Internationale Handel Woordenlijst

advertisement
Internationale Handel
Woordenlijst
Luc Hens∗
Vrije Universiteit Brussel
Dit zijn de kernbegrippen uit Krugman et al. (2015). In vraag 1 van het
examen moet je enkele van onderstaande begrippen definiëren (enkel uit de
hoofdstukken die je moet studeren voor het examen, uiteraard).
Hoofdstuk 1
—
Hoofdstuk 2
gravity model (p. 42): een model waarin handel tussen twee landen, ceteris
paribus, proportioneel is met het product van hun bbp en vermindert met de
afstand.
trade agreement (p. 44): een handelsakkoord is een overeenkomst tussen
landen die verzekert dat de meeste geproduceerde goederen tussen de landen
niet onderworpen zijn aan tarieven of andere handelsbarrières.
service offshoring (or service outsourcing) (p. 49): wanneer een dienst
die voordien verstrekt werd binnen een land verschoven wordt naar een buitenlandse locatie, en verstrekt wordt door een buitenlandse dochteronderneming of
door een andere firma.
Hoofdstuk 3
opportunity cost (p. 55): de opportuniteitskost van een goed (vb. rozen)
in termen van een ander goed (vb. computers) is het aantal computers dat kon
worden geproduceerd met de middelen gebruikt om het gegeven aantal rozen te
produceren.
Ricardian model (p. 56): een model waarin internationale handel enkel te
wijten is aan internationale verschillen in arbeidsproductiviteit.
∗ Met
dank aan Sebastien De Leeuw voor hulp bij de vertaling.
1
unit labor requirement (p. 56): het aantal arbeidsuren vereist om één
eenheid van een goed te produceren. Het omgekeerde van arbeidsproductiviteit.
absolute advantage (p. 59): een land heeft een absoluut voordeel in het
produceren van een goed indien het een eenheid van een goed kan produceren
met minder arbeid dan een ander land.
comparative advantage (p. 56): een land heeft een comparatief voordeel
in het produceren van een goed indien de opportuniteitskost van het produceren
van dat goed in termen van andere goederen lager is in dat land dan in andere
landen.
partial equilibrium analysis (p. 60): partieel-evenwichtsanalyse is analyse van één enkele markt, zonder rekening te houden met koppelingen tussen
markten.
general equilibrium analysis (p. 61): algemeen-evenwichtsanalyse is
analyse die rekening houdt met koppelingen tussen markten.
pauper labor argument (p. 67): De (incorrecte) opvatting dat een land
verliest bij het importeren uit lage-loonlanden, omdat de import er zogezegd
voor zou zorgen dat de binnenlandse lonen dalen. Deze opvatting gaat voorbij
aan het feit dat lage lonen te wijten zijn aan een lage productiviteit.
Hoofdstuk 4
specific factor (p. 81): een factor die alleen gebruikt kan worden in de
productie van specifieke goederen; een specifieke factor is niet mobiel tussen
sectoren.
production function (p. 82): een functie die weergeeft welke hoeveelheid
goederen kan worden geproduceerd voor elke input van kapitaal en arbeid.
diminishing returns (p. 83): een productiefunctie heeft afnemende meeropbrengsten wanneer elke opeenvolgende toename van de hoeveelheid arbeid
minder toevoegt aan productie dan de vorige, omdat het toevoegen van een
werknemer betekent dat elke werknemer minder kapitaal heeft om mee te werken.
marginal product of labor (p. 83): de toename van de productie gegenereerd door het toevoegen van een extra persoon-uur.
budget constraint (p. 94): de budgetbeperking is een vergelijking die
weergeeft dat de hoeveelheid die een economie kan invoeren beperkt wordt tot
de hoeveelheid die het uitvoert.
2
Hoofdstuk 5
abundant factor (p. 121): een overvloedige factor is een hulpbron waarvan het land een relatief hoog aanbod heeft. In Argentinië bijvoorbeeld is land
een overvloedige factor in vergelijking met België omdat de ratio van land ten
opzichte van arbeid groter is in Argentinië dan in België.
scarce factor (p. 121): een schaarse factor is een hulpbron waarvan het
land een relatief klein aanbod heeft. In Argentinië bijvoorbeeld is arbeid een
schaarse factor in vergelijking met België omdat de ratio van arbeid ten opzichte
van land kleiner is in Argentinië dan in België.
factor proportions theory (or Heckscher-Ohlin theory) (p. 110): de
theorie dat internationale handel grotendeels te wijten is aan verschillen in het
relatieve aanbod van de productiefactoren in landen.
factor intensity (p. 110): hoeveel van een productiefactor wordt gebruikt
in de productie van een goed. Meer bepaald, wanneer de productie van twee
goederen (vb. voedsel en linnen) twee productiefactoren vereist (vb. land en
arbeid), is voedsel land-intensief wanneer voor een gegeven relatieve factorprijs,
de productie van een eenheid voedsel meer land gebruikt dan de productie van
een eenheid linnen.
skill-biased technological change (p. 125): technologische veranderingen
zijn vertekend naar geschoolde arbeid als ze de relatieve vraag naar geschoolde
arbeiders doet toenemen, en zo ongelijkheid in verloning doen toenemen.
equalization of factor prices (p. 127): de hypothese dat wanneer twee
landen handelen drijven met elkaar, de relatieve prijs van goederen convergeert,
wat op zijn beurt de relatieve prijs van de factoren (kapitaal en arbeid) doet
convergeren.
Hoofdstuk 6
standard trade model (p. 142): een model van internationale handel dat
uitgaat van het relatieve aanbod (afgeleid van de productiemogelijkheidsgrens)
en de relatieve vraag. Het evenwicht vindt plaats bij de kruising van het relatieve
aanbod en de relatieve vraag op de wereldmarkt.
terms of trade (p. 142): de ruilvoet is de prijs van de uitvoer van een land
gedeeld door de prijs van de invoer.
isovalue line (p. 143): een iso-waardelijn is een lijn waarlangs de waarde
van de productie constant is.
indifference curve (p. 144): een curve die de combinaties van een goed
(vb. linnen) en een ander goed (vb. voedsel) weergeeft die een individu even
gelukkig maken.
3
biased growth (p. 149): groei is vertekend als de productiemogelijkheidsgrens veel meer in één richting verschuift dan in een andere.
export-biased growth (p. 151): groei is vertekend in de richting van de
uitvoer als de productiemogelijkheidsgrens veel meer verschuift in de richting
van het goed dat het land uitvoert.
import-biased growth (p. 151): groei is vertekend in de richting van de
invoer als de productiemogelijkheidsgrens veel meer verschuift in de richting
van het goed dat het land invoert.
import tariff
invoer.
(p. 154): een invoerrecht is een belasting geheven op de
export subsidy (pp. 154, 233): een betaling (door de overheid) aan een
bedrijf of een individu dat een goed aan het buitenland verkoopt.
Hoofdstuk 7
external economies of scale (p. 169): er zijn externe schaalvoordelen
wanneer de kost per eenheid afneemt met de omvang van de industrie (niet
met de omvang van het individueel bedrijf); kan het gevolg zijn van gedeelde
gespecialiseerde leveranciers, het putten uit een gezamelijk arbeidsmarkt, of
oversijpeling van kennis.
internal economies of scale (p. 169): er zijn interne schaalvoordelen
wanneer de kost per eenheid afneemt met de omvang van het individuele bedrijf
(niet noodzakelijk met de omvang van de industrie).
knowledge spillovers (p. 172): er is oversijpeling van kennis wanneer
bedrijven technologie verwerven door het leren van concurrenten, reverse engineering, of door informele uitwisseling van informatie, eerder dan door hun
eigen onderzoek en ontwikkeling.
learning curve (p. 179): de leercurve geeft weer hoe de kost per eenheid
afhangt van de cumulatieve productie.
dynamic increasing returns (p. 179): er zijn dynamische stijgende
meeropbrengsten wanneer de kost per eenheid daalt met de productie gecumuleerd over de tijd, eerder dan met de huidige productie.
infant industry argument (pp. 179-180): een argument voor de tijdelijke
protectie van industrieën om hen toe te laten ervaring op te doen.
4
Hoofdstuk 8
intra-industry trade (p. 199): handel binnen een sector; wederzijdse uitwisseling van gelijkaardige goederen (bijvoorbeeld auto’s van Nissan en auto’s
van Volvo). Het tegengestelde is inter-sectorale handel: handel die betrekking
heeft op de uitwisseling van goederen uit verschillende sectoren (bijvoorbeeld
vliegtuigen van Airbus en t-shirts).
dumping (p. 208): wanneer een bedrijf voor uitgevoerde goederen een prijs
zet die (na aftrek van handelskosten) lager is dan de binnenlandse prijs.
direct foreign investment (p. 210): wanneer een binnenlands bedrijf meer
dan 10% verwerft van een buitenlands bedrijf, of een nieuwe productie-eenheid
in het buitenland bouwt.
horizontal direct foreign investment (p. 213): investering in een dochteronderming die het productieproces (dat het moederbedrijf onderneemt in zijn
binnenlandse productie-eenheden) ergens anders op de wereld nabootst.
vertical direct foreign investment (p. 213): wanneer de productieketen
opgebroken wordt en delen van het productieproces worden verplaatst naar een
dochteronderneming.
location motive for multinationals (p. 215): het motief van een bedrijf
om de productie van een goed te verplaatsen naar een ander land. Hangt af van
productiekosten, transportkosten of andere handelskosten.
internalization motive (p. 215): wanneer het voor een bedrijf winstgevender is om een dochteronderneming te hebben in het buitenland en als één enkel
multinationaal bedrijf te functioneren, eerder dan de productie in licentie te
geven of uit te besteden.
Hoofdstuk 9
nontariff barriers (p. 223): niet-tarifaire beperkingen zijn beperkingen voor
de internationale handel andere dan invoerrechten, zoals invoerquota en exportbeperkingen.
import quota
(p. 223): een beperking van de hoeveelheid invoer.
export restraint (p. 223): een beperking op de exporthoeveelheid—gewoonlijk
door het uitvoerend land ingesteld op vraag van het invoerend land.
effective rate of protection (p. 227): het percentage waarmee de toegevoegde waarde van een binnenlandse industrie toeneemt als gevolg van de
bescherming tegen invoerconcurrentie.
5
quota rent
centies.
(p. 236): de winsten ontvangen door de houders van de invoerli-
local content requirement (p. 239): een beleid dat vereist dat een specifieke
fractie van een eindgoed in het binnenland wordt geproduceerd.
Hoofdstuk 10
rent seeking (p. 252): wanneer individuen en bedrijven substantiële kosten maken—doordat een deel van de productiefactoren worden verspild—om
invoerlicenties te verkrijgen.
problem of collective action (p. 262): wanneer het in het belang is van
een groep als geheel om voor gunstige beleidsmaatregelen te ijveren, maar het
niet in het individueel belang is om dit te doen.
World Trade Organization (p. 267): de Wereldhandelsorganisatie is
een internationale multilaterale organisatie die probeert om de handel te liberaliseren. Zij fungeert als een forum voor overheden om over handelsovereenkomsten te onderhandelen, is tevens een plaats voor lidstaten om handelsgeschillen
af te handelen, en ziet toe op de navolging van handelsregels.
binding (p. 267): wanneer in het handelssysteem van de Wereldhandelsorganisatie een land een invoerrecht vastlegt, verbindt het zich er automatisch toe
om het tarief in de toekomst niet te doen stijgen.
free trade area (p. 276): een vrijhandelszone is een groep landen waarbinnen de goederen van elk land worden verhandeld zonder invoerrechten, maar
waarin elk land op een onafhankelijke manier invoerrechten kan opleggen ten
aanzien van derde landen.
customs union (p. 276): een douane-unie is een groep landen waarbinnen
de goederen van elk land worden verhandeld zonder invoerrechten (een vrijhandelszone) en waarin de landen gezamelijk invoerrechten opleggen ten aanzien
van derde landen.
trade creation (p. 277): wanneer de creatie van een douane-unie leidt tot
nieuwe handel.
trade diversion (p. 277): handelsverlegging vindt plaats als handel binnen een douane-unie de handel met landen buiten de douane-unie vervangt.
Hoofdstuk 11
import-substituting industrialization (p. 289): een strategie om de binnenlandse industrie aan te moedigen door de invoer van goederen uit de verwerkende nijverheid te beperken.
6
Hoofdstuk 12
positive externalities (p. 302): voordelen die toekomen aan partijen andere
dan het bedrijf dat de goederen produceert.
excess returns (p. 269): winsten bovenop wat even risicovolle investeringen
elders in de economie kunnen opleveren.
beggar-thy-neighbor policy (p. 307): een beleid dat de welvaart van een
land doet toenemen ten koste van andere landen.
environmental Kuznets curve (p. 316): het verband tussen het inkomen
per hoofd en milieuschade, dat de vorm van een omgekeerde U aanneemt.
pollution haven (p. 318): een land met minder strenge milieuregelgeving,
dat economische activiteit aantrekt van landen met strengere milieuregelgeving.
Referenties
Krugman, P. R., Obstfeld, M., and Melitz, M. J. (2015). International Economics: Theory and Policy. Pearson Education, Harlow, 10th edition.
7
Download