UNIVERSITEIT LEIDEN Toets rekenvaardigheden, 26 september 2008 Lees zorgvuldig onderstaande punten door • Deze toets is bedoeld om een idee te krijgen van uw parate kennis en uw beheersing van enkele basisvaardigheden van de wiskunde op het huidige moment. • Het gebruik van een rekenmachine of een formulekaart is niet toegestaan. • De toets bestaat uit 22 meerkeuzevragen. Bij iedere vraag is één van de vier mogelijkheden goed. • De tijdsduur van de toets is één uur. • Ga als volgt te werk. Nadat u op een kladpapier de berekeningen hebt uitgevoerd, omcirkel het juiste antwoord. Als u een verkeerde keuze gemaakt heeft, geef dan duidelijk aan wat u wel kiest. Naam en initialen Studentnummer Studie School, profiel en examenjaar van VWO-opleiding Hogeschool, richting en laatste jaar van HBO-opleiding zie volgende pagina 1. Welk getal is het grootste? a. √ 3 b. 1 √ 3 9 √ 4 27 d. √ 5 1 √ 9 a2 d. 1 a √ 1+3 3 d. 4 5x d. 10 x c. 3 x2 + 11 x + 8 x2 + 2 x + 1 d. c. −8 x x2 − 4 d. 99 d. 100 c. 81 2 2. De uitdrukking a 3 a− 3 is gelijk aan √ 1 √ a b. c. 3 a √ √ 3 + 27 √ 3. is gelijk aan 3 √ 10 c. a. 10 b. √ √ 4. De uitdrukking ( 5 x + 20 x)2 is gelijk aan a. a. 25 x b. 45 x 5. De uitdrukking a. a. 3 5 + is gelijk aan x + 1 (x + 1)2 3x+8 2 x +2x+1 6. De uitdrukking 7. Als (1 + x) = b. 3x+8 x2 + 1 3 x2 + 5 x + 8 x2 + 1 x−2 x+2 − is gelijk aan x+2 x−2 x2 − 4 x + 4 x2 + 4 x + 4 100 c. 100 X x2 − 16 b. x2 − 4 x2 8 −4 ai xi , dan is a1 gelijk aan i=0 a. 1 b. 2 c. √ 8. Los de vergelijking x2 + 1 = 2 x − 1 op. De vergelijking heeft a. één oplossing x1 . Er geldt dat x1 ≥ 32 . b. één oplossing x1 . Er geldt dat 1 < x1 < 32 c. één oplossing x1 . Er geldt dat x1 ≤ 1. d. twee oplossingen zie volgende pagina 9. De lijn ℓ is de lijn door de punten A(3, 1) en B(6, 2). De lijn m snijdt de lijn ℓ loodrecht in A. Een vergelijking van m is a. y = 1 x 3 1 b. y = − x + 2 3 c. y = −3 x + 10 d. y = 3 x − 8 10. De afgeleide functie van f (x) = (sin x + cos x)2 is gelijk aan a. 2 cos (2 x) b. 2(cos(x) − sin(x)) c. −2 cos(2 x) d. 0 11. De grafiek van de functie f (x) = 3 sin(2 x + 21 π) + 2 heeft a. periode π en amplitude 3 c. periode b. periode π en amplitude 5 d. periode 1 2 1 2 π en amplitude 3 π en amplitude 5 12. De uitdrukking cos(− 16 π) is NIET gelijk aan a. cos( 61 π) b. sin( 23 π) c. − cos( 67 π) d. sin( 56 π) c. √ d. 9 25 13. De uitdrukking 5 log 3 is gelijk aan a. 5 log 9 b. 5 √ log( 3) 3 14. De uitdrukking 2 log(3) + 2 log(6) is gelijk aan a. 3 b. 2 log(18) c. 3 · 2 log(3) d. log(18) log(10) c. 16 2e d. p 15. De oplossing van de vergelijking e2 x = 16 is a. ln(4) b. ln(8) ln(16) 16. Gegeven is de kromme met parameter t, 0 ≤ t ≤ 2 π, door de parametervoorstelling x = 3 cos(t) y = 2 sin(t) Alle punten van de kromme voldoen aan de vergelijking a. 9 x2 + 4 y 2 = 1 b. 4 x2 + 9 y 2 = 1 c. 9 x2 +4 y 2 = 36 d. 4 x2 +9 y 2 = 36 zie volgende pagina 17. De afgeleide van de functie f (x) = e2 x (x2 + 2 x) is gelijk aan a. 2 e2 x (2 x + 2) c. e2 x (x2 + 4 x + 2) b. e2 x (2 x2 + 6 x + 2) d. e2 x (2 x + 2) 18. De richtingscoëfficiënt van de raaklijn aan de grafiek van de functie g(x) = √ in het punt (1, 2) is gelijk aan a. 1 b. 1√ 2 4 19. De afgeleide van de functie f (x) = a. 4 x2 + 12 x + 2 x3 b. 1√ 2 2 √ x2 + 1 d. √ 4x+2 x3 d. 4x+5 x3 1 ln(x) 3 d. 3√ 3 x2 2 c. 1 (ln(x))2 2 d. 1 x (ln(x))2 2 c. −1 d. −2 c. 2 x2 + 4 x + 1 is x2 −4 x − 2 x3 c. 1 20. Een primitieve van de functie f (x) = √ is 3 x 1 3√ 3 c. x4 b. − ln(x) a. 4 3 21. Een primitieve van de functie f (x) = ln(x) is a. x ln(x) − x 22. De integraal Z b. 1 x 1 π 2 sin(2 x) dx is gelijk aan 0 a. 0 b. 1 einde