- Scholieren.com

advertisement
Economie
Paragraaf 1.1 Heb jij geld genoeg ?
Een huishouden bestaat uit 2 personen of meer (2 personen is een gezin)
Ruilen zonder geld is: directe ruil: ‘’ik ruil een broodje voor snoep’’
Ruilen met geld is: indirecte ruil: ‘’ik ruil geld in voor een broodje’’
Geld vertegenwoordigd een waarde! Vroeger werden goederen gebruikt om mee te ruilen (zout etc.)
later werden munten geslagen (goud, zilver etc.) en nu gebruiken we papier en munten om mee te
ruilen/ te betalen.
In Nederland zijn Euromunten en Eurobiljetten de wettige betaalmiddelen.
De DNB (de Nederlandsche Bank) verspreid het geld. De DNB heeft geen gewone klanten, want de
DNB is een toezichthouder op banken en instanties.
Aan 1 zijde van een euromunt staat uit welk land hij komt.
Alle betalingen die nodig zijn om dingen te kunnen betalen, vormen het betalingsverkeer.
Voorbeelden van elektronisch betalen zijn: ‘’bankpas, de chipper en mobiel bankieren’’
Contant geld is: chartaal geld. En geld op de bank heet: giraal geld.
Geld heeft drie functies:
1. Sparen, 2. Ruilen 3. Rekenen
Diensten en goederen...
Diensten = haal je binnen, diensten verricht jij zelf.
Goederen = (meestal) kopen, goederen zijn tastbaar.
Economie
Paragraaf 1.2 Hoe kom je aan je inkomen ?
inkomen
Salaris (werk)
Uitkering (geld van de overheid)
Eigen Bedrijf (geld wat je overhoud)
Huishouden (2 of meer personen is al een gezin)
Uigave:
-
Huur
Eten
Kleding
Etc.
Inkomen:
-
Zakgeld
Werk
Uitkering
Etc.
Inkomen in Natura. (diensten of goederen)
-
Kerstpakket
Cadeau
Waardebon
Etc.
Inkomensfactoren:
-
Leeftijd (hoe oud ben je ?)
Opleiding (SPECIAAL OW, VMBO, MBO, HBO, WO ?)
Functie (*vakkenvuller, kapper*/*teamleider, systeembeheerder, docent (middelbare)*/
*afdelingshoofd, manager, directeur*.)
Het Modale inkomen is het inkomen dat het meest voorkomt in Nederland. Als je meer verdiend dan
het modale inkomen dan verdien je bovenmodaal.
-
Het modale inkomen in Nederland is € 2.340;
Jongeren vanaf 15 jaar gelden minimumlonen, vanaf 23 jaar krijg je geen minimumloon meer!
Economie
Als je niet kunt werken of: ziek, handicap, ongeluk etc. hebt dan krijg je een uitkering (geld van de
overheid), kinderbijslag is ook een vorm van een uitkering
65 jaar of ouder ? → AOW = geld/ uitkering voor ouderen.
Huisjesmelker = iemand die (slechte) huizen inkoopt en daarna voor een (te) hoge prijs verhuurd.
Paragraaf 1.3 Geef je niet te veel geld uit ?
Reclame zet je tot kopen of iedereen heeft ook zo’n gadget.
Jij kan ook reclame maken…
Bijv. iedereen heeft de zelfde smartphone, maar jij koopt een andere en mensen zien die en vinden
die ook leuk of goed werken en kopen; zo maak jij dus ook reclame voor (naam bedrijf, bijv,
microsoft).
Inkomen kan verschillen:
-
Doe jij aan een krantenwijk
Hoeveel zakgeld krijg jij ?
Hebben je ouders genoeg te besteden of heb jij wel gengoed te besteden ?
Geld reserveren:
Een X Box 360 is €180; en gaat 4 jaar mee. Je wilt geld reserveren.
180 : 4 = per jaar besparen.
Dagelijkse uitgave:
-
Eten, drinken, opmaken etc.
Vaste lasten:
-
Energie, Water, (optioneel) smartphone abonnement etc.
Incidentele uitgave:
-
Geld dat je zomaar uitgeeft, bijv. je wasmachine gaat kapot.
Economie
Paragraaf 1.4 Waar gaat je geld heen ?
-
In een bedrijf houden ze zich bezig met produceren (het maken van goederen of leveren van
diensten)
Producent produceert goederen om die te verkopen
Goederen die voor consumenten worden gemaakt zijn consumptiegoederen.
Consumeren is het kopen van goederen of diensten!
Producent is soms zelf ook iemand die verkoopt, ‘’bakker die zelfgebakken broden verkoopt bijv.’’
Maar uit de supermarkt kan het brood van de fabriek komen.
Productie: ‘’bedrijven die grondstoffen verkopen -> bedrijven die het bewerken tot een product ->
consument koopt het vervolgens’’
Sommige bedrijven produceren geen goederen of diensten, bijv. een dienstverlenend bedrijf -> zij
leveren diensten en goederen.
Een groothandel is een winkel voor winkels! (moeilijk te onthouden). De dienst van een
groothandel is het afleveren (of aanbieden) van goederen op de juiste plaats met de juiste
hoeveelheid.
Industriële bedrijven; zijn bedrijven die goederen produceren.
Dienstverlenende bedrijven; zijn bedrijven die diensten leveren.
Agrarische bedrijven; zijn bedrijven die hun grondstoffen uit de natuur halen. (akkerbouw, tuinbouw
etc.)
-
Om te kunnen produceren heb je middelen nodig, bijv. grondstoffen, machines etc.
Productiefactoren zijn de middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren:




Natuur -> alles wat uit de natuur komt zonder bewerking van de mens
Menselijke inspanning -> Arbeid
Machines, gebouwen, gereedschappen, hulp middelen zoals geld -> kapitaal
Het starten en Leiden van een bedrijf -> ondernemerschap
Productie factoren kosten een bedrijf geld, productiefactoor..
-
Kapitaal: gebouwen, machines, personeel (alles wat je maar kunt bedenken) etc.
Arbeid: mensen ontvangen loon voor hun werk
Natuur: *|visser kan gratis vissen| *|aardappel kweker moet een stuk grond kopen|
Ondernemerschap: goed bedacht plan, groot bedrag aan geld nodig, durf nodig
Economie
Havo/Vwo (Mavo misschien, zie boek.)
Bedrijven moeten geld uit geven voor productiefactoren, een deel van dat geld komt bij de
huishoudens terecht want dat zijn de salarissen van de mensen die voor een bedrijf werken, en die
huishoudens geven het geld misschien weer uit aan de bedrijven door wie zij zijn gemaakt, zo blijft er
een economische kringloop.
Huishoudens/
gezinnen
Consumptiegoeder
en ->
<- geld
geld ->
<- Productiefactoren
bedrijven
1. bedrijven kopen veel producten van andere bedrijven of nemen diensten af van andere bedrijven
2. de diagram laat zien hoe het geld wordt gebruikt. Tip! Kijk goed naar de diagram en bedenk zelf
iets zoals boven bij de uitleg.
Gemaakt door Sven.
Download