Bijlage bij MBO-keuzedeel Voorbereiding HBO Wiskunde voor de techniek Beschrijving van de verschillende contexten I. Algebraïsche vaardigheden (kruis: gewenst) Onderwerp Facet Nr. Context I A. Breukvormen 1 1 A B A B A B 1 A 1 1 2. A A 1. A C AD BC B D BD B A B A 1 4. A B A B C C C C A C AC 5. B D BD 6. A A C B B C 3. B. Wortelvormen 1. A B A B A A B B A2 2 A B B2 ( A B)2 2. A2 B2 ( A B) ( A B) 3. ( A B)(C D) AC AD BC BD 1. 2. C. Bijzondere producten 1 2 3 4 5 6 1 2 1 2 3 4. som-product-methode: 2 D. Machten en logaritmen ( A B)( A C ) A ( B C ) A BC 4 5. kwadraat afsplitsen: x 2 p x q schrijven in de vorm ( x r )2 s 5 1. Getal van Euler a a a 3. a p : aq a p q 4. (a ) a q p q 5. 7. Definitieve versie p a a 2 3 pq 4 (a b) a b 1 a p 6. ap p 1 pq 2. p p p 1 p 5 6 7 8. g log( a) g log( b) g log( a b) 8 9. g log( a) g log( b) g log( ba ) 9 10. g log( a p ) p g log( a) 10 II III IV Onderwerp Facet Nr. Context I p log( a) log( g ) ln( a) 12. g log( a) ln( g ) 11. E. Goniometrie g log( a) 11 p 12 1. sin(-x) = - sin(x) 1 2. cos(-x) = cos(x) 2 2 2 3. sin x + cos x = 1 3 4. sin(x) = cos(½π – x) 4 5. sin(2 x) = 2 sin(x)cos(x) 5 2 F. 'Herleidingen' uitvoeren aan de hand van de elementen genoemd bij A - E G. Vergelijkingen oplossen met behulp van algemene vormen 6. cos(2 x) = 2 cos (x) – 1 6 1. via substitutie van getallen 1 2. via substitutie van expressies 2 3. via het omwerken van formules 3 1. A B 0 A 0 of B 0 2. A B A C A 0 of B C 3. A B A C , A 0 B C A C A B C , met B 0 4. B A C A D B C , met B, D 0 5. B D 6. A2 B2 A B of A B 7. A B A B2 1. f (a x b) d e behulp van standaardfuncties en transformaties 2. f ( A) f ( B) I. Vergelijkingen oplossen via algoritmen 1. eerstegraadsvergelijkingen H. Vergelijkingen oplossen met 2 3 4 5 6 7 1 2 a x b 0 x ba 2. tweedegraadsvergelijkingen, abc-formule a x2 b x c 0 x b b2 4 a c 2a 1 1 2 3. xn c x c n 3 4. g x a x g log( a) 4 5. e x a x ln(a) 5 6. 7. Definitieve versie 1 g log( x) b x g b 6 7 ln( x) b x eb 2 II III IV K. Vergelijkingen en ongelijkheden van het type 1. f ( x) g ( x) grafisch 1 2. f ( x) g ( x) exact 2 3. f ( x) g ( x) grafisch 3 4. f ( x) g ( x) exact 4 II. Functies en Grafieken (kruis: gewenst) Onderwerp Facet Nr. Context I L. Formule opstellen 1. van een standaardfunctie a. eerstegraads/lineaire functie 1a b. tweedegraadsfunctie 1b c. exponentiële functie 1c d. logaritmische functie 1d e. goniometrische functie 1e f. machtsfunctie 1f 2. door generaliseren via getallenvoorbeelden 3. door schakelen van formules 2 3 M. Expressies herkennen N Karakteristieken bepalen O. Algebraïsche expressies reduceren en representeren Definitieve versie 1. vaststellen of een (deel)expressie behoort tot een van de volgende families a. eerstegraads/lineaire functies 1a b. tweedegraadsfuncties 1b c. exponentiële functies 1c d. logaritmische functies 1d e. goniometrische functie 1e f. machtsfuncties 1f 2. structuur van een expressie vaststellen 2 3. rol van een voorkomende parameter bepalen 3 kwalitatief redeneren over expressies of delen daarvan met betrekking tot karakteristieken als 1. uiterste waarden 1 2. stijgen of dalen 2 3. symmetrie 3 4. asymptotisch gedrag 4 1. complexe delen van een expressie vervangen door 'plaatsvervangers' zodat herkenbare expressies ontstaan 2. flexibel kunnen wisselen tussen betekenis toekennen aan symbolen en betekenisloos kunnen manipuleren 3. flexibel verschillende representaties van functies (formule, tabel, grafiek) kunnen inzetten en tussen deze representaties kunnen wisselen 3 1 2 3 II III IV III. Meetkunde (kruis: gewenst) Onderwerp Facet Nr. Context I P. Vlakke meetkunde 1. In meetkundige, contextrijke toepassingen afstanden tussen een punt en een lijn en hoeken tussen lijnen kunnen bepalen 2. de stelling van Pythagoras kennen en kunnen toepassen 3. de sinus- en cosinusregel kennen en kunnen toepassen. II III IV 1 2 3 IV. Differentiaalrekening (kruis: gewenst) Onderwerp Facet Nr. Context I Q. Begrip afgeleide R. Rekenen aan afgeleiden S. Toepassen 1. het begripsmatig en routinematig kunnen omgaan met het begrip afgeleide van een (strandaard)functie als maat voor de verandering van een functiewaarde in een bepaald punt 1. De som-. product- en quotiëntregel kunnen toepassen op eenvoudige enkelvoudige functies 2. de kettingregel kunnen toepassen op eenvoudige samengestelde functies 1 1. binnen een beroepscontext begrippen als toename, snelheid, groei en gradiënt wiskundig kunnen beschrijven en hanteren 2. realistische optimaliseringproblemen kunnen opstellen en oplossen. 3. Het vermogen om rekenkundige, algebraïsche en deductieve vaardigheden te kunnen uitvoeren zonder ICT. 1 II III IV 1 2 2 3 V. Modelleren (kruis: gewenst) Onderwerp Facet Nr. Context I T. Definitieve versie 1. Het kunnen vertalen van technische probleemsituaties in wiskundige termen, deze (wiskundige) problemen kunnen analyseren en kunnen oplossen, en het resultaat naar de betreffende technische context kunnen terugvertalen. 2. Het kunnen vertalen van economische probleemsituaties in wiskundige termen, deze (wiskundige) problemen kunnen analyseren en kunnen oplossen, en het resultaat naar de betreffende economische context kunnen terugvertalen. 4 1 2 II III IV