- Scholieren.com

advertisement
ECONOMIE HOOFDSTUK 1 & 2
Paragraaf 1.1
Behoeften  wat mensen graag willen, ze richten zich steeds weer op nieuwe producten.
Alternatief aanwendbaar  tijd/goederen kunnen op verschillende manieren gebruikt worden.
Vrije goederen  bij gebruik hoef je niets anders op te offeren.
Collectieve goederen  niet splitsbaar in eenheden en kunnen individueel verkocht worden.
Schaarste  de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare middelen om in die
behoeften te voorzien.
Schaarste:
- Als er in vergelijking tot onze behoeften niet genoeg middelen zijn.
- De middelen voor verschillende doeleinden kunnen worden gebruikt (alternatief
aanwendbaar zijn)
Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen. Dat gebeurt als je
bijvoorbeeld steeds meer goederen en diensten gaat produceren.
Welvaart:
- Je kunt steeds meer goederen en diensten produceren, maar als je steeds meer behoeften
ontwikkelt neemt je welvaart niet in dezelfde mate toe.
- Het produceren van goederen en diensten gaat vaak gepaard met neveneffecten die de
welvaart kunnen verlagen.
- Welvaart is subjectief, iedereen ervaart het op zijn eigen manier.
Paragraaf 1.2
Budgetlijn  alle combinaties van 2 goederen of diensten met een bepaald budget in een grafiek
weergegeven.
Formules budgetlijn:
y= p1 x q1 + p2 x q2
Opofferingskosten /alternatieve kosten  de hoogste waarde van het opgeofferde alternatief.
Kosten + opofferingskosten = totale kosten.
Netto-opbrengst = opbrengst in euro’s verminderd met het ervaren ongemak, bedrag dat je wilt
verdienen.
Paragraaf 1.3
Door opofferingskosten te betrekken bij de berekening van het goedkoper huren of kopen krijg je
een heel ander beeld van de feitelijke kosten. De opofferingskosten bij een koopwoning zijn
bijvoorbeeld de renteopbrengsten van een huurhuis.
Huis onder water  een huis dat gekocht is toen de prijzen erg hoog waren.
Paragraaf 2.1
Eigendomsrechten  om zeker te weten wie de eigenaar is.
Comparatief voordeel  een voordeel hebben ten opzichte van een ander.
Absoluut voordeel  een voordeel hebben in beide activiteiten.
Relatief voordeel  een voordeel hebben door minder op te offeren.
Arbeidsverdeling / specialisatieiedereen maakt een beperkt deel van de totale productie.
Paragraaf 2.2
Mensen kunnen tijd op 3 manieren besteden:
- Betaald werk verrichten in ondernemingen of de overheid.
- (onbetaald) huishoudelijke goederen produceren.
- Genieten van vrije tijd of nachtrust.
In de afgelopen 50 jaar:
- Stijging van het loon.
- Verandering in sociale normen.
- Tijdsbesparing in het huishouden.
Ontwikkelingen van de tijdsbesteding binnen het gezin de afgelopen 50 jaar:
- Verschuiving in aantal uren betaald werk . Bij mannen: meer vrije tijd. Bij vrouwen: meer
vrije tijd en betaald werk.
- Minder tijd aan huishouden door huishoudelijke apparaten.
Mannen verdienen gemiddeld meer per uur dan vrouwen.
Oorzaken:
- Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in lagere functies.
- In hogere functies werken 3 x zoveel mannen als vrouwen.
- Vrouwen werken relatief vaak in dienstverlenende en verzorgende functies.
- Vrouwen werken vaker in deeltijd dan mannen en maken minder snel promotie.
- Vrouwen hebben een minder hoge opleiding dan mannen.
- Vaak onderbreken vrouwen hun carrière als er kinderen komen.
Paragraaf 2.3
Autarkisch  als alle producten zelf gemaakt worden.
Paragraaf 2.4
Transactiekosten  de extra kosten die gemaakt moeten worden om een ruiltransactie tot stand te
brengen.
Humancapital  menselijk kapitaal, zoals onderwijs en ervaring.
Socialcapital  vertrouwen.
Download