ontleent om kritiek te
hebben op de wijze waarop de Jeugdzorgsector is ingericht,3 of haar doelgroepen bedient.
Weliswaar wordt door de politiek - op hoofdlijnen - gaandeweg duidelijkheid verschaft over de
financiële grenzen en toewijzing van financiële middelen en maakt men daarmee duidelijk welke
prioriteiten vanuit hun zienswijze worden gesteld, of worden structuurwijzigingen doorgevoerd;
zoals de majeur operatie om de verantwoordelijkheid voor o.a. de jeugdzorg (decentralisatie)
dichter bij de burger te brengen. Centraal, in deze zogenoemde transitie, staat de
verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke aansturing van het jeugdbeleid door de Gemeenten
i.p.v. de Provincie en voor sommige onderdelen de Rijksoverheid, én financiële krimp. Verdere
onduidelijkheid blijft bestaan over de maatschappelijke kernopdracht van de Jeugdzorg: “Wie is
de Jeugdzorg, wat voor activiteiten dienen daar plaats te vinden, voor welk doel of doelgroep
zijn die activiteiten bedoeld, met welke en hoeveel middelen dient die doelrealisatie tot stand te
komen en wat moet de uitkomst zijn van alle inspanningen; waarover kan worden afgerekend?
Die laatste twee zijn op grond van de actualiteit op uiteenlopende berichtgeving en discussie het
meest actueel en spannend”. Politiek en jeugdzorgsector zijn - samen en ieder apart - in
antwoord op deze vragen erg zoekende, waarbij van beide kanten posities worden ingenomen
die niet altijd bijdragen aan een transparante en doelgerichte werkingssfeer of (inhoudelijke)
inrichting van de jeugdzorgsector. Een ‘recht door zee’ en ondubbelzinnige beantwoording van
bovenstaande vragen zou voor de jeugdzorgsector als voordeel hebben dat tot een gezamenlijk
gedragen (heldere) visie, met perspectief - inclusief doelgroep bepaling - en (in-) richting - kan
1
Bestuurskundige, register coach en supervisor. Sectordirecteur zorg bij Horizon Jeugdzorg en Onderwijs te Rotterdam.
2
Onder jeugdzorg wordt in dit verband verstaan de door het ministerie van VWS en Veiligheid/ Justitie, de Provincies
en Gemeenten gesubsidieerde (preventieve) zorg- en hulpverlening voor jongeren tot 18 jaar, waarbij behandeling
(boven justitiële bestraffing) noodzakelijk (geïndiceerd) wordt geacht voor het kind –en of gezinssysteem.
3
In de bijlage 1 is een overzicht van de huidige Jeugdzorgsector in beeld gebracht. Deze ordening gaat met het
gewijzigde overheidsbeleid sterk veranderen.
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
2
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
worden gekomen. Dat gezamenlijk perspectief (onder een overeengekomen gezamenlijke visie)
werkt dan als moreel kompas en biedt mogelijkheden om van daar uit te transformeren naar
een zelfbewuste en professionele gouvernementele organisatie. We kunnen ons voor blijven
houden dat we geen (semi-) overheidsinstanties (meer) zijn. De uiteindelijke financiële
middelen komen van de Rijksoverheid, die een aantal geoormerkte gelden heeft doorgesluisd
naar gemeenten om van daaruit dezelfde invloed als voorheen – nu meer decentraal – uit te
oefenen. Van dat (politieke) feit dienen we ons we ons bewust te zijn om daarmee de positie op
de uitvoering van de jeugdzorg vanuit de goede ‘aanvliegroute’ ter hand te nemen. Wij als
jeugdzorg kunnen de uitvoering bepalen en invloed uitoefenen op de randvoorwaarden en
middelen die de politiek ons in het sociaal-maatschappelijk krachtenveld toekent.
“Ik geloof ook dat hij die zijn handelwijze weet aan te passen aan de tijdsomstandigheden, voorspoedig
regeert, en dat omgekeerd degene die zijn optreden niet met de tijd in overeenstemming weet te brengen,
niet voorspoedig regeert”. Niccolò Machiavelli4.
In de lijn van bovengenoemde redenatie lijkt de ordeningsstrategie gezien vanuit de politiek
een ‘machiavelliaanse actie’ – doordat de politiek begrenzing afdwingt op grond van de huidige
(positionele) financiële omstandigheden en het gros van de jeugdzorgsector dit met overtuigde
‘verontwaardiging’ tegemoet treedt. Dit onder een samenspel en samenhang van ontbrekende
invloed, vanuit een gemis aan een betekenisvolle samenwerking tussen de politiek en de
jeugdzorgsector. Maar vooral onderling - in de jeugdzorgsector zelf - wordt die kernopdracht
niet afdoende inhoudelijk ingevuld. Binnen Horizon Jeugdzorg en Onderwijs5 wordt vanuit een
sterke en bewuste perceptie van deze werk – en samenwerkingsomstandigheid vanuit een
ander vaatje getapt. Daarbij slaagt onze organisatie (Horizon) er steeds beter in om gericht en
constructief tegenspel te bieden vanuit een expliciete transitie visie gerelateerd aan de
veranderende sociaal – maatschappelijke werkelijkheid, inclusief de beschikbare financiële
ruimte. Werkend onder dat besef heeft Horizon al menige innovatie en betekenisvolle
samenwerking tot stand gebracht, en is onze uitvoering herkenbaar verbetert onder de
Machiavelli: Geschiedenisschrijver, Filosoof, Humanist, Politicoloog. Zijn denkbeelden over macht en politiek gaan door
als het voorbeeld van een cynisch-realistische benadering van politieke macht. Dit volgens het motto: ’het doel heiligt
de middelen’.
5
Mijn huidige werkkring waar op innovatieve en ondernemende wijze een manier is gevonden om volwassen,
professioneel en geregisseerd tegenspel te bieden onder het samenwerkingsperspectief.
4
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
3
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
veranderde randvoorwaardelijke mogelijkheden. De perceptie over ontbrekende politieke
samenwerking – zowel politiek onderling als tussen de politiek en de jeugdzorgsector – laat ik
hier even voor wat hij is, om daarmee de focus scherp te houden op invulling van benodigde
begrenzing door mijn eigen sector (de Jeugdzorg) waarop ik met dit essay invloed wil
uitoefenen. Dit onder het motto: “Eerst hand in eigen boezem en vervolgens de boezem fier
vooruit”.
Onder voorgaande waarneming kan daarom logischerwijs de opvatting verdedigd worden dat
met name de politiek niet exact voorschrijft wat inhoudelijk tot de inrichting van het
Jeugdzorgdomein behoort, vanuit de aanname dat de Jeugdzorgsector daar grotendeels zelf
invulling aan moet geven. De Jeugdzorgsector is immers domeinhouder van het
‘Jeugdzorgdossier’ op grond van haar maatschappelijke opdracht om aan die Jeugdzorg vorm en
inhoud te geven. Het gebruik van financiële prikkels om veranderingen in de Jeugdzorgsector ‘af
te dwingen’ is een voor de hand liggende methode, en al diverse keren probaat middel – zie
historie van verschillende veranderingsprocessen in o.a. de jeugdzorg - gebleken. De Jeugdzorg
behoort tenslotte tot het publieke domein en wordt vanuit de opbrengsten van belastinginning
gefaciliteerd door subsidieverstrekking aan semi – publieke instellingen (zoals de Jeugdzorg)
om daarmee hun maatschappelijk opdracht te verwezenlijken. Vanuit het blikveld van de
politiek zou men dus kunnen redeneren dat veranderingen: “ d.i. benodigde innovatieve
slagkracht om de jeugdzorgsector ‘bij de tijd te brengen’, met zo’n financiële prikkel
afgedwongen dient te worden”.
De inrichting - als het even kan onder de organisatieweg: de inhoud gaat vooraf aan de vorm
en de structuur omdat daarmee meer garantie kan worden geboden om de cliënt centraal te
stellen - van de begrenzing komt namelijk ook niet overwegend en eenduidig vanuit de zijde
van de professie (d.i. diverse aanbieders en hulpverleners actief in de beantwoording van
Jeugdzorgvraagstukken) binnen de Jeugdzorg. In de gezamenlijke zoektocht - door politiek en
jeugdzorgsector – laat de jeugdzorgsector teveel de oren hangen naar wat o.a. politiek of
publieke opinie wil, ze stelt zich te afhankelijk op en reageert bijna consequent defensief of
reactief op vragen, schrijnende sociaal-maatschappelijke dilemma’s, ethische kwesties en
negatieve beeldvorming die op zijn minst tendentieus genoemd mag worden. Bijvoorbeeld als
die begrenzing gaat over kwantitatieve aspecten zoals: productieomvang van aanbod, soort van
aanbod, toeleiding naar het aanbod, meer jeugdigen helpen met dezelfde of minder financiële
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
4
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
middelen, terugdringen van wachtende of juist exclusie of inclusie van bepaalde vraagstellingen
of doelgroepen. Over deze rationele aspecten van het jeugdzorgvak wordt naar mijn oordeel te
volgend – adaptatie van onvoldoende doorwrochte en incompleet gedeelde opvattingen van
derden lijkt een 2e natuur - gehandeld. We dichten op ons eigen expertise niveau teveel
exclusieve moraliteit toe aan de opvatting (over bovenstaande thema’s) van niet
jeugdzorgprofessionals; politici, zorgbureaucraten en ambtenaren die faciliterend en
voorwaarden scheppend gelieerd zijn aan de jeugdzorg, en daarmee buiten de kernuitvoering
staan. Dát zij die positie innemen moeten we ze niet verwijten, dat moeten we ons zelf doen,
door de ruimte die we daartoe zelf laten wegens gebrek aan creativiteit, ondernemerschap en
proactief handelen. Belangrijkste oorzaak is daarmee gesteld: een regie probleem van - en door
de jeugdzorg zelf. Dat regie probleem bestaat uit een consistente rolverwarring, doordat we zelf
niet staan voor een zelfbewuste en professionele eigen (waarde) opvatting gebaseerd op – naar
ik dagelijks mag waarnemen - de toch aanwezige uitgebreide kennis en ervaring, verkregen
vanuit een intelligent sociaal-empathisch vermogen. Echter ook door bovenmatig respect dat de
jeugdzorgsector laat zien voor de (voorwaardenscheppende en) politieke macht – trouwens
evident dat respect tussen samenwerkende partners in acht wordt genomen - is doorgeschoten
naar een positie waarin we ons eigen morele gedrag voornamelijk in dienst stellen van een
harmoniemodel en de bevestiging van andermans autoriteit, boven de eigen. Hier blijkt maar
weer eens: “Je kracht is vaak tegelijkertijd je zwakte, als je niet oplet”. Wie heeft nou autoriteit
op ‘wat’ en ‘wie’ lijkt een belangrijke rol te spelen om regisseurschap op domeinen vast te
kunnen stellen.
In haar verschijningsvorm zien we verschillende gedaanten van autoriteit de revue passeren die
naar mijn idee terug te leiden zijn naar drie belangrijke gedragspatronen. De ene keer is
autoriteit vervat in regels. “Dat hebben we zo afgesproken!” Ik vraag me dan af: was ik daar bij
dan? Of heb ik daar invloed op uit kunnen oefenen? Terwijl het voor onze sector bedoeld is.
Soms is autoriteit van persoonlijke aard in de gedaante van een gezagsdrager. “Omdat ik het
zeg, ja en dan……” Weer een andere keer is er de autoriteit van de rede omdat het ‘logisch’ is
dat vanuit een bepaalde redeneertrant bepaalde gevolgen worden gehonoreerd. “Het kan toch
niet anders dat minder hulp kan worden geboden want daar is geen geld meer voor”. Het valt
op dat deze kwantitatieve normering (in dit verband) opvallend vaak een relatie heeft met
positiemacht op grond van autoriteit en autocratisch handelen. Natuurlijk is er een relatie
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
5
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
tussen beschikbare middelen en kwaliteit van hulpverlening en zorg. Niet altijd is
beschikbaarheid van middelen van doorslaggevend effect op de kwaliteit. Als dat zo zou zijn dan
bestaat er alleen nog maar een productiemaatschappij. We weten dat zo’n maatschappij maar
een gedeelte van de werkelijkheid vertegenwoordigd. We hebben o.a. ook kennis,
technologische ontwikkelingen waarmee we problemen te lijf kunnen gaan.
Op andere momenten staan in die zoektocht naar begrenzing meer kwalitatieve aspecten
centraal, zoals: tevredenheid van de cliënt over zijn/ haar hulpverlening, de mate waarin
aanmeldingsklachten zijn aangepakt en opgelost of resultaat op afname van
handelingsonbekwaamheid van ouders in de opvoeding van hun kind (–eren). Die schuivende
panelen zijn op sommige momenten en onder weer andere omstandigheden de focus in die
zoektocht naar begrenzing. In algemene zin leidt die zoektocht opnieuw tot het positionele ‘spel’
waarbij professionals, managers en bestuurders in de Jeugdzorg keer op keer wordt duidelijk
gemaakt dat grenzen gesteld moeten worden aan de beschikbaarheid van bepaalde (dure en
intensieve) zorg en behandeling. De argumenten voor die begrenzing zijn vaak dezelfde; het is
te duur, ineffectief en op diverse plekken en volgens verschillende methodes onder de maat,
vooral (in haar ondertoon) niet wat door de bepalende politiek en ‘de heersende maatschappij
opvatting’, kwantitatief en kwalitatief voor ogen staat. Door hier niet met innovatiekracht op te
reageren en daarmee te ondernemen, geven we geen antwoord. Niet thuis!
Daarmee is de cirkel rond en verleggen we in onze dadendrang de aandacht naar een volgend
veld/ paneel als onderwerp van discussie, in een verwoede poging invulling te geven aan een
betekenisvolle en op de cliënt afgestemde jeugdzorg. Immers politiek en maatschappij zijn
ontevreden, de jeugdzorg wil haar opdracht vervullen en daarbij politiek en maatschappij
‘pleasen’. De echte verandermogelijkheden (veelal) niet opgepakt.
Het bovenbeschreven patroon genereert enorme druk op de Jeugdzorg (-middelen) en de
verleiding om reactief te antwoorden is evident, dat hebben we net besproken. Dit gedrag zit al
diep ‘ingebakken’ in de nog betrekkelijke jonge cultuur van de jeugdzorgorganisaties.
Consequent wordt daarom door de aangesproken professionals in de Jeugdzorg verklaard dat
niet klakkeloos enkelvoudige tot complexe (residentiële) zorg en hulp wordt geboden en niet
zomaar aan elke hulpvraag gehoor wordt gegeven. “We zijn niet duur, het is de moeite van de
inspanning waard, kijk eens wat wij voor de ontwikkeling van ‘onze’ kinderen (in de knel) en
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
6
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
gezinnen positief onderscheidend betekenen”. Op het eerste gezicht zit er iets sympathieks in
deze dialoog, waarover eigenlijk een goede samenwerking en afstemming met elkaar gevonden
zou moeten kunnen worden. De huidige maatschappij visie (grotendeels individueel
georiënteerd en gericht op materiele onafhankelijkheid en gewin met snel wisselende
loyaliteiten) inclusief de politiek is kritisch, past goed op normatieve begrenzingen (zoals
economie en beschikbaarheid van hulp –en zorg). Professionals begrenzen op hun manier en
houden er - naar hun gediversifieerde maatstaven -geen opvatting op na van: “u-vraagt-wijdraaien”. Blijkbaar beschikken de professionals over een maatschappelijk verantwoord geweten
en hanteren van daaruit normen en waarden, wie op welk moment, onder welke intensiteit
(kwantitatieve en kwalitatieve aspecten) wordt geholpen. Een ‘objectieve’ toeschouwer zou snel
geneigd zijn om dergelijke omgang en gedrag positief te interpreteren. Kritisch blijven denken
en handelen is natuurlijk altijd goed en moraal en ethisch grenzen in acht nemen met elkaar
klinkt zelfs nog beter; wat wil je nog meer. De benodigde krimp, innovatie en ombuigingen in
de jeugdzorg kunnen snel en met gemak worden geïmplementeerd.
Nou, ik dacht het niet. Deze conclusie en beoordeling klopt niet. Want voor een niet
onbelangrijk deel is het in stand houden van het bovenstaande patroon te (ver-) wijten aan de
professional (inclusief veel managers en bestuurders) in de Jeugdzorg”. Dat komt de positie en
vormgeving van regie voeren niet ten goede. Hoe komt het dat bovenstaande patroon niet
effectief doorbroken kan worden en dat de jeugdzorgsector onvoldoende positie inneemt om die
kwantiteit en kwaliteit in samenspraak - met financiers en politiek - te borgen?
Mijn stelling is dat: “professionals zelf geen grenzen stellen, vanwege een tekort aan
professionele moraal”.
“Een - gedragen in de jeugdzorgsector - professionele moraal helpt om een op deskundigheid
en kennis gefundeerde onafhankelijke positie in te nemen die in de dialoog met politiek en
publieke opinie een gelijkwaardiger afstemmen oplevert en daarmee gemakkelijker leidt tot
wederzijdse afhankelijkheid over de inhoud, vorm en structuur van de jeugdzorg. Daar hoort
een proactief en professioneel zelfbewustzijn bij omdat zo’n mindset ons voor uitdagingen stelt
en daarmee kansen biedt om de jeugdzorgsector te versterken en te verbeteren”.
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
7
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
In dit essay6 wordt daarom de stelling verdedigd dat: “professionals in de Jeugdzorg (inclusief
management, directie en bestuurders) zich meer moeten laten leiden door de in dialoog
gevormde maatschappelijke normen en waarden met betrekking tot jeugdhulpverlening én de
door wetenschappelijk onderzoek verkregen (ervarings-) inzichten over die jeugdhulpverlening”.
Die adaptatie moet leiden tot doelmatige en doelgerichte uitvoering. Met als voertuigen
werkende en bewezen methodieken en interventies; niet het klakkeloos volgen van de
persoonlijke moraal7 of de voorgesorteerde opvattingen van een politieke of maatschappelijke
stroming. Het is nou juist op het terrein van de jeugdzorg dat (nog) te weinig gewerkt word
volgens algemeen aanvaarde normen en waarden en daarmee ontstaat de verdenking dat de
professionele moraal 8 verward wordt met de persoonlijke moraal, of anders gesteld de
persoonlijke – soms individuele of privé - normen en waarden gelden als uitgangspunt voor het
professionele handelen. De andere kant is dat - vanwege het veelvuldig ontbreken van zulk
soort professionele normen en waarden – professionals noodgedwongen terug vallen op hun
persoonlijke (privé) overtuiging. Ze kunnen blijkbaar niet anders. Deze (interne) tegenstelling
lijkt de echte begrenzer te zijn om professioneel moraal te antwoorden daar waar dat gevraagd
wordt binnen de maatschappelijke context van onze samenleving. Mijn aanname is dat met het
bespreken van het bovenbeschreven gedragspatroon een doorbraak ten goede kan worden
bereikt en daarmee de echte begrenzer voor verandering en verbetering in de Jeugdzorg wordt
aangesproken, proactief geleid en op kansen en mogelijkheden aangestuurd.
Positiewissel
Als burger lijkt het mij wenselijk dat professionals in de jeugdzorg zich in hun beroepsleven
laten leiden door hun professionele moraal die echter - naar ik waarneem - onvoldoende
aanwezig is. Daarom een aanzet om deze professionele moraal nader te bespreken als bijdrage
Een essay in reflectie op Persoonlijk Meesterschap: (regisseur van je eigen bestaan) een geïmplementeerd
gedachtegoed binnen Horizon Jeugdzorg en Onderwijs.
6
7
Het begrip moraal (of zeden) geeft de handelingen en gedragingen aan die in een maatschappelijke context als correct
en wenselijk wordt gezien. Anders gesteld: een geheel van waarden en normen bij een persoon, bij een groep of in de
samenleving.
8
Een op normen en waarden gebaseerde vakgebonden visie en bekwaamheid in de uitvoering van die visie (als
jeugdzorgwerker), die afgestemd is op de huidige maatschappelijke context en mogelijk in afwijking van die
maatschappelijke context onafhankelijke kernwaarden bevat die tot stand zijn gekomen op grond van wetenschappelijk
(empirisch) onderzoek en als ‘state off the art’ in de Jeugdzorg leidend zijn.
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
8
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
op herkenning en ontwikkeling van die professionele moraal, als onderlegger van de begrippen
‘verantwoordelijkheid’ en ‘regisseurschap’. Verantwoordelijkheid staat voor (een van de
belangrijke) criteria die het niveau van de kwalificatie bepalen op grond waarvan vastgesteld
kan worden dat professioneel wordt gehandeld. Het geeft de mate aan waarin
beroepsbeoefenaren aanspreekbaar zijn op hun (beroepsmatig) handelen en op de gevolgen
daarvan voor het (beroepsmatig) handelen door anderen. Van de beroepsbeoefenaar wordt
geëist dat hij/zij de beroepsmatige handelingen met zorg en toewijding uitvoert.
Een professionele moraal komt natuurlijk niet zomaar tot stand. Ze is gebaseerd op diverse
(professionele) normen en waarden vanuit diverse hoek en werkzaam binnen en buiten het veld
van de jeugdzorg. Hij vormt zich als resultante van discussie waaraan cliënten, burgers en
politici hun steentje hebben bijgedragen. Kortom: “belangrijke professionele normen en
waarden hebben een veel breder draagvlak dan die van de beroepsgroep – de jeugdzorg –
alleen”.
Een goed voorbeeld van hoe het mogelijk kan vanuit een professioneel perspectief, is de
discussie over gedwongen (9 o.a. Laenen, F. v.d., Merlevede, S., Audenhove, S. v. en Cappon,
L., 2010) residentieel verblijf van kinderen binnen al of niet gesloten jeugdzorgsetting. Over
deze kwestie zijn door de professionals in de Jeugdzorg vanuit de inhoud, de organisatie en
rand voorwaardelijke aspecten discussies gevoerd en beleidsnotities (10o.a. Gemeente LeudalNederweert-Weert, april 2012) opgesteld. Deze zelfbewuste initiatieven zijn een illustratie van
verstandig oplossingen zoeken die aansluiten bij de Jeugdzorg; door rekening te houden met de
huidige praktijk, aanvaardbaar; vanwege toegevoegde waarde voor burgers en politieke
gemeenschap. Vanuit het perspectief van de hierboven geïllustreerde jeugdzorgprofessionals en
gemeente is met elkaar aangesproken welk zelfbewust gedrag en de daarbij horende
verantwoordelijkheden aan elkaar gegund en tegelijkertijd verbonden kunnen worden. Dat helpt
om politieke (positionele) en professionele (inhoudelijke) tegenstellingen te overbruggen en op
te lossen. Onderscheidend in deze voorbeelden is dat duidelijk is gemaakt dat we met de
persoonlijke moraal of de politieke overtuiging van de individuele jeugdzorg-professional, van
9
Instroom van kinderen en jongeren in de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg. Meer problemen of meer
antwoorden? Laenen, F. v.d., Merlevede, S., Audenhove, S. v. en Cappon, L., vakgroep criminologie en strafrecht,
Universiteit van Gent, IRCP, 2010.
10
Uitgangspuntennotitie decentralisatie Jeugdzorg, Gemeente Leudal-Nederweert-Weert, april 2012
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
9
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
hoe het eigenlijk moet, niets te maken moeten hebben. De relatie tussen politiek en
professionals heeft voldoende distantie en deskundige rolopvatting aangenomen om het pure
eigen belang los te kunnen laten en deze te verruilen voor hantering van ter zake doende feiten
en omstandigheden, bruikbare en oplossingsgerichte methoden en interventies, die onderbouwd
zijn door gefundeerde kennis en realiteitszin. Desalniettemin is het dan nog best mogelijk dat
verschillende professionals zich keren tegen bijvoorbeeld; “decentralisatie beleid of van mening
zijn dat de verzorgingsstaat in haar volle breedte en omvang overeind dient te worden
gehouden”. Wat de politiek daar in haar valkuilen op enig moment bij bedenkt laat ik nu zoals
gezegd buiten beschouwing. Voor de jeugdzorgsector geldt naar mijn opvatting: “Zodra een
cliënt zich meldt hoort de professional zijn persoonlijke opvatting of individuele politieke
overtuiging buiten beschouwing te laten. Op dat moment telt alleen nog de (hulp-) vraag van
de cliënt en kan er geen sprake zijn van enige voorkeur of oordeel waarmee dat die voorkeur
kan worden gevoed en/ of gerechtvaardigd. De normen en waarden van - en over de jeugdzorg,
specifiek de visie en uitgangspunten van de eigen organisatie - die afgestemd is op die
algemeen geldende normen en waarden - is maatgevend voor het moraal professioneel
handelen”. Die professionele moraal hoort voor een professional in de Jeugdzorg zwaarder te
wegen dan zijn persoonlijke moraal. Dat schept verplichtingen; in bejegening, in
organisatieloyaliteit en profilering. Momenteel is daar een positief voorbeeld in te noemen
(trouwens na meer dan 10 jaar aanlooptijd), doordat de rijksoverheid (Ministerie van VWS) en
het veld van de jeugdzorg een implementatie van een beroepscode 11 ter hand heeft genomen.
Die beschrijving in een beroepscode met registratie en tucht is een belangrijke stap als
onderdeel van professionalisering in de jeugdzorgsector en de verdere vorming van de
professionele moraal. De professionalisering zou een nog hoger kwaliteitsniveau bereiken op het
moment dat ze zich daarbovenop laat beïnvloeden c.q. de interactie aan zou gaan met de
opvatting/ meningen, kennis en overtuigingen die van buiten de eigen professie bestaan.
Juist omdat een professionele moraal meer is dan het willekeurige oordeel van de professie
binnen haar eigen sector zelf, omdat zij als het goed is berust op de instemming van een brede
11
Wie in de jeugdzorg werkt en geregistreerd staat in het BAMw-register neemt de beroepscode als inspiratiebron,
leidraad en toetssteen voor eigen morele reflectie en oordeelsvorming omtrent zijn beroepsmatig handelen en zijn
werkhouding. Hij is bereid zich tegenover cliënten, collega’s, leidinggevenden en de samenleving te verantwoorden in
termen van die beroepscode. Hij onderwerpt zich aan tuchtrechtspraak wanneer tuchtrechtelijke toetsing van zijn
handelen en houding als jeugdzorgwerker wordt gevraagd (bron: Jeugdzorg Nederland, brancheorganisatie voor de
jeugdzorg).
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
10
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
opvatting in de maatschappij, mag deze verbeterde en geïntegreerde moraal zwaarder wegen
dan de wensen c.q. de professie of persoonsgebonden moraal van een beroepspersoon. Welke
rol dat je ook vervult in de jeugdzorg, dat maakt niet uit.
Samenvattend kom ik tot drie aangrijpingspunten op grond waarvan de professionele moraal –
naar mijn idee - naar een kwalitatieve verdieping gebracht kan worden:

De kennis, ervaring, integriteit en toewijding van de Jeugdzorgprofessional

De wetenschappelijk bijdrage van (empirisch) onderzoek op allerlei terrein of veld in
de jeugdzorg: “van methodiek ontwikkeling tot implementatie van die methodieken
voor onderscheiden doelgroepen. Van interventiemodel tot werkzame
productorganisatie en procesgang”.

Sociaal/ Maatschappelijke en politieke sensitiviteit (awareness) en adaptatie van dat
bewustzijn door verwerking van relevante zaken uit die omgeving in de
Jeugdzorgpraktijk.
Laten we voor het gemak twee herkenbare praktijkvoorbeelden op microniveau beschouwen, en
die op doorslaggevende onderdelen exemplarisch stellen voor (ontbrekende) professionele
moraal:
“Een jeugdzorg professional is geen middenstander die een supermarkt runt, hij is een
professional met een eigen verantwoordelijkheid, ontvankelijk om die verantwoordelijkheid te
dragen en proactief in het vorm geven van die professionaliteit. Dat veronderstelt wel
ondernemend gedrag binnen het kader van de eigen professie maar daarmee hoeft hij nog geen
ondernemer te zijn. Hoe ziet dat er dan concreet uit?”
“Binnen mijn eigen Horizon organisatie wordt de jeugdzorgprofessional vergeleken met een
docent aan school, beide professionals leven onder hetzelfde Horizon-dak. Die docent wordt
geconfronteerd met een zielige leerling met een zielig verhaal waarbij de leerresultaten slecht
zijn. De leerling snakt naar een succeservaring van een goed cijfer. Als die leraar van mening is
dat zijn leerling geen voldoende verdient, dan maakt het niet uit hoe zielig het verhaal is, dan
hoort die leerling geen voldoende te krijgen. De professionele ethiek van het onderwijs staat
niet toe dat voldoendes worden toegekend op basis van criteria als: lastig hebben in het leven,
en zieligheid of medelijden met deze leerling. De maatschappij ondersteunt deze professionele
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
11
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
moraal, al was het maar omdat de waarde van cijfers en diploma’s anders volstrekt onduidelijk
zou worden”.
Een tweede voorbeeld:
“In een crisissituatie gaat het erom dat een jeugdzorgwerker altijd ‘gedwongen’ wordt om te
handelen, want zelfs niet handelen wordt dan verheven tot handelen. Waar even niet weten wat
te doen en daar geen uitgesproken en eenduidige richting aan geven al snel overgaat tot de
opvatting; ‘handelingsverlegen’. Het suggereert dat je altijd iets moet doen terwijl je soms
misschien even iets niet moet of kunt doen.
In die situatie kom ik regelmatig medewerkers tegen en standaard zijn er twee
onderscheidende reactiepatronen. Het eerste patroon is er een van een schuldbewuste houding
waarbij op voorhand al is ingecalculeerd dat de interventie waarvoor is gekozen (of dus juist
niet) onvoldoende passend wordt geacht of waaruit op zijn minst een verbeterde les dient te
worden getrokken. Ja, dat kind was met stoelen en van alles aan het gooien en er ontstond echt
gevaar, wat doe je dan, ga ik dat kind vastpakken en beperken of zorg ik er bijvoorbeeld voor
dat zijn omgeving veilig blijft en anderen geen schade oplopen. Ik heb ervoor gekozen om het
kind vast te pakken en bij die worsteling heeft het kind blauwe plekken en een bloedneus
opgelopen. Nu vraag ik me af heb ik er wel verstandig aan gedaan, dat was niet mijn
bedoeling.”
Met de professionele jeugdzorgmoraal ten opzichte van lastige cliënten en cliëntsystemen is dat
precies zo. De maatschappij kan zich niet veroorloven alle verlangens te honoreren; zij beperkt
zich tot die verlangens die door professionals als noodzakelijke hulpvragen worden beschouwd
en die door de organisatie worden aangemerkt als maatschappelijk relevant en wenselijk. Soms
weten wij als jeugdzorgsector beter te verwoorden wat de maatschappelijke normen rond de
jeugdzorg zijn dan de officiële vertegenwoordigers van de maatschappij in het parlement of
gemeenteraad. Dat is bijvoorbeeld nu het geval als de politiek, in de ban van de collectieve
lastendruk of financieringstekort, besluit om allerlei noodzakelijke (in de ogen van de
jeugdzorgwerker en een deel van de publieke opinie) voorzieningen te budgetteren, te laten
betalen via eigen bijdragen of te schrappen uit de subsidies of verzekeringen. De Jeugdzorg die
zich verzet tegen al deze maatregelen kan dan over het algemeen rekenen op grote sympathie
bij de bevolking. Op andere momenten ligt de zaak andersom en dat komt omdat
jeugdzorgprofessionals hun professionele moraal soms verwarren met hun eigen materieel
belang of persoonlijke agenda. Op die momenten wordt schuil gegaan achter een
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
12
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
pseudoprofessionele moraal die voor het eigen belang wordt gebruikt. Vanuit beide
invalshoeken bekeken zitten we goed fout en moeten we niet afwijken van -, de door schade en
schande verkregen, door geobjectiveerde ervaring en onderzoek, en door in het tijdbeeld
passende kansen en mogelijkheden (inclusief begrenzing) - onze professionele moraal. Om die
moraal zuiver te houden en niet te laten vertroebelen hebben we elkaar hard nodig, door
(maatschappelijke) dialoog, aanspreekgedrag, loyaliteit aan die professionele moraal en
integriteit aan onze bedoelingen en ideële doelstellingen van professionele organisaties, zoals
Horizon Jeugdzorg en Onderwijs.
Mooi …… hoe krijgen we dat voor elkaar? Wat moeten we hiervoor doen?
In de ideale situatie wordt het handelen van professionals bepaald door normen en waarden
over de jeugdzorg die tot stand zijn gekomen in samenspraak tussen jeugdzorg professionals,
cliënt en de maatschappij (inclusief politiek) en wetenschappelijk onderzoek. Die ideale situatie
doet zich echter lang niet altijd voor, zo ook niet in de Jeugdzorg. Omdat in dit verband vooral
de professionele moraal aan bod komt is het goed om eerst duidelijk te hebben wat we precies
onder dit begrip verstaan en binnen welke context die professionele moraal dient te worden
geplaatst, om vervolgens daarmee uit te kunnen maken wat daarop dient te worden ontwikkeld
of toegevoegd om die professionele moraal verder te verdiepen en te generaliseren.
In het bijzonder op het terrein van gezag – met haar vele gezichten en invalshoeken - gaan
jeugdzorgwerkers en cliënten (inbegrepen de ouders van de cliënt) in een ‘relatieve
normloosheid’ met elkaar om. Hierbij confronteert men elkaar met vragen als:

Wie heeft nou het monopolie op wat gezag is/ moet zijn, wie draagt bij aan het
bijbrengen, onderhouden of toevoegen van gezag. Alleen ouders, of ook de leraar, de
jeugdzorgwerker, de buurman, de leider op de sportclub, het kind/ jeugdige?

Mag je bij het nadenken over gezag en gezagsverhoudingen systemische, sociale en
maatschappelijke factoren laten meewegen en richt je je niet alleen op de veiligheid en
de ontwikkeling van het kind. Wat als de ouders opvoedingsonmachtig zijn vanwege
structurele tekortkomingen vanwege ziekte of gebrek, alleenstaande ouders, pedofiele
ouders, mishandelende zusjes en broertjes, criminele buurt en verpauperde
woonomstandigheden?
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
13
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”

Welk type aandoening mag of moet behandeld worden (als we die al kunnen duiden) en
gaan we die dan ook uitvoeren of zijn de belemmeringen (geld, beschikbare mensen,
kennis, kunde, acceptatie) bepalend voor datgene we uitvoeren, of laten we dat over
aan de professional die maar moet bepalen wat het meest urgent is of juist dat wat de
meeste krantenkoppen haalt en staan we dan aan de wal buiten de jeugdzorg om kritiek
te leveren op verkeerde keuzes in toeleiding, aanpak en omvang?

Moet je als professional nog wel meewerken aan bestaande situaties waarvan je weet
dat hulp niet meer mag baten, maar wat wordt dan de taak van de jeugdhulpverlening
voor die kinderen/ jeugd, wat moet er dan met die kinderen gebeuren; heeft niet
iedereen recht op alle hulp die beschikbaar is?
Over al dat soort vragen bestaat geen consensus, niet tussen politieke partijen, in veel gevallen
niet eens binnen politieke partijen, niet onder burgers en samenleving, niet binnen de
jeugdzorgbranche, niet bij cliënten (- verenigingen) en ook niet onder jeugdzorgprofessionals
en haar management. Bij veel van de genoemde groepen is het ontbreken van een duidelijke
normering géén acuut probleem. Zij slagen er meestal in om het probleem te omzeilen, te
ontwijken, te negeren of te delegeren. Voor de cliënt en de jeugdzorgprofessional bestaat die
mogelijkheid echter niet. Zij hebben met deze vragen te maken en zij ‘moeten’ wel antwoorden
geven. Door het gebrek aan consensus over welke normen gehanteerd worden zullen we in de
praktijk diverse, uiteenlopende oplossingen moeten zoeken. In sommige instellingen geldt
daarom bijvoorbeeld een speerpunt voor (technologische) efficiëntie bijvoorbeeld door het
inzetten van ontwikkelingen binnen ICT (Skype, interactieve websites met hulplijnen). In
andere instellingen wordt de nadruk gelegd op toeleiding met een aansturingzorgvuldigheid en
weging van zich aandienende vragen waarna ‘go or no go’ besluiten volgen. Consequentie is
een gestage stroom van aanpassingen van het bestaande beleid; in die toeleiding – door –en
uitstroom, doelgroep, behandelvorm en wat al niet meer. Al deze oplossingen – hoe nodig en
goedbedoeld – lossen het fundamentele probleem van ‘normloosheid’ echter niet op. De cliënt –
waar de jeugdzorg uiteindelijk voor in het leven is geroepen – wordt niet geconfronteerd met de
normen van de jeugdzorg of met de professionele moraal (die laat simpelweg te wensen over),
de cliënt wordt geconfronteerd met diffuse normen, ambiguïteit van beleid of met persoonlijke
moraal opvattingen.
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
14
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
Een zeker niet onbelangrijke bijkomende factor is dat onze professionele moraal in de
Jeugdzorg erg raakt aan de ethiek van de Jeugdzorgwerker. Wanneer je dat inhoudelijk bekijkt
dan zijn er steeds meer beroepsgroepen die een eigen beroepsethiek ontwikkelen, neergelegd
in beroepscodes, standaarden en protocollen. Het wordt gezien als teken van professionalisering
dat een beroepsgroep haar moraal verwoordt en zich laat aanspreken op haar gedrag en bereid
is daar verantwoording over af te leggen. Die ethische normering wordt op haar beurt weer
beïnvloed door groei en ontwikkeling van onze samenleving.
Hilhorst en Struijs (2005) zeggen
12
over de ontwikkeling van die ethiek het volgende: “De ethiek zal veranderen onder invloed van
marktwerking. Niet langer is het belang van de patiënt het enige doel van de zorgaanbieder;
ook commerciële waarden als doelmatigheid, efficiency en concurrentie gaan een rol spelen”.
Onder die invloedsfeer is de jeugdzorg volledig komen te vallen, de marktwerking speelt volop
een rol. De beïnvloeding vanuit het marktdenken wordt door mij o.a. gezien als een poging tot
nadere invulling van de maatschappelijke moraal/ normering voor de jeugdzorg. Die zouden we
moeten omarmen en in onze praktijk incorporeren, omdat daarmee uitgangspunten helder
worden waaronder de professionele moraal zich verder kan vormen. Die markt zeker niet
bestrijden met privé opvattingen - die soms sympathiek klinken en een waardevolle bijdrage
kunnen leveren aan de evolutie van de professionele moraal – maar juist ontmaskeren en
ontdoen van die persoonlijke moraal om daarmee ruim baan te bieden aan verandering en
verbetering van de Jeugdzorg. Buiten het feit dat een opstelling gevoed vanuit de persoonlijke
moraal contraproductief is, blijkt het ook lastig te zijn voor cliënten die met deze privé normen
worden geconfronteerd. Een cliënt heeft ondubbelzinnig recht om de beste behandeling te
ontvangen wanneer hij gelegitimeerd toegelaten is tot de Jeugdzorg, hij zit niet te wachten op
de ‘privé besognes’ van professionals of van die van de organisatie, waar die professional toe
behoort. Tussen jeugdzorg professional en cliënt hoort een zekere afstand te bestaan, dat is
voor beide partijen goed. Ik bedoel natuurlijk niet dat jeugdzorg medewerkers hun cliënten
ongeïnteresseerd, in kille afstandelijkheid en zonder passie moet behandelen; bij de
professionele moraal hoort dat men cliënten menselijk bejegent.
Het is wat mij betreft onwenselijk om problemen rondom verantwoordelijkheid te laten
voortbestaan als botsingen tussen persoonlijke moraal van de jeugdzorgprofessionals enerzijds
12
Commerciële normen in de zorg. Hilhorst, M.T. en Struijs, A.J., Maart 2005
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
15
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
en de persoonlijke moraal van de cliënt (- en haar systeem) anderzijds, omdat we anders in
wens-jeugdhulpverlening en u-vraagt-wij-draaien-scenario’s terecht komen. Daarnaast raken
we steeds meer overgeleverd aan de actualiteit van de politiek en samenleving die niet anders
kunnen dan reageren op wat nu weer op het menu staat. Het alternatief voor de jeugdzorg en
professionals binnen deze sector is stoppen met verantwoordelijkheid te nemen via persoonlijke
morele overtuigingen en deze vervangen door professionele morele normering. Waar die
professionele moraal - en daarbinnen specifiek verantwoordelijkheid voor normen en
normhantering -binnen de jeugdzorg onvoldoende bestaat moet zij ontwikkeld worden.
Conflicten zijn – na een volwassen ontwikkeling en een gedragen resultaat - dan niet van de
baan. Als zich dan een conflict voordoet waarin de kern is dat de persoonlijke wensen en
opvattingen van de cliënt aan de ene kant en de normen van de jeugdhulpverlening aan de
andere kant in stellingen worden betrokken, verdedigbaar is dat de normen van de
jeugdhulpverlening de doorslag geven.
Elke jeugdhulpverleningsorganisatie – inclusief mijn eigen Horizon organisatie – kan starten om
deze reflectie te adapteren en voor haar praktijk in te richten – inhoud van het werk,
werkomstandigheden en organisatie – gefundeerd op die professionele moraal. Te beginnen met
loyaliteit aan de centrale visie (van de eigen organisatie die ontstaan is vanuit de
maatschappelijke opdracht en erkenning vanuit het professionele en maatschappelijke veld) en
uitgangspunten en bewuste onderkenning van de individuele verantwoordelijkheid om hier een
bijdrage aan te leveren.
Verantwoordelijkheid in de Jeugdzorg:
“Een professionele of juist persoonlijke kwestie.
16
Wat voert eigenlijk de boventoon in de (zelf-) regie.”
Bijlage 1. Ordening van de jeugdzorgsector.
Ministe rie
v a n VW S
Ministe rie
v a n Just itie
Zorgverantwoordelijke
Manager van Justitie
Huisarts
Raad voor
de kinderbescherming
Prov incie
Ge m e e nte
Clientorganisaties
College van B&W
School MW/AMW
BJZ
AMK
Preventie
Kinder-
Kinderrechter
telefoon
Jeugdreclasering
Hulpverlening
Jeugdbescherming
Toegang/
indicaties
Gezinscoach
Consultatiebureau
Onderwijs
Politie
Verslavingszorg
Jeugd&jongerenwerk
jGGZ
JJI
Zorgaanbieders
Steunpunt opvoeding
Kern
Keten
Keten
Keten
In de transitie zal vooral een verschuiving van geldstromen en verantwoordelijkheden/
bevoegdheden van de provincie naar de gemeenten plaatsvinden.
17
Download