Samenvatting 1-7 Hoe werken B-cellen? B-cellen zijn lymfocyten die een belangrijke rol spelen in het humorale immuunsysteem. Ze bevinden zich in het bloed, het lymfestelsel en in beenmerg. B-cellen binden zich aan antigenen. Hierdoor verandert de b-cel in een plasmacel die antilichamen produceert. Één b-cel maakt een type antilichamen. In totaal kunnen er vijf verschillende immunoglobuline (antilichamen) gemaakt worden. Je hebt: - Immunoglobuline G (ImG). Dit wordt aangemaakt bij grote hoeveelheden antigenen of bij herhaald contact met antigenen. - ImA. Deze zorgt voor samenklontering van bacteriën en andere schadelijke deeltjes zodat witte bloedcellen ze kunnen opruimen. - ImM. Dit wordt bij een infectie vaak als eerste geproduceerd om bacteriën en virussen tegen te gaan. - ImD. Deze komt voor als receptor op het membraanoppervlak van b-cellen en is betrokken bij het proces waarbij een niet gespecialiseerde cel verandert in een gespecialiseerde cel. - ImE. Deze antistof is betrokken bij bepaalde allergische reacties. Wanneer een allergeen zich aan ImE hecht scheidt deze stoffen af met als gevolg een allergische reactie. Een antistof bestaat uit twee dezelfde zware en twee dezelfde lichte aminozuurketens die samengehouden worden door covalente en niet-covalente bindingen. Bij elk van deze ketens is er een onveranderlijk deel (constant) en een veranderlijk (variabel) deel. Het constante deel heeft interactie met lichaamseigen receptoren op de cellen. Het veranderlijke deel bindt aan het antigeen. B-cellen maken antistoffen aan die aan bacteriën en virussen bindt. Bij virussen zorgen de antistoffen ervoor dat ze geen cellen meer binnen kunnen gaan. Bij bacteriën zorgen de antistoffen ervoor dat de bacterie cel kapot gaat of dat de cel makkelijk vernietigd kan worden door fagocyten. Er zijn erg veel antilichamen. Dat komt doordat een bacterie cel meerdere antigenen op zijn membraan heeft zitten. B-cellen moeten dus voor al die antigenen antilichamen maken. Antilichamen worden geproduceerd door b-cellen. Verschillende b-cellen maken verschillende soorten antilichamen. Antistoffen maken indringers onschadelijk door via het bloedplasma en andere lichaamsvloeistoffen bij de bacterie te komen. Eenmaal aangekomen hechten ze zich aan de wand van de indringer. Hierdoor klitten de ziekteverwekkers aan elkaar en maken de fagoyten ze onschadelijk. Ook kunnen antistoffen zich aan de ziekteverwekkers hechten en ze met behulp van speciale eiwitten lek prikken. Bij een HIV bacterie hechten de antilichamen zich aan het membraaneiwit. Het afweersysteem maakt onderscheid tussen wat lichaamsvreemd is en wat niet. Dit kan doordat alle cellen identificatiemoleculen op hun oppervlak hebben. Zo worden zo worden ze herkend. Een cel met moleculen op het oppervlak die niet hetzelfde zijn als die op de eigen lichaamscellen worden aangevallen. Zo vallen de antilichamen de eigen gezonde cellen niet aan.