De Russische Revolutie: inleiding

advertisement
Inleiding
De tweede druk van The Russian Revolution (1994) verscheen kort na
dramatische gebeurtenissen – de ondergang van het communistische
regime en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, eind 1991. Deze gebeurtenissen hadden voor historici die zich bezighouden met de Russische Revolutie tal van consequenties. Archieven die voorheen gesloten waren geweest gingen nu open, in laden opgeborgen memoires
werden gepubliceerd, zodat er een stortvloed aan nieuw en zeer gevarieerd materiaal beschikbaar kwam, vooral met betrekking tot de
Stalin-periode en de geschiedenis van de Sovjetonderdrukking. Hierdoor waren de jaren negentig van de vorige eeuw en de beginjaren van
deze eeuw voor historici zeer productief, wat ook gold voor de Russen
onder hen, die in het post-Sovjettijdperk weer aansluiting vonden bij
de internationale wetenschappelijke gemeenschap. In deze derde editie treft de lezer in de noten en de bibliografie de belangrijkste Engelstalige geschriften aan die in de jaren na 1991 zijn verschenen.
Voor Russen en andere burgers van de voormalige Sovjet-Unie betekende de ineenstorting van deze staat een fundamenteel nieuwe
kijk op de betekenis van de revolutie,1 die voorheen was bejubeld als
het begin van ‘de eerste socialistische staat’ ter wereld, en die nu door
velen wordt gezien als een verkeerde afslag, waardoor Rusland vierenzeventig jaar lang dwaalwegen heeft bewandeld. Terwijl westerse
historici hun oordeel minder ingrijpend hoefden aan te passen, werd
als gevolg van het einde van de Koude Oorlog en van de Sovjet-Unie
9
De Russische Revolutie
ook hun perspectief subtiel gewijzigd. De geschiedenis kent geen
eenvoudige antwoorden, maar er zijn wel interessante vragen. De betekenis van dat grote, dubbelzinnige keerpunt dat de Russische Revolutie vormde, is daar een van.
De duur van de revolutie
Aangezien revoluties complexe maatschappelijke en politieke omwentelingen zijn, is het niet vreemd dat historici die hierover schrijven vaak van mening verschillen over de meest elementaire vragen
– oorzaken, revolutionaire doelstellingen, gevolgen voor de samenleving, de politieke uitkomst, en zelfs over de periode die de revolutie
besloeg. In het geval van de Russische Revolutie vormt het begin ervan geen enkel probleem: vrijwel iedereen gaat ervan uit dat het de
‘Februarirevolutie’2 van 1917 was die leidde tot de abdicatie van tsaar
Nicolaas ii en de formering van de Voorlopige Regering. Maar wanneer eindigde de Russische Revolutie? Was het in oktober 1917, toen
de bolsjewieken de macht grepen, allemaal voorbij? Of eindigde de
revolutie in 1920, met de bolsjewistische overwinning in de Burgeroorlog? Maakte Stalins ‘revolutie van bovenaf’ nog deel uit van de
Russische Revolutie? Of moeten we ervan uitgaan dat de revolutie
gedurende het gehele bestaan van de Sovjetstaat bleef voortduren?
In zijn Anatomy of Revolution stelt Crane Brinton dat revoluties
een bepaalde levenscyclus kennen, waarbij een fase van toenemende
hartstocht en verlangen naar radicale verandering een hoogtepunt
bereikt, die wordt gevolgd door een ‘thermidoriaanse’ fase van desillusie, afnemende revolutionaire energie en een geleidelijk streven
naar herstel van orde en stabiliteit.3 De Russische bolsjewieken, die in
hun achterhoofd hetzelfde aan de Franse Revolutie ontleende model
hadden als dat ten grondslag ligt aan Brintons analyse, vreesden een
thermidoriaanse degeneratie van hun eigen revolutie, en eigenlijk
vonden ze dat die zich reeds had voorgedaan aan het einde van de
Burgeroorlog, toen de economische ineenstorting hen in 1921 dwong
tot een ‘strategische terugtocht’, die bestond uit invoering van de
Nieuwe Economische Politiek (nep).
10
Inleiding
Niettemin stortte Rusland zich aan het eind van de jaren twintig in
een nieuwe omwenteling – Stalins ‘revolutie van bovenaf’, die wordt
geassocieerd met de geforceerde industrialisatie van het Eerste Vijfjarenplan, de collectivisering van de landbouw, en een ‘culturele revolutie’ die primair gericht was tegen de oude intelligentsia – waarvan
de gevolgen voor de samenleving ingrijpender waren dan de revoluties van 1917 en de Burgeroorlog van 1918-1920. Het was pas nadat
deze omwenteling begin jaren dertig ten einde liep, dat er tekenen
zichtbaar werden van een klassieke Thermidor: het afnemen van de
revolutionaire hartstocht en agressiviteit, en de consolidering van een
nieuwe politieke en sociale structuur. Toch was zelfs deze Thermidor
nog niet helemaal het einde van de revolutionaire aardverschuiving.
In een laatste uitbarsting, die vernietigender was dan eerdere golven
van revolutionaire terreur, vaagden de Grote Zuiveringen van 19371938 veel van de overgebleven bolsjewistische revolutionairen van
het eerste uur weg, leidden zij tot een totale personele vernieuwing
van de politieke, bestuurlijke en militaire elites, en werden meer dan
een miljoen mensen omgebracht of naar de Goelag gestuurd.4
Bij het vaststellen van de duur van de Russische Revolutie is in de
eerste plaats de ‘strategische terugtocht’ van de nep in de jaren twintig
van belang. Was dit het einde van de revolutie, of werd dit als zodanig
gezien? Hoewel de bolsjewieken in 1921 bezwoeren dat ze dit intermezzo wilden gebruiken om krachten te verzamelen voor een hernieuwde revolutionaire aanval, bestond er altijd de mogelijkheid dat
deze intentie zou veranderen naarmate de revolutionaire hartstocht
verflauwde. Sommige historici zijn van mening dat Lenin gedurende
de laatste jaren van zijn leven (hij overleed in 1924) ervan overtuigd
raakte dat Rusland het socialisme alleen op geleidelijke wijze kon verwezenlijken, door het culturele peil van de bevolking te verhogen. Niettemin bleef de Russische samenleving tijdens de nep-periode uiterst
instabiel en explosief, en de stemming in de partij was nog altijd agressief en revolutionair. De bolsjewieken vreesden een contrarevolutie,
bleven gepreoccupeerd met de dreiging van ‘klassenvijanden’ in binnen- en buitenland, en gaven voortdurend uiting aan hun onvrede met
de nep en weigerden deze te zien als het eindresultaat van de revolutie.
11
De Russische Revolutie
Een tweede onderwerp dat in overweging genomen moet worden, is
de aard van Stalins ‘revolutie van bovenaf’, die aan het eind van de
jaren twintig een einde maakte aan de nep-periode. Sommige historici verwerpen de gedachte dat er in enige mate sprake was van continuïteit tussen Lenins revolutie en die van Stalin. Anderen zijn van
mening dat Stalins ‘revolutie’ die naam niet verdient, omdat zij menen dat het geen opstand van het volk was maar meer een aanval op
de samenleving door de machthebbende partij, die een radicale
transformatie beoogde. In dit boek ga ik na welke continuïteit er bestond tussen Lenins en Stalins revolutie. Wat betreft de vraag of Stalins ‘revolutie van bovenaf’ onderdeel was van de Russische Revolutie
kunnen historici met recht met elkaar van mening verschillen. Het
gaat er hier echter niet om of ‘1917’ en ‘1929’ hetzelfde waren, maar of
ze deel uitmaakten van hetzelfde proces. De revolutionaire oorlogen
van Napoleon kunnen gezien worden in het kader van de Franse Revolutie, zelfs als we ze niet zien als manifestatie van de geest van 1789;
en een soortgelijke benadering lijkt in het geval van de Russische Revolutie gerechtvaardigd. In alledaagse bewoordingen valt een revolutie samen met de periode van omwenteling en instabiliteit tussen de
val van een oud regime en de stevige consolidatie van een nieuwe politieke orde. Aan het eind van de jaren twintig moesten de permanente contouren van het nieuwe bewind in Rusland nog vorm krijgen.
De laatste kwestie is of we de Grote Zuiveringen van 1937-1938
moeten beschouwen als onderdeel van de Russische Revolutie. Was
dit een revolutionaire terreur, of was dit een terreur van een fundamenteel ander karakter – een totalitaire terreur misschien, dat wil
zeggen een terreur die op systematische wijze de doelstellingen van
een stevig gevestigd regime dient? In mijn ogen is geen van deze twee
beschrijvingen volledig van toepassing op de Grote Zuiveringen. Dit
was een uniek fenomeen dat zich precies op de grens bevond tussen
de revolutie en het postrevolutionaire stalinisme. Qua retoriek, doelstellingen en het sneeuwbalachtige karakter was dit revolutionaire
terreur, maar deze terreur was tegelijkertijd totalitair, in die zin dat die
wel personen vernietigde maar geen structuren, en dat de persoon
van de leider niet bedreigd werd. Het feit dat dit door Stalin geïnitieer-
12
Inleiding
de staatsterreur was, wil niet zeggen dat die geen deel meer uitmaakte
van de Russische Revolutie: per slot van rekening kan ook de jakobijnse terreur van 1794 in soortgelijke termen worden omschreven.5
Een andere belangrijke overeenkomst tussen deze twee episodes is
dat in beide gevallen revolutionairen het voornaamste doelwit vormden. Alleen al om dramaturgische redenen kan het verhaal van de
Russische Revolutie niet zonder de Grote Zuiveringen, net zoals het
verhaal van de Franse Revolutie incompleet is zonder de jakobijnse
terreur.
In dit boek loopt de Russische Revolutie van februari 1917 tot de
Grote Zuiveringen van 1937-1938. De verschillende stadia – de Februari- en Oktoberrevolutie van 1917, de Burgeroorlog, het intermezzo
van de nep, Stalins ‘revolutie van bovenaf’, de ‘thermidoriaanse’ nasleep hiervan, en de Grote Zuiveringen – worden behandeld als onderscheiden episodes in een revolutionair proces dat in totaal twintig
jaar duurde. Tegen het einde van deze periode was de revolutionaire
energie helemaal opgebruikt, was de samenleving uitgeput en was
zelfs de regerende communistische partij6 alle tumult zat en verlangde
zij evenals de rest van de bevolking naar ‘terugkeer naar de normaliteit’. Voor alle duidelijkheid: die normaliteit zat er voorlopig nog niet in,
aangezien de Duitse inval en de betrokkenheid van de Sovjet-Unie bij
de Tweede Wereldoorlog kort op de Grote Zuiveringen volgden. De
oorlog leidde tot meer onrust en ontwrichting, maar niet tot meer revolutie, in ieder geval niet voor de gebieden die reeds vóór 1939 tot de
Sovjet-Unie behoorden. Het was het begin van een nieuw, postrevolutionair tijdperk in de Sovjetgeschiedenis.
Boeken over de revolutie
Om onder auteurs een ideologisch debat uit te lokken is niets zo geschikt als een revolutie. Zo werd bijvoorbeeld de tweehonderdste verjaardag van de Franse Revolutie in 1989 gekenmerkt door een energieke poging van sommige historici en publicisten om de langdurige
interpretatiestrijd te beëindigen door de revolutie naar de vuilnishoop van de geschiedenis te verwijzen. De historiografie van de Rus-
13
De Russische Revolutie
sische Revolutie is minder uitgebreid, maar vermoedelijk alleen omdat de periode waarin erover geschreven is anderhalve eeuw korter is.
In de beknopte bibliografie aan het eind van dit boek heb ik me geconcentreerd op recente wetenschappelijke publicaties die een afspiegeling vormen van de snel groeiende westerse geschiedschrijving
van de Russische Revolutie in de afgelopen vijftien jaar. Hier zal ik de
belangrijkste veranderingen in het historische perspectief door de jaren heen schetsen en iets zeggen over de klassieke boeken over de
Russische Revolutie en de Sovjetgeschiedenis.
Vóór de Tweede Wereldoorlog werd er in het Westen door professionele historici niet veel over de Russische Revolutie geschreven. Er
was een aantal fraaie ooggetuigenverslagen en memoires, waarvan
John Reeds Ten Days that Shook the World het beroemdste is, plus
enkele goede historische werken door journalisten als W.H. Chamberlin en Louis Fischer, wiens als insider geschreven geschiedenis
van de Sovjetdiplomatie, The Soviets in World Affairs, een klassieker
blijft. Een interpretatie die heel lang invloedrijk is geweest, is te vinden in de boeken van Lev Trotski. Diens Geschiedenis van de Russische Revolutie werd geschreven na Trotski’s verbanning uit de Sovjet-Unie en is geen politieke polemiek, maar een levendige
beschrijving en marxistische analyse van de gebeurtenissen van 1917,
door de ogen van een deelnemer. Zijn in 1936 verschenen De verraden revolutie is een felle aanval op Stalin, wiens regime als thermidoriaans wordt gekarakteriseerd, aangezien het gebaseerd zou zijn op
de steun van de opkomende bureaucratische klasse van de SovjetUnie en een afspiegeling was van het vermeend burgerlijke wereldbeeld van deze groep.
Onder de boeken die vóór de oorlog in de Sovjet-Unie werden geschreven wordt een belangrijke plek ingenomen door de beruchte,
onder scherp toezicht van Stalin geschreven, Geschiedenis van de
Communistische Partij der Sovjet-Unie (Bolsjewiki), die in 1938 voor
het eerst werd gepubliceerd. Zoals de lezer wel kan raden was dit geen
wetenschappelijk werk, maar bedoeld om de juiste ‘partijlijn’ te dicteren – dat wil zeggen: deze visie moest door alle communisten onderschreven worden en op alle scholen onderwezen worden. Hierin
14
Inleiding
werd een antwoord geformuleerd op alle vragen met betrekking tot
de geschiedenis van de Sovjet-Unie, variërend van het klassenkarakter van het tsaristisch regime en de oorzaken van de overwinning van
het Rode Leger in de Burgeroorlog, tot de door ‘Judas Trotski’ geleide
en door buitenlandse mogendheden gesteunde samenzweringen tegen het Sovjetbewind. Het bestaan van een werk als deze ‘korte leergang’ – zoals het boek in het Russisch heette – liet weinig ruimte voor
creatief wetenschappelijk onderzoek naar deze periode. In de Sovjetgeschiedwetenschap waren strikte censuur en zelfcensuur aan de
orde van de dag.
De interpretatie van de communistische revolutie die in de jaren
dertig in de Sovjet-Unie het officiële standpunt werd, en dat in ieder
geval tot de tweede helft van de jaren vijftig zou blijven, kan wellicht
het best worden gekarakteriseerd als formulair marxistisch. De belangrijkste leerstellingen waren dat de Oktoberrevolutie een echte
proletarische revolutie was geweest, waarbij de bolsjewistische partij
was opgetreden als de voorhoede van de arbeidersklasse, en dat deze
revolutie prematuur noch toevallig was geweest, maar het gevolg van
historische wetmatigheden. Historische wetten (zakonomernosti),
een gewichtig maar doorgaans nauwelijks gedefinieerd begrip, waren
in de Sovjetgeschiedenis allesbepalend, wat in de praktijk inhield dat
elke belangrijke politieke beslissing de juiste was. Echte politieke geschiedschrijving was er niet, aangezien alle revolutionaire leiders met
uitzondering van Lenin, Stalin en enkelen die jong waren overleden,
ontmaskerd waren als verraders van de revolutie en ‘onpersonen’ waren geworden, wat wilde zeggen dat in publicaties hun namen niet
genoemd mochten worden. De sociale geschiedenis werd beschreven in termen van klassen, waarbij de arbeidersklasse, de boeren en
de intelligentsia vrijwel de enige actoren en subjecten vormden.
In het Westen werd de geschiedenis van de Sovjet-Unie pas na de
Tweede Wereldoorlog een onderwerp van groot belang, voornamelijk
omdat het vanwege de Koude Oorlog noodzakelijk werd geacht om
kennis over de vijand te verzamelen. De twee boeken die de toon zetten waren romans, te weten George Orwells Nineteen Eighty-Four en
Arthur Koestlers Darkness at Noon (over de showprocessen tegen
15
De Russische Revolutie
oude bolsjewieken tijdens de Grote Zuiveringen), maar in de wetenschap domineerden studies van Amerikaanse politicologen. Het
meest gehanteerde interpretatiekader was het totalitarismemodel,
dat gebaseerd was op een ietwat demoniserende gelijkstelling van het
Derde Rijk en Stalins Rusland. Het benadrukte de almacht van de totalitaire staat en zijn ‘beheersingsinstrumenten’, besteedde veel aandacht aan de ideologie en propaganda, en had weinig oog voor de
samenleving (die werd gezien als passief en gefragmenteerd door de
totalitaire staat). De meeste westerse wetenschappers waren het erover eens dat de Oktoberrevolutie een staatsgreep was geweest, uitgevoerd door een minderheidspartij die nauwelijks steun vond onder
de bevolking en zodoende elke legitimiteit ontbeerde. De Russische
Revolutie, en in dat kader ook de prerevolutionaire geschiedenis van
de communistische partij, werden vooral bestudeerd om helderheid
te verschaffen over de oorsprongen van het Sovjet-totalitarisme.
Voor de jaren zeventig hielden relatief weinig westerse historici
zich bezig met de geschiedenis van de Sovjet-Unie en de Russische
Revolutie, wat deels kwam omdat deze onderwerpen politiek zo beladen waren, en deels ook omdat de toegankelijkheid van archieven en
primaire bronnen bijzonder problematisch was. Twee baanbrekende
studies van Britse historici verdienen het hier vermeld te worden: het
driedelige The Bolshevik Revolution, 1917-1923 van E.H. Carr, dat het
begin vormde van zijn in totaal veertien delen omvattende History of
Soviet Russia en waarvan het eerste deel verscheen in 1952, en Isaac
Deutschers klassieke, driedelige biografie van Trotski, waarvan het
eerste deel, The Prophet Armed, in 1954 verscheen.
In de Sovjet-Unie leidde Chroesjtsjovs kritiek op Stalin tijdens het
twintigste partijcongres in 1956 en de gedeeltelijke destalinisatie die
hierop volgde tot een zekere mate van historische herwaardering en
een hoger niveau van wetenschappelijk onderzoek. Er begonnen op
archiefonderzoek gebaseerde studies over 1917 en de jaren twintig te
verschijnen, hoewel er nog altijd beperkingen en dogma’s waren waarmee rekening gehouden moest worden, zoals de status van de communistische partij als voorhoede van de arbeidersklasse. Het werd
mogelijk om onpersonen als Trotski en Zinovjev te noemen, maar wel
16
Inleiding
alleen in afkeurende zin. De grote kans die Chroesjtsjovs ‘geheime
rede’ Sovjethistorici bood, was het loskoppelen van Lenin en Stalin.
Hervormingsgezinde historici schreven veel boeken en artikelen over
de jaren twintig waarin zij stelden dat op veel gebieden de ‘leninistische normen’ veel democratischer waren geweest, meer ruimte hadden geboden voor diversiteit, en minder onderdrukkend en willekeurig waren geweest dan de methoden uit het Stalin-tijdperk.
Voor westerse lezers werd deze ‘leninistische’ trend van de jaren
zestig en zeventig belichaamd door Roy A. Medvedev, de auteur van
het in 1971 in het Westen gepubliceerde Let History Judge. The Origins
and Consequences of Stalinism. Medvedevs werk was echter voor het
klimaat van de Brezjnev-periode te polemisch en te kritisch over Stalin, zodat hij zijn werk in de Sovjet-Unie niet kon publiceren. Dit was
de bloeiperiode van de samizdat (clandestiene verspreiding van manuscripten in de Sovjet-Unie) en de tamizdat (illegale publicatie van
werk in het buitenland). De beroemdste dissidente auteur uit deze
jaren was Aleksandr Solzjenitsyn, de grote romanschrijver en historische polemist wiens driedelige werk De Goelag Archipel in 1973 in het
Engels verscheen.
Terwijl in de jaren zeventig het werk van sommige dissidente Sovjetgeleerden onder ogen van een westers publiek kwam, werd het wetenschappelijk werk van westerse auteurs in de Sovjet-Unie nog altijd
beschouwd als ‘burgerlijke vervalsingen’ en op effectieve wijze geweerd (hoewel sommige werken, waaronder Robert Conquests The
Great Terror, evenals Solzjenitsyns De Goelag Archipel, illegaal in omloop waren). Niettemin waren voor westerse onderzoekers ondertussen de omstandigheden beter geworden. Ze werden nu in staat gesteld in de Sovjet-Unie onderzoek te doen, hoewel de toegang tot
archieven beperkt en aan strikte voorwaarden gebonden was, nadat
daarvoor de situatie zo slecht was geweest dat veel westerse onderzoekers de Sovjet-Unie nooit bezochten, terwijl anderen geheel willekeurig werden uitgewezen op verdenking van spionage of op andere
wijze werden lastiggevallen. Aangezien in de jaren zeventig en tachtig
de toegang tot archieven en andere primaire bronnen in de Sovjet-Unie verbeterde, kozen steeds meer jonge westerse historici er-
17
De Russische Revolutie
voor de geschiedenis van de Russische Revolutie en haar nasleep te
bestuderen, en begon binnen de Amerikaanse sovjetologie geschiedenis, en dan vooral sociale geschiedenis, de plaats in te nemen van
politicologie als dominante discipline.
Een nieuw hoofdstuk in het wetenschappelijk onderzoek begon
in de vroege jaren negentig, toen de archieven veel toegankelijker
werden en de eerste boeken en artikelen verschenen die waren gebaseerd op Sovjetdocumenten die tot dan toe geheim waren geweest.
Met het beëindigen van de Koude Oorlog werd in het Westen de Sovjetgeschiedenis minder gepolitiseerd, wat de kwaliteit ervan enorm
ten goede kwam. Russische en andere post-Sovjethistorici waren
niet langer geïsoleerd van hun westerse collega’s en de oude scheidslijnen tussen ‘Sovjet-’, ‘emigranten-’ en ‘westerse’ geschiedwetenschap werden voor het grootste deel uitgewist. Tot de onderzoekers
die in en buiten Rusland de meeste invloed hadden, behoorde de in
Moskou werkende ‘Rus’ (eigenlijk in de Oekraïne geboren) Oleg
Chlevnjoek, een pionier in het op archiefmateriaal gebaseerd onderzoek naar het Politburo, en Joeri Slezkine, een in Moskou geboren
voormalige emigrant die sinds de jaren tachtig in de Verenigde Staten woonde en wiens Jewish Century een belangrijke herinterpretatie bood van de rol van Joden in de Russische Revolutie en binnen de
Sovjetintelligentsia.
Er verschenen nieuwe, op archiefmateriaal gebaseerde biografieen van Lenin en Stalin, en onderwerpen waarnaar men vroeger geen
archiefonderzoek kon doen, zoals de Goelag en verzet tegen het communistische regime, trokken veel historici aan. Na het uiteenvallen
van de Sovjet-Unie en het onafhankelijk worden van voormalige Sovjetrepublieken begonnen historici als Ronald Suny en Terry Martin
onderzoek te doen naar de verschillende nationaliteiten binnen het
voormalige communistische rijk. Er verschenen tal van regionale studies, waaronder Stephen Kotkins Magnetic Mountain, over het in de
Oeral gelegen Magnitogorsk, waaruit bleek dat in de jaren dertig een
specifieke Sovjetcultuur was ontstaan (een ‘stalinistische beschaving’), die in feite was voortgekomen uit de revolutie. Sociaal-historici
ontdekten in de archieven talloze brieven van gewone burgers aan de
18
Inleiding
autoriteiten (waarin zij hun beklag deden, mensen aangaven of een
verzoek indienden), die een bijdrage leverden aan de snelle groei van
de geschiedschrijving van het dagelijks leven, die veel overeenkomsten vertoont met historische antropologie. In tegenstelling tot de jaren tachtig (en in lijn met de algehele ontwikkeling binnen de geschiedwetenschap) richt de huidige generatie van jonge historici zich
niet alleen op de sociale geschiedenis, maar ook op de cultuur- en
intellectuele geschiedenis, waarbij gebruik wordt gemaakt van dagboeken en autobiografieën om de subjectieve en individuele beleving
van het Sovjetregime te belichten.
Het interpreteren van de revolutie
Alle revoluties schrijven liberté, égalité, fraternité en andere nobele
leuzen in hun vaandel. Alle revolutionairen zijn fanatici, dwepers en
utopisten, die dromen van een nieuwe wereld waarin het onrecht, de
corruptie en apathie van de oude wereld voorgoed zijn uitgebannen.
Ze houden niet van tegenspraak; ze kunnen geen compromissen
sluiten; ze zijn betoverd door een groots en ver verwijderd einddoel;
ze zijn gewelddadig, achterdochtig en destructief. Revolutionairen
zijn onrealistisch en missen bestuurlijke ervaring; de door hen ingestelde instituties en procedures zijn geïmproviseerd. Ze koesteren de
bedwelmende illusie dat zij de wil van het volk belichamen, wat betekent dat ze ervan uitgaan dat ‘het volk’ een monolithisch verschijnsel is. Het zijn manicheeërs, die de wereld in twee kampen verdelen:
het licht en de duisternis, de revolutie en haar vijanden. Ze verachten
alle tradities, beproefde wijsheid, iconen en bijgeloof. Ze geloven dat
de maatschappij een tabula rasa kan zijn waarop de revolutie zal
schrijven.
Het is onvermijdelijk dat revoluties eindigen in desillusie en deceptie. Geestdrift vermindert, enthousiasme krijgt iets geforceerds.
Het moment van gekte7 en euforie gaat voorbij. De relatie tussen het
volk en de revolutionairen wordt gecompliceerd: het wordt duidelijk
dat de wil van het volk niet noodzakelijkerwijs monolithisch en transparant is. De verleidingen van rijkdom en carrièrisme keren terug,
19
De Russische Revolutie
samen met het besef dat men zijn naaste niet evenzeer liefheeft als
zichzelf, en dat men dat ook helemaal niet wil. Alle revoluties vernietigen zaken waarvan het verlies al spoedig betreurd wordt. Wat zij tot
stand brengen is minder dan wat de revolutionairen hadden verwacht, en anders.
Naast deze gedeelde kenmerken heeft elke revolutie echter ook
een eigen karakter. Rusland bevond zich aan de periferie van de beschaafde wereld en veel hoogopgeleide Russen waren gepreoccupeerd met het feit dat hun land was achtergebleven bij de rest van
Europa. De revolutionairen waren marxisten die ‘het proletariaat’
dikwijls vervingen door ‘het volk’ en beweerden dat de revolutie geen
ethische keuze was, maar een historische noodzakelijkheid. Er waren
in Rusland revolutionaire partijen voordat er sprake was van een revolutie, en toen die tijdens de Eerste Wereldoorlog uitbrak, zochten
deze partijen vooral naar de steun van reeds geformeerde revolutionaire groepen (bestaande uit soldaten, matrozen en arbeiders in de
grote fabrieken van Petrograd), en niet zozeer naar die van een loslopende, spontane revolutionaire menigte.
In dit boek zijn vooral drie thema’s van groot belang. Het eerste is
modernisering – de revolutie als middel om een einde te maken aan
achterlijkheid. Het tweede is klasse – de revolutie als opdracht van het
proletariaat en zijn ‘voorhoede’, de communistische partij. Het derde
is revolutionair geweld en terreur – hoe de revolutie omging met haar
vijanden, en wat dit voor de communistische partij en de Sovjetstaat
betekende.
In een tijd die vaak wordt beschreven als ‘postmodern’ lijkt het begrip ‘modernisering’ nogal passé. Voor ons onderwerp is het echter
een toepasselijke term, aangezien de industriële en technologische
moderniteit die de bolsjewieken nastreefden nu hopeloos achterhaald lijkt: de reusachtige fabrieksschoorstenen waarmee het landschap van de voormalige Sovjet-Unie en Oost-Europa bezaaid is en
op een kudde vervuilende dinosauriërs lijken, waren in hun tijd de
vervulling van een revolutionaire droom. De Russische marxisten waren reeds lang vóór de revolutie verliefd geworden op de westerse industrialisatie; de nadruk die zij legden op de onvermijdelijkheid van
20
Inleiding
het kapitalisme (wat vooral betekende dat er een kapitalistische industrialisatie zou plaatsvinden) vormde eind negentiende eeuw de
kern van hun meningsverschil met de zogenoemde ‘populisten’. In
Rusland was het marxisme, net als later in de Derde Wereld het geval
zou zijn, zowel een ideologie van de revolutie als een ideologie van
economische ontwikkeling.
In theorie waren industrialisatie en economische modernisering
voor Russische marxisten slechts middelen om een doel te bereiken,
aangezien het doel het socialisme was. Maar hoe scherper en hardnekkiger de communisten zich richtten op de middelen, hoe waziger,
hoe verder verwijderd en onrealistischer het doel werd. Toen in de
jaren dertig het begrip ‘socialistische opbouw’ gemeengoed werd,
was het moeilijk om de betekenis hiervan te onderscheiden van de
daadwerkelijke bouw van nieuwe fabrieken en industriesteden. Voor
de communisten van die generatie waren de nieuwe, rook uitbrakende schoorstenen op de steppen het ultieme bewijs dat de revolutie
gezegevierd had. Adam Ulam stelt dat Stalins geforceerde industrialisatie, hoe pijnlijk en afgedwongen ook, ‘het logische complement van
het marxisme [vormde], het was eerder de “verwezenlijkte revolutie”
dan de “verraden revolutie”’.8
Het tweede thema, klasse, was tijdens de Russische Revolutie zo
belangrijk omdat de belangrijkste deelnemers er zoveel belang aan
hechtten. Binnen de Russische intelligentsia waren de marxistisch-analytische categorieën vrij algemeen geaccepteerd, en als de
bolsjewieken de revolutie interpreteerden in termen van klassenstrijd, en hierbij een speciale rol toekenden aan het industrieproletariaat, vormden zij dus geen uitzondering maar vertegenwoordigden
zij een veel grotere beweging van socialisten. Eenmaal aan de macht
gingen de communisten ervan uit dat de proletariërs en arme boeren
hun natuurlijke bondgenoten waren. Daarnaast veronderstelden zij
dat leden van de ‘bourgeoisie’ hun natuurlijke tegenstanders waren
– een brede groep waartoe niet alleen voormalige kapitalisten en
adellijke grootgrondbezitters behoorden, maar ook vroegere overheidsfunctionarissen, kleine winkeliers, koelakken (welvarende
boeren), en in sommige gevallen eveneens de Russische intelligent-
21
De Russische Revolutie
sia. Dergelijke mensen werden ‘klassenvijanden’ genoemd, en in het
begin richtte de revolutionaire terreur zich vooral tegen hen.
Het aspect van het klassenvraagstuk waarover altijd het felst is
gedebatteerd, is de vraag of de bewering van de communisten dat zij
de arbeidersklasse vertegenwoordigden terecht was. Het antwoord
op deze vraag is tamelijk eenvoudig als we alleen kijken naar de zomer en herfst van 1917, toen de arbeidersklasse van Petrograd en
Moskou radicaliseerde en duidelijk de voorkeur gaf aan de bolsjewieken boven enige andere politieke partij. Daarna is het echter allemaal niet zo simpel. Het feit dat de bolsjewieken de macht veroverden met steun van een deel van de arbeiders wil niet zeggen dat
ze die steun altijd behielden – of dat zij hun partij, zowel vóór als na
de machtsovername, slechts als de spreekbuis van de industriearbeiders beschouwden.
De beschuldiging dat de communisten de arbeidersklasse hadden
verraden, die buiten Rusland voor het eerst werd gehoord in verband
met de Kronstadt-opstand van 1921, was onvermijdelijk en naar alle
waarschijnlijkheid ook juist. Maar over wat voor verraad hebben we
het – hoe snel vond dat plaats, wie werden er eigenlijk verraden, en
wat waren hiervan de gevolgen? Het huwelijk met de arbeidersklasse,
dat tegen het einde van de Burgeroorlog vrijwel ontbonden was, werd
door de communisten tijdens de nep-periode weer opgelapt. Tijdens
het Eerste Vijfjarenplan verslechterde de verhouding weer als gevolg
van de daling van het reële inkomen en de levensstandaard in de steden, terwijl het regime wel voortdurend een hogere productiviteit eiste. Een daadwerkelijke, zij het niet-formele, scheiding tussen partij en
arbeidersklasse voltrok zich gedurende de jaren dertig.
Dit is echter niet het hele verhaal. De situatie van arbeiders als arbeiders onder het Sovjetbewind was één ding; de mogelijkheid voor
arbeiders om hun positie te verbeteren (dus iets anders te worden dan
arbeiders) was echter iets anders. Door tijdens de eerste vijftien jaar na
de Oktoberrevolutie partijleden vooral uit de arbeidersklasse te rekruteren, maakten de communisten hun pretentie een arbeiderspartij te
zijn voor een flink deel waar. Ook creëerden ze voor arbeiders een
middel tot opwaartse sociale mobiliteit, aangezien het rekruteren van
22
Inleiding
arbeiders als partijleden hand in hand ging met het benoemen van uit
de arbeidersklasse afkomstige communisten tot bestuurders, ambtenaren en managers. Tijdens de culturele revolutie aan het eind van de
jaren twintig opende het regime een ander kanaal voor sociale mobiliteit door grote aantallen jonge arbeiders en kinderen van arbeiders
naar het hoger onderwijs te sturen. Hoewel het beleid van de geforceerde ‘proletarische promotie’ in het begin van de jaren dertig werd
afgeschaft, bleven de gevolgen hiervan voortduren. Het ging het regime van Stalin niet om arbeiders, maar om voormalige arbeiders – om
de pas gepromoveerde ‘proletarische kern’ van de bestuurlijke en professionele elites. Vanuit strikt marxistisch oogpunt was een dergelijke
sociale mobiliteit van de arbeidersklasse misschien niet zo belangrijk,
maar voor degenen die ervan profiteerden leek hun nieuwe elitestatus
het onomstotelijk bewijs te leveren dat de revolutie haar beloftes aan
de arbeiders had waargemaakt.
Het laatste thema dat in dit boek een belangrijke rol speelt, is dat
van het revolutionaire geweld en de terreur. Geweld van de bevolking
hoort bij elke revolutie, en in de beginfase van een revolutie zijn revolutionairen geneigd dit met instemming te begroeten, om er vervolgens steeds meer bedenkingen tegen te koesteren. Terreur – georganiseerd geweld door revolutionaire groepen of regimes waarmee de
bevolking wordt geïntimideerd en bang gemaakt – is sinds de Franse
Revolutie een kenmerk van alle moderne revoluties geweest. In de
ogen van de revolutionairen is het belangrijkste doel van terreur het
vernietigen van de vijanden van de revolutie en de obstakels voor verandering. Vaak is er echter nog een tweede motief, namelijk het behouden van de zuiverheid en het revolutionaire vuur van de revolutionairen zelf.9 Vijanden en ‘contrarevolutionairen’ zijn in alle revoluties
extreem belangrijk. De vijanden verzetten zich zowel stiekem als
openlijk; ze smeden complotten en samenzweringen; en ze dragen
vaak het masker van de revolutionair.
In overeenstemming met de marxistische theorie beschreven de
bolsjewieken de vijanden van de revolutie in termen van klasse. Was
men aristocraat, kapitalist of koelak, dan was dat ipso facto het bewijs
van iemands contrarevolutionaire sympathieën. Evenals de meeste
23
De Russische Revolutie
revolutionairen (en misschien nog wel meer gezien hun vooroorlogse
ervaring met illegale partijorganisatie en samenzweringen) waren de
bolsjewieken geobsedeerd door contrarevolutionaire complotten,
maar hun marxisme gaf hier een speciale draai aan. Als er klassen waren die van nature vijandig tegenover de revolutie stonden, kon een
gehele maatschappelijke klasse worden gezien als een samenzwering
van vijanden. Individuele leden van zo’n klasse konden ‘objectief’
contrarevolutionaire samenzweerders zijn, zelfs als ze subjectief (dat
wil zeggen naar hun eigen opvatting) niets van die samenzwering
wisten en zichzelf zagen als aanhangers van de revolutie.
Tijdens de Russische Revolutie gebruikten de bolsjewieken twee
soorten terreur: terreur tegen de vijanden buiten de partij en terreur
tegen de interne vijanden. De eerste vorm was vooral in de eerste jaren van de revolutie dominant, werd minder in de jaren twintig en
laaide tegen het einde van dat decennium weer op tijdens de collectivisering van de landbouw en de culturele revolutie. De tweede vorm
leek tijdens interne partijtwisten aan het einde van de burgeroorlog
een mogelijkheid, maar werd onderdrukt tot 1927, toen tegen de
Linkse Oppositie een kleinschalige terreur werd uitgeoefend.
Van toen af aan was de verleiding om ongeremd terreur uit te oefenen tegen vijanden binnen de partij immer aanwezig. Eén oorzaak
hiervan was dat de partij op aanzienlijke schaal terreur gebruikte tegen ‘klassenvijanden’ buiten de partij. Een andere oorzaak was dat de
periode van zuivering (tsjistki, wat letterlijk ‘schoonmaak’ betekent)
van de eigen gelederen hetzelfde effect had als het krabben aan een
litteken. Deze zuiveringen, die op landelijk niveau voor het eerst in
1921 plaatsvonden, bestonden uit onderzoek naar het partijlidmaatschap, waarbij alle communisten werden opgeroepen om publiekelijk aan te tonen dat ze loyaal en competent waren, over de juiste klassenachtergrond beschikten en verantwoording af te leggen over hun
connecties. Zij die onwaardig werden bevonden, werden geroyeerd of
gedegradeerd tot aspirant-leden. Er was een nationale partijzuivering
in 1929, opnieuw een in 1933-1934, en vervolgens – omdat het zuiveren van de partij inmiddels een obsessie was geworden – eveneens in
1935 en 1936. Hoewel de kans dat uitstoting uit de partij zou leiden tot
24
Inleiding
verdere strafmaatregelen, zoals arrestatie of verbanning, nog steeds
relatief klein was, werd die bij elke partijzuivering wel groter.
Terreur en partijzuiveringen kwamen uiteindelijk op grote schaal
samen in de Grote Zuiveringen van 1937-1938.10 Dit was geen partijzuivering in de gebruikelijke zin van het woord, aangezien het niet
ging om een systematisch onderzoek naar het partijlidmaatschap,
maar direct gericht was tegen partijleden. Hierbij ging het aanvankelijk vooral om partijleden die hoge overheidsfuncties bekleedden,
maar al snel breidde de terreur zich ook uit tot leden van de intelligentsia die geen partijlid waren en, in beperkte mate, tot de bevolking
in het algemeen. Tijdens de Grote Zuiveringen, die beter de Grote
Terreur genoemd konden worden,11 resulteerde verdenking vaak automatisch in een veroordeling, was het niet nodig te bewijzen dat iemand misdrijven had begaan, en werden contrarevolutionaire activiteiten bestraft met de dood of dwangarbeid. De analogie met de
Terreur van de Franse Revolutie is veel historici opgevallen, en viel
ook de organisatoren van de Grote Zuiveringen op, aangezien de term
‘volksvijanden’ voor hen die van contrarevolutionaire activiteiten
werden beschuldigd, geleend was van de jakobijnen. De betekenis
van deze suggestieve historische verwijzing wordt behandeld in het
laatste hoofdstuk.
Opmerkingen bij de derde editie
Evenals de eerste twee edities behelst deze derde uitgave in feite een
geschiedenis van de Russische Revolutie zoals die in Rusland werd
beleefd, niet in de niet-Russische gebieden die deel uitmaakten van
het oude Russische keizerrijk en de Sovjet-Unie. Deze beperking moet
benadrukt worden, omdat er inmiddels veelvuldig en waardevol onderzoek is gedaan naar de niet-Russische gebieden en volken. Wat
betreft het centrale onderwerp is voor deze nieuwe editie zowel gebruikgemaakt van nieuw materiaal dat sinds 1991 beschikbaar is gekomen als van recente, internationale wetenschappelijke publicaties.
Hoewel in de argumentatie en organisatie van het boek geen belangrijke wijzigingen zijn aangebracht, zijn er wel verschillende kleine
25
De Russische Revolutie
veranderingen waaruit blijkt hoe ik denk over nieuwe informatie en
nieuwe interpretaties. In de eindnoten vraag ik aandacht voor zowel
recente (en oudere) Engelstalige wetenschappelijke publicaties als
voor Russische publicaties in Engelse vertaling, en heb ik de verwijzingen naar Russische studies en documenten tot een minimum beperkt. De beknopte bibliografie dient als gids voor degene die meer
over dit onderwerp wil lezen.
26
Download