- Scholieren.com

advertisement
5.1
Internationale handel = als bedrijven/inwoners van een land goederen of diensten (ver)kopen
in een ander land.
Export/uitvoer = verkoop aan buitenland
import/invoer = aankoop in het buitenland
wisselkoers = de prijs die we voor vreemd geld betalen
economische politiek = het land bepaald zelf of ze bijv. bepaalde producten uit het buiten land weren.
Immobiel = onbewegelijk bijv. arbeid gebeurt niet veel over de grens i.v.m. de taalverschillen.
Bij handelsstroom moet je onderscheid maken tussen
1. goederen die landen moeilijk of niet zelf kunnen maken
2. goederen die landen wel zelf kunnen maken
industrielanden= West-Europa, VC, Canada, Japan, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika
kostverschillen= in bepaalde landen kunnen ze sommige producten goedkoper worden
gemaakt dan in andere landen.
5.2
Concurrentiepositie = de mate waarin een land in staat is goederen te exporteren. Belangrijke factoren:
 de relatieve schaarste aan productiefactoren bijv. veel arbeid
 de beschikbaarheid van technische hoogwaardige kapitaalgoederen, machines
 de mate van scholing van de beroepsbevolking human capital
 de arbeidsrust niet te veel stakingen
 de infrastructuur, goede niet drukke wegen.
human capital = menselijk kapitaal, door investering in onderwijs en opleiding waardor de kwaliteit
van de arbeid beter wordt.
5.3
Vrijhandel = wanneer er geen belemmeringen zijn voor de internationale handel. Dit willen economen.
Voordeel: goedkope producten.
Nadeel: werkloosheid.
Protectie = bescherming tegen de concurrentie uit het buitenland. Argumenten:
 bescherming van de binnenlandse werkgelegenheid
 bescherming van de opkomende eigen industrie
 bewaren van economische onafhankelijkheid
 tegengaan van oneerlijke concurrentie
 tegenmaatregelen tegen protectie elders
door protectie worden de producten schaarser en duurder in eigen land.
infant industrie = beginnende industrie. Dit is het enige argument voor protectie dat economen goed vinden.
dumping = het exporteren van goederen tegen en prijs die lager is dan de productiekosten.
Retorsie = wanneer een land de import beperkt.
Handelsoorlog = 2 of meer landen sluiten hun eigen markt af maar exporteren wel. Daardoor krimpt de
internationale handel en daalde de welvaart.
Prohibitief invoerrecht = de invoerrecht is zó hoog dat importeren onmogelijk wordt gemaakt.
1
Handelspolitiek = ingrijpen door overheden in de internationale goederen- en dienstenvervoer
 tarifaire
a. invoerrecht, heffing waarbij de invoer van goederen aan de overheid van het land moet worden betaald.
b. uitvoerrecht, heffing waarbij de uitvoer van goederen aan de overheid van het land moet worden betaald.
 non-tarifaire
a. contingenteringen, maximale hoeveelheid die van een bepaald product mag worden ingevoerd.
b. subsidies
c. handelsverdragen, verdrag dat landen elkaars handel niet zal belemmeren.
d. overige non-tarifaire belemmeringen, bijv. milieuvoorschriften.
5.4
Autarkie = zelfvoorziening, een land dat zelf in staat is om alle behoefte te voorzien.
Invoersquote = de waarde van goederen- en diensteninvoer in procenten van het nationaal product.
Uitvoersquote = de waarde van goederen- en dienstenuitvoer in procenten van het nationaal product.
Open economie = land met hoge in- en uitvoersquote.
Gesloten economie = land met lage in- en uitvoersquote.
Grote handelsblokken = EU, VS en Japan
5.5
Economische integratie = het streven van landen uiteindelijk één economie te gaan vormen. Voordelen:
 Grotere markt
 Vrij verkeer van mensen,goederen en kapitaal
 Gemeenschappelijke economische politiek
 Geen landsgrenzen meer
Certificaten van oorsprong = staat in vermeld waar het product vandaan komt.
Na toetreding in de EMU moet het land zich aan het Stabiliteitspact houden
 financieringstekort niet boven de 3% van het nationaal product
 Staatsschuld niet hoger dan 60% van het nationaal product
5.6
WTO = World trade organization opvolger van GATT
 bevordering van vrije wereldhandel
 handelsbelemmeringen uit de weg ruimen
 Als scheidsrechter optreden bij handelsconflicten tussen landen
Meestbegunstigingsclausule= Als een land handelsvoordelen toekent aan een
WTO-land, moeten die voordelen ook aan de andere WTO-landen worden toegekend
Antidumpingscode = de prijs van de gedumpte producten wordt hoger.
Bevordert eerlijke concurrentie.
IMF = Internationaal Monetair fonds
 Leningen verstrekken aan 3e wereld landen voor (economische) ontwikkeling.
 ordelijk internationaal betalingsverkeer met stabiele wisselkoersen
 uitbreiding van de wereldhandel
Vormen van economische samenwerking
2
Download