MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN VOLKSONTWIKKELING UNIFORM EINDEXAMEN HAVO 2013 VAK : AARDRIJKSKUNDE DATUM: Vr. 28 juni 2013 Tijd : 7.45 – 9.45 uur Aantal opgaven: 40 Aantal pagina’s: 10 Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde zijn. Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met een surveillant. -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------FYSISCHE GEOGRAFIE 1. Hiernaast is een klimaatindeling afgebeeld. Welk kenmerk hoort bij deze indeling? A De boomgrens valt samen met de parallel van 23 ½⁰ N.B./Z.B B De grenslijnen zijn rechte lijnen, omdat ze over land en zee lopen. C De zonnestand is een belangrijke factor op basis waarvan deze indeling gemaakt is. D De zone van de tropen wordt begrensd door 10⁰ isotherm van de koudste maand. 2. Köppen onderscheidt vijf (5) hoofdklimaten. Bij welke twee hoofdklimaten zal de gemiddelde jaarlijkse neerslag het laagst zijn en waarom? A B C D A- en B-klimaat en als gevolg van de locatie B- en E-klimaat en als gevolg van de locatie A- en C-klimaat en als gevolg van het reliëf B- en C-klimaat en als gevolg van het reliëf 3. Hier staan afbeeldingen van verschillende regentypen. Waar zijn de namen van de afgebeelde regentypen (1, 2 en 3) in de juiste volgorde aangegeven? A B C D convectieregens – stuwingsregens – frontale stijgingsregens frontale stijgingsregens – stuwingsregens – tropische stijgingsregens stuwingsregens – frontale stijgingsregens – convectieregens tropische stijgingsregens – frontale stijgingsregens –gebergteregens -2- 4. In de Caribbean komt het verschijnsel van “koude front” voor. Waardoor wordt dit “koude front” veroorzaakt? A De Atlantische Oceaan als grote wateroppervlakte ten opzichte van de eilanden Cuba en Jamaica. B De botsing van een koude luchtstroom vanuit de V.S. tegen een relatief warme luchtstroom vanuit het Caribisch gebied. C De botsing van een relatief warme luchtstroom vanuit de V.S. tegen een relatief koude luchtstroom vanuit de Caribbean. D De grote landoppervlakte van de V.S. ten opzichte van de Atlantische Oceaan. 5. Natuurlijke vegetatietypen zijn in samenhang met de geografische breedteligging en de klimaatsfactoren, temperatuur en neerslag. Bij welke natuurlijke vegetatietype is de samenhang correct aangegeven? A B C D Vegetatietype Toendra’s Tropische regenbossen Savanne vegetatie Zomergroenloofbos Geografische breedteligging Op 70⁰ Z.B. Tussen 20 ⁰ N.B. en 20⁰ Z.B. Tussen 10⁰ - 20⁰ N.B./Z.B. Op 60⁰ Z.B. klimaatsfactor Temperatuur: ± 10⁰ C in de zomer Neerslag: ˂ 1500 mm p/j Neerslag : 1000 – 1500 mm p/j Temperatuur: ± - 10⁰ C in de zomer 6. De vegetatie in Suriname kan opgedeeld worden in natuurlijke en andere (afwijkende) vegetatie. Hier volgen twee beweringen over de andere (afwijkende) vegetatietypen in ons land. I. De meeste andere vegetatietypen zijn in ons Kustgebied gelocaliseerd. II. Parwa en mangrove zijn andere vegetatietypen gelocaliseerd aan de bovenloop van onze rivieren. Voor deze beweringen geldt: A I is juist B II is juist C I en II zijn juist D I en II zijn onjuist 7. Er is niet alleen afbraak van het reliëf op aarde, maar ook opbouw. Welk verschijnsel zorgt voor opbouw van het reliëf op aarde? A B C D aardbeving op de continenten modderlawine in een bergachtig gebied sedimentatie aan de rand van de continenten versnijding van continenten door rivieren -38. De aardkorst bestaat uit verschillende gesteentesoorten. Hierover volgen twee beweringen. I. Stollingsgesteenten en sedimentgesteenten bestaan uit afgezette gelaagde bestanddelen. II. Sedimentgesteenten en metamorfe gesteenten hebben mineralen met veel kristallen. Wat is juist? A I is juist B II is juist C I en II zijn juist D I en II zijn onjuist 9. Ons Kustgebied is anders ontstaan dan ons Binnenland. Hoe is ons Kustgebied ontstaan? A B C D door afkoeling van magma aan het aardoppervlak door afzetting van verweringsmateriaal door dislocatie van gebergten in ons Binnenland door verwering van sedimentgesteenten in ons Binnenland 10. Hiernaast is een kaart van Suriname afgebeeld, waarin drie (3) regio’s aangegeven zijn met A, B en C. Welke geologische kenmerken horen bij regio B? A Het is ontstaan tijdens de Nickerie episode en omvat breuken en dolerietgangen. B Het is ontstaan tijdens de Nickerie episode en omvat de Roraima formatie en de Coeroeni Groep. C Het is ontstaan tijdens de Trans-Amazonische gebergtevorming en omvat de Falawatra Groep en Marowijne Groep. D Het is ontstaan tijdens de Trans-Amazonische gebergtevorming en omvat de Rosebel-, Armina- en Paramaka Groep. -411. De bodem is de bovenste gestructureerde laag van de aardkorst, waarin planten kunnen groeien. Hier staan omschrijvingen van begrippen met betrekking tot de bodem. Achter welk begrip staat de juiste omschrijving? A B Begrip Bodemhorizont Bodemstructuur C Homogenisatie D Humusvorming Omschrijving Het verschijnsel waarbij organische stof langzaam wordt omgezet. Een duidelijke herkenbare laag in de bodem, die verschilt van de andere lagen door een bepaalde kleur en samenstelling. Voortdurende menging van de grond door activiteiten van wormen en andere bodemdieren. De onderlinge rangschikking en samenhang tussen de vaste bodemdeeltjes, zoals klei, zand en humus. 12. Een bodem kan zowel chemisch - als fysisch vruchtbaar zijn. Welke omschrijving geeft de chemische vruchtbaarheid van de bodem aan? A B C D de aanwezigheid van bodemleven, zoals bacteriën en regenwormen de aanwezigheid van lucht en water voor de wortels in de bodem de aanwezigheid van organische en anorganische voedingsstoffen in de bodem de aanwezigheid van verweerd gesteente, ontstaan uit het onverweerd gesteente 13. In het Zanderijlandschap komen onder andere witte of gebleekte zanden voor. Hoe zijn de witte of gebleekte zandbodems ontstaan? A B C D Bij het uitlogingspoces verplaatsen aluminium en ijzer, opgelost in water, zich naar de A-horizont. Bij het uitlogingsproces vindt er vermenging plaats van plantenafvalmateriaal. Bij het uitlogingsproces worden klei en ijzer uitgespoeld uit de bodem. Bij het uitlogingsproces worden voedingsstoffen en klei vastgehouden in de bodem. SOCIALE GEOGRAFIE 14. Hier staan omschrijvingen van begrippen die horen bij het verschijnsel cultuur. I. Met de eigen waarden en normen een andere groep beoordelen. II. Een zichtbaar en tastbaar cultuurelement. III. Overnemen van cultuurelementen van een andere groep. IV. Het bevoordelen van mensen van de eigen groep. Bij welk alternatief zijn de begrippen die horen bij de omschrijvingen in de juiste volgorde aangegeven? A acculturatie – etnocentrisme – clientèle systeem – materieel cultuurelement B clientèle systeem – materieel cultuurelement – acculturatie – etnocentrisme C etnocentrisme – materieel cultuurelement – acculturatie – clientèle systeem D materieel cultuurelement – etnocentrisme – clientèle systeem – acculturatie -515. W.W. Rostow heeft een indeling gemaakt in vijf (5) fasen van Economische groei. Welke kenmerken horen bij fase 2? A B C D De verkoop van, met name landbouwproducten uit de koloniën bracht veel geld op. Er waren veel kleine dorpen en ambacht was het belangrijkste bestaansmiddel. Het aantal bedrijven nam in aantal toe, maar de arbeidsvoorwaarden waren relatief slecht. In alle sectoren nam de specialisatie toe en er was sprake van een hoge welvaart. 16. In Japan omvat de leeftijdsgroep jonger dan 15 jaar, 13,6% van de bevolking. De leeftijdsgroep ouder dan 65 jaar omvat 23,1% van de bevolking. Welke van de onderstaande bewering is correct op basis van het bovenstaande? A B C D In Japan is er een geboorteoverschot en een migratietekort. In Japan is de gemiddelde levensverwachting laag en demografische investeringen hoog. In Japan is er sprake van een migratieoverschot en een hoog kindersterftecijfer. In Japan is er sprake van ontgroening en vergrijzing. 17. Hier staan beweringen over het verschijnsel migratie. I. Verbanning en forensisme zijn voorbeelden van gedwongen migratie. II. Urbanisatie en suburbanisatie zijn voorbeelden van interne migratie. III. Het verschil tussen seizoen- en arbeidsmigratie ligt in de tijdsduur van het migratieproces. IV. Nomadisme is een vorm van migratie, die in een plaats met een centrale functie voorkomt. Welke bewering(en) is (zijn) juist? A I en II B III en IV C II en III D I en III 18. Landbouwgrond in de buurt van steden is schaars. Daarom wordt een intensieve vorm van landbouw uitgeoefend. Hoe noemt men deze intensieve vorm van landbouw? A B C D Akkerbouw Diffusie Innovatie Tuinbouw 19. Binnen de landbouw is er sprake van atomistische concurrentie. Op welke wijze kan deze vorm van concurrentie verkleind worden? A B C D Door afname van de urbanisatiestroom uit een landbouwgebied. Door afname van het aantal telers van hetzelfde gewas. Door toename van de agrarische beroepsbevolking binnen een gebied. Door toepassing van innovaties door de landbouwers. -620. De landbouw kent twee soorten ondernemers: de peasant en de farmer. Hier volgen beweringen over deze twee soorten ondernemers. I. De peasants nemen innovaties zeer snel over, vanwege de moderne bedrijfsvoering van deze groep. II. De farmers zijn grootlandbouwers, die voor het merendeels produceren voor de export. Voor deze beweringen geldt: A I is juist B II is juist C I en II zijn juist D I en II zijn onjuist 21. Het International Rice Research Institute is het grootste Aziatische non-profit instituut voor landbouwkundig onderzoek. Ze zijn gespecialiseerd in de ontwikkeling van nieuwe rijstvariëteiten en nieuwe managementtechnieken. Welk verschijnsel van de agrarische sector is hier beschreven? A B C D Diffusie Dry-farming Innovatie Thermische drempel 22. De voorloper van de industrie is de ambacht. Welke kenmerken horen bij de ambacht? A B C D het gebruik van bezielde energie in een industriecomplex het gebruik van grote machines in een industriehal het maken van eindproducten en consumptiegoederen het maken van halffabricaten en kapitaalgoederen 23. Hier staan beweringen over industrie bedrijven. I. Industrie bedrijven moeten investeren in human capital, waardoor er een multiplier-effect kan ontstaan. II. Importvervangende industrie bedrijven zijn foot-loose bedrijven. III. Basisindustrie bedrijven hebben een grondstoffen- en/of een waterlocatie. IV. Een kleinschalig familiebedrijf produceert kapitaalgoederen. Wat is correct? A I en II B II en III C III en IV D I en III -724. Indien een industrie bedrijf zich ergens heeft gevestigd, treedt het verschijnsel van industriële inertie op. Waarom treedt het verschijnsel van industriële inertie op? A B C D De reikwijdte heeft de locatiekeuze helpen bepalen. De vestigingsplaatsfactoren grondstoffen en afzetmarkt zijn minder belangrijk. Er zijn kapitaalinvesteringen gedaan voor het opzetten van het bedrijf. Er zijn weinig habitatproblemen in zo een gebied. 25. De tertiaire sector of dienstensector omvat verschillende bedrijfstakken. Welke bedrijfstakken horen bij deze sector? A B C D Bouwnijverheid en industrie Medische diensten en verzekeringsbedrijven Mijnbouw en vervoersbedrijven Restaurants en tuinbouwbedrijven 26. Hier staan beweringen over tertiairisering van de samenleving. I. Tertiairisering van de samenleving wordt veroorzaakt door het toegenomen Bruto Nationaal Product. II. Tertiairisering van de samenleving is ontstaan, omdat de verzorgende dienstverlening afneemt ten opzichte van de recreatieve dienstverlening. Wat is juist? A I is juist B II is juist C I en II zijn juist D I en II zijn onjuist 27. Verzorgende diensten met een hoge drempelwaarde zijn voornamelijk gevestigd in een centrale plaats. Hoe moeten we deze locatiekeuze verklaren? A B C D Een centrale plaats heeft een geringe woonfunctie. Een dienst in een centrale plaats heeft een grote reikwijdte. In een centrale plaats is er sprake van clustering van bedrijven. In een centrale plaats zijn er minder files door het voorkomen van radiale wegen. 28. Hier staan beweringen over een dorp als nederzettingsvorm. I. Een dorp is een agglomeratie in ons binnenland. II. Een dorp is een permanente nederzetting op het platteland. III. Een dorp verleent industrieën de ruimte om zich te clusteren. IV. Een dorp verstrekt nationale dienstverlening groter dan zijn oppervlakte. Welke bewering is correct? A I B II C III D IV -829. Paramaribo is een Primate City. Hoe kunnen we dit verklaren? A Paramaribo heeft een inwonersaantal van 236.059 ten opzichte van het totale inwonersaantal van ons land 534.180. B Paramaribo heeft uitgaande van het inwonersaantal van 236.059, ongeveer evenveel mannen als vrouwen. C Paramaribo is een relatief klein district, waar verschillende bevolkingsgroepen wonen. D Paramaribo is een relatief klein district, zonder een internationale luchthaven voor de inwoners. 30. Een van de problemen van grote steden zijn huisvestingsproblemen of habitatproblemen. Waarom ontstaan deze problemen? A B C D De urbanisatiestroom naar de stad is groot. De suburbanisatiestroom is groot. Het verschijnsel van lineaire nederzettingsvormen vergroot dit probleem. Het verschijnsel van seizoenmigratie vergroot dit probleem. De Caribbean 31. De suikerriet- en de bananenteelt in de Caribbean vertonen overeenkomsten, gelet op de fysische omstandigheden. Welke zijn de overeenkomsten? A B C D De bodem is goed gedraineerd en een lage temperatuur gedurende het rijpingsseizoen. De bodem is goed gedraineerd en een neerslag van ˂ 1500 mm per jaar. De neerslag is ˃ 1500 mm per jaar en een relatief hoge temperatuur gedurende het jaar. De neerslag is ˂ 1500 mm per jaar en een relatief lage temperatuur tijdens het rijpingsproces. 32. In de Caribbean hebben we zowel de peasantlandbouwers als de grote landbouwers. Welke onderstaande bewering over de peasantlandbouwer is correct? A B C D De aanplant geschiedt op estates. De arealen worden beplant met cacao en rijst. De bananenteelt is een alternatief gewas. De productie is bestemd voor de wereldmarkt. 33. Binnen de Caribbean wordt er ook vee gehouden. Wat is in het algemeen het belangrijkste doel hiervan? A B C D Bij beweide boomgaarden kan men aan cocosteelt doen. Bij beweide boomgaarden kan men aan rijstteelt doen. Om vlees- en melkproducten te exporteren naar andere Caribische eilanden. Om zelfvoorzienend te zijn wat betreft de vlees- en melkproductie. -9- 34. Bij de tuinbouw in de Caribbean komen bepaalde verschijnselen voor. Welke verschijnselen horen hierbij? A B C D beweide boomgaarden en backyard farming beweide boomgaarden en rotation grazing substraatteelt en backyard farming substraatteelt en rotation grazing 35. In de Caribbean zijn er industrie bedrijven, die producten maken van locale grondstoffen. Hoe noemt men zo een industrie bedrijf? A B C D Exportindustrie bedrijf Offshore industrie bedrijf Runaway industrie bedrijf Traditionele industrie bedrijf 36. De importvervangende industrie behoort tot de dualistische economie. Waarom behoort het tot de dualistische economie? A B C D Ze produceren goederen bestemd voor de locale markt en de export. Ze produceren goederen bestemd voor Europa en de V.S. Ze produceren goederen die een bijdrage leveren aan het B.N.P. Ze produceren goederen die de werkgelegenheid en de afzet stimuleren. 37. In de Caribbean komen Offshore industrieën voor. Wat is kenmerkend voor dit type industrie? A B C D Ze planten gewassen met behulp van gekwalificeerde arbeidskrachten. Ze produceren kapitaalgoederen voor de locale en de exportmarkt. Ze zijn arbeidsintensieve bedrijven die gebruik maken van belastingvoordelen. Ze zijn arbeidsextensieve bedrijven met intensieve interactie met locale bedrijven. 38. In de secundaire sector van de Caribbean hebben we ook buitenlandse bedrijven. Wat is de bijdrage van deze bedrijven aan de economische ontwikkeling in de Caribbean? A B C D Ze leveren producten met een grote reikwijdte. Ze maken gebruik van locale arbeidskrachten. Ze produceren halffabricaten voor de locale markt. Ze produceren kapitaalgoederen voor de locale markt. - 10 - 39. Hier staan beweringen over toerisme als belangrijke inkomstenbron in de Caribbean. I. De bijdrage van toerisme aan het B.N.P. neemt toe, door het verschijnsel van “leakage” in deze sector. II. De inkomsten uit deze sector kunnen onder andere vergroot worden door toename van het aantal cruise toeristen. Wat is juist? A I is juist B II is juist C I en II zijn juist D I en II zijn onjuist 40. De Cayman Islands en de Bahamas hebben geen of nauwelijks natuurlijke hulpbronnen. Desondanks hebben ze een relatief hoge levensstandaard. Hoe moeten we dit verklaren? A B C D Er is sprake van een intensieve handel met de andere Caribische eilanden. Er is sprake van intensieve handel met de Engelssprekende Caribische eilanden. Er is sprake van een grote invisible trade met verschillende landen. Er is sprake van een grote diversificatie binnen de informele sector. -----------------------------