Economie Vandaag 2002 Inleiding 1. Het doel van de economische wetenschap Behoeften (veelvuldig) <------> Middelen | (schaars en nuttig) | = Keuzeprobleem = met gegeven middelen een maximale behoefte bevrediging bereiken =>economisch principe * Behoefte = Een behoefte is het aanvoelen van een tekort en het streven dit tekort te bevredigen (subjectief karakter). - Primaire of levensnoodzakelijke behoeften (voeding, kleding,…) - Behoeften van immateriële aard (onderwijs, ontspanning,…) - Collectieve of gemeenschappelijke behoeften (onderwijs,…) - Individuele behoeften (huisvesting, kleding,…) * Schaarse middelen = De middelen waarover de consument beschikt om zijn talrijke behoeften te bevredigen, zijn maar in beperkte mate beschikbaar. Deze goederen en diensten noemen we daarom economische of schaarse goederen. * Nuttigheid en keuzeprobleem - Goederen en diensten zijn dus nuttig omdat ze behoeften bevredigen. - Nut van zelfde goed, niet voor iedereen hetzelfde. - Proberen om een maximale behoeftebevrediging te bereiken. De economie kunnen we bijgevolg definiëren als “de studie van het menselijk streven naar bevrediging van behoeften met schaarse middelen”. 2. De productiefactoren Niet schaarse goederen=vrije goederen (zijn in natuur overvloedig te vinden). In economische wetenschap, enkel economische goederen (=schaarse midd.) - Consumptiegoederen Bevredigen onmiddellijk de behoeften van gezinshuishoudingen (bv.brood) Verbruiksgoederen (niet-duurzame consumptiegoederen bv. brood) Gebruiksgoederen (duurzame consumptiegoederen bv. Cd) Investeringsgoederen Dienen om andere goederen (consumptie/investeringsgoederen) te produceren Kapitaalgoederen (of productiegoederen, duurzaam >1j bv. gebouwen) Vlottende investeringsgoederen ( niet-duurzaam, bv. grondstoffen) Consumptie: Het aanwenden van economische goederen voor niet-productieve doeleinden. Het consumeren gaat gepaard met een besteding van het inkomen. Productie: Het scheppen of toevoegen van waarde (=nuttigheden) aan de economische goederen. Het produceren gaat gepaard met het verwerven van een inkomen. Ontstaat door samenwerking van drie categorieën productiefactoren. - De natuur: natuurlijke rijkdommen, leverancier van grondstoffen & energie. - De arbeid: alle mogelijke arbeidsprestaties, fysiek & intellectueel - Het kapitaal: reële kapitaalgoederen (machines, frabieksgebouwen). (indirect bijdragen tot de uiteindelijke behoeftebevrediging => omwegproductie. & door samenwerking van natuur & arbeid gevormd afgeleide of geproduceerde productiefactor). 3. De methode Inductieve methode: vertrekken van aantal feitelijke gegevens, daaruit wetmatigheid formuleren die principieel voor alle gevallen van toepassing is. Deductieve methode: vertrekt van een algemeen beginsel (axioma) waaruit men nieuwe besluiten afleidt. !!! De beste resultaten bereikt men door combinatie van de inductieve en en de deductieve methode. 4. De ceteris paribus-clausule = als het overige gelijk is, onder overigens gelijke omstandigheden dwz men ziet een wel bepaald economisch verschijnsel afhankelijk van één variabele, terwijl men alle andere factoren waarvan het economisch verschijnsel afhankelijk is, veronderstelt als constant. 5. Micro-meso- en macro-economie Micro-economie: gedrag van een individuele huishouding bestuderen of beschrijven. Meso-economie: studie van bepaalde huishoudingen, bv. bepaalde bedrijfstak/sector (bv. alle bierfabrikanten in België). Macro-economie: kijken naar alle bedrijven gezinnen, overheidshuishoudingen. Economische grootheden voor een land worden bij elkaar opgeteld. (bv. nationaal inkomen, totale consumptie van alle gezinnen, ..) Vragen & Opgaven Pg 8