Pensioen Nummer 2 Juli 2016 Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient Slechts weinigen kunnen het beleid van De Nederlandsche Bank van twee kanten bezien: van toezichthouderzijde én vanuit pensioenfondsen. Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? Na een lange periode van debatten in de politiek en consultaties in de markt is het Algemeen Pensioenfonds een feit. Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen Uit cijfers van De Nederlandsche Bank blijkt dat het aantal pensioenfondsen de afgelopen jaren is gedaald. Duurzaam beleggen vraagt prioriteit Nagenoeg alle pensioenfondsen hebben beleid ontwikkeld voor maatschappelijk verantwoord beleggen. Page 04 Page 10 Page 18 Page 22 Pensioen | Inhoud In dit nummer 18 04 03 Pensioen: op weg naar nieuwe uitgangspunten 04 Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient Marcel Snijders, directeur Pensioenfonds UWV 10 Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? 2 17 Kavelaars’ Column 18 Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen 22 Duurzaam beleggen vraagt prioriteit 22 Pensioen | Redactioneel Pensioen: op weg naar nieuwe uitgangspunten P ensioenfondsen blijven steeds hogere bedragen voor hun deelnemers beleggen, maar toch lijken hun problemen toe te nemen. Door de gestaag dalende interestpercentages – een gevolg van het verruimende beleid van de Europese Centrale Bank (ECB) – om de groei van de economie aan te wakkeren blijven de verplichtingen stijgen en de dekkingsgraden dalen. Zeer veel pensioenfondsen hebben te maken met reservetekorten en inmiddels krijgen ook steeds meer pensioenfondsen te maken met dekkingstekorten, omdat hun dekkingsgraad onder het Minimum Vereist Eigen Vermogen is beland. Hoewel een dekkingstekort onder het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) niet direct tot kortingen van aanspraken of uitkeringen hoeft te leiden, beginnen deze kortingen nu toch wel snel dichterbij te komen. Indexatie van pensioenen (en zeker inhaalindexatie) is verder weg dan ooit, want die is onder het nieuwe FTK gebonden aan strengere dekkingsgraadeisen dan onder het oude FTK. Hoewel de inkt van het nieuwe FTK (ingevoerd per 1 januari 2015) nog maar nauwelijks droog is, wordt er al weer nagedacht over een nieuw pensioenstelsel. De voorkeur lijkt hierbij uit te gaan naar persoonlijk pensioenvermogen in combinatie met collectieve risicodeling. In dit nieuwe pensioenstelsel zou in ieder geval geen plaats meer zijn voor een doorsneepremie, want die zou vervangen moeten worden door een individuele actuariële premie. Ook zal gekeken gaan worden naar de wijze waarop de in principe individuele pensioenvermogens kunnen worden ingezet in combinatie met vraagstukken rondom wonen en zorg. De bestuurders van de individuele pensioenfondsen moeten in hun besluitvorming met deze macroeconomische ontwikkelingen rekening houden, maar zij moeten uiteraard primair kijken naar de wijze waarop zij – in het belang van hun deelnemers – hun eigen pensioenfonds zo goed mogelijk door deze hectische tijden loodsen. Aan een aantal thema’s die op kortere termijn in pensioenland spelen, besteden wij in dit nummer van Pensioen aandacht. Reeds een aantal jaren is Duurzaam Beleggen een thema in pensioenland, maar het krijgt nu steeds meer aandacht en ook de toezichthouder op pensioenfondsen begint hier aandacht voor te vragen. Daarnaast is het sinds dit jaar mogelijk een Algemeen Pensioenfonds (APF) op te richten; de eerste vergunningen zijn inmiddels verstrekt. Het is de vraag of de eerste APF’en klaar zijn voor de markt en in hoeverre hun komst zal leiden tot een verdergaande schaalvergroting in pensioenfondsenland. Nog altijd zijn er veel kleinere pensioenfondsen die zich, onder druk van de schaalgrootte en de eisen die door de toezichthouders worden gesteld, genoodzaakt zien om na te denken over hun toekomst. De komst van de Algemeen Pensioenfondsen biedt voor een aantal van deze kleinere pensioenfondsen mogelijk een toekomstbestendig alternatief. We beginnen dit nummer met een interview met Marcel Snijders, directeur pensioenfonds UWV, die eerder in zijn carrière werkte bij De Nederlandsche Bank (DNB) en zo in staat is de rol van de DNB, een zeer belangrijke stakeholder voor pensioenfondsen, van diverse kanten te belichten. Wij denken dat we er weer in zijn geslaagd een mooi nummer van Pensioen voor u samen te stellen, met aandacht voor een variëteit aan actuele onderwerpen én een nieuw design. Namens de redactie 3 Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient Slechts weinigen kunnen het beleid van De Nederlandsche Bank van twee kanten bezien: van toezichthouderzijde én vanuit pensioenfondsen. Marcel Snijders is er een van. Als directeur Pensioenfonds UWV, een van de grootste fondsen van Nederland, staat hij midden in de weerbarstige realiteit van de pensioenoperatie. Als medewerker thematisch toezicht bij DNB en intern toezichthouder bij een groot pensioenfonds op Aruba leerde hij de beweegredenen en benadering van DNB waarderen. Deze zeldzame combinatie van petten biedt hem een onalledaagse kijk op het pensioentoezicht van nu. Zijn boodschap aan collega-fondsen: maak je huiswerk en ga met open vizier de discussie aan. Hoe heeft het pensioentoezicht zich de laatste jaren ontwikkeld? Tien jaar terug was het bij de toezichthouder aanvaardbaar dat Marcel als operationeel verantwoordelijk directeur van de backoffices tegelijk ook de directie van het eigen pensioenfonds voerde dat in die backoffices werd ondersteund. Nu is dat volstrekt uit den boze. Sterker nog, wat een paar jaar geleden nog min of meer als een no-brainer werd opgevat, vind ik nu niet meer kunnen. Pensioenfondsen hebben een 4 enorme inhaalslag gemaakt ten opzichte van verzekeraars en banken, die al veel verder waren geprofessionaliseerd qua governance, bestuurlijke deskundigheid en ICT. Als je ziet wat de eisen van de toezichthouder tegenwoordig zijn, kun je dat een waanzinnige snelle evolutie noemen. Zeker als je dit vergelijkt met pensioenverzekeraars. Die zijn allemaal standaard meerlaags georganiseerd en hebben tientallen medewerkers staf die de Raad van Bestuur vrijwel dagelijks adviseert, Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient 5 Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient initieert en begeleidt. Pensioenfondsen moeten het met aanzienlijk minder mensen doen, terwijl de uitdagingen vrijwel dezelfde zijn. Maar als ik zie waar we nu als pensioenfonds sector zijn, vervult mij dat met trots. Wat is er concreet veranderd? Functievermenging komt niet meer voor, deskundigheidseisen zijn opgeschroefd en ook de stiptheidsmoraal is verbeterd. Vroeger liepen rapportages aan DNB makkelijk maanden achterstand op. Als je nu één dag te laat bent, krijg je meteen een reminder, en bij de opvolgende keer heb je een flinke boete te pakken. Dat geeft even aan hoe kaarten geschud zijn. Eind jaren negentig, toen ik verantwoordelijk was voor de backoffice van een grote pensioenverzekeraar, was er veel meer ‘ruimte’. Het was ook een tijd dat de winsten onder de stoeptegels vandaan spoten. Fondsen leken puissant rijk en mensen gingen op hun 55ste in de pre-vut. Als je op je zestigste nog werkte, was er iets mis 6 met je. Bij mijn terugkeer in Nederland, in 2010, was het nog steeds usance dat je niet langer dan tot je 58ste werkte. Opvallend hoe snel de wereld is veranderd. Inmiddels werken we bijna standaard tot 67 jaar door. In vijf jaar tijd hebben we er een kleine tien jaar arbeidzaamheid bijgekregen. En ook de jaarlijkse pensioenopbouw is in deze periode flink teruggebracht. En dat alles is toch redelijk geruisloos gegaan. Ik had echt gedacht dat we Griekse taferelen zouden krijgen, hele horden de straat op. Maar ik heb weinig opstand gezien. Noem het nuchterheid. Ik schrijf het ook toe aan pensioenbewustzijn: men beseft dat de financiële situatie hiertoe noopt. Hierin lopen we als Nederland voorop. In andere landen denken werknemers nog steeds dat ze op hun zestigste kunnen stoppen, terwijl ze er feitelijk nooit voor betaald hebben. Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient Je zit nu aan de andere kant van de streep: van toezichthouder naar uitvoerder. Hoe kijk je in die positie naar het beleid van DNB? Met meer begrip, misschien? Ik snap de verantwoordelijkheid die de toezichthouder heeft. Tegelijkertijd zie ik dat er in het speelveld andere krachten spelen. Een voetbalcoach schetst het spelplan en spreekt zijn verwachtingen uit naar de spelers. Maar als het spel feitelijk wordt gespeeld, blijkt dat heel anders te zijn dan vooraf uitgetekend. De bal gaat anders rollen, mensen gaan anders bewegen. Als operationele directie heb je een bestuur dat zegt: die kant moeten we op en dit zijn de beleidskaders. Maar jij bent operationeel eindverantwoordelijk. Dan kijk je met een andere blik dan een toezichthouder. Die ziet het vanuit de tekentafel en zegt: zo moet het spel gespeeld worden. Dit zijn de onderdelen waar ik op ga toetsen en dit zijn de waarden die daarbij worden gehanteerd. Maar op operationeel vlak spelen er heel andere belangen. Praktische zaken, zoals een collega die opstapt in een bestuursbureau en waarvoor je vervanging zoekt. Veel kleine fondsen lezen in het beleid van DNB een a priori voorkeur voor grote fondsen, omdat die lagere administratiekosten zouden hebben. Maar kosten zijn geen zaak van DNB, is hun repliek. De toezichthouder moet kijken naar de kwaliteit van een fonds, niet naar de omvang. Tenslotte voert een pensioenfonds in opdracht van caopartijen een pensioenregeling uit en het zijn die partijen – en natuurlijk ook de deelnemers – die bepalen of het fonds dat goed doen en tegen acceptabele kosten. Wat vind je van deze positie? Daar ben ik het niet mee eens. Uitvoeringskosten zijn weldegelijk relevant voor een toezichthouder, want diverse studies laten zien dat vooral de kosten heel bepalend zijn voor het uiteindelijke pensioenresultaat. Kosten zijn direct van belang voor de deelnemers en vallen daarmee binnen de scope van DNB. DNB is mijns inziens niet op voorhand uit op liquidatie van de kleintjes, maar vraagt zich wel af of zij groot genoeg zijn om te voldoen aan alle veiligheidsvoorschriften die we met z’n allen rondom fondsen hebben gecreëerd. En wel om ervoor te zorgen dat pensioen – toch een financiële levensader voor mensen die ouder worden en gezinnen die hun kostwinner verliezen – wordt gewaarborgd. DNB wil graag met die fondsen in discussie om te zien wat hun continuïteit en levensvatbaarheid is. Nou, dat lijkt mij een heel zuiver streven. Ik zie er ook helemaal niets bedreigends in, want dat zijn kwesties waar je als bestuurder ook zelf over hoort na te denken. Het Pensioenfonds UWV houdt zichzelf dagelijks de vraag voor: voor wie zijn wij er? Wat is het beste voor dit fonds en voor zijn deelnemers? Ik kan me voorstellen dat fondsen niet graag op hun vingers worden gekeken. Mijn tijd bij DNB heeft mij echter geleerd dat dit een orgaan is waar je heel makkelijk de interactie mee kunt zoeken. Dat open staat voor argumenten en zich ook laat overtuigen. Maar als je er met angst in gaat, zul je niet slagen. Dat is ook mijn oproep aan collega-fondsen: zorg dat je je huiswerk goed gedaan hebt en ga met open vizier de discussie aan. Daar kom je zeker succesvol uit. Er is in de sector een bepaalde angsthouding in geslopen jegens de toezichthouder. Dit is ook wel verklaarbaar, als je komt van een wereld waar je kon doen en laten wat je wilde en de financiële situatie dusdanig was dat je je dit kon permitteren. De bomen leken te groeien tot in de hemel, dat is nu anders. Ik wil niet de vinger wijzen naar de kleinere fondsen; ik ben van mening dat je het toezicht krijgt dat je zelf creëert. Ook als diezelfde toezichthouder hobbels creëert die zeer moeilijk te nemen zijn? Zeg dan meteen dat je ons weg wilt hebben, hoor je uit het veld. Misschien schort het wel aan de communicatie. De een begrijpt de ander niet. Het kan aan de toezichthouder liggen; iemand die niet goed overbrengt wat de bedoeling is. Maar ook aan het fondsbestuur, dat iets hoort wat het niet wil horen. Wanneer ik midden in de nacht met 160 over een lege A2 rijd en toch een bon krijg, dan kan ik menen dat dit volstrekt onredelijk is, want vijfbaans en niemand op de weg en zo. Lekkere helden, ga liever boeven vangen, zou ik dan kunnen denken. Maar ik kan ook tegen mezelf zeggen dat dit gewoon de spelregels zijn waaraan ik me dien te houden. En die regels zijn er niet voor niets. Want zo dadelijk tref ik een auto die 70 rijdt en dan knal ik er bovenop. Of ik scheur erlangs en de bestuurder schiet van schrik in de vangrail. Het zijn regels die we collectief hebben afgesproken om onze complexe wereld leefbaar te houden. Ik zie er simpelweg het voordeel van. Bovendien, we hebben ons als sector gebundeld in de Pensioenfederatie. Fondsen die een probleem hebben met de regels, kunnen dat daar aankaarten. Ik zit zelf in een vaktechnische commissie bij de Pensioenfederatie, maar mij komen heel weinig concrete klachten ter ore. 7 Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient aan het opraken is. Ik zit nu vijf jaar in mijn huidige functie, en het gaat al vier jaar lang over de toekomst. We gaan van links naar rechts en van onder naar boven, en weten daar seminar na seminar mee te vullen. Met daaromheen een dikke schil van adviseurs die er een dikke boterham aan verdienen. Dus ja, ik kan me voorstellen dat fondsen een beetje moe aan het worden zijn van alle onzekerheid. Ik wens de sector ook toe dat er spoedig een toekomstbestendige visie wordt neergezet. Terwijl een fonds bezig was met een crisisplan, werkte DNB aan nieuwe regels voor zo’n plan. Toch moest het fonds zijn plan afmaken. En toen de nieuwe regels er waren, kon het meteen weer een nieuw plan gaan schrijven. Dat is toch niet echt stimulerend. Wat vind je hiervan? Begrijpelijk dat je wilt weten wat de spelregels zijn voordat het spel wordt gespeeld. En dat fondsen zich afvragen: waarom zou ik het huis nog een likje verf geven als het volgend jaar in zijn geheel verbouwd gaat worden? Maar we zitten nou eenmaal – en daar heb ik zelf ook moeite mee – met beoogde renovaties van het bestaande pensioenstelsel. Dat het tijd is die renovaties nu eindelijk eens ter hand te nemen, daar is iedereen het hopelijk over eens. Door de veelheid van visies en opinies laat het echter allemaal op zich wachten, zodat het geduld bij velen in de sector 8 Is dit een oproep aan de wetgever? Jazeker, een oproep om een besluit hierover te nemen. Zelfs een gemankeerd besluit is een besluit, maar dat gaat wel rust geven. En rust is hard nodig, want qua klantvertrouwen en -waardering scoort de pensioensector beduidend lager dan banken en verzekeraars. Niet gek natuurlijk, als je dagelijks in het nieuws bent met lage dekkingsgraden, kortingsmaatregelen, botsende groepsbelangen en onverenigbare oplossingsrichtingen. In zo’n context is het aan de wetgever om knopen door te hakken. Niet besluiten is het slechtste wat nu kunnen doen. Als we al zestien jaar weten dat het huidige stelsel niet meer houdbaar is, zoals pensioengoeroe Keith Ambachtsheer vandaag communiceert, hoe komt het dan dat we er al zestien jaar over aan het bakkeleien zijn? Hebben ondernemingspensioenfonds nog wel bestaansrecht? Ik denk dat een opf een ideale vorm is om je pensioenrechten in onder te brengen, dicht bij je deelnemers te kunnen blijven en het pensioenbewustzijn op te stuwen. Een opf staat tenslotte midden in de organisatie, kijk maar naar Pensioenfonds UWV. Wij houden spreekuur en deelnemers met vragen kunnen hier zo binnen lopen. De betrokkenheid is vele malen hoger dan bij een pensioenuitvoerder op afstand. Je kunt ook echte tailormade regelingen Pensioen | Elk fonds creëert het toezicht dat het verdient maken, afgestemd op je populatie. UWV’ers bijvoorbeeld zijn uiterst kritisch. Zij stellen veel meer vragen dan deelnemers van andere bedrijven en maken veel meer gebruik van bewustwordingstools. Doen wij het als fonds zoveel beter dan andere? Ik denk het niet. Onze deelnemers willen gewoon begrijpen hoe de regeling in elkaar steekt en wat dat betekent voor hen en hun gezinnen. Dat stimuleert ons om hen maximaal te bedienen. Ik noem dat een rechtvaardigheidsgrond voor onze opf. Veel fondsen hebben inmiddels zoveel onderzoek, geld en consultancy besteed om zich voor te bereiden op iets dat dan elke keer toch weer anders uitpakt, dat ze afwachtend zijn geworden. Ja, maar tegelijk zijn fondsen alles in hun organisatie aan het mobiliseren om te kunnen aanhaken op de toekomstige wijzigingen. Zodra er helderheid komt over de eigendomsrechten, wat de toekomstvisie is, hoe solidariteit wordt opgevat, hoe de verantwoordelijkheden komen te liggen tussen de sociale partners, kunnen fondsen hier snel op aansluiten. Op dit moment wordt er in de sector een solide operationeel fundament gelegd om goed geoutilleerd te zijn voor het nieuwe stelsel. Ook bij UWV. Ik krijg heel zware dossiers op mijn bureau. Zoals de doorsneepremie, eigendom van rechten, defined benefit, dat op zijn laatste benen loopt. De vraag is: hoe ga je de pot nu verdelen tussen belangengroepen? Ik sta geregeld op de zeepkist om deelnemers uit te leggen waarom we niet indexeren en hoe het komt dat we misschien moeten gaan korten. De boze ouderen, die zeggen: ‘het is me beloofd’ en ‘ik heb er toch zelf voor gewerkt’, begrijp ik best. Maar de volgende vraag is: wie moet het gaan betalen? En dan zeg ik er vaak nog bij: beseft u wel dat u er maar een klein deel zelf voor betaald hebt? Maar… ik realiseer me dat de communicatie in het verleden naar deze deelnemers niet goed is geweest. Welke betekenis zal het begrip solidariteit nog hebben in het toekomstige Nederlandse stelsel? Solidariteit is een lastig vraagstuk. Ik kan mij voorstellen dat mensen die nu 50-55 jaar zijn, zeggen: ‘Ik heb 30 jaar meer betaald dan dat ik rechten kreeg, maar op het moment dat ik ga profiteren, wordt de doorsneepremie afgeschaft. Dan wil ik het te veel betaalde wel terug hebben.’ Evengoed kan ik me inleven in de jongere die zegt: ‘Waarom zou ik voor iets gaan betalen waar ik niet voor gecompenseerd word, als ik over twee jaar toch uit dit fonds ben?’ Daar zie je de ontwikkeling: vroeger bleef je langer bij een bedrijf én kreeg je wat je aanvankelijk te veel betaalde, later weer terug. De wetgever zal deze kwestie langs geleidelijke lijnen moeten veranderen. Dus elk jaar iets minder, iets minder, iets minder. Ik zie ook nadrukkelijk mogelijkheden met een fiscale facilitering als compensatiemaatregel. In Nederland kun je met fiscaliteit processen mooi modereren. Het hangt natuurlijk wel van de bereidwilligheid van de regering af of dit gaat gebeuren. Positief daarbij is dat we een begrotingsoverschot gaan krijgen, dat het nu financieel wat beter gaat in Nederland en dat de rente extreem laag staat. Als we het nu niet doen, lukt het nooit meer. 9 Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? Na een lange periode van debatten in de politiek en consultaties in de markt is het Algemeen Pensioenfonds (hierna: APF) een feit. In dit artikel geven wij de stand van zaken van het opstartproces en bespreken wij een aantal karakteristieken van de APF’en die in oprichting zijn. Het APF: wat en voor wie? Het APF is een pensioenfonds waarbij meerdere werkgevers uit verschillende sectoren kunnen aansluiten. Deze werkgevers kunnen worden ingedeeld in verschillende kringen op basis van het type pensioenregeling dat uitgevoerd moet worden en de toeslagambities die de werkgever heeft. Verschillende pensioenregelingen kunnen in één kring ondergebracht worden. De solvabiliteit, het opgebouwd pensioenvermogen en de risico’s zijn afgescheiden van de andere kringen. Het bundelen van verschillende pensioenregelingen binnen één pensioenfonds en onder één bestuur brengt voordelen met zich mee, zoals het beperken van bestuurlijke lasten en een mogelijke 10 daling van de kosten voor vermogensbeheer en administratie. Het APF is in 2015 uitgebreid behandeld in Pensioen, waarbij toen de focus lag op de structuur (nr. 2015-1) en de accountingverwerking (nr. 2015-3). Het grootste verschil tussen het APF en de bedrijfstak-, ondernemings- en beroepspensioenfondsen betreft de mogelijkheden om aan te sluiten. Bij een APF zijn doorgaans alle werkgevers welkom, daarover later meer, maar bij de andere typen pensioenfondsen is dit doorgaans gelimiteerd tot werkgevers uit een bepaalde bedrijfstak, concern of beroepsgroep. Een belangrijk verschil tussen de pensioenverzekeraars en het APF is de mate van zekerheid voor de deelnemers. Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? 11 Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? De solvabiliteitsregels voor verzekeraars zijn namelijk strenger, waardoor de verzekeraar hardere garanties kan afgeven. Deze solvabiliteitsregels leiden wel tot hogere premies. Bovendien beïnvloeden deze solvabiliteitsregels het beleggingsbeleid; een APF kan zich daardoor meer richten op toeslag, waar een verzekeraar zich moet richten op nominale garanties. Dit kan interessant zijn voor werkgevers die een middelloonregeling willen toezeggen, maar de kosten van garanties bij verzekeraars te hoog vinden gegeven de lage toeslagambitie. Vergunningaanvraag2 De Wet algemeen pensioenfonds is op 1 januari 2016 ingegaan. Vanaf deze datum is het mogelijk een APF op te richten. Activiteiten mogen, op basis van de Pensioenwet, pas worden gestart nadat een vergunning is verleend door De Nederlandsche Bank (hierna: DNB). DNB beoordeelt de aanvragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen dertien weken. DNB heeft op 29 februari 2016 gemeld dat de meeste vergunningaanvragen niet compleet zijn en dat er tevens inhoudelijke aandachtspunten zijn. De aanvragers zijn in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende informatie alsnog aan te leveren. Hiermee wordt de beslistermijn van dertien weken tijdelijk stopgezet. Aanvankelijk was de verwachting dat de eerste vergunningen eind maart 2016 zouden worden verleend. Met het nieuwsbericht van DNB wordt die verwachting uitgesteld naar de zomermaanden. Marktpartijen Op het moment van schrijven hebben zes (combinaties van) partijen een vergunning aangevraagd bij DNB, zie de tabel. Van deze partijen hanteren vijf partijen een opzet met meerdere collectiviteitskringen 2 De ontwikkelingen in de markt gaan snel, deze alinea bevat de situatie per eind mei. 12 waarin onderscheid gemaakt wordt in toeslagambitie en premiestelling. Alleen Het Nederlandse pensioenfonds (a.s.r.) hanteert op dit moment één collectiviteitskring. Centraal Beheer APF (Centraal Beheer Achmea) en De Nationale APF (AZL/NNIP) kunnen hierbij alle (combinaties) van pensioenregelingen aanbieden, waar Delta Lloyd APF (Delta Lloyd), het Nederlandse pensioenfonds en STAP (Aegon) alleen toegezegd pensioenregelingen kunnen bieden in een collectiviteitskring. Volo, het APF in oprichting met uitvoeringspartner PGGM, heeft twee standaard CDC-kringen met lage en gemiddelde toeslagambitie. Een CDC-regeling is in veel gevallen een middelloonregeling met vaste premie. Wanneer de premie in een dergelijke regeling onvoldoende is voor de beoogde opbouw, wordt de opbouw voor dat jaar verlaagd. Wanneer de daadwerkelijke premie hoger is dan de benodigde premie, wordt het resterende geld in een toeslagdepot gestort. Diverse marktpartijen hebben meer inzicht gegeven in hun toetredingseisen en financieel beleid. Om deze informatie te specificeren bevat de tabel per partij een aantal additionele karakteristieken van deze in oprichting zijnde APF’en. De diverse partijen kunnen vanzelfsprekend de karakteristieken nog aanpassen, afhankelijk van de vraag van de markt en de eisen van DNB. Er zijn geen specifieke karakteristieken voor de Centraal Beheer APF en Het Nederlandse pensioenfonds opgenomen, omdat wij deze informatie niet hebben ontvangen. Door de fors gedaalde marktrente past een verzekerde pensioenregeling niet meer in het budget van veel werkgevers Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? Marktpartijen Toelatingseisen Collectiviteitskringen Toeslagambitie en premiestelling Toeslagen en kortingen Volo (PGGM) Minimaal 500 deelnemers. Er zijn twee collectieve CDC-kringen, zonder en met toeslagambitie. Het beleggingsbeleid en de premiestelling verschillen tussen deze kringen. Daarnaast mogelijkheid om een eigen kring te starten (DB of CDC). In beide collectieve kringen geldt een gedempte premie, in een eigen kring is maatwerk mogelijk. In geval van alleen nieuwe opbouw is sprake van minimaal een actuarieel dekkende premie. Binnen een gedeelde CDC-kring is het niet mogelijk voor de werkgever om bij te storten om kortingen te voorkomen, tenzij het belanghebbendenorgaan en alle aangesloten werkgevers binnen een kring akkoord zijn. In een maatwerkkring is bijstorten ook mogelijk. De Nationale APF (AZL en NN IP) Minimaal 500 deelnemers of € 100 miljoen beheerd vermogen of € 5 miljoen premie per jaar. Er zijn vier collectiviteitskringen waarin onderscheid wordt gemaakt in toeslagambitie en premiestelling. Alle soorten pensioenregelingen kunnen uitgevoerd worden en daarnaast ook gecombineerd worden (DB, CDC, DC, nettopensioen). Er zijn twee collectiviteitskringen met gedempte premiestelling en twee kringen gebaseerd op de marktrente. Beide met een lage en een hogere toeslagambitie. De gedempte premie is gebaseerd op het verwachte fondsrendement en heeft een minimum van 104,5% van de premiedekkingsgraad. De premie kan jaarlijks vastgesteld worden om een opbouw te halen. Daarnaast kan de premie ook gefixeerd zijn, zodat de opbouw ieder jaar bepaald wordt (CDCregeling). Naast de toeslag die afhankelijk is van de beleidsdekkingsgraad is het voor de werkgever mogelijk om een extra toeslag in te kopen. Daarnaast is het mogelijk om als werkgever bij te storten om korting te voorkomen. Delta Lloyd APF Minimaal 50 deelnemers. Er zijn drie collectiviteitskringen waarin onderscheid wordt gemaakt in toeslagambitie. In deze kringen kan een DB-regeling uitgevoerd worden. In de collectiviteitskringen wordt een gedempte premiestelling gehanteerd. De premie is afhankelijk van de toeslagambitie. De gedempte premie is gebaseerd op een 60-maands middeling van de marktrente en heeft tijdens de eerste vijf jaar een minimum van 100% van de premiedekkingsgraad . Naast de toeslag die afhankelijk is van de beleidsdekkingsgraad is het niet mogelijk voor een werkgever om extra toeslag in te kopen. Het is wel mogelijk om als werkgever bij te storten om korting te voorkomen. 13 Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? Marktpartijen Toelatingseisen Collectiviteitskringen Toeslagambitie en premiestelling Toeslagen en kortingen STAP (Aegon en TKP) Minimaal € 1 miljoen aan jaarpremie in 2016. Er zijn drie collectiviteitskringen waarin onderscheid wordt gemaakt in toeslagambitie. In deze kringen kan een DB-regeling uitgevoerd worden. In de collectiviteitskringen wordt de premie gebaseerd op een 12-maands middeling van de marktrente. De hoogte van de premie wordt vastgesteld met de werkgever en bepaalt in welke kring de opbouw plaatsvindt. De premie is niet afhankelijk van de beleidsdekkingsgraad. Naast de toeslag die afhankelijk is van de beleidsdekkingsgraad is het mogelijk voor een werkgever om extra toeslag in te kopen via een te vormen bestemmingsreserve. Daarnaast is het voor een werkgever mogelijk om bij te storten indien er een korting moet plaatsvinden. Door de fors gedaalde marktrente past een verzekerde pensioenregeling niet meer in het budget van veel werkgevers. Overstappen naar een APF is dan mogelijk een oplossing, omdat deze een andere premiestelling mag hanteren. Sommige APF’en bieden de mogelijkheid om een gedempte premie te hanteren. De premie is dan gebaseerd op een gemiddelde marktrente of op een verwacht fondsrendement. Daarnaast werken de meeste fondsen met een minimumpremie gebaseerd op een premiedekkingsgraad. Dit minimum wordt gebruikt om te voorkomen dat de premie te laag is, waardoor de inactieven benadeeld worden. De APF’en (en sommige kringen binnen een APF) verschillen door de toeslagambitie. Hoe hoger de toeslagambitie, hoe hoger de premie. Op basis van de nu beschikbare informatie stellen verschillende APF’en toetredingscriteria in. Deze criteria, in de vorm van een minimale premie of een minimumaantal deelnemers, moeten ervoor zorgen dat de startkosten voor het 14 APF om het contract van een werkgever in te regelen niet onevenredig hoog zijn. Uit de toetredingscriteria blijkt ook dat het aandachtsgebied van de APF’en verschillend is. Sommigen richten zich op het aansluiten van (kleine) pensioenfondsen, terwijl sommige APF’en ook voor kleine werkgevers toegankelijk zijn. Kan collectieve waardeoverdracht zinvol zijn? Bij overstap naar een andere pensioenuitvoerder kan een werkgever ervoor kiezen om collectieve waardeoverdracht van pensioenaanspraken en -rechten te laten plegen. Overdracht van niet-verzekerde pensioenaanspraken vanuit een pensioenfonds naar het APF kan waarschijnlijk kostenneutraal plaatsvinden. De overgehevelde pensioenaanspraken lopen bij het APF een soortgelijk risico als bij de oude pensioenuitvoerder: er is een kans op toeslag en op korten. Of de deelnemers ‘erop vooruitgaan’ hangt hierbij vooral af van de dekkingsgraad en het premie- en toeslagbeleid in de nieuwe en oude situatie. Het APF kan hiermee een concurrerende positie innemen in de buy-outmarkt ten opzichte van verzekeraars. Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? Bij overgang naar een APF kan de bestaande classificatie wijzigen zonder dat de belangrijkste onderdelen van de pensioenregeling wijzigen Het overdragen van verzekerde pensioenaanspraken naar een APF resulteert echter vrijwel zeker in een aanzienlijke bijbetaling door de werkgever. Werkgevers moeten er tevens op bedacht zijn wat de overdracht van verzekerde pensioenaanspraken naar een APF voor de werknemers betekent. Bij het APF verliest de werknemer namelijk niet alleen garantie op i) toekomstig op te bouwen pensioenaanspraken, maar ook op ii) de al opgebouwde pensioenaanspraken die zijn overgeheveld op basis van collectieve waardeoverdracht. Met garantie wordt hier bedoeld dat de kans op korten door een verzekeraar (nagenoeg) nul is. Door de volatiliteit op de financiële markten is deze kans op korten groter bij een APF. Het is aan de werkgever om, samen met een adviseur, te bepalen of het toeslagpotentieel bij het APF opweegt tegen het verlies van garantie op al opgebouwde aanspraken. Toetreding tot het APF: zonder instemming van de ondernemingsraad Sinds de aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR) in augustus 2013 heeft de ondernemingsraad (hierna: OR) van een bedrijf een instemmingsrecht aangaande de vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst die wordt ondergebracht bij een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds. Dit wettelijke instemmingsrecht is niet van toepassing bij de vaststelling of intrekking van een pensioenovereenkomst bij een APF, omdat het APF ten tijde van de aanpassing van de WOR nog niet bestond en derhalve ook niet is opgenomen in de wet. Het APF is niet opgenomen als pensioenuitvoerder in de Wet op het financieel toezicht (hierna: Wft). Er is derhalve geen Wft-vergunning nodig om over het APF te adviseren. De werkgever kan ervoor kiezen om, zonder formele toestemming van de OR, de toekomstige pensioenopbouw onder te brengen bij een APF. Het ligt voor de hand dat deze inconsistentie in de wetgeving binnenkort wordt opgelost. Voor het plegen van collectieve waardeoverdracht moeten de betrokken deelnemers wel vooraf geïnformeerd worden en deelnemers hebben het recht ervoor te kiezen hun pensioenaanspraken niet over te dragen. Verslaggevingsrichtlijnen Voor veel werkgevers is classificatie van de pensioenregeling volgens (internationale) verslagleggingsregels een belangrijk thema. Bij overgang naar een APF kan deze classificatie wijzigen zonder dat de belangrijkste onderdelen van de pensioenregeling wijzigen. Hierna volgt een aantal handvatten voor de accountingverwerking van een pensioenregeling bij een APF, die echter niet kunnen worden opgevat als formele opinie. In Pensioen 2015-3 is een uitgebreid artikel verschenen over deze materie. De verslaggevingsrichtlijnen IFRS (Europees) en US GAAP onderscheiden twee typen pensioenregeling: defined benefit (DB) en defined contribution (DC). Onder RJ (de Nederlandse accountingstandaard) worden DB- en DC-regelingen gelijk behandeld (de te betalen premies worden in de winsten-verliesrekening opgenomen), maar onder de internationale standaarden is er een verschil. Bij een DB-classificatie moet onder IFRS en US GAAP doorgaans een voorziening voor de pensioenverplichting op de balans worden verantwoord en is de pensioenlast in de winst-en-verliesrekening in het algemeen niet gelijk aan de te betalen premies. Bij een DC-classificatie wordt daarentegen in principe geen voorziening voor de pensioenverplichting op de balans verantwoord en is de pensioenlast in de winst-en-verliesrekening gelijk aan de te betalen premies. De classificatie van de 15 Pensioen | Het algemeen pensioenfonds: klaar voor de markt? pensioenregeling is een onderdeel van de jaarrekening en zal gecontroleerd worden door de accountant. Verwerking onder US GAAP Een pensioenregeling wordt als multiemployer plan bestempeld als de beleggingen worden gedeeld en de premies van de ene werkgever gebruikt kunnen worden voor de uitkeringen aan medewerkers van andere werkgevers. Wanneer meerdere werkgevers in één kring zitten, classificeert de pensioenregeling van een APF in de meest gevallen als multiemployer plan. Onder US GAAP worden multi-employer plans als DC verwerkt, ook als de pensioenregeling classificeert als DB. Het lijkt er dus op dat werkgevers die overgaan op het uitvoeren van de pensioenregeling in een collectiviteitskring van een APF, een verwerking als DC onder US GAAP in de jaarrekening kunnen verantwoorden. Verwerking onder IFRS Ook onder IFRS kunnen middelloonregelingen (en dus niet eindloonregelingen) uitgevoerd door een APF worden verwerkt als DC. Hiervoor moet onder andere aan de volgende voorwaarden worden voldaan: 01.er is geen bijstortingsverplichting of recht op premieverlaging/terugstorting voor de werkgever(s); 02.de premie is niet afhankelijk van de dekkingsgraad van het fonds; 03.de deelnemers zijn adequaat geïnformeerd over de voorwaardelijkheid van de door hen opgebouwde aanspraken. Zo zijn de toeslagen voorwaardelijk en is geen sprake van een eindloonregeling. De multi-employer setting, zoals deze gebruikt wordt onder US GAAP, lijkt onder IFRS geen mogelijkheid om onder DB-verwerking uit te komen wanneer binnen een kring meerdere regelingen uitgevoerd worden. Het gevolg is dat een DB-pensioenregeling op de gebruikelijke manier gewaardeerd dient te worden om de balansvoorziening te bepalen. Een grote hobbel hierbij is het vaststellen van het aandeel van de werkgever in de totale pensioenbeleggingen. Conclusie Met de komst van het APF heeft Nederland er weer een nieuwe pensioenuitvoerder bij. Zes (coalities van) partijen zijn bezig met de oprichting van een APF en de contouren hiervan zijn duidelijk. Het proces om de vergunningen aan te vragen is begin 2016 gestart, maar duurt voort. Het is de verwachting dat hierover in de zomermaanden meer duidelijkheid komt. De verschillende APF’en onderscheiden zich van elkaar door verschillende typen pensioenregelingen mogelijk te maken en verschillende premiestellingen te hanteren. Diverse APF’en hanteren toetredingscriteria, waardoor het niet voor alle werkgevers mogelijk zal zijn om zich aan te sluiten bij een APF. Het is voor werkgevers en pensioenfondsen mogelijk om collectieve waardeoverdracht naar een APF te plegen. Hierbij moeten de belangen van de deelnemers (mogelijk toeslagpotentieel, maar ook kans op korten) nadrukkelijk meegenomen worden. Sebastiaan de Leeuw den Bouter Benefits & Pension Advisory [email protected] Pieter Platteel Benefits & Pension Advisory [email protected] Rick te Spenke Benefits & Pension Advisory [email protected] 16 Pensioen Pensioen | Section | Kavelaars’ title goes Column here Kavelaars’ Column Eigen beheer in spagaat? Prof. dr. P. Kavelaars is hoogleraar Fiscale Economie aan de Erasmus School of Economics, buitengewoon hoogleraar aan de University of Curaçao en directeur van het Wetenschappelijk Bureau van Deloitte Belastingadviseurs te Rotterdam I n de column van het vorige nummer van Pensioen heb ik stilgestaan bij de toekomst van de pensioenopbouw in eigen beheer. In beginsel dus geen reden om dat nu weer te doen, ware het niet dat er wel enige ontwikkelingen zijn die het interessant maken om hieraan nogmaals aandacht te schenken. De staatssecretaris van Financiën – een type dat graag spoedig resultaten ziet en uiteraard bij voorkeur conform zijn eigen inzichten – heeft te maken met een dossier dat maar niet tot resultaat wil leiden. Wat is er nu precies aan de hand? Naar het zich laat aanzien zitten de belangrijkste spelers in dit dossier bepaald niet op één lijn. In de eerste plaats is dat de eigen Belastingdienst van Wiebes, die maar wat graag af wil van het regime. Het is te complex en het kost te veel menskracht om het naar behoren uit te voeren. Dat is uiteraard bij de bewindsman niet aan dovemansoren gezegd, want vereenvoudiging en minder menskracht voor de uitvoering van de fiscale wetgeving staan hoog in zijn vaandel. Kortom: afschaffen. Laat de directeurgrootaandeelhouder (hierna: dga) maar net als reguliere werknemers zijn pensioen extern verzekeren. Een van de opties is de afkoopvariant. Die komt erop neer dat de gehele pensioenverplichting kan worden afgekocht, waarbij heffing plaatsvindt over de fiscale waarde van de verplichting die ten gevolge van het verschil in te hanteren rente veel lager is dan de commerciële waarde. Men kan dat ook zo zien, dat eerst onbelast wordt afgezien van het pensioen tot de waarde van de fiscale verplichting (afstempeling) en dat vervolgens het restant wordt afgekocht. Op die afkoopwaarde wordt echter nog wel een korting, of zo men wil vrijstelling, toegepast. Aanvankelijk was het voorstel een korting van 20%, maar de bewindsman heeft zijn ‘bod’ inmiddels met 10%-punten verhoogd tot 30%. Dit lijkt wellicht redelijk, maar dat is niet op voorhand het geval. Men moet zich immers realiseren dat de heffing vergaand naar voren wordt gehaald, afhankelijk van de huidige leeftijd van de dga, dat het box 1-tarief doorgaans substantieel hoger is dan wanneer men pensioenuitkeringen geniet (vooral ten gevolge van de lagere premies volksverzekeringen vanaf de AOWgerechtigde leeftijd) en dat het vrijgevallen pensioenkapitaal vervolgens jaarlijks in box 3 wordt belast, tenzij men gelijk tot consumptie overgaat, maar dat kost dan toch ook btw. Door de aansluiting bij de fiscale waarde wordt overigens wel een belangrijke tegemoetkoming gegeven: door de wettelijk verplichte fiscale rekenrente van 4% en de lage marktrente bestaat er een groot verschil tussen de fiscale en de commerciële waarde. In beginsel is de afkoopvariant een aardige richting. Ik vermoed echter dat het ‘bod’ nog wat moet worden verhoogd. En dan zijn er tot slot nog een paar kanttekeningen bij te maken die van meer principiële aard zijn: Dat ziet het VNO-MKB echter geheel anders. De organisatie ziet ongetwijfeld wel enige complexiteit, ook voor de dga zelf, maar wat is daarop tegen als die dga zelf een dergelijk regime prefereert? Dan neemt hij kennelijk enige complexiteit en extra kosten van uitvoering voor lief. •• De wetgever heeft zich altijd fel verzet tegen elke mogelijkheid pensioen af te kopen, omdat een pensioen niets anders dan een levenslange periodieke uitkering dient te zijn. Het is dan wel (zeer) opmerkelijk dat die gedachte nu in zoverre wordt losgelaten. Als derde partij die zich met het dossier bemoeit, zijn er de belastingadviseurs. Die zitten niet helemaal op één lijn naar het lijkt. Sommigen vinden de afschaffing van eigen beheer prima. Anderen hechten vooral aan het meergenoemde aspect van de interne financiering. •• De vraag is of ook anderen dan de dga zullen gaan betogen dat zij hun pensioen gefaciliteerd willen kunnen afkopen. •• Ik ben benieuwd wat ervan gaat komen. Wellicht dus nog een vervolg op dit vervolg. 17 Pensioen | Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen 18 Pensioen | Section title goes here Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen Uit cijfers van De Nederlandsche Bank blijkt dat het aantal pensioenfondsen de afgelopen jaren is gedaald. Alleen al in 2015 zijn 45 pensioenfondsen geliquideerd. Sociale partners en pensioenfondsbesturen kiezen er steeds vaker voor om een pensioenfonds te laten fuseren of liquideren, vanwege toenemende wet- en regelgeving, de noodzaak tot kostenbesparing en het beperken van financiële risico’s. 19 Pensioen | Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen Als pensioenfondsen fuseren of liquideren, kan er sprake zijn van een verschil in dekkingsgraad tussen de betrokken pensioenfondsen. Een eventueel liquidatieoverschot kan worden aangewend om opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten eenmalig te verhogen (indexatie). Een fondsbestuur heeft hierin echter niet veel keuze, want op grond van de Pensioenwet mag een eventueel liquidatieoverschot alleen een pensioenbestemming hebben. Uit de praktijk blijkt dat het aanwenden van een liquidatieoverschot voor indexatie bij een verschil in de dekkingsgraad van pensioenfondsen daardoor steeds vaker als een belemmering wordt ervaren voor het samengaan en/of liquideren van pensioenfondsen. Toekomstbestendig indexeren Met ingang van 1 januari 2015 is het financieel toetsingskader voor pensioenfondsen gewijzigd. Een van de wijzigingen is de nieuwe regelgeving voor toekomstbestendig indexeren. Volgens de Stichting van de Arbeid (STAR) en de Pensioenfederatie zorgt deze nieuwe regelgeving voor problemen als men wil indexeren vanuit bestaande en nieuwe indexatiedepots. Op basis van de regelgeving voor toekomstbestendig indexeren is indexatie door pensioenfondsen namelijk alleen toegestaan wanneer de te verlenen indexatie (naar verwachting) ook in de toekomst te realiseren is en de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds 110% of meer bedraagt. Daarnaast zijn de mogelijkheden voor indexatie vanuit een indexatiedepot aanzienlijk beperkt en kan het beschikbare vermogen in een indexatiedepot in veel gevallen slechts gedeeltelijk worden aangewend voor indexatie. Met het onverkort toepassen van deze nieuwe regelgeving wordt het praktisch nut van een indexatiedepot dus tenietgedaan. De nieuwe regelgeving voor toekomstig indexeren beperkt daardoor de mogelijkheden tot indexatie bij het fuseren of liquideren van pensioenfondsen. 20 Indexatiedepot Een indexatiedepot geeft de mogelijkheid om deelnemers in een pensioenregeling op korte termijn meer indexatie toe te kennen als tijdelijke compensatie voor een versobering van hun pensioenregeling. Ondanks dat toekomstbestendig indexeren de hoofdregel vormt, ziet de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de voordelen van het indexatiedepot. In haar brief van 27 oktober 2015 geeft zij daarom aan dat de regelgeving voor toekomstbestendig indexeren niet van toepassing is op het gebruik van een indexatiedepot in de volgende drie situaties: •• fusie van pensioenfondsen met een verschil in dekkingsgraad; •• collectieve wijziging van een pensioenregeling waarbij een onvoorwaardelijke indexatietoezegging wordt gewijzigd in een voorwaardelijke indexatietoezegging; •• collectieve wijziging van een pensioenregeling waarbij wordt overgestapt naar een CDC-regeling of een premieovereenkomst waarbij de premie onmiddellijk na het beschikbaar stellen wordt omgezet in een aanspraak op een uitkering. Volgens de staatssecretaris is in de bovenstaande gevallen namelijk sprake van ‘een helder af te bakenen en objectief vast te stellen omstandigheid’, waarbij een indexatiedepot gebruikt kan worden om aanpassingen van een pensioenregeling te bewerkstelligen. Fuseren van pensioenfondsen In het geval van een fusie van pensioenfondsen is sprake van een overgang van rechten en plichten onder algemene titel. Dit betekent dat alle pensioenaanspraken en -rechten van de belanghebbenden van een pensioenfonds ongewijzigd overgaan naar het nieuwe pensioenfonds. Het is mogelijk dat er een verschil bestaat in de dekkingsgraad van de fuserende pensioenfondsen. Volgens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan in dit geval een indexatiedepot worden gevormd om het verschil in dekkingsgraden weg te werken. De nieuwe regelgeving omtrent toekomstbestendig indexeren is (indien wordt voldaan aan de voorwaarden) namelijk alleen vóór de fusie van de desbetreffende pensioenfondsen van toepassing op de dekkingsgraad van beide pensioenfondsen. Het pensioenfonds met de hoogste dekkingsgraad kan een indexatiedepot vormen ter grootte van het verschil in dekkingsgraad tussen de fuserende pensioenfondsen. Als gevolg van de fusie dienen de betreffende pensioenfondsen immers een nieuwe, gezamenlijke beleidsdekkingsgraad te berekenen, waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds met voorheen de hoogste dekkingsgraad zal dalen. Het resultaat zal vervolgens ten goede komen aan de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden van het desbetreffende pensioenfonds. Liquideren van pensioenfondsen De regelgeving voor toekomstbestendig indexeren is wel van toepassing op de meest voorkomende vorm van consolidatie, te weten de collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een pensioenfonds op grond van artikel 84 Pensioenwet (hierna: PW). In dergelijke situaties kan een hogere dekkingsgraad bij het liquiderende Met het onverkort toepassen van de nieuwe regelgeving wordt het praktisch nut van een indexatiedepot tenietgedaan Pensioen | Fuseren, liquideren en indexeren: belemmeringen voor pensioenfondsen pensioenfonds enkel via eenmalige indexatie worden aangewend, aangezien bij eenmalige indexatie de regels van het toekomstbestendig indexeren niet van toepassing zijn. Onder de huidige marktomstandigheden ontstaat echter steeds vaker een aanzienlijk overschot, waarbij het liquiderende pensioenfonds bij een eenmalige indexatie tegen de fiscale grenzen van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) aanloopt. Vanuit fiscaal oogpunt is eenmalige indexatie van het pensioenkapitaal namelijk alleen mogelijk voor zover indexatie in voorgaande jaren achterwege is gebleven. Dit leidt er in veel situaties toe dat het liquiderende pensioenfonds niet het volledige surplus aan pensioenkapitaal kan meenemen naar de ontvangende pensioenregeling, terwijl dit op grond van de Pensioenwet volledig moet toekomen aan de deelnemers van het desbetreffende pensioenfonds. Hierdoor ontstaat dus een maatschappelijk ongewenste situatie, nu deelnemers van een liquiderend pensioenfonds hun pensioenkapitaal niet kunnen optimaliseren. In deze situaties zou het vormen van een indexatiedepot, waarbij regelgeving omtrent toekomstbestendig indexeren buiten toepassing mag blijven, een welkome oplossing zijn. Helaas heeft de staatssecretaris aan deze situatie niet gedacht. Een eerste gedachte die opkomt, is dat artikel 18d Wet LB 1964 wellicht een alternatief voor deze situatie zou kunnen bieden. In artikel 18d staan de uitzonderingen op de hoofdregel dat het pensioenkapitaal in principe niet meer mag bedragen dan 100% van het pensioengevend loon. Een surplus aan pensioenkapitaal zou echter volledig kunnen worden meegenomen indien de collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een pensioenfonds kwalificeert als waardeoverdracht op grond van artikel 18d, lid 1, onderdeel c, Wet LB 1964. Vanuit fiscaal oogpunt is eenmalige indexatie van het pensioenkapitaal alleen mogelijk voor zover indexatie in voorgaande jaren achterwege is gebleven. De Staatssecretaris van Financiën laat uit zijn toelichting bij het besluit BLKB2014/1702M blijken dat geen sprake is van waardeoverdracht wanneer reeds opgebouwde rechten worden ingebracht in een nieuwe regeling van eenzelfde werkgever. Hoogstwaarschijnlijk sluit hij hier aan bij het begrip waardeoverdracht dat is opgenomen in artikel 10a Uitvoeringsbesluit Wet LB 964. Volgens dit artikel is namelijk alleen sprake van waardeoverdracht in geval van artikel 71, 74, 75, 85 t/m 88 en 91 PW. Ten tijde van de totstandkoming van deze bepaling was echter de Pensioen- en spaarfondsenwet nog van toepassing, waarin enkel de mogelijkheid tot waardeoverdracht was opgenomen in het geval van wisseling van werkgever. Op grond van de Pensioenwet is daarentegen sprake van waardeoverdracht in de situaties van artikel 70 t/m 91 PW, en dus eveneens bij collectieve waardeoverdracht op basis van artikel 84 PW. Ook in artikel 19b, lid 2, Wet LB 1964 wordt verwezen naar artikel 70 t/m 91 PW. Aangezien de Wet LB 1964 na de vervanging van de Pensioen- en spaarfondsenwet door de Pensioenwet is aangepast, is het aannemelijk dat voor het begrip waardeoverdracht moet worden aangesloten bij de Pensioenwet. Dit zou betekenen dat, indien deze situatie ook fiscaal als waardeoverdracht kwalificeert, een uitruil van indexatie in extra nominale aanspraken mogelijk is op basis van artikel 18d Wet LB 1964. De indexatieruimte zelf kan daarentegen niet worden verruimd. Artikel 18d Wet LB 1964 voorziet namelijk niet in een overschrijding van de in het artikel opgenomen grenzen. Hierdoor lijkt artikel 18d Wet LB 1964 dan ook niet de gewenste oplossing te bieden voor indexatie bij liquidatie van een pensioenfonds. Tot slot Gezien de goedkeuring van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het gebruik van een indexatiedepot bij een fusie van pensioenfondsen, zouden ook de (alternatieve) mogelijkheden voor indexatie bij liquidatie van pensioenfondsen onderzocht moeten worden. Op grond van de regelgeving voor toekomstbestendig indexeren kan een hogere dekkingsgraad bij een liquiderend pensioenfonds op dit moment namelijk enkel via eenmalige indexatie worden aangewend, waarbij men bovendien rekening moet houden met de fiscale grenzen van de Wet LB 1964. Hierdoor kan het liquiderende pensioenfonds niet het volledige surplus aan pensioenkapitaal overdragen naar het ontvangende pensioenfonds. Het feit dat indexatie niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is, mag echter geen belemmering vormen voor sociale partners en pensioenfondsen om over te gaan tot liquidatie van een pensioenfonds. Indien artikel 18d Wet LB 1964 geen soelaas kan bieden voor liquiderende pensioenfondsen, zal de staatssecretaris dus wellicht het gebruik van een indexatiedepot bij liquidatie van een pensioenfonds moeten toestaan, net als bij een fusie van pensioenfondsen. Krissie Brands Global Employer Services [email protected] Vanuit fiscaal oogpunt is eenmalige indexatie van het pensioenkapitaal alleen mogelijk voor zover indexatie in voorgaande jaren achterwege is gebleven 21 Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit Duurzaam beleggen vraagt prioriteit Nagenoeg alle pensioenfondsen hebben beleid ontwikkeld voor maatschappelijk verantwoord beleggen.2 Dat sluit aan op de fiduciaire verplichtingen en bovendien ziet De Nederlandsche Bank (hierna: DNB) actief toe op de verslaggevingsverplichtingen over verantwoord beleggen. Circa zes op de tien deelnemers wil dat bij het beleggen van hun geld meer op milieu- en sociale aspecten wordt gelet3 met het oog op hun toekomstige leefomgeving. Dat vraagt dat pensioenfondsen nu sturen op verduurzaming van de samenleving en dat vergt niet alleen beleid, maar vooral actie. De urgentie van verduurzaming De uitvoering van het duurzaam beleggingsbeleid vergt veel kennis en middelen en de aandacht van pensioenbestuurders wordt ook in beslag genomen door onderwerpen zoals dekkingsgraden en veranderingen in het pensioenstelsel. Daardoor dreigt duurzaam beleggen in de categorie ‘wel belangrijk, niet urgent’ terecht te komen. Net nu wereldwijd het klimaatakkoord wordt geratificeerd en de wereldleiders nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen hebben vastgesteld. Deze zeventien doelstellingen, met als kern het bestrijden van extreme armoede, klimaatverandering, ongelijkheid en onrechtvaardigheid zijn zo geformuleerd, dat íedereen mee moet werken om een betere wereld te creëren. De veranderingen in de samenleving gaan sneller dan menigeen denkt. Het is dus wel degelijk urgent om als pensioenfonds te verduurzamen. 2 Bron: Pensioenfederatie: circa 93% van de Nederlandse pensioendeelnemers en gepensioneerden is aangesloten bij een pensioenfonds dat een verantwoord beleggingsbeleid heeft ontwikkeld. 3 Joop Bouma en Esther Bijlo, ‘Nederlanders bereid meer te betalen voor groen pensioen’, Trouw 1 juni 2015, statistieken van I&O Research 2015. 22 Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit 23 Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit Bij ESG-integratie worden vier methodes gehanteerd: Wat is duurzaam beleggen? Duurzaam of verantwoord beleggen? Het zijn beide containerbegrippen. In de financiële wereld wordt met verantwoord of duurzaam beleggen gedoeld op het integreren van zorg voor het milieu, sociaal beleid en goed bestuur in het beleggingsbeleid, oftewel: ESG-integratie. ESG staat voor Environmental, Social and Governance en de integratie wil zeggen dat in de beleggingsprocessen informatie over milieu, sociaal en governance (‘goed bestuur’) wordt benut.4 Door deze integratie stuurt het pensioenfonds niet alleen op financieel rendement, maar ook op de leefkwaliteit op de lange termijn. ESGfactoren bieden dus een concreet handvat om een brug te slaan tussen financieel rendement en maatschappelijk rendement en om gericht te sturen. Immers, ‘Geld stuurt de Wereld’.5 4D efinitie Eurosif van ESG-integratie: Het expliciet opnemen door vermogensbeheerders van ESGrisico’s en -kansen in de traditionele financiële analyse en investeringsbeslissing gebaseerd op een systematisch proces en op basis van gepaste onderzoeksbronnen (Eurosif, 2012). 5A nne Marie Rakhorst, Geld stuurt de Wereld, Schiedam: Scriptum 2015. 24 1. U itsluiting: het actief uitsluiten van beleggingen wanneer deze niet voldoen aan vooraf vastgestelde ESG-criteria. 2.Best-in-class: het selecteren van beleggingen die door ratings (zie voor een overzicht van ESG-ratings de GISR Hub6) worden aangemerkt als ‘de meest duurzame’ binnen een sector/ categorie. 3. A ctieve betrokkenheid of ‘Engagement’: beleggers gebruiken hun ‘stem’ om daarmee de ESGprestatie van een onderneming of regelgever te beïnvloeden. 4.Impact investing: investeren in de opschaling van (nieuwe) activiteiten, waarbij meetbaar kan worden vastgesteld dat zij ESG-doelen realiseren en tevens financiële ‘winst’ maken. ESG-integratie kan in alle asset classes worden toegepast, zowel bij aandelen en bedrijfsobligaties als bij private equity, grondstoffen, vastgoed en infrastructuur. Ook bij passief vermogensbeheerders kan ESG-integratie worden toegepast; er zijn diverse ESG index (tracker)fondsen in de markt. 6 http://ratesustainability.org/hub/index. php/search. Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit Langetermijn- versus kortetermijnrendement? Pensioenfondsen zijn geneigd te denken dat duurzaam beleggen ten koste gaat van het financieel rendement. Het beleggingsuniversum wordt immers kleiner en dit zou kunnen leiden tot een lager rendement. Bovendien kosten ESG-onderzoek en het selectieproces de fondsmanager extra tijd en deze extra kosten resulteren in een lagere opbrengst. Er komen steeds meer onderzoeksgegevens beschikbaar over de relatie tussen duurzaam beleggen en het financiële rendement.7 Uit deze (internationale) onderzoeken van onder andere de Deutsche Bank,8 Morningstar en Oxford University blijkt dat duurzaam beleggen niet onderdoet qua financieel rendement. Dat komt mede door de hoge correlatie tussen financieel rendement en een hoge score op de ‘G’, Governance van goed bestuur. Maar ook beoordeling van andere niet-financiële informatie (zoals milieuen sociale informatie) leidt tot een meer gedegen risico-inschatting en daarmee tot betere beleggingsbeslissingen. Daardoor overlappen de ESG-kosten met de kosten die gemaakt moeten worden vanuit een gedegen risicomanagement. Dit wordt bevestigd door onderzoek waaruit blijkt dat de hogere transactiekosten van ESGintegratie een minimaal negatieve invloed hebben op het financiële rendement.9 7Z ie www.ussif.org/performance. 8 Onderzoek Deutsche Bank van 2000 empirische studies naar de relatie tussen ESG en financiële prestatie, waaruit blijkt dat de meerderheid van deze studies een positieve relatie vindt: Journal of Sustainable Finance & Investment, 2015 + metastudy conducted by Oxford University. Deutsche Bank stelt dat “80 percent of the reviewed studies demonstrate that prudent sustainability practices have a positive influence on investment performance”. 9 IBS Green Paper, Duurzaam beleggen, Wat is het Waard?, 2015. Ondanks het steeds overtuigender bewijs dat duurzaam beleggen op de lange termijn loont, is de focus van pensioenfondsen nog te veel op de korte termijn gericht. Enkele redenen waarom pensioengelden worden belegd met een kortetermijnhorizon zijn:10 01. eisen aan liquiditeit11 (terwijl duurzame ontwikkeling een langetermijninvestering vergt); 02.kortetermijnprestatieprikkels in de keten (o.a. bij uitvoerders, vermogensbeheerders); 03.missen van een helder langetermijninvesteringsmodel met passende prestatiecriteria. Om de focus van de korte termijn te verschuiven naar de lange termijn is het dus nodig om over heldere ESG-doelstellingen en meetbare prestatie-indicatoren te beschikken. Om deze doelstellingen en indicatoren te kunnen opstellen is een visie nodig over ESG en een bijhorend meerjarenbeleggingsbeleid, met duidelijke doelstellingen en meetbare KPI’s (kritieke prestatie-indicatoren). ESG-integratie wil zeggen dat in de beleggings­ processen informatie over milieu, sociaal en governance wordt benut Omdenken nu ESG het nieuwe normaal is Sinds de financiële crisis weten we dat geld maken met geld niet werkt. Langetermijnrendement vraagt om investeringen in de reële economie die gericht zijn op duurzame groei. Intussen zijn er volop investeringskansen gericht op onder andere het circulair maken van grondstofstromen, hernieuwbare 10 A mbachtsheer en McLaughlin, ‘How Effective is Pension Fund Governance Today, and Do Pension Funds Invest for the Long Term? Findings from a New Survey’, 2015, http://kpa-advisory.com/ policy-papers. 11 H oewel de eisen voor liquiditeit deels begrijpelijk zijn, kan liquiditeit in een instabiele markt juist zorgen voor een hoge prijs en dus leiden tot negatieve financiële resultaten. Mogelijk is het verstandig om de liquiditeitseisen alleen al daarom te herzien. Het door DNB geïnitieerde Platform Duurzame Financiering (met daarin o.a. koepelorganisaties van pensioenfondsen, verzekeraars en banken) roept investeerders op om belemmeringen van de wet of van toezichthouders bij duurzame investeringen te melden. 25 Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit energiebronnen en sociale impact. Het formuleren van een heldere visie op hoe het pensioenfonds kan sturen op een economie die in dienst staat van het financiële welzijn en de leefkwaliteit van deelnemers geeft focus aan de ‘investment beliefs’ en daarmee aan ESG-integratie. Deze ‘investment beliefs’ kunnen vervolgens worden uitgewerkt in concrete beleggingsdoelstellingen en meetbare prestatie-indicatoren. Daarmee ontstaat tevens de basis om de beloningsprikkel van fondsbeheerders te verbinden met langere tijdsperiodes, waarbij meerdere achtereenvolgende jaren aan de financiële en ESG-prestatie-indicatoren moet worden voldaan. Een voorbeeld van een heldere visie met beleggingsovertuigingen, die is uitgewerkt in doelstellingen, is het beleggingsbeleid 2020 van PFZW. Daarbij heeft PFZW onder andere gekozen voor de thema’s klimaatverandering, waterschaarste, gezondheidszorg en voedselzekerheid. De eerste voorbeelden van concrete doelstellingen richten zich op de reductie van de CO2-uitstoot van de beleggingsportefeuille. APG kiest voor de thema’s mensenrechten, veiligheid en onderwijs en het pensioenfonds van Unilever voor de verbetering van de leefomstandigheden van producenten en consumenten (o.a. gezondheid en hygiëne). Bedrijfs- en sectorpensioenfondsen focussen op thema’s die in de nieuwe economie specifieke kansen bieden voor hun sector. Zo gelooft PMT dat de sector metaal en techniek het verschil kan maken als het gaat om nieuwe energietechnieken. Een dergelijke ‘investment belief’ is gericht op het creëren van economisch, sociaal, duurzaam en financieel resultaat en daarmee op duurzame leefkwaliteit voor deelnemers op de lange termijn. Met een heldere visie ontstaat een handvat om heldere doelstellingen te formuleren. De doelstellingen geven vervolgens de basis om in de uitvoering te sturen op duurzaam en financieel rendement en over de doelstellingen en bereikte resultaten duidelijk te communiceren met deelnemers. Samenwerken en gebruikmaken van best practices Het uitwerken van de visie in meetbare doelstellingen vergt kennis van duurzaamheid, kennis van de kansen en risico’s van de betreffende markt en kennis van ‘investment management’. Om deze multidisciplinaire kennis samen te brengen, is samenwerking nodig. Het Groene Brein12 zegt daarover: “Het is aan de sector zelf het voortouw te nemen, door in samenspraak met andere stakeholders concrete doelen vast te stellen, passende activiteiten uit te werken met een tijdsplan, en een onafhankelijke partij aan te stellen om de voortgang te monitoren.” Daarbij kunnen pensioenfondsen gebruikmaken van best practices die zijn ontwikkeld voor en door duurzame koploperbedrijven. Zij hebben immers ruim twintig jaar ervaring met het formuleren van realistische en haalbare doelstellingen voor duurzaamheid, het monitoren van de voortgang, hulpmiddelen om resultaatgericht bij te sturen en verantwoording af te leggen. Pensioenfondsen hoeven het wiel dus niet opnieuw uit te vinden en kunnen gebruikmaken van bestaande instrumenten. Enkele voorbeelden van instrumenten voor het formuleren van beleid en concrete doelstellingen is de ‘Integrated Value Map’13 om duurzame en financiële ‘value drivers’ te identificeren. Met behulp van bestaande methoden om ‘impact investing’ 12 S amen sterker en sneller, Agenda Maatschappelijk Verantwoord Beleggen Pensioenfondsen, mei 2016. http://hetgroenebrein.nl/ 13 D eloitte, Integrated Performance Management ], Sturen op waardecreatie, http://www2.deloitte. com/nl/nl/pages/strategy/solutions/integratedperformance-management.html 26 Maar ook beoordeling van andere niet-financiële informatie (zoals milieu- en sociale informatie) leidt tot een meer gedegen risico-inschatting en daarmee tot betere beleggingsbeslissingen. Daardoor overlappen de ESG-kosten met de kosten die gemaakt moeten worden vanuit een gedegen risicomanagement. Dit wordt bevestigd door onderzoek waaruit blijkt dat de hogere transactiekosten van ESG-integratie een minimaal negatieve invloed hebben op het financiële rendement Pensioen | Duurzaam beleggen vraagt prioriteit Colofon Als daar belangstelling voor is, organiseert Deloitte een bijeenkomst voor pensioenfondsen om concrete uitvoeringsvragen te verbinden met bestaande oplossingen en hulpmiddelen. Udeke Huiskamp Deloitte Risk Services [email protected] Redactie Robert-Jan Hamersma, Deloitte Financial Advisory Services Johannes Penon, Deloitte Accountants Harm Prinsen, Deloitte Belastingadviseurs Roderik van Sluis, Deloitte Belastingadviseurs Evert van der Steen Risk Services Contactadres T.a.v. Krissie Brands Postbus 58110 1040 HC Amsterdam telefoon: 088 288 8972 e-mail: [email protected] www.deloitte.nl Coördinatie & realisatie Deloitte Communicatie, BCCR Eindredactie Paulina Damen, Willemstad Interview Vincent Peeters Ontwerp Brand, Communications & Corporate Social Responsibility Fotografie Sabine Bison, Bisonder Producties Rotterdam Aan dit nummer werkten mee Peter Kavelaars, Sebastiaan de Leeuw den Bouter, Pieter Platteel en Rick te Spenke, Krissie Brands, Udeke Huiskamp Drukwerk Groen Media, Leiden Abonnement Wilt u dit magazine kosteloos ontvangen? Mail naar: [email protected]. ISSN: 1873-3921 1601 2016 215 te monitoren (GIIN) en protocollen voor prestatie-indicatoren (bijv. IRIS Impact Reporting and Investment Standards) kunnen pensioenfondsen concreet aan de slag. Last but not least, kunnen pensioenfondsen gebruikmaken van bestaande formats voor de verslaggeving over de bereikte resultaten als eerste stap in de communicatie met deelnemers (rapportagerichtlijnen voor geïntegreerde verslaggeving vanuit het IIRC Pension Fund Network) en het Global Reporting Initiative (GRI G4). Pensioen. is het kwartaalmagazine van Deloitte over actuariële, financiële, juridische, fiscale en verzekeringsaspecten van pensioen. 27 Geïnteresseerd in alle ontwikkelingen op het gebied van pensioen? Reserveer 30 november alvast in uw agenda. Pensioen seminar 30 november 2016 Rotterdam Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee (“DTTL”), its network of member firms, and their related entities. DTTL and each of its member firms are legally separate and independent entities. DTTL (also referred to as “Deloitte Global”) does not provide services to clients. Please see www.deloitte.nl/about for a more detailed description of DTTL and its member firms. Deloitte provides audit, consulting, financial advisory, risk management, tax and related services to public and private clients spanning multiple industries. With a globally connected network of member firms in more than 150 countries and territories, Deloitte brings world-class capabilities and high-quality service to clients, delivering the insights they need to address their most complex business challenges. Deloitte’s more than 210,000 professionals are committed to becoming the standard of excellence. This communication contains general information only, and none of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, or their related entities (collectively, the “Deloitte network”) is, by means of this communication, rendering professional advice or services. No entity in the Deloitte network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this communication. © 2016 Deloitte The Netherlands