Antwoorden vragen hoofdstuk 1 1. 2. 3. 4. Welke voordelen biedt internationale handel? Waarom is er ‘internationale handelverdeling’? Hoe belangrijk is België in de internationale handel? Hoe is de Belgische buitenlandse handel verdeeld over a. Sectoren b. Regio’s 1. internationale handel is gunstig voor de verbruiker: - hij beschikt over meer (grotere keuze) en betere producten - de goederen worden goedkoper (buitenland maakt ze soms goedkoper, de handel verhoogt de concurrentie tussen de ondernemingen waardoor de prijzen dalen) Internationale handel is gunstig voor de producenten: - elke producent specialiseert zich in de producten die hij het ‘best’ kan maken (door die specialisatie, kan hij aan ver doorgedreven research doen, en wordt daardoor nog ‘beter’) - door de specialisatie bereikt hij een grotere afzet van een bepaald product, en geniet hij van de ‘economies of scale’. - door de handel verhoogt de concurrentie, en moeten de ondernemingen ook efficiënter gaan produceren (= tegen lagere kosten) om de concurrentie te baas te kunnen Internationale handel is gunstig voor het land, als men erin slaagt een redelijk evenwicht te bereiken tussen invoer en uitvoer: - door de uitvoer verwerft het land de nodige deviezen, om de invoer te betalen - concurrentie van andere landen, kan bepaalde sectoren weliswaar bedreigen, maar door een goed industrieel beleid, moet men de industrie tijdig heroriënteren naar de ‘sterke sectoren’. 2. - niet alle goederen die een land nodig heeft, of die een land wenst, zijn ter plaatse beschikbaar, bv. energieproducten, grondstoffen, tropische vruchten,… - goederen die wel in eigen land beschikbaar zijn, kunnen soms goedkoper in het buitenland aangekocht worden, bv. textielproducten, elektronisch materiaal, steenkool,… - er is eveneens de toenemende globalisering van de economie, die steeds verder gaande expansie van de ‘bewerkingseconomie’ met zich meebrengt (goederen worden voor bepaalde bewerkingen uitgevoerd naar een ander land, meestal lageloonlanden, en dan opnieuw ingevoerd; opeenvolgende bewerkingen op goederen gebeuren steeds meer in verschillende landen). 3. Zowel de centrale ligging van B in West-Europa, de schaarste aan natuurlijke rijkdommen als de grote bevolkingsdichtheid verklaren het extrovert karakter van de B economie. B moet vele goederen invoeren (o.a. vele basisproducten en energieproducten) om te voldoen aan de behoeften van de bevolking. Om deze invoer te kunnen betalen is het noodzakelijk ook een belangrijk volume te exporteren. B ging zich daarom specialiseren in het ‘verwerken’ van de ingevoerde goederen. Vrij vlug slaagde de verwerkende nijverheid erin meer te produceren dan het land nodig had voor zijn eigen behoeften. Voor dit surplus zochten de ondernemers, met steeds groeiend succes, een afzet in het buitenland. Het verwerken van in het buitenland aangekochte goederen, die na de verwerking in belangrijke mate opnieuw werden uitgevoerd, is de spil waarrond de B economie draait. 4. a) UITVOER: de producten van de metaalverwerkende nijverheid vormen steeds de belangrijkste groep. Dit is niet zo verwonderlijk want de metaalverwerkende nijverheid is de grootste nijverheidssector van ons land, zowel wat betreft de grootte van de productie als de grootte van de tewerkstelling. Zeer belangrijke uitvoerproducten van die sector zijn: het transportmaterieel (auto’s, tractors, spoorwegwagons, metro- en tramstellen, bussen…) en allerlei machines en toestellen. Een andere belangrijke groep uitvoerproducten zijn de producten van de scheikundige en farmaceutische nijverheid en de aanverwante kunststoffen en rubberproducten (bijna uitsluitend synthetische producten). De textielproducten omvatten o.a. tapijten, allerlei confectie, meubelstoffen, synthetische vezels… Het belang van de groep parels, edele metalen en edelstenen verwijst uiteraard o.m. naar de diamantnijverheid. De groep landbouwproducten omvat vooral vlees en levende dieren, zuivelproducten, groenten en granen en producten van de meelindustrie. INVOER: Het is interessant de invoer te bekijken volgens de aanwending van de invoergoederen. Gemiddeld bestaat 60% van de totale invoer uit intermediaire producten, dit zijn goederen die nog verder bewerkt of verwerkt zullen worden in de nijverheid. Een belangrijk deel van die goederen (bijna 1/3) zijn bestemd voor de belangrijkste industriële sector: de metaalverwerkende nijverheid. De verbruiksgoederen nemen ca. 25% van de invoer voor hun rekening (ongeveer 2/3 daarvan zijn duurzame verbruiksgoederen). Het aandeel van de uitrustingsgoederen in de invoer beloopt jaarlijks ongeveer 15%. At de aard van de invoerproducten betreft, zien we dat B niet enkel vervoermaterieel en machines exporteert, maar deze goederen evengoed importeert (samen ongeveer 30% van de invoer). Dit komt omdat elk land een zekere specialisatie heeft, en de producten die het zelf niet, of niet rendabel kan maken, dan invoert. Hetzelfde geldt ook min of meer voor de scheikundige en farmaceutische producten. De minerale producten omvatten vooral ruwe aardolie (door onze bedrijven verder verwerkt, vandaar ook de export van die producten), steenkolen en cokes (o.a. voor de staalindustrie) en aardgas. Voor de textielnijverheid worden jaarlijks heel wat vezels ingevoerd. Ook de kleding is een belangrijk onderdeel van de textielinvoer. b) Binnen B zijn duidelijke verschillen merkbaar in de exportgerichtheid van de regio’s. Exporteren is vooral een Vlaamse activiteit, want ruim ¾ van de geëxporteerde goederen komt van bedrijven die gevestigd zijn in het Vlaamse Gewest. De bedrijven van het Waalse Gewest leveren 14% van de uitvoer en de Brusselse bedrijven nemen ca. 10% van de export voor hun rekening.