Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient Slechts weinigen

advertisement
Pensioen
Nummer 2
Juli 2016
Elk fonds creëert het
toezicht dat het verdient
Slechts weinigen kunnen het
beleid van De Nederlandsche
Bank van twee kanten bezien:
van toezichthouderzijde én
vanuit pensioenfondsen.
Het algemeen
pensioenfonds: klaar voor
de markt?
Na een lange periode van
debatten in de politiek
en consultaties in de
markt is het Algemeen
Pensioenfonds een feit.
Fuseren, liquideren en
indexeren: belemmeringen
voor pensioenfondsen
Uit cijfers van De Nederlandsche
Bank blijkt dat het aantal
pensioenfondsen de afgelopen
jaren is gedaald.
Duurzaam beleggen vraagt
prioriteit
Nagenoeg alle pensioenfondsen
hebben beleid ontwikkeld voor
maatschappelijk verantwoord
beleggen.
Page 04
Page 10
Page 18
Page 22
Pensioen | Inhoud
In dit nummer
18
04
03
Pensioen: op weg naar nieuwe
uitgangspunten
04
Elk fonds creëert het toezicht
dat het verdient
Marcel Snijders, directeur
Pensioenfonds UWV
10
Het algemeen pensioenfonds:
klaar voor de markt?
2
17
Kavelaars’ Column
18
Fuseren, liquideren en
indexeren: belemmeringen
voor pensioenfondsen
22
Duurzaam beleggen vraagt
prioriteit
22
Pensioen | Redactioneel
Pensioen: op weg naar
nieuwe uitgangspunten
P
ensioenfondsen blijven steeds hogere
bedragen voor hun deelnemers
beleggen, maar toch lijken hun
problemen toe te nemen. Door de gestaag
dalende interestpercentages – een
gevolg van het verruimende beleid van de
Europese Centrale Bank (ECB) – om de groei
van de economie aan te wakkeren blijven de
verplichtingen stijgen en de dekkingsgraden
dalen. Zeer veel pensioenfondsen hebben
te maken met reservetekorten en inmiddels
krijgen ook steeds meer pensioenfondsen
te maken met dekkingstekorten, omdat
hun dekkingsgraad onder het Minimum
Vereist Eigen Vermogen is beland. Hoewel
een dekkingstekort onder het nieuwe
financieel toetsingskader (FTK) niet direct
tot kortingen van aanspraken of uitkeringen
hoeft te leiden, beginnen deze kortingen nu
toch wel snel dichterbij te komen. Indexatie
van pensioenen (en zeker inhaalindexatie)
is verder weg dan ooit, want die is onder
het nieuwe FTK gebonden aan strengere
dekkingsgraadeisen dan onder het
oude FTK.
Hoewel de inkt van het nieuwe FTK
(ingevoerd per 1 januari 2015) nog maar
nauwelijks droog is, wordt er al weer
nagedacht over een nieuw pensioenstelsel.
De voorkeur lijkt hierbij uit te gaan
naar persoonlijk pensioenvermogen in
combinatie met collectieve risicodeling.
In dit nieuwe pensioenstelsel zou in
ieder geval geen plaats meer zijn voor
een doorsneepremie, want die zou
vervangen moeten worden door een
individuele actuariële premie. Ook zal
gekeken gaan worden naar de wijze
waarop de in principe individuele
pensioenvermogens kunnen worden
ingezet in combinatie met vraagstukken
rondom wonen en zorg. De bestuurders van
de individuele pensioenfondsen moeten
in hun besluitvorming met deze macroeconomische ontwikkelingen rekening
houden, maar zij moeten uiteraard primair
kijken naar de wijze waarop zij – in het
belang van hun deelnemers – hun eigen
pensioenfonds zo goed mogelijk door deze
hectische tijden loodsen.
Aan een aantal thema’s die op kortere
termijn in pensioenland spelen, besteden
wij in dit nummer van Pensioen aandacht.
Reeds een aantal jaren is Duurzaam
Beleggen een thema in pensioenland, maar
het krijgt nu steeds meer aandacht en ook
de toezichthouder op pensioenfondsen
begint hier aandacht voor te vragen.
Daarnaast is het sinds dit jaar mogelijk
een Algemeen Pensioenfonds (APF) op
te richten; de eerste vergunningen zijn
inmiddels verstrekt. Het is de vraag of
de eerste APF’en klaar zijn voor de markt
en in hoeverre hun komst zal leiden tot
een verdergaande schaalvergroting in
pensioenfondsenland. Nog altijd zijn er veel
kleinere pensioenfondsen die zich, onder
druk van de schaalgrootte en de eisen die
door de toezichthouders worden gesteld,
genoodzaakt zien om na te denken over
hun toekomst. De komst van de Algemeen
Pensioenfondsen biedt voor een aantal van
deze kleinere pensioenfondsen mogelijk een
toekomstbestendig alternatief.
We beginnen dit nummer met een
interview met Marcel Snijders, directeur
pensioenfonds UWV, die eerder in zijn
carrière werkte bij De Nederlandsche Bank
(DNB) en zo in staat is de rol van de DNB,
een zeer belangrijke stakeholder voor
pensioenfondsen, van diverse kanten te
belichten.
Wij denken dat we er weer in zijn geslaagd
een mooi nummer van Pensioen voor u
samen te stellen, met aandacht voor een
variëteit aan actuele onderwerpen én een
nieuw design.
Namens de redactie
3
Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient
Elk fonds
creëert het
toezicht dat
het verdient
Slechts weinigen kunnen het beleid van De
Nederlandsche Bank van twee kanten bezien: van
toezichthouderzijde én vanuit pensioenfondsen. Marcel
Snijders is er een van. Als directeur Pensioenfonds
UWV, een van de grootste fondsen van Nederland,
staat hij midden in de weerbarstige realiteit van
de pensioenoperatie. Als medewerker thematisch
toezicht bij DNB en intern toezichthouder bij een groot
pensioenfonds op Aruba leerde hij de beweegredenen
en benadering van DNB waarderen. Deze zeldzame
combinatie van petten biedt hem een onalledaagse kijk
op het pensioentoezicht van nu. Zijn boodschap aan
collega-fondsen: maak je huiswerk en ga met open vizier
de discussie aan.
Hoe heeft het pensioentoezicht zich de
laatste jaren ontwikkeld?
Tien jaar terug was het bij de toezichthouder
aanvaardbaar dat Marcel als operationeel
verantwoordelijk directeur van de
backoffices tegelijk ook de directie van het
eigen pensioenfonds voerde dat in die
backoffices werd ondersteund. Nu is dat
volstrekt uit den boze. Sterker nog, wat een
paar jaar geleden nog min of meer als een
no-brainer werd opgevat, vind ik nu niet
meer kunnen. Pensioenfondsen hebben een
4
enorme inhaalslag gemaakt ten opzichte
van verzekeraars en banken, die al veel
verder waren geprofessionaliseerd qua
governance, bestuurlijke deskundigheid
en ICT. Als je ziet wat de eisen van de
toezichthouder tegenwoordig zijn, kun
je dat een waanzinnige snelle evolutie
noemen. Zeker als je dit vergelijkt met
pensioenverzekeraars. Die zijn allemaal
standaard meerlaags georganiseerd en
hebben tientallen medewerkers staf die de
Raad van Bestuur vrijwel dagelijks adviseert,
Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient
5
Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient
initieert en begeleidt. Pensioenfondsen
moeten het met aanzienlijk minder
mensen doen, terwijl de uitdagingen vrijwel
dezelfde zijn. Maar als ik zie waar we nu als
pensioenfonds sector zijn, vervult mij dat
met trots.
Wat is er concreet veranderd?
Functievermenging komt niet meer voor,
deskundigheidseisen zijn opgeschroefd
en ook de stiptheidsmoraal is verbeterd.
Vroeger liepen rapportages aan DNB
makkelijk maanden achterstand op. Als
je nu één dag te laat bent, krijg je meteen
een reminder, en bij de opvolgende keer
heb je een flinke boete te pakken. Dat geeft
even aan hoe kaarten geschud zijn. Eind
jaren negentig, toen ik verantwoordelijk
was voor de backoffice van een grote
pensioenverzekeraar, was er veel meer
‘ruimte’. Het was ook een tijd dat de winsten
onder de stoeptegels vandaan spoten.
Fondsen leken puissant rijk en mensen
gingen op hun 55ste in de pre-vut. Als je
op je zestigste nog werkte, was er iets mis
6
met je. Bij mijn terugkeer in Nederland, in
2010, was het nog steeds usance dat je niet
langer dan tot je 58ste werkte. Opvallend
hoe snel de wereld is veranderd. Inmiddels
werken we bijna standaard tot 67 jaar door.
In vijf jaar tijd hebben we er een kleine
tien jaar arbeidzaamheid bijgekregen. En
ook de jaarlijkse pensioenopbouw is in
deze periode flink teruggebracht. En dat
alles is toch redelijk geruisloos gegaan. Ik
had echt gedacht dat we Griekse taferelen
zouden krijgen, hele horden de straat op.
Maar ik heb weinig opstand gezien. Noem
het nuchterheid. Ik schrijf het ook toe aan
pensioenbewustzijn: men beseft dat de
financiële situatie hiertoe noopt. Hierin
lopen we als Nederland voorop. In andere
landen denken werknemers nog steeds dat
ze op hun zestigste kunnen stoppen, terwijl
ze er feitelijk nooit voor betaald hebben.
Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient
Je zit nu aan de andere kant van de
streep: van toezichthouder naar
uitvoerder. Hoe kijk je in die positie
naar het beleid van DNB?
Met meer begrip, misschien? Ik snap de
verantwoordelijkheid die de toezichthouder
heeft. Tegelijkertijd zie ik dat er in het
speelveld andere krachten spelen. Een
voetbalcoach schetst het spelplan en
spreekt zijn verwachtingen uit naar de
spelers. Maar als het spel feitelijk wordt
gespeeld, blijkt dat heel anders te zijn dan
vooraf uitgetekend. De bal gaat anders
rollen, mensen gaan anders bewegen. Als
operationele directie heb je een bestuur
dat zegt: die kant moeten we op en dit zijn
de beleidskaders. Maar jij bent operationeel
eindverantwoordelijk. Dan kijk je met een
andere blik dan een toezichthouder. Die
ziet het vanuit de tekentafel en zegt: zo
moet het spel gespeeld worden. Dit zijn
de onderdelen waar ik op ga toetsen en
dit zijn de waarden die daarbij worden
gehanteerd. Maar op operationeel vlak
spelen er heel andere belangen. Praktische
zaken, zoals een collega die opstapt in
een bestuursbureau en waarvoor je
vervanging zoekt.
Veel kleine fondsen lezen in het
beleid van DNB een a priori voorkeur
voor grote fondsen, omdat die lagere
administratiekosten zouden hebben.
Maar kosten zijn geen zaak van DNB, is
hun repliek. De toezichthouder moet
kijken naar de kwaliteit van een fonds,
niet naar de omvang. Tenslotte voert
een pensioenfonds in opdracht van caopartijen een pensioenregeling uit en het
zijn die partijen – en natuurlijk ook de
deelnemers – die bepalen of het fonds
dat goed doen en tegen acceptabele
kosten. Wat vind je van deze positie?
Daar ben ik het niet mee eens.
Uitvoeringskosten zijn weldegelijk relevant
voor een toezichthouder, want diverse
studies laten zien dat vooral de kosten
heel bepalend zijn voor het uiteindelijke
pensioenresultaat. Kosten zijn direct van
belang voor de deelnemers en vallen
daarmee binnen de scope van DNB. DNB
is mijns inziens niet op voorhand uit op
liquidatie van de kleintjes, maar vraagt
zich wel af of zij groot genoeg zijn om te
voldoen aan alle veiligheidsvoorschriften
die we met z’n allen rondom fondsen
hebben gecreëerd. En wel om ervoor te
zorgen dat pensioen – toch een financiële
levensader voor mensen die ouder worden
en gezinnen die hun kostwinner verliezen
– wordt gewaarborgd. DNB wil graag met
die fondsen in discussie om te zien wat hun
continuïteit en levensvatbaarheid is. Nou,
dat lijkt mij een heel zuiver streven. Ik zie er
ook helemaal niets bedreigends in, want dat
zijn kwesties waar je als bestuurder ook zelf
over hoort na te denken. Het Pensioenfonds
UWV houdt zichzelf dagelijks de vraag voor:
voor wie zijn wij er? Wat is het beste voor dit
fonds en voor zijn deelnemers? Ik kan me
voorstellen dat fondsen niet graag op hun
vingers worden gekeken. Mijn tijd bij DNB
heeft mij echter geleerd dat dit een orgaan is
waar je heel makkelijk de interactie mee kunt
zoeken. Dat open staat voor argumenten
en zich ook laat overtuigen. Maar als je er
met angst in gaat, zul je niet slagen. Dat is
ook mijn oproep aan collega-fondsen: zorg
dat je je huiswerk goed gedaan hebt en
ga met open vizier de discussie aan. Daar
kom je zeker succesvol uit. Er is in de sector
een bepaalde angsthouding in geslopen
jegens de toezichthouder. Dit is ook wel
verklaarbaar, als je komt van een wereld
waar je kon doen en laten wat je wilde en de
financiële situatie dusdanig was dat je je dit
kon permitteren. De bomen leken te groeien
tot in de hemel, dat is nu anders. Ik wil niet
de vinger wijzen naar de kleinere fondsen; ik
ben van mening dat je het toezicht krijgt dat
je zelf creëert.
Ook als diezelfde toezichthouder
hobbels creëert die zeer moeilijk te
nemen zijn? Zeg dan meteen dat je ons
weg wilt hebben, hoor je uit het veld.
Misschien schort het wel aan de
communicatie. De een begrijpt de ander
niet. Het kan aan de toezichthouder
liggen; iemand die niet goed overbrengt
wat de bedoeling is. Maar ook aan het
fondsbestuur, dat iets hoort wat het niet
wil horen. Wanneer ik midden in de nacht
met 160 over een lege A2 rijd en toch een
bon krijg, dan kan ik menen dat dit volstrekt
onredelijk is, want vijfbaans en niemand
op de weg en zo. Lekkere helden, ga liever
boeven vangen, zou ik dan kunnen denken.
Maar ik kan ook tegen mezelf zeggen dat
dit gewoon de spelregels zijn waaraan ik
me dien te houden. En die regels zijn er
niet voor niets. Want zo dadelijk tref ik een
auto die 70 rijdt en dan knal ik er bovenop.
Of ik scheur erlangs en de bestuurder
schiet van schrik in de vangrail. Het zijn
regels die we collectief hebben afgesproken
om onze complexe wereld leefbaar te
houden. Ik zie er simpelweg het voordeel
van. Bovendien, we hebben ons als sector
gebundeld in de Pensioenfederatie.
Fondsen die een probleem hebben met de
regels, kunnen dat daar aankaarten. Ik zit
zelf in een vaktechnische commissie bij de
Pensioenfederatie, maar mij komen heel
weinig concrete klachten ter ore.
7
Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient
aan het opraken is. Ik zit nu vijf jaar in mijn
huidige functie, en het gaat al vier jaar lang
over de toekomst. We gaan van links naar
rechts en van onder naar boven, en weten
daar seminar na seminar mee te vullen. Met
daaromheen een dikke schil van adviseurs
die er een dikke boterham aan verdienen.
Dus ja, ik kan me voorstellen dat fondsen
een beetje moe aan het worden zijn van alle
onzekerheid. Ik wens de sector ook toe dat
er spoedig een toekomstbestendige visie
wordt neergezet.
Terwijl een fonds bezig was met een
crisisplan, werkte DNB aan nieuwe
regels voor zo’n plan. Toch moest het
fonds zijn plan afmaken. En toen de
nieuwe regels er waren, kon het meteen
weer een nieuw plan gaan schrijven.
Dat is toch niet echt stimulerend. Wat
vind je hiervan?
Begrijpelijk dat je wilt weten wat de
spelregels zijn voordat het spel wordt
gespeeld. En dat fondsen zich afvragen:
waarom zou ik het huis nog een likje verf
geven als het volgend jaar in zijn geheel
verbouwd gaat worden? Maar we zitten nou
eenmaal – en daar heb ik zelf ook moeite
mee – met beoogde renovaties van het
bestaande pensioenstelsel. Dat het tijd is
die renovaties nu eindelijk eens ter hand te
nemen, daar is iedereen het hopelijk over
eens. Door de veelheid van visies en opinies
laat het echter allemaal op zich wachten,
zodat het geduld bij velen in de sector
8
Is dit een oproep aan de wetgever?
Jazeker, een oproep om een besluit hierover
te nemen. Zelfs een gemankeerd besluit
is een besluit, maar dat gaat wel rust
geven. En rust is hard nodig, want qua
klantvertrouwen en -waardering scoort
de pensioensector beduidend lager dan
banken en verzekeraars. Niet gek natuurlijk,
als je dagelijks in het nieuws bent met lage
dekkingsgraden, kortingsmaatregelen,
botsende groepsbelangen en onverenigbare
oplossingsrichtingen. In zo’n context is
het aan de wetgever om knopen door te
hakken. Niet besluiten is het slechtste wat
nu kunnen doen. Als we al zestien jaar
weten dat het huidige stelsel niet meer
houdbaar is, zoals pensioengoeroe Keith
Ambachtsheer vandaag communiceert, hoe
komt het dan dat we er al zestien jaar over
aan het bakkeleien zijn?
Hebben ondernemingspensioenfonds
nog wel bestaansrecht?
Ik denk dat een opf een ideale vorm is om je
pensioenrechten in onder te brengen, dicht
bij je deelnemers te kunnen blijven en het
pensioenbewustzijn op te stuwen. Een opf
staat tenslotte midden in de organisatie,
kijk maar naar Pensioenfonds UWV. Wij
houden spreekuur en deelnemers met
vragen kunnen hier zo binnen lopen. De
betrokkenheid is vele malen hoger dan
bij een pensioenuitvoerder op afstand.
Je kunt ook echte tailormade regelingen
Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient
maken, afgestemd op je populatie. UWV’ers
bijvoorbeeld zijn uiterst kritisch. Zij stellen
veel meer vragen dan deelnemers van
andere bedrijven en maken veel meer
gebruik van bewustwordingstools. Doen
wij het als fonds zoveel beter dan andere?
Ik denk het niet. Onze deelnemers willen
gewoon begrijpen hoe de regeling in elkaar
steekt en wat dat betekent voor hen en
hun gezinnen. Dat stimuleert ons om hen
maximaal te bedienen. Ik noem dat een
rechtvaardigheidsgrond voor onze opf.
Veel fondsen hebben inmiddels zoveel
onderzoek, geld en consultancy besteed
om zich voor te bereiden op iets dat dan
elke keer toch weer anders uitpakt, dat
ze afwachtend zijn geworden.
Ja, maar tegelijk zijn fondsen alles in hun
organisatie aan het mobiliseren om te
kunnen aanhaken op de toekomstige
wijzigingen. Zodra er helderheid komt over
de eigendomsrechten, wat de toekomstvisie
is, hoe solidariteit wordt opgevat, hoe
de verantwoordelijkheden komen te
liggen tussen de sociale partners, kunnen
fondsen hier snel op aansluiten. Op dit
moment wordt er in de sector een solide
operationeel fundament gelegd om goed
geoutilleerd te zijn voor het nieuwe stelsel.
Ook bij UWV. Ik krijg heel zware dossiers
op mijn bureau. Zoals de doorsneepremie,
eigendom van rechten, defined benefit,
dat op zijn laatste benen loopt. De vraag
is: hoe ga je de pot nu verdelen tussen
belangengroepen? Ik sta geregeld op de
zeepkist om deelnemers uit te leggen
waarom we niet indexeren en hoe het komt
dat we misschien moeten gaan korten.
De boze ouderen, die zeggen: ‘het is me
beloofd’ en ‘ik heb er toch zelf voor gewerkt’,
begrijp ik best. Maar de volgende vraag is:
wie moet het gaan betalen? En dan zeg ik
er vaak nog bij: beseft u wel dat u er maar
een klein deel zelf voor betaald hebt? Maar…
ik realiseer me dat de communicatie in het
verleden naar deze deelnemers niet goed
is geweest.
Welke betekenis zal het begrip
solidariteit nog hebben in het
toekomstige Nederlandse stelsel?
Solidariteit is een lastig vraagstuk. Ik kan
mij voorstellen dat mensen die nu 50-55
jaar zijn, zeggen: ‘Ik heb 30 jaar meer
betaald dan dat ik rechten kreeg, maar op
het moment dat ik ga profiteren, wordt de
doorsneepremie afgeschaft. Dan wil ik het te
veel betaalde wel terug hebben.’ Evengoed
kan ik me inleven in de jongere die zegt:
‘Waarom zou ik voor iets gaan betalen waar
ik niet voor gecompenseerd word, als ik over
twee jaar toch uit dit fonds ben?’ Daar zie je
de ontwikkeling: vroeger bleef je langer bij
een bedrijf én kreeg je wat je aanvankelijk
te veel betaalde, later weer terug. De
wetgever zal deze kwestie langs geleidelijke
lijnen moeten veranderen. Dus elk jaar iets
minder, iets minder, iets minder. Ik zie ook
nadrukkelijk mogelijkheden met een fiscale
facilitering als compensatiemaatregel. In
Nederland kun je met fiscaliteit processen
mooi modereren. Het hangt natuurlijk wel
van de bereidwilligheid van de regering af
of dit gaat gebeuren. Positief daarbij is dat
we een begrotingsoverschot gaan krijgen,
dat het nu financieel wat beter gaat in
Nederland en dat de rente extreem laag
staat. Als we het nu niet doen, lukt het
nooit meer.
9
Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt?
Het algemeen
pensioenfonds:
klaar voor de markt?
Na een lange periode van debatten in de politiek en
consultaties in de markt is het Algemeen Pensioenfonds
(hierna: APF) een feit. In dit artikel geven wij de stand van
zaken van het opstartproces en bespreken wij een aantal
karakteristieken van de APF’en die in oprichting zijn.
Het APF: wat en voor wie?
Het APF is een pensioenfonds waarbij
meerdere werkgevers uit verschillende
sectoren kunnen aansluiten. Deze
werkgevers kunnen worden ingedeeld
in verschillende kringen op basis van het
type pensioenregeling dat uitgevoerd
moet worden en de toeslagambities
die de werkgever heeft. Verschillende
pensioenregelingen kunnen in één kring
ondergebracht worden. De solvabiliteit,
het opgebouwd pensioenvermogen en de
risico’s zijn afgescheiden van de andere
kringen. Het bundelen van verschillende
pensioenregelingen binnen één
pensioenfonds en onder één bestuur brengt
voordelen met zich mee, zoals het beperken
van bestuurlijke lasten en een mogelijke
10
daling van de kosten voor vermogensbeheer
en administratie. Het APF is in 2015
uitgebreid behandeld in Pensioen, waarbij
toen de focus lag op de structuur (nr. 2015-1)
en de accountingverwerking (nr. 2015-3).
Het grootste verschil tussen het APF
en de bedrijfstak-, ondernemings- en
beroepspensioenfondsen betreft de
mogelijkheden om aan te sluiten. Bij een
APF zijn doorgaans alle werkgevers welkom,
daarover later meer, maar bij de andere
typen pensioenfondsen is dit doorgaans
gelimiteerd tot werkgevers uit een bepaalde
bedrijfstak, concern of beroepsgroep.
Een belangrijk verschil tussen de
pensioenverzekeraars en het APF is de
mate van zekerheid voor de deelnemers.
Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt?
11
Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt?
De solvabiliteitsregels voor verzekeraars zijn
namelijk strenger, waardoor de verzekeraar
hardere garanties kan afgeven. Deze
solvabiliteitsregels leiden wel tot hogere
premies. Bovendien beïnvloeden deze
solvabiliteitsregels het beleggingsbeleid;
een APF kan zich daardoor meer richten
op toeslag, waar een verzekeraar zich moet
richten op nominale garanties. Dit kan
interessant zijn voor werkgevers die een
middelloonregeling willen toezeggen, maar
de kosten van garanties bij verzekeraars te
hoog vinden gegeven de lage toeslagambitie.
Vergunningaanvraag2
De Wet algemeen pensioenfonds is op 1
januari 2016 ingegaan. Vanaf deze datum
is het mogelijk een APF op te richten.
Activiteiten mogen, op basis van de
Pensioenwet, pas worden gestart nadat
een vergunning is verleend door De
Nederlandsche Bank (hierna: DNB). DNB
beoordeelt de aanvragen zo snel mogelijk,
maar in ieder geval binnen dertien weken.
DNB heeft op 29 februari 2016 gemeld
dat de meeste vergunningaanvragen niet
compleet zijn en dat er tevens inhoudelijke
aandachtspunten zijn. De aanvragers zijn in
de gelegenheid gesteld om de ontbrekende
informatie alsnog aan te leveren. Hiermee
wordt de beslistermijn van dertien weken
tijdelijk stopgezet. Aanvankelijk was de
verwachting dat de eerste vergunningen
eind maart 2016 zouden worden verleend.
Met het nieuwsbericht van DNB wordt
die verwachting uitgesteld naar de
zomermaanden.
Marktpartijen
Op het moment van schrijven hebben zes
(combinaties van) partijen een vergunning
aangevraagd bij DNB, zie de tabel. Van
deze partijen hanteren vijf partijen een
opzet met meerdere collectiviteitskringen
2
De ontwikkelingen in de markt gaan snel, deze alinea
bevat de situatie per eind mei.
12
waarin onderscheid gemaakt wordt in
toeslagambitie en premiestelling. Alleen Het
Nederlandse pensioenfonds (a.s.r.) hanteert
op dit moment één collectiviteitskring.
Centraal Beheer APF (Centraal Beheer
Achmea) en De Nationale APF (AZL/NNIP) kunnen hierbij alle (combinaties) van
pensioenregelingen aanbieden, waar Delta
Lloyd APF (Delta Lloyd), het Nederlandse
pensioenfonds en STAP (Aegon) alleen
toegezegd pensioenregelingen kunnen
bieden in een collectiviteitskring. Volo, het
APF in oprichting met uitvoeringspartner
PGGM, heeft twee standaard CDC-kringen
met lage en gemiddelde toeslagambitie.
Een CDC-regeling is in veel gevallen een
middelloonregeling met vaste premie.
Wanneer de premie in een dergelijke
regeling onvoldoende is voor de beoogde
opbouw, wordt de opbouw voor dat jaar
verlaagd. Wanneer de daadwerkelijke premie
hoger is dan de benodigde premie, wordt
het resterende geld in een toeslagdepot
gestort.
Diverse marktpartijen hebben meer
inzicht gegeven in hun toetredingseisen
en financieel beleid. Om deze informatie
te specificeren bevat de tabel per partij
een aantal additionele karakteristieken
van deze in oprichting zijnde APF’en. De
diverse partijen kunnen vanzelfsprekend de
karakteristieken nog aanpassen, afhankelijk
van de vraag van de markt en de eisen van
DNB. Er zijn geen specifieke karakteristieken
voor de Centraal Beheer APF en Het
Nederlandse pensioenfonds opgenomen,
omdat wij deze informatie niet hebben
ontvangen.
Door de fors gedaalde
marktrente past
een verzekerde
pensioenregeling niet meer
in het budget van veel
werkgevers
Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt?
Marktpartijen
Toelatingseisen
Collectiviteitskringen
Toeslagambitie en
premiestelling
Toeslagen en kortingen
Volo (PGGM)
Minimaal 500
deelnemers.
Er zijn twee collectieve
CDC-kringen, zonder en
met toeslagambitie. Het
beleggingsbeleid en de
premiestelling verschillen
tussen deze kringen.
Daarnaast mogelijkheid om
een eigen kring te starten (DB
of CDC).
In beide collectieve kringen
geldt een gedempte
premie, in een eigen kring is
maatwerk mogelijk. In geval
van alleen nieuwe opbouw
is sprake van minimaal een
actuarieel dekkende premie.
Binnen een gedeelde
CDC-kring is het niet
mogelijk voor de
werkgever om bij te
storten om kortingen te
voorkomen, tenzij het
belanghebbendenorgaan
en alle aangesloten
werkgevers binnen een
kring akkoord zijn. In
een maatwerkkring is
bijstorten ook mogelijk.
De Nationale APF
(AZL en NN IP)
Minimaal 500
deelnemers of € 100
miljoen beheerd
vermogen of € 5
miljoen premie per
jaar.
Er zijn vier
collectiviteitskringen
waarin onderscheid wordt
gemaakt in toeslagambitie en
premiestelling. Alle soorten
pensioenregelingen kunnen
uitgevoerd worden en
daarnaast ook gecombineerd
worden (DB, CDC, DC,
nettopensioen).
Er zijn twee
collectiviteitskringen met
gedempte premiestelling
en twee kringen gebaseerd
op de marktrente. Beide
met een lage en een
hogere toeslagambitie.
De gedempte premie is
gebaseerd op het verwachte
fondsrendement en heeft
een minimum van 104,5%
van de premiedekkingsgraad.
De premie kan jaarlijks
vastgesteld worden om een
opbouw te halen. Daarnaast
kan de premie ook gefixeerd
zijn, zodat de opbouw ieder
jaar bepaald wordt (CDCregeling).
Naast de toeslag die
afhankelijk is van de
beleidsdekkingsgraad is
het voor de werkgever
mogelijk om een extra
toeslag in te kopen.
Daarnaast is het mogelijk
om als werkgever bij te
storten om korting te
voorkomen.
Delta Lloyd APF
Minimaal 50
deelnemers.
Er zijn drie
collectiviteitskringen waarin
onderscheid wordt gemaakt
in toeslagambitie. In deze
kringen kan een DB-regeling
uitgevoerd worden.
In de collectiviteitskringen
wordt een gedempte
premiestelling gehanteerd. De
premie is afhankelijk van de
toeslagambitie. De gedempte
premie is gebaseerd op
een 60-maands middeling
van de marktrente en heeft
tijdens de eerste vijf jaar een
minimum van 100% van de
premiedekkingsgraad .
Naast de toeslag die
afhankelijk is van de
beleidsdekkingsgraad
is het niet mogelijk voor
een werkgever om extra
toeslag in te kopen. Het
is wel mogelijk om als
werkgever bij te storten
om korting te voorkomen.
13
Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt?
Marktpartijen
Toelatingseisen
Collectiviteitskringen
Toeslagambitie en
premiestelling
Toeslagen en kortingen
STAP (Aegon en TKP)
Minimaal € 1 miljoen
aan jaarpremie in
2016.
Er zijn drie
collectiviteitskringen waarin
onderscheid wordt gemaakt
in toeslagambitie. In deze
kringen kan een DB-regeling
uitgevoerd worden.
In de collectiviteitskringen
wordt de premie gebaseerd
op een 12-maands middeling
van de marktrente. De
hoogte van de premie wordt
vastgesteld met de werkgever
en bepaalt in welke kring
de opbouw plaatsvindt. De
premie is niet afhankelijk van
de beleidsdekkingsgraad.
Naast de toeslag die
afhankelijk is van de
beleidsdekkingsgraad
is het mogelijk voor een
werkgever om extra
toeslag in te kopen
via een te vormen
bestemmingsreserve.
Daarnaast is het voor
een werkgever mogelijk
om bij te storten indien
er een korting moet
plaatsvinden.
Door de fors gedaalde marktrente past
een verzekerde pensioenregeling niet
meer in het budget van veel werkgevers.
Overstappen naar een APF is dan
mogelijk een oplossing, omdat deze een
andere premiestelling mag hanteren.
Sommige APF’en bieden de mogelijkheid
om een gedempte premie te hanteren.
De premie is dan gebaseerd op een
gemiddelde marktrente of op een verwacht
fondsrendement. Daarnaast werken de
meeste fondsen met een minimumpremie
gebaseerd op een premiedekkingsgraad. Dit
minimum wordt gebruikt om te voorkomen
dat de premie te laag is, waardoor de
inactieven benadeeld worden. De APF’en
(en sommige kringen binnen een APF)
verschillen door de toeslagambitie. Hoe
hoger de toeslagambitie, hoe hoger de
premie.
Op basis van de nu beschikbare
informatie stellen verschillende APF’en
toetredingscriteria in. Deze criteria, in de
vorm van een minimale premie of een
minimumaantal deelnemers, moeten
ervoor zorgen dat de startkosten voor het
14
APF om het contract van een werkgever
in te regelen niet onevenredig hoog zijn.
Uit de toetredingscriteria blijkt ook dat het
aandachtsgebied van de APF’en verschillend
is. Sommigen richten zich op het aansluiten
van (kleine) pensioenfondsen, terwijl
sommige APF’en ook voor kleine werkgevers
toegankelijk zijn.
Kan collectieve waardeoverdracht
zinvol zijn?
Bij overstap naar een andere
pensioenuitvoerder kan een werkgever
ervoor kiezen om collectieve
waardeoverdracht van pensioenaanspraken
en -rechten te laten plegen. Overdracht
van niet-verzekerde pensioenaanspraken
vanuit een pensioenfonds naar het APF kan
waarschijnlijk kostenneutraal plaatsvinden.
De overgehevelde pensioenaanspraken
lopen bij het APF een soortgelijk risico als bij
de oude pensioenuitvoerder: er is een kans
op toeslag en op korten. Of de deelnemers
‘erop vooruitgaan’ hangt hierbij vooral af
van de dekkingsgraad en het premie- en
toeslagbeleid in de nieuwe en oude situatie.
Het APF kan hiermee een concurrerende
positie innemen in de buy-outmarkt ten
opzichte van verzekeraars.
Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt?
Bij overgang naar een
APF kan de bestaande
classificatie wijzigen zonder
dat de belangrijkste
onderdelen van de
pensioenregeling wijzigen
Het overdragen van verzekerde
pensioenaanspraken naar een APF
resulteert echter vrijwel zeker in een
aanzienlijke bijbetaling door de werkgever.
Werkgevers moeten er tevens op bedacht
zijn wat de overdracht van verzekerde
pensioenaanspraken naar een APF voor
de werknemers betekent. Bij het APF
verliest de werknemer namelijk niet alleen
garantie op i) toekomstig op te bouwen
pensioenaanspraken, maar ook op ii) de
al opgebouwde pensioenaanspraken die
zijn overgeheveld op basis van collectieve
waardeoverdracht. Met garantie wordt
hier bedoeld dat de kans op korten door
een verzekeraar (nagenoeg) nul is. Door de
volatiliteit op de financiële markten is deze
kans op korten groter bij een APF. Het is aan
de werkgever om, samen met een adviseur,
te bepalen of het toeslagpotentieel bij het
APF opweegt tegen het verlies van garantie
op al opgebouwde aanspraken.
Toetreding tot het APF: zonder
instemming van de ondernemingsraad
Sinds de aanpassing van de Wet
op de ondernemingsraden (hierna:
WOR) in augustus 2013 heeft de
ondernemingsraad (hierna: OR) van
een bedrijf een instemmingsrecht
aangaande de vaststelling of intrekking
van een pensioenovereenkomst die wordt
ondergebracht bij een ondernemings- of
bedrijfstakpensioenfonds. Dit wettelijke
instemmingsrecht is niet van toepassing
bij de vaststelling of intrekking van een
pensioenovereenkomst bij een APF, omdat
het APF ten tijde van de aanpassing van de
WOR nog niet bestond en derhalve ook niet
is opgenomen in de wet.
Het APF is niet opgenomen als
pensioenuitvoerder in de Wet op het
financieel toezicht (hierna: Wft). Er is
derhalve geen Wft-vergunning nodig om
over het APF te adviseren. De werkgever
kan ervoor kiezen om, zonder formele
toestemming van de OR, de toekomstige
pensioenopbouw onder te brengen bij
een APF. Het ligt voor de hand dat deze
inconsistentie in de wetgeving binnenkort
wordt opgelost. Voor het plegen van
collectieve waardeoverdracht moeten
de betrokken deelnemers wel vooraf
geïnformeerd worden en deelnemers
hebben het recht ervoor te kiezen hun
pensioenaanspraken niet over te dragen.
Verslaggevingsrichtlijnen
Voor veel werkgevers is classificatie
van de pensioenregeling volgens
(internationale) verslagleggingsregels
een belangrijk thema. Bij overgang naar
een APF kan deze classificatie wijzigen
zonder dat de belangrijkste onderdelen
van de pensioenregeling wijzigen.
Hierna volgt een aantal handvatten
voor de accountingverwerking van een
pensioenregeling bij een APF, die echter niet
kunnen worden opgevat als formele opinie.
In Pensioen 2015-3 is een uitgebreid artikel
verschenen over deze materie.
De verslaggevingsrichtlijnen IFRS (Europees)
en US GAAP onderscheiden twee typen
pensioenregeling: defined benefit (DB) en
defined contribution (DC). Onder RJ (de
Nederlandse accountingstandaard) worden
DB- en DC-regelingen gelijk behandeld (de
te betalen premies worden in de winsten-verliesrekening opgenomen), maar
onder de internationale standaarden is er
een verschil. Bij een DB-classificatie moet
onder IFRS en US GAAP doorgaans een
voorziening voor de pensioenverplichting
op de balans worden verantwoord en is de
pensioenlast in de winst-en-verliesrekening
in het algemeen niet gelijk aan de te betalen
premies. Bij een DC-classificatie wordt
daarentegen in principe geen voorziening
voor de pensioenverplichting op de balans
verantwoord en is de pensioenlast in de
winst-en-verliesrekening gelijk aan de te
betalen premies. De classificatie van de
15
Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt?
pensioenregeling is een onderdeel van de
jaarrekening en zal gecontroleerd worden
door de accountant.
Verwerking onder US GAAP
Een pensioenregeling wordt als multiemployer plan bestempeld als de
beleggingen worden gedeeld en de
premies van de ene werkgever gebruikt
kunnen worden voor de uitkeringen aan
medewerkers van andere werkgevers.
Wanneer meerdere werkgevers in één kring
zitten, classificeert de pensioenregeling
van een APF in de meest gevallen als multiemployer plan. Onder US GAAP worden
multi-employer plans als DC verwerkt,
ook als de pensioenregeling classificeert
als DB. Het lijkt er dus op dat werkgevers
die overgaan op het uitvoeren van de
pensioenregeling in een collectiviteitskring
van een APF, een verwerking als DC onder
US GAAP in de jaarrekening kunnen
verantwoorden.
Verwerking onder IFRS
Ook onder IFRS kunnen
middelloonregelingen (en dus niet
eindloonregelingen) uitgevoerd door een
APF worden verwerkt als DC. Hiervoor moet
onder andere aan de volgende voorwaarden
worden voldaan:
01.er is geen bijstortingsverplichting of
recht op premieverlaging/terugstorting
voor de werkgever(s);
02.de premie is niet afhankelijk van de
dekkingsgraad van het fonds;
03.de deelnemers zijn adequaat
geïnformeerd over de
voorwaardelijkheid van de door hen
opgebouwde aanspraken. Zo zijn de
toeslagen voorwaardelijk en is geen
sprake van een eindloonregeling.
De multi-employer setting, zoals deze
gebruikt wordt onder US GAAP, lijkt
onder IFRS geen mogelijkheid om onder
DB-verwerking uit te komen wanneer
binnen een kring meerdere regelingen
uitgevoerd worden. Het gevolg is dat een
DB-pensioenregeling op de gebruikelijke
manier gewaardeerd dient te worden om
de balansvoorziening te bepalen. Een
grote hobbel hierbij is het vaststellen van
het aandeel van de werkgever in de totale
pensioenbeleggingen.
Conclusie
Met de komst van het APF heeft Nederland
er weer een nieuwe pensioenuitvoerder
bij. Zes (coalities van) partijen zijn bezig
met de oprichting van een APF en de
contouren hiervan zijn duidelijk. Het
proces om de vergunningen aan te vragen
is begin 2016 gestart, maar duurt voort.
Het is de verwachting dat hierover in de
zomermaanden meer duidelijkheid komt.
De verschillende APF’en onderscheiden
zich van elkaar door verschillende typen
pensioenregelingen mogelijk te maken en
verschillende premiestellingen te hanteren.
Diverse APF’en hanteren toetredingscriteria,
waardoor het niet voor alle werkgevers
mogelijk zal zijn om zich aan te sluiten
bij een APF. Het is voor werkgevers en
pensioenfondsen mogelijk om collectieve
waardeoverdracht naar een APF te plegen.
Hierbij moeten de belangen van de
deelnemers (mogelijk toeslagpotentieel,
maar ook kans op korten) nadrukkelijk
meegenomen worden.
Sebastiaan de Leeuw den Bouter
Benefits & Pension Advisory
[email protected]
Pieter Platteel
Benefits & Pension Advisory
[email protected]
Rick te Spenke
Benefits & Pension Advisory
[email protected]
16
Pensioen
Pensioen
| Section
| Kavelaars’
title goes
Column
here
Kavelaars’ Column
Eigen beheer in spagaat?
Prof. dr. P. Kavelaars is hoogleraar Fiscale
Economie aan de Erasmus School of
Economics, buitengewoon hoogleraar aan
de University of Curaçao en directeur van
het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte
Belastingadviseurs te Rotterdam
I
n de column van het vorige nummer van
Pensioen heb ik stilgestaan bij de toekomst
van de pensioenopbouw in eigen beheer.
In beginsel dus geen reden om dat nu weer
te doen, ware het niet dat er wel enige
ontwikkelingen zijn die het interessant
maken om hieraan nogmaals aandacht te
schenken. De staatssecretaris van Financiën
– een type dat graag spoedig resultaten ziet
en uiteraard bij voorkeur conform zijn eigen
inzichten – heeft te maken met een dossier
dat maar niet tot resultaat wil leiden.
Wat is er nu precies aan de hand? Naar het
zich laat aanzien zitten de belangrijkste
spelers in dit dossier bepaald niet op één
lijn. In de eerste plaats is dat de eigen
Belastingdienst van Wiebes, die maar wat
graag af wil van het regime. Het is te complex
en het kost te veel menskracht om het naar
behoren uit te voeren. Dat is uiteraard bij
de bewindsman niet aan dovemansoren
gezegd, want vereenvoudiging en minder
menskracht voor de uitvoering van de
fiscale wetgeving staan hoog in zijn vaandel.
Kortom: afschaffen. Laat de directeurgrootaandeelhouder (hierna: dga) maar
net als reguliere werknemers zijn pensioen
extern verzekeren.
Een van de opties is de afkoopvariant.
Die komt erop neer dat de gehele
pensioenverplichting kan worden afgekocht,
waarbij heffing plaatsvindt over de fiscale
waarde van de verplichting die ten gevolge
van het verschil in te hanteren rente veel
lager is dan de commerciële waarde. Men
kan dat ook zo zien, dat eerst onbelast wordt
afgezien van het pensioen tot de waarde van
de fiscale verplichting (afstempeling) en dat
vervolgens het restant wordt afgekocht. Op
die afkoopwaarde wordt echter nog wel een
korting, of zo men wil vrijstelling, toegepast.
Aanvankelijk was het voorstel een korting
van 20%, maar de bewindsman heeft zijn
‘bod’ inmiddels met 10%-punten verhoogd
tot 30%. Dit lijkt wellicht redelijk, maar dat is
niet op voorhand het geval. Men moet zich
immers realiseren dat de heffing vergaand
naar voren wordt gehaald, afhankelijk van
de huidige leeftijd van de dga, dat het box
1-tarief doorgaans substantieel hoger is
dan wanneer men pensioenuitkeringen
geniet (vooral ten gevolge van de lagere
premies volksverzekeringen vanaf de AOWgerechtigde leeftijd) en dat het vrijgevallen
pensioenkapitaal vervolgens jaarlijks in
box 3 wordt belast, tenzij men gelijk tot
consumptie overgaat, maar dat kost dan
toch ook btw. Door de aansluiting bij de
fiscale waarde wordt overigens wel een
belangrijke tegemoetkoming gegeven: door
de wettelijk verplichte fiscale rekenrente
van 4% en de lage marktrente bestaat er
een groot verschil tussen de fiscale en de
commerciële waarde.
In beginsel is de afkoopvariant een aardige
richting. Ik vermoed echter dat het ‘bod’ nog
wat moet worden verhoogd. En dan zijn er
tot slot nog een paar kanttekeningen bij te
maken die van meer principiële aard zijn:
Dat ziet het VNO-MKB echter geheel anders.
De organisatie ziet ongetwijfeld wel enige
complexiteit, ook voor de dga zelf, maar wat
is daarop tegen als die dga zelf een dergelijk
regime prefereert? Dan neemt hij kennelijk
enige complexiteit en extra kosten van
uitvoering voor lief.
•• De wetgever heeft zich altijd fel verzet
tegen elke mogelijkheid pensioen af
te kopen, omdat een pensioen niets
anders dan een levenslange periodieke
uitkering dient te zijn. Het is dan wel (zeer)
opmerkelijk dat die gedachte nu in zoverre
wordt losgelaten.
Als derde partij die zich met het dossier
bemoeit, zijn er de belastingadviseurs. Die
zitten niet helemaal op één lijn naar het lijkt.
Sommigen vinden de afschaffing van eigen
beheer prima. Anderen hechten vooral
aan het meergenoemde aspect van de
interne financiering.
•• De vraag is of ook anderen dan de dga
zullen gaan betogen dat zij hun pensioen
gefaciliteerd willen kunnen afkopen.
•• Ik ben benieuwd wat ervan gaat
komen. Wellicht dus nog een vervolg op
dit vervolg.
17
Pensioen | Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen
18
Pensioen | Section title goes here
Fuseren, liquideren
en indexeren:
belemmeringen voor
pensioenfondsen
Uit cijfers van De Nederlandsche Bank blijkt dat het aantal
pensioenfondsen de afgelopen jaren is gedaald. Alleen al in
2015 zijn 45 pensioenfondsen geliquideerd. Sociale partners
en pensioenfondsbesturen kiezen er steeds vaker voor om een
pensioenfonds te laten fuseren of liquideren, vanwege
toenemende wet- en regelgeving, de noodzaak tot
kostenbesparing en het beperken van financiële risico’s.
19
Pensioen | Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen
Als pensioenfondsen fuseren of liquideren,
kan er sprake zijn van een verschil in
dekkingsgraad tussen de betrokken
pensioenfondsen. Een eventueel
liquidatieoverschot kan worden aangewend
om opgebouwde pensioenaanspraken
en -rechten eenmalig te verhogen
(indexatie). Een fondsbestuur heeft
hierin echter niet veel keuze, want op
grond van de Pensioenwet mag een
eventueel liquidatieoverschot alleen
een pensioenbestemming hebben. Uit
de praktijk blijkt dat het aanwenden van
een liquidatieoverschot voor indexatie
bij een verschil in de dekkingsgraad van
pensioenfondsen daardoor steeds vaker
als een belemmering wordt ervaren voor
het samengaan en/of liquideren van
pensioenfondsen.
Toekomstbestendig indexeren
Met ingang van 1 januari 2015 is
het financieel toetsingskader voor
pensioenfondsen gewijzigd. Een van de
wijzigingen is de nieuwe regelgeving voor
toekomstbestendig indexeren. Volgens
de Stichting van de Arbeid (STAR) en de
Pensioenfederatie zorgt deze nieuwe
regelgeving voor problemen als men
wil indexeren vanuit bestaande en
nieuwe indexatiedepots. Op basis van
de regelgeving voor toekomstbestendig
indexeren is indexatie door
pensioenfondsen namelijk alleen toegestaan
wanneer de te verlenen indexatie (naar
verwachting) ook in de toekomst te
realiseren is en de beleidsdekkingsgraad
van het pensioenfonds 110% of meer
bedraagt. Daarnaast zijn de mogelijkheden
voor indexatie vanuit een indexatiedepot
aanzienlijk beperkt en kan het beschikbare
vermogen in een indexatiedepot in veel
gevallen slechts gedeeltelijk worden
aangewend voor indexatie. Met het
onverkort toepassen van deze nieuwe
regelgeving wordt het praktisch nut van een
indexatiedepot dus tenietgedaan. De nieuwe
regelgeving voor toekomstig indexeren
beperkt daardoor de mogelijkheden tot
indexatie bij het fuseren of liquideren van
pensioenfondsen.
20
Indexatiedepot
Een indexatiedepot geeft de mogelijkheid
om deelnemers in een pensioenregeling
op korte termijn meer indexatie toe te
kennen als tijdelijke compensatie voor een
versobering van hun pensioenregeling.
Ondanks dat toekomstbestendig
indexeren de hoofdregel vormt, ziet de
Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid de voordelen van het
indexatiedepot. In haar brief van 27 oktober
2015 geeft zij daarom aan dat de regelgeving
voor toekomstbestendig indexeren niet
van toepassing is op het gebruik van een
indexatiedepot in de volgende drie situaties:
•• fusie van pensioenfondsen met een
verschil in dekkingsgraad;
•• collectieve wijziging van een
pensioenregeling waarbij een
onvoorwaardelijke indexatietoezegging
wordt gewijzigd in een voorwaardelijke
indexatietoezegging;
•• collectieve wijziging van een
pensioenregeling waarbij wordt
overgestapt naar een CDC-regeling of een
premieovereenkomst waarbij de premie
onmiddellijk na het beschikbaar stellen
wordt omgezet in een aanspraak op een
uitkering.
Volgens de staatssecretaris is in de
bovenstaande gevallen namelijk sprake
van ‘een helder af te bakenen en objectief
vast te stellen omstandigheid’, waarbij een
indexatiedepot gebruikt kan worden om
aanpassingen van een pensioenregeling te
bewerkstelligen.
Fuseren van pensioenfondsen
In het geval van een fusie van
pensioenfondsen is sprake van een
overgang van rechten en plichten onder
algemene titel. Dit betekent dat alle
pensioenaanspraken en -rechten van de
belanghebbenden van een pensioenfonds
ongewijzigd overgaan naar het nieuwe
pensioenfonds. Het is mogelijk dat er een
verschil bestaat in de dekkingsgraad van
de fuserende pensioenfondsen. Volgens
de Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid kan in dit geval een
indexatiedepot worden gevormd om
het verschil in dekkingsgraden weg te
werken. De nieuwe regelgeving omtrent
toekomstbestendig indexeren is (indien
wordt voldaan aan de voorwaarden)
namelijk alleen vóór de fusie van de
desbetreffende pensioenfondsen van
toepassing op de dekkingsgraad van beide
pensioenfondsen.
Het pensioenfonds met de hoogste
dekkingsgraad kan een indexatiedepot
vormen ter grootte van het verschil in
dekkingsgraad tussen de fuserende
pensioenfondsen. Als gevolg van de fusie
dienen de betreffende pensioenfondsen
immers een nieuwe, gezamenlijke
beleidsdekkingsgraad te berekenen,
waardoor de dekkingsgraad van het
pensioenfonds met voorheen de
hoogste dekkingsgraad zal dalen. Het
resultaat zal vervolgens ten goede
komen aan de (gewezen) deelnemers
en pensioengerechtigden van het
desbetreffende pensioenfonds.
Liquideren van pensioenfondsen
De regelgeving voor toekomstbestendig
indexeren is wel van toepassing op de
meest voorkomende vorm van consolidatie,
te weten de collectieve waardeoverdracht
bij liquidatie van een pensioenfonds op
grond van artikel 84 Pensioenwet (hierna:
PW). In dergelijke situaties kan een hogere
dekkingsgraad bij het liquiderende
Met het onverkort
toepassen van de
nieuwe regelgeving
wordt het praktisch nut
van een indexatiedepot
tenietgedaan
Pensioen | Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen
pensioenfonds enkel via eenmalige
indexatie worden aangewend, aangezien
bij eenmalige indexatie de regels van het
toekomstbestendig indexeren niet van
toepassing zijn.
Onder de huidige marktomstandigheden
ontstaat echter steeds vaker een aanzienlijk
overschot, waarbij het liquiderende
pensioenfonds bij een eenmalige
indexatie tegen de fiscale grenzen van
de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna:
Wet LB 1964) aanloopt. Vanuit fiscaal
oogpunt is eenmalige indexatie van het
pensioenkapitaal namelijk alleen mogelijk
voor zover indexatie in voorgaande jaren
achterwege is gebleven. Dit leidt er in
veel situaties toe dat het liquiderende
pensioenfonds niet het volledige surplus
aan pensioenkapitaal kan meenemen
naar de ontvangende pensioenregeling,
terwijl dit op grond van de Pensioenwet
volledig moet toekomen aan de deelnemers
van het desbetreffende pensioenfonds.
Hierdoor ontstaat dus een maatschappelijk
ongewenste situatie, nu deelnemers
van een liquiderend pensioenfonds
hun pensioenkapitaal niet kunnen
optimaliseren. In deze situaties zou het
vormen van een indexatiedepot, waarbij
regelgeving omtrent toekomstbestendig
indexeren buiten toepassing mag blijven,
een welkome oplossing zijn. Helaas heeft
de staatssecretaris aan deze situatie niet
gedacht.
Een eerste gedachte die opkomt, is
dat artikel 18d Wet LB 1964 wellicht
een alternatief voor deze situatie zou
kunnen bieden. In artikel 18d staan de
uitzonderingen op de hoofdregel dat
het pensioenkapitaal in principe niet
meer mag bedragen dan 100% van het
pensioengevend loon. Een surplus aan
pensioenkapitaal zou echter volledig
kunnen worden meegenomen indien de
collectieve waardeoverdracht bij liquidatie
van een pensioenfonds kwalificeert als
waardeoverdracht op grond van artikel 18d,
lid 1, onderdeel c, Wet LB 1964.
Vanuit fiscaal oogpunt is eenmalige indexatie
van het pensioenkapitaal alleen mogelijk
voor zover indexatie in voorgaande jaren
achterwege is gebleven. De Staatssecretaris
van Financiën laat uit zijn toelichting bij
het besluit BLKB2014/1702M blijken dat
geen sprake is van waardeoverdracht
wanneer reeds opgebouwde rechten
worden ingebracht in een nieuwe
regeling van eenzelfde werkgever.
Hoogstwaarschijnlijk sluit hij hier aan bij het
begrip waardeoverdracht dat is opgenomen
in artikel 10a Uitvoeringsbesluit Wet LB 964.
Volgens dit artikel is namelijk alleen sprake
van waardeoverdracht in geval van artikel
71, 74, 75, 85 t/m 88 en 91 PW. Ten tijde van
de totstandkoming van deze bepaling was
echter de Pensioen- en spaarfondsenwet
nog van toepassing, waarin enkel de
mogelijkheid tot waardeoverdracht was
opgenomen in het geval van wisseling van
werkgever.
Op grond van de Pensioenwet is
daarentegen sprake van waardeoverdracht
in de situaties van artikel 70 t/m 91
PW, en dus eveneens bij collectieve
waardeoverdracht op basis van artikel
84 PW. Ook in artikel 19b, lid 2, Wet LB
1964 wordt verwezen naar artikel 70
t/m 91 PW. Aangezien de Wet LB 1964
na de vervanging van de Pensioen- en
spaarfondsenwet door de Pensioenwet is
aangepast, is het aannemelijk dat voor het
begrip waardeoverdracht moet worden
aangesloten bij de Pensioenwet. Dit zou
betekenen dat, indien deze situatie ook
fiscaal als waardeoverdracht kwalificeert,
een uitruil van indexatie in extra nominale
aanspraken mogelijk is op basis van artikel
18d Wet LB 1964. De indexatieruimte zelf
kan daarentegen niet worden verruimd.
Artikel 18d Wet LB 1964 voorziet namelijk
niet in een overschrijding van de in het
artikel opgenomen grenzen. Hierdoor lijkt
artikel 18d Wet LB 1964 dan ook niet de
gewenste oplossing te bieden voor indexatie
bij liquidatie van een pensioenfonds.
Tot slot
Gezien de goedkeuring van de
Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid voor het gebruik
van een indexatiedepot bij een fusie
van pensioenfondsen, zouden ook de
(alternatieve) mogelijkheden voor indexatie
bij liquidatie van pensioenfondsen
onderzocht moeten worden. Op grond van
de regelgeving voor toekomstbestendig
indexeren kan een hogere dekkingsgraad
bij een liquiderend pensioenfonds op dit
moment namelijk enkel via eenmalige
indexatie worden aangewend, waarbij
men bovendien rekening moet houden
met de fiscale grenzen van de Wet LB
1964. Hierdoor kan het liquiderende
pensioenfonds niet het volledige surplus
aan pensioenkapitaal overdragen naar het
ontvangende pensioenfonds. Het feit dat
indexatie niet of slechts gedeeltelijk mogelijk
is, mag echter geen belemmering vormen
voor sociale partners en pensioenfondsen
om over te gaan tot liquidatie van een
pensioenfonds. Indien artikel 18d Wet
LB 1964 geen soelaas kan bieden voor
liquiderende pensioenfondsen, zal de
staatssecretaris dus wellicht het gebruik van
een indexatiedepot bij liquidatie van een
pensioenfonds moeten toestaan, net als bij
een fusie van pensioenfondsen.
Krissie Brands
Global Employer Services
[email protected]
Vanuit fiscaal oogpunt
is eenmalige indexatie
van het pensioenkapitaal
alleen mogelijk voor zover
indexatie in voorgaande
jaren achterwege is
gebleven
21
Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit
Duurzaam beleggen
vraagt prioriteit
Nagenoeg alle pensioenfondsen hebben beleid
ontwikkeld voor maatschappelijk verantwoord beleggen.2
Dat sluit aan op de fiduciaire verplichtingen en bovendien
ziet De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) actief toe op de
verslaggevingsverplichtingen over verantwoord beleggen.
Circa zes op de tien deelnemers wil dat bij het beleggen
van hun geld meer op milieu- en sociale aspecten wordt
gelet3 met het oog op hun toekomstige leefomgeving. Dat
vraagt dat pensioenfondsen nu sturen op verduurzaming
van de samenleving en dat vergt niet alleen beleid, maar
vooral actie.
De urgentie van verduurzaming
De uitvoering van het duurzaam
beleggingsbeleid vergt veel kennis
en middelen en de aandacht van
pensioenbestuurders wordt ook in
beslag genomen door onderwerpen
zoals dekkingsgraden en veranderingen
in het pensioenstelsel. Daardoor dreigt
duurzaam beleggen in de categorie ‘wel
belangrijk, niet urgent’ terecht te komen.
Net nu wereldwijd het klimaatakkoord
wordt geratificeerd en de wereldleiders
nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen
hebben vastgesteld. Deze zeventien
doelstellingen, met als kern het bestrijden
van extreme armoede, klimaatverandering,
ongelijkheid en onrechtvaardigheid zijn
zo geformuleerd, dat íedereen mee moet
werken om een betere wereld te creëren.
De veranderingen in de samenleving gaan
sneller dan menigeen denkt. Het is dus
wel degelijk urgent om als pensioenfonds
te verduurzamen.
2 Bron: Pensioenfederatie: circa 93% van de Nederlandse pensioendeelnemers en gepensioneerden is
aangesloten bij een pensioenfonds dat een verantwoord beleggingsbeleid heeft ontwikkeld.
3 Joop Bouma en Esther Bijlo, ‘Nederlanders bereid meer te betalen voor groen pensioen’, Trouw 1 juni 2015,
statistieken van I&O Research 2015.
22
Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit
23
Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit
Bij ESG-integratie
worden vier
methodes
gehanteerd:
Wat is duurzaam beleggen?
Duurzaam of verantwoord beleggen?
Het zijn beide containerbegrippen. In de
financiële wereld wordt met verantwoord
of duurzaam beleggen gedoeld op het
integreren van zorg voor het milieu,
sociaal beleid en goed bestuur in het
beleggingsbeleid, oftewel: ESG-integratie.
ESG staat voor Environmental, Social and
Governance en de integratie wil zeggen
dat in de beleggingsprocessen informatie
over milieu, sociaal en governance (‘goed
bestuur’) wordt benut.4 Door deze integratie
stuurt het pensioenfonds niet alleen op
financieel rendement, maar ook op de
leefkwaliteit op de lange termijn. ESGfactoren bieden dus een concreet handvat
om een brug te slaan tussen financieel
rendement en maatschappelijk rendement
en om gericht te sturen. Immers, ‘Geld
stuurt de Wereld’.5
4D
efinitie Eurosif van ESG-integratie: Het expliciet
opnemen door vermogensbeheerders van ESGrisico’s en -kansen in de traditionele financiële
analyse en investeringsbeslissing gebaseerd op
een systematisch proces en op basis van gepaste
onderzoeksbronnen (Eurosif, 2012).
5A
nne Marie Rakhorst, Geld stuurt de Wereld,
Schiedam: Scriptum 2015.
24
1. U
itsluiting: het actief uitsluiten van
beleggingen wanneer deze niet
voldoen aan vooraf vastgestelde
ESG-criteria.
2.Best-in-class: het selecteren
van beleggingen die door
ratings (zie voor een overzicht
van ESG-ratings de GISR Hub6)
worden aangemerkt als ‘de meest
duurzame’ binnen een sector/
categorie.
3. A
ctieve betrokkenheid of
‘Engagement’: beleggers gebruiken
hun ‘stem’ om daarmee de ESGprestatie van een onderneming of
regelgever te beïnvloeden.
4.Impact investing: investeren
in de opschaling van (nieuwe)
activiteiten, waarbij meetbaar
kan worden vastgesteld dat zij
ESG-doelen realiseren en tevens
financiële ‘winst’ maken.
ESG-integratie kan in alle asset
classes worden toegepast, zowel
bij aandelen en bedrijfsobligaties
als bij private equity, grondstoffen,
vastgoed en infrastructuur. Ook bij
passief vermogensbeheerders kan
ESG-integratie worden toegepast;
er zijn diverse ESG index (tracker)fondsen in de markt.
6 http://ratesustainability.org/hub/index.
php/search.
Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit
Langetermijn- versus
kortetermijnrendement?
Pensioenfondsen zijn geneigd te denken
dat duurzaam beleggen ten koste gaat
van het financieel rendement. Het
beleggingsuniversum wordt immers
kleiner en dit zou kunnen leiden tot een
lager rendement. Bovendien kosten
ESG-onderzoek en het selectieproces de
fondsmanager extra tijd en deze extra
kosten resulteren in een lagere opbrengst.
Er komen steeds meer onderzoeksgegevens
beschikbaar over de relatie tussen
duurzaam beleggen en het financiële
rendement.7 Uit deze (internationale)
onderzoeken van onder andere de
Deutsche Bank,8 Morningstar en Oxford
University blijkt dat duurzaam beleggen
niet onderdoet qua financieel rendement.
Dat komt mede door de hoge correlatie
tussen financieel rendement en een hoge
score op de ‘G’, Governance van goed
bestuur. Maar ook beoordeling van andere
niet-financiële informatie (zoals milieuen sociale informatie) leidt tot een meer
gedegen risico-inschatting en daarmee tot
betere beleggingsbeslissingen. Daardoor
overlappen de ESG-kosten met de kosten
die gemaakt moeten worden vanuit een
gedegen risicomanagement. Dit wordt
bevestigd door onderzoek waaruit blijkt
dat de hogere transactiekosten van ESGintegratie een minimaal negatieve invloed
hebben op het financiële rendement.9
7Z
ie www.ussif.org/performance.
8 Onderzoek Deutsche Bank van 2000 empirische
studies naar de relatie tussen ESG en financiële
prestatie, waaruit blijkt dat de meerderheid van
deze studies een positieve relatie vindt: Journal of
Sustainable Finance & Investment, 2015 + metastudy conducted by Oxford University. Deutsche
Bank stelt dat “80 percent of the reviewed
studies demonstrate that prudent sustainability
practices have a positive influence on investment
performance”.
9 IBS Green Paper, Duurzaam beleggen, Wat is het
Waard?, 2015.
Ondanks het steeds overtuigender bewijs
dat duurzaam beleggen op de lange termijn
loont, is de focus van pensioenfondsen nog
te veel op de korte termijn gericht. Enkele
redenen waarom pensioengelden worden
belegd met een kortetermijnhorizon zijn:10
01. eisen aan liquiditeit11 (terwijl duurzame
ontwikkeling een langetermijninvestering
vergt);
02.kortetermijnprestatieprikkels
in de keten (o.a. bij uitvoerders,
vermogensbeheerders);
03.missen van een helder
langetermijninvesteringsmodel met
passende prestatiecriteria.
Om de focus van de korte termijn te
verschuiven naar de lange termijn is het dus
nodig om over heldere ESG-doelstellingen
en meetbare prestatie-indicatoren te
beschikken. Om deze doelstellingen en
indicatoren te kunnen opstellen is een
visie nodig over ESG en een bijhorend
meerjarenbeleggingsbeleid, met duidelijke
doelstellingen en meetbare KPI’s (kritieke
prestatie-indicatoren).
ESG-integratie
wil zeggen dat in
de beleggings­
processen
informatie over
milieu, sociaal en
governance wordt
benut
Omdenken nu ESG het nieuwe normaal is
Sinds de financiële crisis weten we
dat geld maken met geld niet werkt.
Langetermijnrendement vraagt om
investeringen in de reële economie die
gericht zijn op duurzame groei. Intussen
zijn er volop investeringskansen gericht
op onder andere het circulair maken
van grondstofstromen, hernieuwbare
10 A mbachtsheer en McLaughlin, ‘How Effective is
Pension Fund Governance Today, and Do Pension
Funds Invest for the Long Term? Findings from
a New Survey’, 2015, http://kpa-advisory.com/
policy-papers.
11 H
oewel de eisen voor liquiditeit deels begrijpelijk
zijn, kan liquiditeit in een instabiele markt juist
zorgen voor een hoge prijs en dus leiden tot
negatieve financiële resultaten. Mogelijk is het
verstandig om de liquiditeitseisen alleen al
daarom te herzien. Het door DNB geïnitieerde
Platform Duurzame Financiering (met daarin
o.a. koepelorganisaties van pensioenfondsen,
verzekeraars en banken) roept investeerders
op om belemmeringen van de wet of van
toezichthouders bij duurzame investeringen te
melden.
25
Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit
energiebronnen en sociale impact. Het
formuleren van een heldere visie op hoe
het pensioenfonds kan sturen op een
economie die in dienst staat van het
financiële welzijn en de leefkwaliteit van
deelnemers geeft focus aan de ‘investment
beliefs’ en daarmee aan ESG-integratie.
Deze ‘investment beliefs’ kunnen
vervolgens worden uitgewerkt in concrete
beleggingsdoelstellingen en meetbare
prestatie-indicatoren. Daarmee ontstaat
tevens de basis om de beloningsprikkel
van fondsbeheerders te verbinden met
langere tijdsperiodes, waarbij meerdere
achtereenvolgende jaren aan de financiële
en ESG-prestatie-indicatoren moet worden
voldaan.
Een voorbeeld van een heldere visie
met beleggingsovertuigingen, die is
uitgewerkt in doelstellingen, is het
beleggingsbeleid 2020 van PFZW. Daarbij
heeft PFZW onder andere gekozen
voor de thema’s klimaatverandering,
waterschaarste, gezondheidszorg en
voedselzekerheid. De eerste voorbeelden
van concrete doelstellingen richten zich
op de reductie van de CO2-uitstoot van
de beleggingsportefeuille. APG kiest voor
de thema’s mensenrechten, veiligheid
en onderwijs en het pensioenfonds van
Unilever voor de verbetering van de
leefomstandigheden van producenten en
consumenten (o.a. gezondheid en hygiëne).
Bedrijfs- en sectorpensioenfondsen
focussen op thema’s die in de nieuwe
economie specifieke kansen bieden voor
hun sector. Zo gelooft PMT dat de sector
metaal en techniek het verschil kan maken
als het gaat om nieuwe energietechnieken.
Een dergelijke ‘investment belief’ is gericht
op het creëren van economisch, sociaal,
duurzaam en financieel resultaat en
daarmee op duurzame leefkwaliteit voor
deelnemers op de lange termijn.
Met een heldere visie ontstaat een handvat
om heldere doelstellingen te formuleren.
De doelstellingen geven vervolgens de
basis om in de uitvoering te sturen op
duurzaam en financieel rendement en over
de doelstellingen en bereikte resultaten
duidelijk te communiceren met deelnemers.
Samenwerken en gebruikmaken van
best practices
Het uitwerken van de visie in meetbare
doelstellingen vergt kennis van
duurzaamheid, kennis van de kansen en
risico’s van de betreffende markt en kennis
van ‘investment management’. Om deze
multidisciplinaire kennis samen te brengen,
is samenwerking nodig. Het Groene Brein12
zegt daarover: “Het is aan de sector zelf het
voortouw te nemen, door in samenspraak
met andere stakeholders concrete doelen
vast te stellen, passende activiteiten
uit te werken met een tijdsplan, en een
onafhankelijke partij aan te stellen om de
voortgang te monitoren.”
Daarbij kunnen pensioenfondsen
gebruikmaken van best practices die
zijn ontwikkeld voor en door duurzame
koploperbedrijven. Zij hebben immers
ruim twintig jaar ervaring met het
formuleren van realistische en haalbare
doelstellingen voor duurzaamheid, het
monitoren van de voortgang, hulpmiddelen
om resultaatgericht bij te sturen en
verantwoording af te leggen.
Pensioenfondsen hoeven het wiel dus
niet opnieuw uit te vinden en kunnen
gebruikmaken van bestaande instrumenten.
Enkele voorbeelden van instrumenten voor
het formuleren van beleid en concrete
doelstellingen is de ‘Integrated Value
Map’13 om duurzame en financiële ‘value
drivers’ te identificeren. Met behulp van
bestaande methoden om ‘impact investing’
12 S
amen sterker en sneller, Agenda Maatschappelijk
Verantwoord Beleggen Pensioenfondsen, mei
2016. http://hetgroenebrein.nl/
13 D
eloitte, Integrated Performance Management ],
Sturen op waardecreatie, http://www2.deloitte.
com/nl/nl/pages/strategy/solutions/integratedperformance-management.html
26
Maar ook beoordeling
van andere niet-financiële
informatie (zoals milieu- en
sociale informatie) leidt
tot een meer gedegen
risico-inschatting en
daarmee tot betere
beleggingsbeslissingen.
Daardoor overlappen de
ESG-kosten met de kosten
die gemaakt moeten
worden vanuit een gedegen
risicomanagement. Dit
wordt bevestigd door
onderzoek waaruit blijkt dat
de hogere transactiekosten
van ESG-integratie een
minimaal negatieve invloed
hebben op het financiële
rendement
Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit
Colofon
Als daar belangstelling voor
is, organiseert Deloitte een
bijeenkomst voor pensioenfondsen
om concrete uitvoeringsvragen te
verbinden met bestaande oplossingen
en hulpmiddelen.
Udeke Huiskamp
Deloitte Risk Services
[email protected]
Redactie
Robert-Jan Hamersma,
Deloitte Financial Advisory Services
Johannes Penon,
Deloitte Accountants
Harm Prinsen,
Deloitte Belastingadviseurs
Roderik van Sluis,
Deloitte Belastingadviseurs
Evert van der Steen
Risk Services
Contactadres
T.a.v. Krissie Brands
Postbus 58110
1040 HC Amsterdam
telefoon: 088 288 8972
e-mail: [email protected]
www.deloitte.nl
Coördinatie & realisatie
Deloitte Communicatie, BCCR
Eindredactie
Paulina Damen, Willemstad
Interview
Vincent Peeters
Ontwerp
Brand, Communications & Corporate Social
Responsibility
Fotografie
Sabine Bison, Bisonder Producties
Rotterdam
Aan dit nummer werkten mee
Peter Kavelaars, Sebastiaan de Leeuw den Bouter,
Pieter Platteel en Rick te Spenke, Krissie Brands,
Udeke Huiskamp
Drukwerk
Groen Media, Leiden
Abonnement
Wilt u dit magazine kosteloos ontvangen?
Mail naar: [email protected].
ISSN: 1873-3921
1601 2016 215
te monitoren (GIIN) en protocollen voor
prestatie-indicatoren (bijv. IRIS Impact
Reporting and Investment Standards)
kunnen pensioenfondsen concreet
aan de slag. Last but not least, kunnen
pensioenfondsen gebruikmaken van
bestaande formats voor de verslaggeving
over de bereikte resultaten als eerste
stap in de communicatie met deelnemers
(rapportagerichtlijnen voor geïntegreerde
verslaggeving vanuit het IIRC Pension Fund
Network) en het Global Reporting Initiative
(GRI G4).
Pensioen. is het kwartaalmagazine van
Deloitte over actuariële, financiële, juridische,
fiscale en verzekeringsaspecten van pensioen.
27
Geïnteresseerd in alle ontwikkelingen
op het gebied van pensioen? Reserveer
30 november alvast in uw agenda.
Pensioen seminar
30 november 2016
Rotterdam
Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private
company limited by guarantee (“DTTL”), its network of member firms, and their
related entities. DTTL and each of its member firms are legally separate and
independent entities. DTTL (also referred to as “Deloitte Global”) does not provide
services to clients. Please see www.deloitte.nl/about for a more detailed description
of DTTL and its member firms.
Deloitte provides audit, consulting, financial advisory, risk management, tax and
related services to public and private clients spanning multiple industries. With
a globally connected network of member firms in more than 150 countries and
territories, Deloitte brings world-class capabilities and high-quality service to
clients, delivering the insights they need to address their most complex business
challenges. Deloitte’s more than 210,000 professionals are committed to becoming
the standard of excellence.
This communication contains general information only, and none of Deloitte
Touche Tohmatsu Limited, its member firms, or their related entities (collectively,
the “Deloitte network”) is, by means of this communication, rendering professional
advice or services. No entity in the Deloitte network shall be responsible for any loss
whatsoever sustained by any person who relies on this communication.
© 2016 Deloitte The Netherlands
Download