Economie -Samenvatting - Levensloop - Hoofdstuk 1 t/m 3 Hoofdstuk 1 Consumptie: het aanschaffen van producten door de eindgebruiker → geen geld mee verdienen Investeren: het aanschaffen van kapitaalgoederen door een bedrijf → wel geld mee verdienen De kosten om je behoeftes te krijgen, zijn meestal groter dan de middelen die je hebt. Economen noemen de spanning tussen oneindige behoeften en beperkte middelen, schaarste. Schaarse goederen kosten geld. Goederen waarvoor geen schaarse middelen worden opgeofferd, zijn vrije goederen. Schaarste: als er in een product offer of inspanning moet worden geleverd om het te verkrijgen. Vrije goederen: Goederen waarvoor geen schaarse middelen worden opgeofferd, zoals lucht, zijn vrije goederen. Als we kiezen voor een bepaalde mogelijkheid, moeten we de alternatieve waarden opofferen. Bij deze opoffering horen opofferingskosten. Dit kan bijv. gaan om geld, tijd of energie. Door je voorkeuren te ordenen in een rang kan je makkelijk keuzes maken en de opofferingskosten zien. Opofferingskosten: De waarde van datgene wat we opofferen om iets anders te verkrijgen. De kosten bestaan uit de waarde van het op een na beste alternatief! Het budget is de hoeveelheid beschikbare middelen die je hebt. Meestal is een budget van geld. De hoogte van je budget kan je keuzemogelijkheden beperken. Door een budgetvergelijking te maken kan je snel zien wat je kunt krijgen met je budget. Van zo'n budgetvergelijking kan je een budgetlijn maken. De verandering in voorkeur kan leiden tot een verschuiving over of langs de budgetlijn. Budgetvergelijking: Deze vergelijking geeft alle combinaties van twee producten weer die je maximaal met een gegeven budget en gegeven prijzen van een product kan kopen. bv: 10 = 0,25a + 0,08b Budgetlijn: De budgetlijn geeft alle mogelijke combinaties weer die je met de budgetvergelijking hebt gemaakt. Welke combinatie word gekozen, hangt af van de voorkeur. Het nominale budget van iemand is de hoeveelheid geld die iemand beschikbaar heeft om producten te kopen. Het aantal producten die je kan kopen van je budget hangt af van de prijzen. Neemt je nominale budget toe met 10%, maar de prijzen ook met 10%, dan stijgt de koopkracht niet. Nominale budget: Voor de bepaling van de vernadering in koopkracht is niet alleen de verandering van de nominale waarde, maar ook de verandering van de prijzen van belang! Beslissingen waarvan de gevolgen mede worden bepaald door de beslissingen van andere partijen vormen het onderwerp van de speltheorie. In de speltheorie worden een aantal begrippen gebruikt met regels die het spel beschrijven: Spelers: De spelers nemen de beslissingen. Spelers kunnen personen zijn, maar ook clubs, bedrijven of overheden. De spelers handelen rationeel, de streven naar een zo hoog mogelijke uitbetaling. Informatie: Wat de spelers van elkaar weten en op welk moment ze dat weten is erg van belang. Als een speler weet welke actie de andere speler onderneemt, kan hij zijn keuze op die informatie afstemmen. Er wordt verondersteld dat de informatie symmetrisch is: spelers weten evenveel van elkaar. Spelers kunnen zich coöperatief of niet-coöperatief instellen. Bij een coöperatief spel werken de spelers samen, bij een niet-coöperatief spel beconcurreren ze elkaar. Strategie: Een speler kan in verschillende situaties terechtkomen waarbij elke situatie kan vragen om een andere keuze of actie. Als een speler zich heeft voorbereid op elke denkbare situatie of keuze, heeft hij een strategie ontwikkeld. De strategie is erop gericht om een zo hoog mogelijke uitbetaling te krijgen. Uitbetaling: De uitbetaling is de verwachte opbrengst van een strategie. Een uitbetaling kan bestaan uit geld, maar kan ook andere vormen aannemen, zoals tijd. De hoogte van de uitbetaling wordt weergegeven in een tabel en hangt niet alleen af van de strategie die een speler kiest, maar ook van de strategie van de andere speler. Evenwicht: Er wordt gezocht naar een evenwicht. Een evenwicht is een voorspelling van de uitkomst van het spel. We beperken ons tot een bepaald soort evenwicht: het evenwicht in dominante strategieën. Speltheorie: Door verschillende afwegingen te maken, kun je een beslissing maken, ook al kan de uitkomst hiervan beïnvloed worden door de tegenpartij. Het gevangenendilemma is een variant van de speltheorie. Hierin weten alleen beide personen niet wat de ander gaat kiezen. Elke speler wil natuurlijk zo'n laag mogelijke straf. Als een gevangenendilemma zich vaak herhaald, kan een speler zich coöperatief opstellen. Als je weet wat de ander gaat doen, kun je je beslissing daar op afstellen. Hoofdstuk 2 Zakgeld is een voorbeeld van een stroomgrootheid. Naast stroomgrootheden kennen we voorraadgrootheden, zoals je zakgeld op een bepaald moment. Stroomgrootheid: Als je iets over een bepaalde periode meet, is dat een stroomgrootheid. Zakgeld is een wekelijks of maandelijkse binnenkomende geldstroom. Voorraadgrootheid: Een voorraadgrootheid wordt gemeten op een bepaald moment. Als je op 1 januari een bedrag bezit van €200, dan is dat een momentopname. Over inkomen moet inkomensheffing worden betaald. Deze heffing bestaat uit inkomensbelasting en premies voor de volksverzekering. De heffing is een jaarbedrag. Maandelijks betaal je alvast een loonheffing... Hoe inkomens zijn verdeeld over personen, kun je in beeld brengen met een lorenzkromme of lorenzcurve. Om die te kunnen tekenen is het nodig de gegevens te bewerken. De percentages staan cumulerend; ze worden bij elkaar opgeteld. Wie een inkomen ontvangt, kan dat consumeren of sparen. Jongeren besteden meestal meer dan hun inkomen; ze moeten lenen. Bij sparen wordt het koopmoment uitgesteld, bij lenen vervroegd. Wie spaart stelt consumptie uit, en wie spaart kiest ervoor de ruil van zijn geld tegen goederen uit te stellen. De spaarder gebruikt zijn geld voorlopig niet in de functie van ruilmiddel, maar in de functie van bewaarmiddel. De spaarder bouwt een vermogen op, dat later gebruikt kan worden voor consumptie. Dit is een voorbeeld van ruilen over de tijd, of inter-temporele ruil. Door te lenen, gebruik je geld dat nog niet is verdiend. Hierdoor ontstaat er een schuld. Een belangrijk punt bij lenen is de rente. Wie koopt met geleend geld zal rente moeten betalen. Hetzelfde geld voor sparen. Wie spaart verdiend rente over zijn bedrag. Niet alleen rente speelt een rol bij het ruilen over de tijd, ook de prijsstijgingen en verwachte prijsstijgingen hebben invloed op de afweging tussen besteden en sparen. Hoofdstuk 3 Al het tijd, geld, en moeite die het kost om een transactie tot stand te brengen, noemen we transactiekosten. De transactiekosten komen bovenop de prijs van de transactie. Ook de verkoper heeft deze transactiekosten. Hij heeft ook moeite gedaan en tijd gestopt in het verkopen van zijn product. De koop en verkoop van een brommer is een voorbeeld van ruiltransactie, oftewel ruil. Uit zo'n transactie ontstaat een overeenkomst of een contract. Dit kan ook mondeling zijn. Bij een contract blijven altijd onzekerheden. Als alle onvoorziene gebeurtenissen in een contract zijn opgenomen, noemen we het contract een volledig contract. Kopers en verkopers zoeken informatie om zoveel mogelijk risico's uit te sluiten. Bij risico's heb je meerdere keuzes. Als je kiest voor zekerheid ben je risicomijdend, of risicoavers. Als gevolg hiervan zullen partijen moeite doen om contracten zo volledig mogelijk te maken. Het streven naar volledige contracten wordt ingegeven door het verlangen om risico's uit te schakelen. Verkopers hebben meestal informatie waar kopers naar opzoek zijn. In een situatie waarin de ene partij wel informatie heeft, en de ander niet, is de informatie asymmetrisch verdeeld. Dit kan tot problemen leiden. Omdat een koper niet weet of een product goed of slecht is, koopt hij waarschijnlijk het goedkoopste product, terwijl dit misschien tegen zijn wil in gaat. Hij maakt een averechtse selectie, of adverse selection. De verkoper kan deze averechte selectie verminderen door bijv. garantie te geven op zijn product. Een andere manier is het opbouwen van een goede reputatie. Een markt waarop asymmetrische informatie ook tot problemen kan leiden, is de verzekeringsmarkt. De verzekeringsmarkt dankt haar bestaan aan risicoaversie. De mensen betalen premie, waarmee de verzekeraar de risico's overneemt. Uit die premies betaald de verzekeraar de schadeclaims. Iedereen is wettelijk aansprakelijk voor de schade die hij aanbrengt bij andere. Het risico, de wettelijke aansprakelijkheid (WA) is verzekerbaar via een WA-verzekering. Premie = kans op schade x de gemiddelde hoogte van de verwachte schade Ook bij verzekeraars is er informatieasymmetrie. De verzekeraar weet niet of de verzekerde een slecht risico is; iemand die veel schade claimt, of een goed risico; iemand die weinig schade claimt. Door iedereen dezelfde premie te laten betalen kan je de goede risico's wegjagen. Zij zullen een goedkopere verzekering zoeken. Verzekeraars hebben manieren bedacht om het weglopen van goede risico's tegen te gaan: Selecteren van risico's: De verzekeraar gaat opzoek naar de verschillen door de klanten op vragenlijsten in te laten vullen of ze eerder schade hebben geclaimd. Ook door naar de leeftijd, het beroep, of naar de postcode te kijken kan de verzekeraar de risico's vaststellen. Eigen risico: Een eigen risico houdt in dat de verzekerde zelf opdraait voor het eerste deel van het schadebedrag. Hierdoor kan de premie lager zijn. Slechte risico's zullen een lage eigen risico hebben, goede risico's een hoge eigen risico. Bonus-malusregeling: De verzekerde die weinig schade maakt krijgt een bonus op zijn premie en de verzekerde die veel schade maakt moet extra premie betalen. De bonus of malus wordt bepaald door het aantal jaren dat iemand schadevrij rijdt en dus geen beroep (no claim) heeft gedaan op de verzekering.