uniform herexamen havo 2015

advertisement
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR
UNIFORM HEREXAMEN HAVO 2015
VAK
: AARDRIJKSKUNDE
DATUM: Vr. 31 juli 2015
Tijd
: 7.45 – 9.45
Aantal opgaven: 40
Aantal pagina’s: 12
Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde zijn.
Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met een surveillant.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------FYSISCHE GEOGRAFIE
1. Hier staan beweringen over de Atmosfeer of Dampkring.
I. In de Stratosfeer speelt het weer en klimaat zich af en de temperatuur van deze sfeer
staat onder invloed van de temperatuur van het aardoppervlak.
II. In de Tropofeer bevindt zich de ozonlaag, die zorgt voor bescherming tegen ultraviolette stralen.
III. De Mesosfeer en de Thermosfeer zijn belangrijk voor het doorgeleiden van radiosignalen.
Voor deze beweringen geldt:
A
B
C
D
alleen I en II zijn juist
alleen I en III zijn juist
alleen II en III zijn juist
I, II en III zijn onjuist
2. De Inter Tropische Convergentie Zone is de zone waar de N.O.P. en de Z.O.P. samenkomen
tussen ± 10˚ N.B. - ± 10˚ Z.B. Hier staan beweringen over de I.T.C.Z.
I.
De I.T.C.Z. verschuift niet met een constante snelheid, omdat het verschuift over land en zee.
II. De I.T.C.Z. is gedurende de grote droge tijd ten noorden van ons land
en gedurende de grote regentijd boven ons land.
III. De I.T.C.Z. is gedurende de kleine droge tijd ten zuiden van ons land en tijdens
de kleine regentijd boven ons land.
-2Voor deze beweringen geldt:
A
B
C
D
alleen I en II zijn juist
alleen I en III zijn juist
I, II en III zijn juist
I, II en III zijn niet juist
3. Hier staan klimaten volgens de klimaatsindeling van Köppen.
Bij welk klimaat staat het correcte kenmerk?
KLIMAAT
BW = Woestijnklimaat
A
B
Cs = Gematigd zeeklimaat met geen of
weinig neerslag in de zomer
C Dw = Continentaal klimaat met geen of weinig
neerslag in de winter
D EF = Sneeuwklimaat
KENMERK
Groot verschil in temperatuur tussen dag en
nacht
De winters zijn lang en koud met veel sneeuwval
De winters zijn niet streng en lang
De vloeibare neerslag is groot
4. Hier staan omschrijvingen van twee Caribische weersystemen.
I. Dit weersysteem komt voor in de periode juni tot en met november en er zijn dan windsnelheden
van boven de 118 km per uur.
II. Dit weersysteem is erg belangrijk voor Cuba en Jamaica, omdat de koude
luchtstroom die afkomstig is vanuit het vaste land van Noord-Amerika van invloed is op de
temperatuur.
Welke twee Caribische weersystemen zijn beschreven?
A
B
C
D
Anticyclonale luchtbeweging en Hurricane
Anticyclonale luchtbeweging en Norther
Hurricane en Norther
Tropische waves en Hurricane
5. Hieronder staan omschrijvingen van vier(4) vegetatietypen, die liggen tussen
50˚ Z.B. en 70˚ N.B.
Omschrijving I = Deze vegetatiesoort wordt in Brazilië de campos genoemd. De neerslag schommelt
tussen de ¼ en 1 ½ meter per jaar en de vegetatie bestaat uit grassoorten en daar
tussen verspreid bomen en struiken.
Omschrijving 2 = Deze vegetatiesoort wordt gekenmerkt door het voorkomen van lang gras en
kort gras. Het gaat om een vrijwel boomloze grasvlakte. In Argentinië wordt zo’n
vegetatiezone aangeduid met de Pampa’s.
- 3Omschrijving 3 = Deze vegetatie kan zeer goed tegen strenge winters en de bomen worden 10 – 20
meter hoog. Het zijn voornamelijk homogene bossen. Deze vegetatiesoort vinden we
onder andere in Canada en Rusland en ze worden heden ten dage bedreigd door zure
regens.
Omschrijving 4 = Dit vegetatietype komt voor tussen 20˚ en 30˚ N.B. / Z.B., waarbij de temperatuur
hoog is overdag, maar de neerslag kleiner is dan ¼ meter per jaar.
Welke vier(4) vegetatietypen zijn respectievelijk aangegeven bij omschrijving 1 tot en met 4?
A
B
C
D
Savannevegetatie – Naaldbos – Tropisch regenbos – Steppevegetatie
Savannevegetatie – Steppevegetatie – Naaldbos – Woestijnvegetatie
Tropisch regenbos – Savannevegetatie – Steppevegetatie – Naaldbos
Tropisch regenbos – Steppevegetatie – Naaldbos – Woestijnvegetatie
6. De biodiversiteit heeft betrekking op de verscheidenheid aan levensvormen.
Hier staan enkele beweringen over de biodiversiteit.
Welke is niet correct?
A
B
C
D
De biodiversiteit wordt bedreigd door de inheemse bevolking.
De biodiversiteit wordt bedreigd door een snelle toename van de wereldbevolking.
De biodiversiteit zorgt voor kennis over vele insecten en micro-organismen.
De biodiversiteit zorgt voor voedsel en medicijnen voor de mens in het algemeen.
7. We onderscheiden de absolute- en de relatieve ouderdomsbepaling.
Bij beide manieren van ouderdomsbepaling maakt men gebruik van twee methoden.
Hier staan omschrijvingen van deze methoden.
I. Bij de methode van de superpositie gaat het om de opeenvolging van de lagen. Men gaat ervan
uit dat er geen geologische verstoring heeft plaatsgevonden.
II. De organische evolutie is de methode waarbij men gebruik maakt van gidsfossielen, die voorkomen in het gesteente, om zo de ouderdom te helpen bepalen.
III. Een andere methode is het voorkomen van uranium in het gesteente, waarbij na 4 ½ miljard
jaar de helft verandert in lood.
IV. Het voorkomen van radioactieve koolstof in het gesteente is ook een methode en het verliest
de helft van haar radioactiviteit na 5370 jaar.
Bij welk alternatief zijn de methoden correct aangegeven?
A
B
C
D
Absolute ouderdom
II en III
III en IV
I en II
II en IV
Relatieve ouderdom
I en IV
I en II
III en IV
I en III
-
4-
8. Tektonische platen verschuiven op drie manieren.
Welke wijze van verschuiving vindt plaats tussen de Nazca plaat en de Amerikaanse plaat?
A
B
C
D
convergentie van een oceanische plaat en een continentale plaat
convergentie van twee oceanische platen
divergentie van een oceanische plaat en een continentale plaat
divergentie van twee oceanische platen
9. Hier staan beweringen over de endogene krachten: vulkanisme en aardbevingen.
I. Vulkanisme is het verschijnsel, waarbij magma uit het inwendige van de aarde via een spleet of
een kraterpijp naar het aardoppervlak komt. Dit noemt men lapillen.
II. Indien we letten op de samenstelling van het lavamateriaal, onderscheiden we een schild- en een
stratovulkaan. Er is onder andere verschil tussen deze twee soorten, indien we letten op de breuken
die voorkomen in de aardkorst.
III. Een groot deel van de aardbevingen wordt veroorzaakt door de verschuiving van tektonische
platen onder andere rond de Grote Oceaan. Het epicentrum is de plaats waar de gevolgen
aan het aardoppervlak het meest merkbaar zijn.
IV. De meeste aardbevingen liggen tot ± 35 km diepte. Hier bevindt zich het hypocentrum, de plaats
waar de aardbeving begint. De kracht van de bevingen kan gemeten worden met de Schaal van
Richter.
Wat is correct?
A
B
C
D
alleen bewering I en II
alleen Bewering I en III
alleen bewering II en III
alleen bewering III en IV
10. We onderscheiden verschillende soorten van verwering.
Welke soort van verwering zal in de Tropen overheersen?
A
B
C
D
Chemische verwering door het voorkomen van spleten en poriën in het gesteente.
Chemische verwering door de hoge temperatuur, de hoge neerslag en een weelderige vegetatie.
Mechanische verwering, omdat de plantenwortels in de spleten van het gesteente dringen.
Mechanische verwering, omdat het gesteente uit verschillende mineralen bestaat.
-511. Bij de bodem onderscheiden we onder andere, het verschil in kleur.
Hier staan bodems met verschillende kleuren met een bijbehorende locatie in ons land.
Bij welk alternatief is deze samenhang correct aangegeven?
A
B
C
D
Witte zandbodems in de
Jonge Kustvlakte
Bruine zandbodems in het
Zanderijlandschap
Grijze kleibodem op de
plateaus in het Binnenland
Grijze kleibodems in de
Oude Kustvlakte
Rode laterietbodems in
het Zanderijlandschap
Rode laterietbodems op de
plateaus in het Binnenland
Bruine zandbodem op de
plateaus in het Binnenland
Witte zandbodems in het
Zanderijlandschap
Grijze kleibodems in het
Zanderijlandschap
Grijze kleibodems op de
Plateaus in het Binnenland
Granietbodems in de
Jonge Kustvlakte
Granietbodems op de
eilandbergen in het
Binnenland
12. We onderscheiden zeven(7) bodemvormende factoren.
Hier staan de functies van drie bodemvormende factoren.
Functie 1: Het zorgt voor de afbraak/omzetten van het plantenafvalmateriaal.
Functie 2: De neerslag in de vorm van regen is van invloed op het
proces van uit- en inspoeling.
Functie 3: Door de zwaartekracht schuift het verweerd materiaal
naar beneden en vormt een puinhelling.
Welke bodemvormende factor hoort bij de aangegeven functies 1, 2 en 3?
A
B
C
D
bodemfauna en -flora – klimaat - reliëf
grondsoort – klimaat – vegetatie
klimaat – vegetatie – bodemfauna en -flora
vegetatie – klimaat – reliëf
13. Hier staan begrippen behorend bij de bodem met hun omschrijving.
Bij welk begrip staat de juiste omschrijving?
Begrip
A Chemische vruchtbaarheid
B Fysische vruchtbaarheid
C Structuur van de bodem
D Textuur van de bodem
Omschrijving
De korrelgrootteverdeling van de bodemdeeltjes
De hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem
De onderlinge rangschikking van de bodemdeeltjes
De doorlaatbaarheid van de bodem
-6 SOCIALE GEOGRAFIE
14. Hier staan verschillende beweringen over het verschijnsel cultuur.
Bewering 1 = Cultuur hoort bij één persoon en is het sociale erfgoed van de mens.
Cultuurelementen die geen functie meer hebben, worden niet meer overgedragen.
Dit verschijnsel noemt men integratie.
Bewering 2 = Cultuur omvat twee soorten cultuurelementen, waarbij voornamelijk de materiële
cultuurelementen bijdragen tot acculturatie. Dit proces van acculturatie is in
samenhang met het verschijnsel integratie.
Bewering 3 = Het verschijnsel van cultuur omvat het door de mens gemaakte deel van zijn fysisch
milieu en bij het verschijnsel van segregatie worden cultuurelementen van elkaar
overgenomen.
Bewering 4 = Het verschijnsel van cultuur is aangeleerd en niet onderhevig aan verandering, waarbij
het verschijnsel van segregatie bijdraagt tot acculturatie.
Welke bewering is correct?
A
B
C
D
Bewering I
Bewering 2
Bewering 3
Bewering 4
15. Op het gebied van de bevolking vonden er in de Westerse landen grote veranderingen
plaats. Om dit te verklaren, maakt men gebruik van de grafiek van de dubbele schaarbeweging of
de demografische overgang. Deze grafiek is verdeeld in vier fasen.
Bij welke fase staan de juiste kenmerken?
Fase 1 = Sterfteoverschotten afgewisseld met geboorteoverschotten door onder
andere hongersnoden en epidemieën.
Fase 2 = Daling van zowel het geboorte- als het sterftecijfer, waardoor het geboorteoverschot
gering was.
Fase 3 = Het geboortecijfer is hoog en het sterftecijfer daalt, waardoor het verschijnsel van
vergrijzing ontstaat.
Fase 4 = Het geboortecijfer en het sterftecijfer zijn hoog, waardoor het verschijnsel van
ontgroening voorkomt.
A
B
C
D
Fase 1
Fase 2
Fase 3
Fase 4
-7 16. Bij de demografie maakt men gebruik van leeftijdsdiagrammen.
Hier staan beweringen over de drie basis leeftijdsdiagrammen.
Bewering 1 = Bij zowel het Piramide- als het Granaatmodel is de leeftijdsgroep 0 - 4 jaar
relatief groot, in vergelijking met het Urn model. De leeftijdsgroepen 60 – 64 jaar en
ouder zijn het kleinst bij het Piramidemodel en dit geeft dus aan dat het
vergrijzingproces het kleinst is, in vergelijking met het Granaat en het Urn model.
Bewering 2 = Bij zowel het Granaat als het Urn model zijn de leeftijdsgroepen 60 – 64 jaar en ouder
relatief groot en dit kunnen we onder andere verklaren door een relatief hoog
gemiddelde levensverwachting. Verder is het Netto-vervangingsfactor bij deze twee
modellen gelijk of kleiner dan 1. De leeftijdsgroep 0 – 4 jaar is relatief klein bij deze
twee modellen in vergelijking met het Piramide model.
Voor deze twee beweringen geldt:
A
B
C
D
Alleen I is juist
Alleen II is juist
I en II zijn juist
I en II zijn onjuist
17. Hier staan begrippen die horen bij het verschijnsel migratie.
Bij welk begrip staat de juiste omschrijving?
A
Allochtonen
B
Asielzoekers
C
D
Kwantitatieve urbanisatie
Tribale samenleving
Mensen afkomstig uit een ander land, wonend in bijvoorbeeld
Nederland
Een groep mensen onder gezag van een granman of kapitein in
het Binnenland.
Het heen en weer reizen tussen woon- en werkplaats
De stroom van mensen van een ruraal naar een urbaan gebied.
Hierdoor neemt de bevolking in de stad af.
18. Landbouw gaat gepaard met verschijnselen als atomistische concurrentie, in-elasticiteit van de
markt en innovaties. Bij welk alternatief zijn de omschrijvingen van de begrippen correct
aangegeven?
A
B
Atomistische concurrentie
Door afname van de
agrarische beroepsbevolking is
er een toename van
polycultuur
De onbewuste concurrentie
tussen de landbouwers
onderling
In-elasticiteit van de markt
De introductie van onder
andere een nieuwe
teeltmethode, gewas of
machine
De vraag naar
landbouwgewassen is in
evenwicht met grootte van
de afzetmarkt
Innovaties
Onbewuste concurrentie
onder landbouwers
De introductie van onder
andere een nieuwe
teeltmethode, gewas of
machine
C
D
De introductie van onder
andere een nieuwe
teeltmethode, gewas of
machine
Door schaalvergroting neemt
de oppervlakte van het
landbouwareaal toe.
Door schaalvergroting neemt
de grootte van de afzetmarkt
af
De vraag naar
landbouwgewassen is in
evenwicht met de grootte
van de afzet
De vraag naar
landbouwgewassen is in
evenwicht met de grootte
van de afzetmarkt
De introductie van onder
andere een nieuwe
teeltmethode, gewas of
machine
19. In de landbouw past men verschillende methoden toe om onder andere een bepaalde klimaatfactor
te beheersen. We onderscheiden: Irrigatie – Dry-farming – Glastuinbouw
Bij welke methoden probeert men het tekort aan vloeibare neerslag op te vangen?
A
B
C
D
Dry-farming en Glastuinbouw
Irrigatie en Dry-farming
Irrigatie en Glastuinbouw
Irrigatie, Dry-farming en Glastuinbouw
20. De landbouw omvat verschillende bedrijfstakken.
Bij welke omschrijving staat de juiste bedrijfstak?
A
B
C
D
Omschrijving
Het kweken van onder andere kippen, koeien en varkens
Het planten van verschillende gewassen op kleine schaal
Het planten, verzorgen en oogsten van gewassen
Het uitoefenen van polycultuur op kleine schaal
Bedrijfstak van de landbouw
Bosbouw
Tuinbouw
Veeteelt
Akkerbouw
21. Mechanisatie in de primaire sector heeft verschillende gevolgen gehad..
Welk gevolg is juist?
A
B
C
D
afname van de interactie tussen bedrijven in de verschillende sectoren
toename van de agrarische beroepsbevolking
vergroting van het platteland als expulsiegebied
versnippering van het landbouwgebied
22. De opkomst van de industrie bracht grote veranderingen tot stand.
Welke twee veranderingen vonden onder andere plaats?
A toename van het aantal ambachtbedrijven en toename en verbetering van de infrastructuur
B toename van het aantal arbeiders in de primaire sector en toename van de welvaart door de
werkgelegenheid
C toename van het gebruik van machines en toename van het aantal arbeiders in de
secundaire sector
D toename van vervuiling van het milieu en toename van het gebruik van bezielde energie
23. We onderscheiden de zware en de lichte industrie.
Bij welk alternatief zijn de kenmerken van deze twee industrie soorten correct aangegeven?
9
A
B
C
D
Zware industrie
De transportkosten zijn gering, omdat het
bedrijf een grondstoffenlokatie heeft.
De grondstoffen zijn zwaar en omvangrijk
en daarom is het bedrijf onder andere
gevestigd langs het water.
De waterlokatie van het bedrijf brengt een
proces van urbanisatie op gang.
Er worden voornamelijk
consumptiegoederen geproduceerd.
Lichte industrie
De transportkosten zijn hoog, omdat het bedrijf
meestal gelokaliseerd is in en rond de stad.
De grondstoffen zijn niet omvangrijk en worden
onder andere via de weg getransporteerd.
De bedrijven staan voornamelijk in en rond de stad,
vanwege de gunstige vestigingsplaatsfactoren.
Er worden kapitaalgoederen geproduceerd.
24. Industriebedrijven zijn meestal geconcentreerd in bepaalde gebieden.
We kunnen dit onder andere verklaren door …
A
B
C
D
groei van industriële inertie.
gunstige vestigingsplaatsfactoren.
toename van ruilvoetverslechtering.
toepassen van protectionisme.
25. De dienstensector van ons land omvat ± 45% van de beroepsbevolking.
Hoe noemen we dit verschijnsel en wat kan een oorzaak zijn?
A
B
C
D
Verschijnsel
elasticiteit
elasticiteit
Tertiairisering
Tertiairisering
Oorzaak
Toename van de recreatieve dienstverlening en vaste kosten
Toename van de verzorgende dienstverlening en variabele kosten
Toename van de vaste kosten en de variabele kosten
Toename van de verzorgende en recreatieve dienstverlening
26. Bij het opzetten van een bedrijf speelt onder andere reikwijdte een belangrijke rol.
Welk verschijnsel is onder andere belangrijk bij de reikwijdte?
A
B
C
D
de afstand
de bevolkingsdichtheid
de industriële inertie
de verstedelijkingsgraad van het gebied
27. Hier volgen enkele beweringen over globalisering.
I. Bij globalisering gaat het om integratie van landen/steden door toename van
de communicatie.
II. Door globalisering blijft de macht geconcentreerd in kleine nederzettingen.
III. Anders globalisten willen meer aandacht voor de verbetering van de sociale omstandigheden
waaronder mensen leven.
Wat is correct?
10
A
B
C
D
Alleen I en II
Alleen II en III
Alleen I en III
I, II en III zijn correct
28. Hier staan omschrijvingen van begrippen, die aansluiten bij het verschijnsel nederzetting.
Omschrijving 1 = Een bedrijf dat gevestigd is op een locatie, dat makkelijk bereikbaar is.
Omschrijving 2 = Een bedrijf kiest ervoor om zich in de nabijheid van gelijksoortige bedrijven
te vestigen.
Omschrijving 3 = Er is een toename van het aantal winkels en kantoren in het C.B.D. van de stad.
Bij welk alternatief staan de begrippen die horen bij de omschrijvingen in de juiste volgorde?
A
B
C
D
Centralisatie – City vorming – Clustering
Centralisatie – Clustering – Cityvorming
City vorming – Clustering - Centralisatie
Clustering – Centralisatie – Cityvorming
29. Een stad bestaat uit een stadkern en een periferie.
Hier staan beweringen over de periferie.
I. In de periferie is de werkfunctie belangrijk.
II. In de periferie is de woonfunctie belangrijk.
III. In de periferie is het C.B.D. gevestigd.
IV. In de periferie is het verschijnsel Cityvorming toegenomen.
Wat is correct?
A alleen bewering I
B alleen bewering II
C alleen bewering III
D alleen bewering IV
30. Een Primate City is een stad met bepaalde typische kenmerken.
Wat zijn kenmerken van een Primate City?
A
B
C
D
een klein aantal inwoners in vergelijking met andere steden
een groot aantal inwoners in vergelijking met andere steden
een gering aantal radiale wegen en tangentiale wegen
een groot aantal zware industrieën is in de stad gelocaliseerd
31. Hier staan beweringen over de akkerbouw in de Caribbean.
Bewering 1 = De akkerbouw is belangrijk als bedrijfstak van de landbouw, omdat het veel
landbouwgrond beslaat en men daarom verschillende gewassen teelt.
Bewering 2 = De akkerbouw wordt onderverdeeld in de grote- of bevolkingslandbouw en de kleine
of peasant landbouw.
11
Bewering 3 = De akkerbouwgewassen suikerriet en bananen worden op relatief grote schaal
verbouwd en in ons land zijn rijst en bananen onder andere de belangrijke gewassen.
Welke bewering is correct?
A alleen 1
B alleen 2
C alleen 3
D 1, 2 en 3 zijn correct
32. Hier staan fysische kenmerken die van invloed zijn op de groei- en teeltmethode van de suikerriet.
Bij welk alternatief staan de juiste fysische kenmerken?
A
B
C
D
een goed gedraineerde bodem en een neerslag van ongeveer 1500 mm per jaar
een goed gedraineerde bodem en relatief veel neerslag gedurende het rijpingsproces.
een latosol als bodemtype en een neerslag van ongeveer 1500 mm per jaar
een latosol als bodemtype en een temperatuur tussen 21˚ en 25˚ C per jaar
33. Hier staan begrippen die in samenhang zijn met de tuinbouw in de Caribbean.
Bij welk begrip staat de juiste omschrijving?
Begrip
Backyard farming
Glastuinbouw
Higglers
Substraatteelt
A
B
C
D
Omschrijving
Het telen van één gewas,waardoor de productie gegarandeerd is
Het telen van gewassen bestemd voor eigen gebruik
Het telen van gewassen bestemd voor de export
Het telen van gewassen in water, waarin voedingsstoffen zitten
34. Bij de veeteelt in de Caribbean maakt men gebruik van het systeem van rotation grazing.
Wat is het doel van dit systeem?
A
B
C
D
er vindt een toename plaats van het aantal weidegronden
er zijn minder arbeidskrachten nodig binnen de veeteelt sector
het herstellen van een stuk weiland dat men braak heeft laten liggen
het stimuleren van tuinbouwactiviteiten naast het houden van slachtvee
35. Hier staan beweringen over de industriële ontwikkeling in de Caribbean.
I. In bepaalde landen in de Caribbean ging men over tot grootschalige industrialisatie door de
aanwezigheid van voldoende grondstoffen.
II. De bijdrage aan het B.N.P. uit de dienstensector neemt in het algemeen toe.
III. Door de introductie van machines in de primaire sector nam de agrarische beroepsbevolking af.
Welke beweringen zijn correct?
A
B
C
D
alleen I en II
alleen II en III
alleen I en III
I, II en III zijn correct
12
36. We onderscheiden verschillende industrieën in de Caribbean.
Waar staat bij het soort industrie het juiste kenmerk?
A
Exportindustrieën
B
Importvervangende
industrie
Off-shore industrie
C
D Traditionele industrie
Er wordt gewerkt met geϊmporteerde grondstoffen voor de lokale
markt
Er worden consumptiegoederen geproduceerd voor de lokale
markt
Er worden grondstoffen geϊmporteerd en er worden producten
vervaardigd voor de agrarische sector
Er worden voornamelijk eindproducten vervaardigd voor de
buitenlandse markt.
37. De vestiging van Runaway industrieën heeft een gunstige invloed op de
Industriële ontwikkeling in de Caribbean. Welke is een gunstige invloed?
A
B
C
D
Het bedrijf zorgt voor arbeidsplaatsen in de secundaire sector .
Het bedrijf zorgt voor arbeidsplaatsen op het platteland van zo’n land.
Het bedrijf zorgt voor een suburbanisatiestroom en diffusie van innovaties.
Het bedrijf zorgt voor een groeipool-effect van bedrijven op het platteland.
38. Hier staan beweringen over de verschillende soorten industrieën in de Caribbean.
I. De traditionele industrie gaat sterk achteruit door de concurrentie van goedkope
importgoederen.
II. De importvervangende industrie levert een bijdrage aan het B.N.P.
III. De Offshore industriebedrijven zorgen voor toename van het aantal radiale wegen.
.
Welke beweringen zijn correct?
A I en II
B I en III
C II en III
D I, II en III
39. De Caribbean proberen hun handel te diversificeren. Op welke wijze proberen ze dit te doen?
A
B
C
D
het exporteren van traditionele gewassen
het stimuleren van back-yard farming
het vergroten van het aantal exportgewassen
het verminderen van het aantal handelsproducten
40. Bij de Caymaneilanden en de Bahamas levert een bepaalde sector een grote bijdrage aan het B.N.P.
Welke sector levert zo een grote bijdrage?
A
B
C
D
de bosbouw sector
de industrie sector
de toerisme sector
de veeteelt sector
Download