Herexamen 2010

advertisement
MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING
UNIFORM HEREXAMEN HAVO 2010
VAK
DATUM
TIJD
: AARDRIJKSKUNDE
: Vr. 30 juli 2010
: 7.45 – 9.45
Aantal opgaven: 1
Aantal pagina’s: 11
Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde aanwezig zijn.
Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met een surveillant.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Fysische geografie
1. In figuur I is een klimaatsgrafiek van een bepaalde plaats
aangegeven.
Welk klimaattype hoort bij deze plaats en waarom?
A Af , omdat de gemiddelde jaartemperatuur en neerslag
grote schommelingen vertonen.
B Af, omdat de gemiddelde jaartemperatuur en neerslag
hoog zijn.
C Aw, omdat de gemiddelde jaartemperatuur en neerslag
vrij constant zijn.
D Aw, omdat de gemiddelde jaartemperatuur en neerslag
sterk fluctueren.
2. In ons land komt het verschijnsel van frontale stijgingsregens voor.
Hoe moeten we dit verklaren?
A
B
C
D
Bron: De Grote Bosatlas
(53e editie)
De I.T.C.Z. is gedurende alle seizoenen boven ons land.
De I.T.C.Z. is gedurende een seizoen ten noorden van ons land.
De I.T.C.Z. is gedurende een seizoen ten zuiden van ons land.
De I.T.C.Z. is gedurende twee seizoenen boven ons land.
3. De Caribbean kent verschillende weersystemen.
Hieronder volgen twee kenmerken van zo’n weersysteem.
I. Dit weersysteem komt voor in het regenseizoen, waarbij er en golfachtige storing
zich ontwikkelt in de N.O.P.
II. De windkracht neemt af en als de golf aankomt, verandert de windrichting.
1
-2Bij welk weersysteem horen deze kenmerken?
A
B
C
D
Anticyclonale luchtbeweging
Easterly waves
Hurricanes
Northers
4. De samenhang tussen klimaat en vegetatie komt goed tot uiting in ons land.
Hierover volgen twee beweringen.
I. Door deze vorm van samenhang hebben we in de kustvlakte zwampbossen en drasbossen.
II. De overheersende vegetatiesoort in ons binnenland is als gevolg van deze samenhang ontstaan.
Voor deze beweringen geldt:
A
B
C
D
I is juist
II is juist
I en II zijn beide juist
I en II zijn beide onjuist
5. Hieronder volgen drie beweringen over de vloedbossen.
I. De gemiddelde hoeveelheid neerslag is kleiner dan 1 meter per jaar.
II. Het zoutgehalte van de slappe modderklei is relatief hoog.
III. Ze komen voor op slappe modderkleimateriaal.
Voor bewering I, II en III geldt:
A I is juist en II en III zijn onjuist
B I en II zijn juist en III is onjuist
C I en III zijn juist en II is onjuist
D II en III zijn juist en I is onjuist
6. Langs de helling van hoge bergen komen verschillende vegetatiesoorten voor.
Met welke factoren kunnen we onder andere het voorkomen van deze verschillende
vegetatiesoorten verklaren?
A
B
C
D
bodemfauna en temperatuur
neerslag en bodemfauna
reliëf en temperatuur
waterhuishouding en grondsoort
2
-37. Ons kustgebied bestaat uit formaties die door sedimentatie zijn ontstaan.
Door welk transport medium heeft sedimentatie van de Coesewijne formatie plaats gevonden?
A
B
C
D
door gletsjers
door rivieren
door de wind
door de zee
8. Bij het bepalen van de absolute ouderdom van het gesteente, maakt men gebruik van
twee methoden.
Welke twee methoden?
A organische evolutie en radioactieve elementen
B radioactieve elementen en uranium in het gesteente
C superpositie van de aardlagen en radioactieve elementen
D uranium in het gesteente en superpositie van de aardlagen
9. Hieronder staan drie beweringen over het verschijnsel Vulkanisme.
I. De uitbarsting van een vulkaan noemt men een eruptie en we onderscheiden
onder andere de centrale- en de schilderuptie.
II. Bij een Stratovulkaan is het lavamateriaal taai en het stroomt niet ver uit
over het aardoppervlak.
III. Lapilli zijn kleine steentjes met afmetingen tussen de 2 en 64 mm, die bij een
vulkaanuitbarsting kunnen worden uitgestoten.
Voor deze beweringen geldt:
A
B
C
D
I is juist en II en III zijn onjuist.
I is onjuist en II en III zijn juist.
I en II zijn juist en III is onjuist
I en III zijn onjuist en II is juist
10. De bodemvormende factoren hebben verschillende functies.
Hieronder zijn van een bepaalde bodemvormende factor drie(3) functies aangegeven.
I. Ze zorgen voor afbraak van het plantenafvalmateriaal.
II. Ze zorgen voor vermenging van het bodemmateriaal.
III. Ze bevorderen het doorlaten van water en lucht door de bodem.
Welke bodemvormende factor heeft deze drie(3) functies?
A
B
C
D
bodemfauna en flora
klimaat
mens
vegetatie
3
-4–
11. Hieronder staan verschillende bodemsoorten.
Bij welke bodemsoort is de anorganisch-chemische vruchtbaarheid correct aangegeven?
A
B
C
D
Latosolbodem in ons binnenland
Zwampbodem in de Jonge Kustvlakte
Woestijnbodem / 20º - 30º N.B.
Tsjernosem / 40º -50º N.B.
-
anorganisch-chemisch vruchtbaar
anorganisch-chemisch vruchtbaar
anorganisch-chemisch onvruchtbaar
anorganisch-chemisch onvruchtbaar
Sociale geografie
12. De “kundigheden” zijn zeer onregelmatig verspreid over de wereld. De vijf fasen van
economische groei volgens W.W. Rostov worden gebruikt om dit te helpen verklaren. In welke
fase speelt met name de overheid een belangrijke rol in verband met verbetering van sociale
voorzieningen?
A
B
C
D
Fase 2
Fase 3
Fase 4
Fase 5
13. De verandering van het verloop van geboorten- en sterftecijfer wordt de demografische
overgang of transitie genoemd.
Welke van de onderstaande figuren is een weergave van fase 2?
A
B
C
D
figuur 1
figuur 2
figuur 3
figuur 4
Legenda:
---------- = geboortencijfer
---------- = sterftecijfer
4
-514. Bij de demografie onderscheiden we drie leeftijdsdiagrammen: het Piramide, Granaat en Urnmodel.
Wat is kenmerkend voor het Urnmodel?
A
B
C
D
De gelijkmatige bevolkingsspreiding
De lage huwelijksleeftijd
De netto-vervangingsfactor is groter dan 1
De ontgroening van de bevolking
15. Hieronder staan verschillende begrippen die gebruikt worden binnen de demografie.
I. Bevolkingsgroei
II. Geboorteoverschot
III. Huwelijkscijfer
IV. Vergrijzing
- aantal geboorten per 1000 inwoners in een bepaald gebied per jaar
- aantal geborenen per 1000 inwoners in een bepaald gebied per jaar
- het aantal huwelijken in een bepaald gebied per jaar per 1000 inwoners
- het aandeel van het aantal jongeren in de samenleving neemt af
Bij welk begrip staat de juiste omschrijving vermeld?
A
B
C
D
Begrip I
Begrip II
Begrip III
Begrip IV
16. Hieronder volgen drie beweringen over het verschijnsel migratie.
I. De bevolking kan onder andere groeien door een migratieoverschot of een migratiesaldo.
II. Bij een migratieoverschot in een land, zijn de pull-factoren dus groter dan de push-factoren.
III. Urbanisatie, forensisme en emigratie zijn voorbeelden van interne vrijwillige migratie.
Voor deze beweringen geldt:
A
B
C
D
I is juist en II en III zijn onjuist
I is onjuist en II en III zijn juist
I en II zijn juist en III is onjuist
I en II zijn onjuist en III is juist
17. Studie van de bestaansmiddelen is een onderwerp van de geografie. Hierover volgen twee beweringen.
I. Bestaansmiddelen helpen de inrichting van het landschap bepalen.
II. Bestaansmiddelen bepalen het voorkomen van bepaalde fysische verschijnselen binnen een
landschap.
Voor deze beweringen geldt:
A
B
C
D
alleen I is juist
alleen II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
5
-6–
18. Het gebruik van machines is van invloed op de productie van landbouwbedrijven.
Waaraan is dit te merken?
A
B
C
D
De afstand tot de markt neemt af.
De opbrengst van gewassen neemt toe.
Het aantal grote bedrijven neemt af.
Het aantal kleine bedrijven neemt toe.
19. De peasant werkt voornamelijk volgens traditionele methoden.
Wat is de reden hiervoor?
A
B
C
D
De opbrengst is bestemd voor de export.
Het is een klein bedrijf, gelet op de oppervlakte.
Hij doet aan monocultuur.
Hij werkt met arbeidskrachten.
20. De farmer behoort tot een van de typen van landbouwers.
Wat is kenmerkend voor zo’n farmer?
A
B
C
D
Hij produceert voor de afzetmarkt en maakt gebruik van innovaties.
Hij produceert voor eigen gebruik en maakt gebruik van machines.
Hij heeft een groot bedrijf en staat niet open voor innovaties.
Hij heeft een klein bedrijf en maakt gebruik van machines.
21. De snelheid van het diffusieproces in een landbouwgebied is afhankelijk van bepaalde factoren.
Welke factor versnelt het diffusieproces?
A
B
C
D
de afstand tot de afzetmarkt
de onverdeelde boedels in de landbouwregio.
de stedelijke kapitaalbeleggers in de landbouwregio.
de type landbouwer.
22. Hieronder staan twee beweringen over de zware en de lichte industrie.
I. Bij de zware industrie worden consumptiegoederen vervaardigd, omdat de bedrijven gevestigd
zijn waar de grondstoffen worden gevonden.
II. Bij de lichte industrie worden kapitaalgoederen vervaardigd, omdat de bedrijven gevestigd
kunnen zijn langs het water.
Wat is correct?
A
B
C
D
alleen I is juist
alleen II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
6
-7–
23. We onderscheiden twee industrialisatiemodellen.
Eén van deze modellen is gebaseerd op het principe van de basisindustrie.
Wat is kenmerkend voor basisindustrieën in Ontwikkelingslanden?
A
B
C
D
Ze hebben een agglomeratievormend karakter.
Ze hebben een groeipool-effect.
Ze produceren voor de lokale markt.
Ze produceren voornamelijk kapitaalgoederen.
24. De Margarine en Vettenfabriek n.v. en de Consolidated Industries Corporation(Witboi fabriek)
zijn twee bekende industriebedrijven van ons land.
Gelet op de indeling naar de hoeveelheid grondstoffen die ze verwerken en de indeling naar de
schaal van de industrie behoren deze twee industrieën tot de:
A
B
C
D
lichte industrie en industrie complex
lichte industrie en moderne industrie
zware industrie en industrie complex
zware industrie en moderne industrie
25. Bij deze type industrie zijn de aanwezigheid van grondstoffen en een afzetmarkt
geen belangrijke vestigingsplaatsfactoren.
Bij welke type industrie gelden deze aangehaalde kenmerken?
A
B
C
D
export industrie
foot-loose industrie
traditionele industrie
zware industrie
26. In de Caribbean komen ook importvervangende industrieën voor.
Wat is kenmerkend voor dit type industrie?
A
B
C
D
Ze produceren op grotere schaal dan de exportindustrie.
Ze produceren voor zowel de lokale als de exportmarkt.
Ze verwerken locale grondstoffen voor de locale markt.
Ze werken voornamelijk met buitenlandse arbeidskrachten.
27. De vestiging van offshore industrieën in de Caribbean brengt ook nadelen met zich mee.
Wat is zo’n nadeel?
A
B
C
D
Ze concentreren zich in de gebieden waar de grondstoffen worden gewonnen.
Ze concentreren zich in de rurale gebieden.
Ze hebben een relatief kortstondig karakter.
Ze hebben hoge arbeidskosten.
7
-8–
28. In de Caribbean zijn er verschillende industrietypen.
Bij welke type industrie zijn de lage arbeidskosten de belangrijkste vestigingsplaatsfactor?
A
B
C
D
exportindustrie
importvervangende industrie
runaway industrie
traditionele industrie
29. Runaway industrieën worden in de Caribbean verwelkomd door de lokale overheden.
Wat is de reden hiervoor?
A
B
C
D
Er ontstaat een eenheidsgevoel tussen de Caribische landen onderling.
Er vindt een toename van de handel plaats tussen de Caribische landen onderling.
Ze creëren werkgelegenheid in de rurale gebieden.
Ze creëren werkgelegenheid in de stedelijke gebieden
30. Hieronder volgen twee beweringen over het vervoer van goederen.
I. Massagoederen, zoals aardolie worden in het ruim van het schip geladen.
II. Bij stukgoederen maakt men gebruikt van containers, om zo de vaste kosten te minimaliseren.
Voor deze beweringen geldt:
A
B
C
D
I is juist en II is onjuist
I is onjuist en II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
31. We onderscheiden drie soorten diensten.
Welke kenmerken horen bij een locale dienst?
A
B
C
D
groot draagvlak en lage drempelwaarde
hoge drempelwaarde en grote reikwijdte
klein draagvlak en hoge drempelwaarde
lage drempelwaarde en geringe reikwijdte
32. De stagnatie in de groei van de primaire en secundaire sector in ons land beïnvloedt onder
andere de dienstensector. Waaruit blijkt deze beïnvloeding?
A
B
C
D
Het aantal mensen in de dienstensector neemt af.
Het aantal mensen in de dienstensector neemt toe.
Het aantal non-profit diensten neemt toe.
Het aantal profit diensten neemt af.
8
-9–
33. Om een dienst rendabel te kunnen draaien moet men rekening houden met het draagvak,
drempelwaarde en de reikwijdte.
Wat is draagvlak?
A
B
C
D
Het aantal mogelijke klanten dat van de dienst gebruik kan maken.
De maximale afstand die een consument wil afleggen om van de dienst gebruik te maken.
De minimale afstand die een consument wil afleggen om van de dienst gebruik te maken.
Het minimale aantal mogelijke klanten dat nodig is, om de dienst rendabel te kunnen draaien.
34. Trinidad en Tobago is vanouds het centrum van de handel in de Caribbean.
Hoe kunnen we deze positie van dit eiland verklaren?
A
B
C
D
Ze hebben een bevolking bestaande uit verschillende bevolkingsgroepen.
Ze hebben weinig scheepsverbindingen met hun voormalig moederland.
Ze exporteren aardolie- en industrieproducten.
Ze zijn relatief klein, gelet op de oppervlakte.
35. De Caribbean proberen hun handel te diversificeren.
Dit willen ze bereiken door:
I. Het bevorderen van de invisible export en het aantrekken van offshore industrieën.
II. Het aanboren van nieuwe markten in met name Zuid-Amerika en Afrika.
Wat is correct?
A
B
C
D
alleen I is juist
alleen II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
9
- 10 -
36. De toerisme industrie veroorzaakt veranderingen in de Caribbean.
Hieronder staan twee beweringen over deze veranderingen.
I. De toerisme industrie creëert werkgelegenheid, infrastructuur wordt aangelegd,
plaatsen worden toegankelijk en het land verdient deviezen.
II. De toerisme industrie veroorzaakt sociale problemen en een onevenwichtige groei
tussen gebieden.
Wat is correct?
A
B
C
D
alleen I is juist
alleen II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
37. Een nederzetting met een verzorgende functie, die verder reikt dan zijn eigen verzorgingsgebied,
noemt men ....
A
B
C
D
een centrale plaats.
een kern dorp.
een lineaire nederzetting.
een Primate City.
38. Hieronder staan beweringen over het verschijnsel nederzetting.
I. Hoe meer inwoners in een nederzetting, hoe meer diensten van verzorging.
II.. Hoe meer inwoners in een nederzetting, hoe meer diensten van dezelfde soort.
III. Hoe meer inwoners is een nederzetting, hoe kleiner het draagvlak van verzorgende diensten.
Wat is correct?
A
B
C
D
I is juist en II en II zijn onjuist
I is onjuist en II en II zijn juist
I en II zijn juist en III is onjuist
I , II en III zijn juist
10
- 11 –
39. We onderscheiden vier typen van rurale nederzettingen.
Op basis van welke kenmerken is deze indeling gemaakt?
A
B
C
D
de ligging ten opzichte van de hoofdstad en het aantal inwoners
de verzorgingsfunctie en intensief grondgebruik
de vorm van de nederzetting en de samenstelling van de bevolking
de woonfunctie en intensief grondgebruik
40. Gelet op de interne structuur van de Caribische stad, zien we dat de stad bestaat uit
verschillende delen.
Welke opeenvolging van deze delen is correct?
A Central Business District – entrepôtzone – inner housing area – de nieuwe woonwijken –
forensenzone
B Central Business District – innerhousing area – nieuwe woonwijken – forensenzone –
entrepôtzone
C Entrepôtzone – Central Business District – nieuwe woonwijken – innerhousing area –
forensenzone
D Entrepôtzone – nieuwe woonwijken – innerhousing area – forensenzone – Central
Business District
----------------------------11
Download