Erratum Inzendopgaven 091A4

advertisement
Errata 091A99
Deze errata zijn opgesteld voor cursisten Gewichtsconsulent met rooster E 3331 VS. Dit zijn
inzendopdrachten om zelf met de stof te kunnen oefenen. De antwoorden staan achterin dit
document. De antwoorden op de vragen kunnen dus NIET ingestuurd worden per post en dienen
alleen ter extra oefening.
Erratum 091A1
1. Voedingsmiddelen zijn opgebouwd uit…
A.
B.
C.
D.
verschillende etensstoffen.
verschillende spijsverteringskanalen.
verschillende voedingsstoffen.
verschillende stofwisselingsstoffen.
2. Waarom is het belangrijk dat u beschikt over actuele vakkennis?
A.
B.
C.
D.
Op voedingsgebied verandert er veel in korte tijd.
U vergeet de stof die u geleerd hebt snel.
U moet als gewichtsconsulent mensen met diabetes goed kunnen voorlichten.
Op voedingsgebied verandert er weinig.
3. Wat betekent pathologie letterlijk?
A.
B.
C.
D.
Vermageringsleer.
Gezondheidsleer.
Ziekteleer.
Voedingsleer.
4. Waar ligt bij groepsbegeleiding vooral de nadruk op?
A.
B.
C.
D.
Aandacht.
Gezelligheid.
Variatiemogelijkheden.
Schuldgevoelens.
5. Wat is definitie van overgewicht?
A.
B.
C.
D.
Een te grote hoeveelheid lichaamsvet als gevolg van een positieve energie balans.
Een te grote hoeveelheid lichaamsvet als gevolg van een negatieve energie balans.
Het hebben van een grote hoeveelheid spierweefsel.
Het hebben van een grote vochtvoorraad in het lichaam.
6. Geschat wordt dat op dit moment …..van alle volwassenen in ons land kampen met
obesitas?
A.
B.
C.
D.
10%
11%
12%
12,5%
7. Wat is het vetpercentage van een vrouw met een goed lichaamsgewicht?
A.
B.
C.
D.
10 – 15 %
15 – 25 %
20 – 35 %
40 – 45 %
8. Volgens de Quetelet Index spreek je van overgewicht bij een BMI van…
A.
B.
C.
D.
18.0
18,5
18,5 – 24,9
25,0 – 29,9
9. Wat is de QI van een cliënt met een lengte van 1,68 en een gewicht van 72 kilo?
A.
B.
C.
D.
25,5
26,0
27,0
28,0
10. Waar is bij deze cliënt sprake van?
A.
B.
C.
D.
Ondergewicht.
Een normaal gewicht.
Overgewicht.
Obesitas.
11. Wat mag het gewicht zijn van uw cliënt bij een lengte van 1,70 als hij/zij een
“gezond”gewicht heeft?
A.
B.
C.
D.
Het gewicht mag zitten tussen de 72,3 en 86 kilo.
Het gewicht mag zitten tussen de 53,5 en 86 kilo.
Het gewicht mag zitten tussen de 53,5 en 72 kilo.
Het gewicht mag zitten tussen de 52 en 73 kilo.
12. Een cliënt is 1,80m lang. Hoeveel weegt deze cliënt bij een QI van 22,5?
A.
B.
C.
D.
69,4 kilo
70,0 kilo
72,9 kilo
144,0 kilo
13. U cliënt is 1,68 lang. Wat is het minimale gewicht dat hij mag wegen, voordat er
sprake is van ondergewicht volgens de QI?
A.
B.
C.
D.
51,9
52,2
52,5
53,3
14. Insuline is een…
A.
B.
C.
D.
enzym.
hormoon.
suiker.
mineraal.
15. Een te veel aan insuline zorgt voor…
A.
B.
C.
D.
minder eetlust.
meer eetlust.
verlangen naar hartige voedingsmiddelen.
een hoog bloedsuikergehalte.
16. Waar wordt insuline gemaakt?
A.
B.
C.
D.
In de lever.
In de gal.
In de alvleesklier.
In de bloedcellen.
17. Wat wordt bedoeld met hypoglycaemie?
A.
B.
C.
D.
Een te laag bloedsuiker gehalte.
Een te laag gehalte aan insuline.
Een te hoog bloedsuikergehalte.
Een te hoog gehalte van insuline.
18. Wat kun je zeggen van mensen die eten vanuit hun emoties?
A.
B.
C.
D.
Dit zijn mensen die het eten als troost zien.
Dit zijn mensen die altijd honger hebben
Dit zijn mensen die emotioneel worden van eten.
Dit zijn mensen met overgewicht, waarbij afvallen niet lukt.
19. Nicotine is in staat de stofwisseling…
A.
B.
C.
D.
te verlagen.
te verhogen.
te stabiliseren.
te laten schommelen.
20. Bij vrouwen hoopt zich het vet vaak op rond de dijen en heupen: hoe noemt men
dit ook wel?
A.
B.
C.
D.
Het appelvormig figuur.
Het peervormige figuur.
Het buikholte figuur.
Het vrouwelijke figuur.
21. Wat wordt er met jojoën bedoeld?
A.
B.
C.
D.
Het herhaald afvallen en weer aankomen.
Het stabiel houden van het gewicht.
Het verhogen van de ruststofwisseling
Het aanmaken van lichaamseiwit.
22. Wat verstekrt het herhaaldelijk jojoën?
A.
B.
C.
D.
Het positieve zelfbeeld.
Het negatieve zelfbeeld.
Het gevoel dat men sterk is.
Het afvallen: dat wordt gemakkelijker.
23. Wat zijn o.a. twee ziekten waarmee men met overgewicht een verhoogde kans op
heeft?
A.
B.
C.
D.
Gewrichtsklachten en Diabetes type I.
Lage bloeddruk en hart- en vaatziekten.
Spataderen en spierklachten.
Onvruchtbaarheid en galstenen.
24. Soms moet u als gewichtsconsulent van uw opgestelde voedingsadviezen
afwijken: in welke situatie zou dit van toepassing kunnen zijn?
A. Als afvallen d.m.v. het dieet even niet meer lukt; een sociaal bemoedigend praatje kan
dan vaak helpen om de cliënt weer te motiveren door te gaan.
B. Als de cliënt helemaal niet afvalt; het heeft dan geen zin er veel tijd en moeite aan te
besteden.
C. Als het volgen van het dieet erg goed gaat; het is dan juist goed om er even mee te
stoppen.
D. Als de cliënt erg veel is afgevallen; voeding doet er dan net mee zo toe, het resultaat is
bereikt.
25. De basisaspecten van de behandelmethode gedurende deze cursus zijn?
A.
B.
C.
D.
Gezonde voeding en gedrag
Gezonde voeding en beweging
Gezonde voeding, gedrag en beweging
Gezonde voeding, beweging en maaltijdvervangers.
Erratum Inzendopgaven 091A4
1. Welke van de onderstaande voedingstoffen levert energie?
A.
B.
C.
D.
Vitamines.
Mineralen.
Koolhydraten.
Water.
2. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Voedingsvezels leveren geen energie.
Hormonen spelen een rol in de spijsvertering.
Alleen stelling 1 is juist.
Alleen stelling 2 is juist.
Stelling 1 en 2 zijn beide juist
Stelling 1 en 2 zijn beide onjuist.
3. Men kan lijden aan een vitaminetekort. Een bekend voorbeeld is scheurbuik. Aan
welke vitamine heeft dan men een tekort?
A.
B.
C.
D.
Vitamine B
Vitamine C
Vitamine C en A
Vitamine A en B
4. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Het lichaam heeft vitamines slechts in kleine hoeveelheden nodig.
Het lichaam kan sommige vitamines zelf aanmaken.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
5. Welke van de onderstaande vitamines is NIET in vet oplosbaar?
A.
B.
C.
D.
Vitamine A.
Vitamine B.
Vitamine D.
Vitamine E.
6. Welk van de onderstaande beweringen is juist?
A. Nachtblindheid en vertraagde bloedstolling kunnen optreden bij een tekort aan vitamine
A.
B. Nachtblindheid en het optreden van bloedingen kunnen optreden bij een tekort aan
vitamine A.
C. Nachtblindheid en een ruwe droge schilferige huid kunnen optreden bij een tekort aan
vitamine A.
D. Geen van bovenstaande antwoorden is juist
7. Wat is een belangrijke bron van vitamine A?
A.
B.
C.
D.
Vis.
Graanproducten.
Brood.
Fruit.
8. Welke vitamine komt men tekort als men vet uit het menu weg laat?
A.
B.
C.
D.
Vitamine C.
Vitamine B.
Calcium.
Vitamine D.
9. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Vitamine E kan vermoedelijk als antioxidant optreden.
Belangrijke bronnen voor vitamine E zijn bijvoorbeeld pinda’s noten en zaden.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
10. Vitamine K wordt in het lichaam gevormd . Waar wordt deze vitamine gevormd?
A.
B.
C.
D.
In de dikke darm.
In de dunne darm.
In de lever.
In de maag.
11. Bij langdurig gebruik van antibiotica kan een tekort ontstaan aan een bepaalde
vitamine. Welke vitamine wordt hier bedoeld?
A.
B.
C.
D.
Vitamine B.
Vitamine C.
Vitamine E.
Vitamine K.
12. Welk van de onderstaande namen is de chemische naam voor vitamine C?
A.
B.
C.
D.
Ca.
Ascorbinezuur.
Cholecalciferol.
Tocoferol.
13. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Een tekort aan calcium kan leiden tot bloedarmoede.
Calcium is vitamine die voorkomt in o.a. melkproducten.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
14. Welke van de onderstaande verschijnselen treft men NIET aan bij een tekort aan
jodium?
A.
B.
C.
D.
Schildklierverdikking.
Traag werkende schildklier.
Vermindering van intellectuele prestaties.
Een te snel werkende schildklier.
15. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
De Nederlandse bodem is zeer rijk aan jodium.
Nezo – zout is rijk aan jodium.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
16. Gebrek aan eetlust, spierzwakte en uitdroging doen denken aan een tekort van een
bepaald mineraal. Welke mineraal is dit?
A.
B.
C.
D.
IJzer.
Natrium.
Calcium.
Jodium.
17. De opname van ijzer gaat beter waneer een bepaalde vitamine aanwezig is. Welke
vitamine is dit?
A.
B.
C.
D.
Vitamine A.
Vitamine B.
Vitamine C.
Vitamine D.
18. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
IJzer is een bestanddeel van bepaalde enzymen.
Een belangrijke bron voor ijzer is o.a. melk
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
19. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Bij verbranding van voedingsstoffen komt water vrij: ongeveer 200 ml. per dag.
Water helpt bij de temperatuurregeling.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
20. Het gehalte aan water in de cellen, tussen de cellen en in de bloedbaan is mede
afhankelijk van de aanwezigheid van twee mineralen. Welke mineralen zijn dit?
A.
B.
C.
D.
Natrium en Calcium
Calcium en Kalium
Natrium en Kalium
Kalium en ijzer
21. Wanneer begint de spijsvertering?
A.
B.
C.
D.
Zodra het voedsel wordt opgenomen in de mond.
Zodra het voedsel de maag bereikt.
Zodra voedsel de darmen bereikt.
Zodra we eten zien.
22. Welke van de onderstaande (hulp) organen speelt GEEN rol bij de spijsvertering?
A.
B.
C.
D.
De lever.
De galblaas.
De alvleesklier.
De bijnieren.
23. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Een taak van de maag is tijdelijke opslag van voedsel.
Een taak van de maag is afscheiding van insuline om bacteriën te doden.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
24. Wat is GEEN taak van de dunne darm?
A.
B.
C.
D.
Het kneden en voortbewegen van de spijsbrij.
Het afscheiden van darmsap.
Het afgeven van voedseldeeltjes aan het bloed.
Het ontvangen van spijsverteringssappen uit de galblaas.
25. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
De lever heeft vele taken een ervan is het vormen van gal.
De alvleesklier loost haar sappen in de twaalfvingerige darm.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
26. In welke van de onderstaande organen begint de vertering van eiwit?
A.
B.
C.
D.
In de mond.
In de slokdarm.
In de maag.
In de darmen.
27. Wat is de belangrijkste brandstof voor het lichaam?
A.
B.
C.
D.
Zuurstof.
Glucose.
Aminozuren.
Enzymen.
28. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Wanneer er een tekort is aan insuline, wordt het bloedsuikergehalte te laag.
Hersenweefsel is goed in staat glucose op te slaan.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
29. Het is belangrijk om een goed bloedsuikergehalte in het bloed te handhaven. Dit
betekent, dat de voeding voldoende ………moeten leveren.
A.
B.
C.
D.
eiwitten
vetten
koolhydraten
vitamines
30. Welke voorraad in het lichaam kan worden aangesproken wanneer snel behoefte
bestaat aan brandstof?
A.
B.
C.
D.
De glucosevoorraad uit de hersenen.
De vetvoorraad uit de lever.
De glucosevoorraad uit de spieren.
De vetvoorraad uit de buikholte.
31. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Wanneer de energie in de voeding wordt beperkt, gaat de stofwisseling zich hierop
instellen.
De schildklier speelt een centrale rol in de stofwisseling.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn juist
Bewering 1 en 2 zijn onjuist
32. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Het lichaam is niet in staat overtollige glucose om te zetten in vet
In geval van nood kan het lichaam het eigen spierweefsel afbreken om aan eiwit te
komen en dit als brandstof te gebruiken.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
Erratum Inzendopgaven 091A5
1. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
Voedingsmiddelen worden ingedeeld in groepen: koolhydraatrijk, vetrijk, eiwitrijk en vitamine
C – rijk.
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Noten worden gerekend tot de groep eiwitrijke voedingsmiddelen.
Koekjes worden gerekend tot de groep koolhydraatrijke en bevatten dus nooit vet.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
2. Lege calorieën zijn…
A.
B.
C.
D.
calorieën in voedingsmiddelen die weinig energie bevatten.
calorieën in voedingsmiddelen die veel energie bevatten.
calorieën in producten, alleen bestaande uit suiker.
calorieën, geleverd door energierijke voedingsmiddelen, maar zonder vitaminen en
mineralen.
3. Hoeveel procent vet bevat halvarine?
A.
B.
C.
D.
25%
40%
50%
80%
4. Welk broodbeleg (voor 1 snee brood) levert de minste calorieën?
A.
B.
C.
D.
Rookvlees
Runder-lever
Rosbief
Filet Americain
5. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Over het algemeen zijn “witte” vissoorten mager.
Schaal- en schelpdieren zoals mosselen en garnalen zijn zeer vetrijk
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beiden onjuist
6. Uw cliënt neemt tijdens een feestje: een slagroompunt, vier toostjes met Boursin,
twee glazen rosé, en twee toostjes met Rambol. Hoeveel energie in Kcal zou uw
cliënt besparen als hij neemt: een stukje vruchtenvlaai, vier blokjes 20+ kaas, twee
glazen witte wijn en een kaas vlinder?
A.
B.
C.
D.
850 Kcal.
550 Kcal.
350 Kcal.
300 Kcal.
7. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Margarine en boter bevatten beide ongeveer 80% vet.
Boter bevat van nature geen vitamine geen vitamine A en D.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
8. Welke van de onderstaande saus bevat het meeste vet?
A.
B.
C.
D.
Curry Ketchup.
Ketjap manis.
Ketjap asin.
Sate saus.
9. Welke van de onderstaande vruchten bevat per 100 gram de meeste vitamine C?
A.
B.
C.
D.
Mandarijnen.
Citroenen.
Zwarte bessen.
Aardbeien.
10. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Appelsap en druivensap bevatten vrijwel geen vitamine C.
Gedroogd fruit bevat geen vitamine C.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
11. Welke stof behoord NIET tot de kunstmatige, intensieve zoetstoffen?
A.
B.
C.
D.
Thaumatine.
Cyclamaat.
Aspartaam.
Sacharine.
12. ADI staat voor…
A.
B.
C.
D.
aanvaardbare dagelijkse inname.
acceptabele dagelijkse inname.
advies dagelijkse inname.
aanbevolen dagelijkse inname.
13. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Thaumatine is niet bestand tegen hitte en vriezen.
Thaumatine heeft de grootste zoetkracht onder de zoetstoffen.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
14. Welke van de onderstaande zoetstof mag niet gebruikt worden door mensen die
leiden aan Phynylketonurie?
A.
B.
C.
D.
Cyclamaat.
Sacharine.
Aspartaam.
Acesulfaam – K.
15. Waar wordt lactitol van gemaakt?
A.
B.
C.
D.
Suiker.
Zetmeel.
Glucose.
Lactose.
16. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Xylitol levert evenveel Kcal als suiker levert.
Xylitol wordt zeer snel in het bloed opgenomen.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
17. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
In halvajam is de hoeveelheid suiker teruggebracht, waarmee echter ook de
houdbaarheid is verminderd.
Wil men de term “light”op zijn producten vermelden moet het product 50% minder
energie bevatten dan het gewone product.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
18. Uw cliënt gebruikt tijdens de lunch twee volkoren boterhammen met elk roomboter
en jam. Hij drinkt hierbij een glas volle melk en een glas cola. Hoeveel Kcal kan u
cliënt besparen als hij de roomboter vervangt voor halfvolle roomboter, de jam
voor light jam, de melk voor magere melk en de cola door een light frisdrank?
A.
B.
C.
D.
520 Kcal.
305 Kcal.
215 Kcal.
200 Kcal.
19. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Sommige light producten leveren nog meer energie dan de magere variant van een
product.
Het gebruik van light producten alleen zorgt niet of nauwelijks voor gewichtsverlies.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
20. Zoetstoffen worden ingedeeld in kunstmatige en niet- kunstmatige zoetstoffen.
Voorbeelden van kustmatige zoetstoffen zijn…
A.
B.
C.
D.
Acesulfaam – K, aspartaam en sacharine.
Acesulfaam – K , cyclamaat en isomalt.
Aspartaam, sacharine en mannitol.
Isomalt, lactitol en sorbitol.
Erratum Inzendopgaven 091A6
1. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
De richtlijnen Goede Voeding zoals destijds door de Voedingsraad opgesteld hebben
betrekking op voedingsmiddelen.
De richtlijnen Goede Voeding zijn door het Voedingscentrum vertaald naar
voedingsstoffen.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
2. Stel dat uw voeding 2000 kcal per dag mag leveren. Hoeveel gram eiwit, vet en
koolhydraten mag deze voeding dan bevatten?
A.
B.
C.
D.
300 gram eiwit, 600 gram vet en 1100 gram koolhydraten.
300 gram eiwit, 67 gram vet en 275 gram koolhydraten.
75 gram eiwit, 67 gram vet en 275 gram koolhydraten.
Geen van bovenstaande antwoorden is juist.
3. Tot de koolhydraatrijke voedingsmiddelen rekenen we…
A.
B.
C.
D.
alleen melk.
alle melkproducten.
rijst.
sojaproducten.
4. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Een grapefruit of een sinasappel is rijker aan vitamine C dan een glas grapefruitsap
of sinasappelsap.
Tot de vitamine C rijke voedingsmiddelen rekenen we niet alleen fruit,
vruchtensappen maar ook groente.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
5. Het voedingscentrum heeft ook de 10 spelregels Goede Voeding ontwikkeld. Uw
cliënt volgt het brooddieet. Welke spelregel vergeet u cliënt?
A.
B.
C.
D.
Spelregel 1.
Spelregel2.
Spelregel 8.
Spelregel 9.
6. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Een schadelijke stof die van nature in voedingsmiddelen voorkomt is oxaalzuur.
Als we elke dag bladgroenten zouden eten dan zou het nitraatgehalte in het bloed te
hoog kunnen worden.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
7. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
De volgende voedingsmiddelen zijn allemaal zeer vetrijk: cashewnoten,
barbecuesaus en cocktailsaus.
Binnen de vetrijke producten gaat de voorkeur uit naar producten met onverzadigde
vetzuren. Voorbeelden hiervan zijn: olijfolie en maiskiemolie.
II.
A.
B.
C.
D.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
8. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Er bestaat geen enkel voedingsmiddel dat alle benodigde voedingsstoffen bevat.
Toxische stoffen komen alleen van nature in voedingsmiddelen voor.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
9. Wat is de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid drinkvocht?
A.
B.
C.
D.
Minimaal ½ liter.
Minimaal 1 liter.
Minimaal 1 ½ liter.
Minimaal 2 ½ liter.
10. Vet levert per gram…..kcal.
A.
B.
C.
D.
9
7
4
19
11. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Een koolhydraatrijke voeding zal eerder overgewicht veroorzaken dan een voeding
die bijvoorbeeld te vetrijk is.
Wanneer voeding eiwitrijk is, is deze verhoudingsgewijs armer aan vet.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
12. Een ander woord voor atherosclerose is…
A.
B.
C.
D.
botontkalking.
slagaderverkalking.
hartinfarct.
trombose.
13. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Slagaders voeren het bloed naar het hart toe.
Bloed is een transportmiddel voor zuurstof en voedingsstoffen.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
14. Welke stof speelt bij de vertering van vet een belangrijke rol?
A.
B.
C.
D.
Zuurstof.
Stikstof.
Galzuur.
Maagzuur.
15. De voeding van uw cliënt levert 2500 kcal; de voeding bevat 165 gram vet. Hoeveel
procent is dit?
A.
B.
C.
D.
46%
56%
59%
26,4%
16. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I. Dieetmargarine bevat minder vet dan gewone margarine.
II. Margarine bevat minder vet dan roomboter.
A.
B.
C.
D.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
17. Waneer de voeding te vetarm is, bestaat er een risico van een tekort aan de
vitamines….
A.
B.
C.
D.
A en B.
A, B en D.
A, B, D en E.
A, D, E en K.
18. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Zetmeel levert energie, voedingsvezels leveren geen energie.
Zetmeel is verteerbaar, voedingsvezels zijn niet verteerbaar.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
19. Een overmaat aan eiwit betekent een overbelasting voor het lichaam, vooral voor
de….
A.
B.
C.
D.
maag.
gal.
lever.
nieren.
20. Welke energieleverende stof verdient de voorkeur als energie leverancier?
A.
B.
C.
D.
Koolhydraten
Vetten
Eiwitten
Mineralen
21. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Een royaal gebruik van zetmeel heeft tot gevolg dat het vetgehalte in de voeding
verhoudingsgewijs minder wordt.
Zetmeelrijke producten leveren veel B- vitamines en ijzer.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
22. Welk van de onderstaande stoffen behoort NIET tot de enkelvoudige
koolhydraten?
A.
B.
C.
D.
Glucose.
Fructose.
Sacharose.
Galactose.
23. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Zetmeel is een vochtbinder: per gram zetmeel wordt drie gram vocht gebonden.
Zetmeelrijke producten zijn dikmakers.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
24. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Gebrek aan voedingsvezels kan obstipatie en verstopping tot gevolg hebben.
Vezelrijke voeding wordt sneller afgebroken dan vezelarme voeding.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
25. Teveel voedingsvezels zouden de opname van bepaalde mineralen kunnen
belemmeren. Om welke mineralen gaat het dan?
A.
B.
C.
D.
Kalk en Jodium.
Kalk en IJzer.
IJzer en Jodium.
Jodium en Chroom.
26. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
In dierlijke producten komen geen voedingsvezels voor.
Vruchten zoals bessen en frambozen bevatten voedingsvezels.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
27. Welk van de onderstaande producten hebben een laxerende werking?
A.
B.
C.
D.
Wit brood en witte beschuit.
Toast en geroosterd brood.
Sterke zwarte thee en stroop.
Stroop en ontbijtkoek.
28. Op sommige producten, bijvoorbeeld melk kunt u de kleine letter e aantreffen. Wat
is de betekenis van deze letter?
A.
B.
C.
D.
Hoeveelheid.
Ongeveer.
Kleurstof.
Exact.
Erratum Inzendopgaven 091A10
1. Waar heeft het lichaam cholesterol voor nodig?
A.
B.
C.
D.
Als bouwstof voor lichaamscellen, hormonen en maagzuur.
Als bouwstof voor hormonen en maagzuur.
Als bouwstof voor de gal en lichaamscellen.
Als bouwstof voor de gal, lichaamscellen en hormonen.
2. Cholesterol is een…
A.
B.
C.
D.
vetachtige stof.
hormoon.
zuur.
vitamine.
3. Door welk orgaan wordt cholesterol in het lichaam gemaakt?
A.
B.
C.
D.
Door de gal.
Door de lever.
Door de maag.
Door de darmen.
4. Welke oorzaak of oorzaken kunnen er zijn voor een (te) hoog cholesterol gehalte?
A.
B.
C.
D.
Alleen roken.
Alleen een gebrek aan beweging.
Alleen verkeerde voeding.
Alle bij A, B en C genoemde punten.
5. Cholesterol wordt door het bloed vervoerd doordat het….
A.
B.
C.
D.
gebonden wordt aan vetten.
gebonden wordt aan eiwitten.
gebonden wordt aan de cellen.
gebonden wordt aan water.
6. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
De LDL vervoert de cholesterol van de lever naar de rest van het lichaam en wordt
ook wel de “goede”cholesterol genoemd.
HDL voert cholesterol af naar de darmen.
Alleen 1 is juist
Alleen 2 is juist
1 en 2 zijn beide juist
1 en 2 zijn beide onjuist
7. Uw cliënt heeft een cholesterolgehalte van 7,4 en een HDL van 0,8. Bereken de
cholesterol – HDL – ratio uit van uw cliënt.
A.
B.
C.
D.
5,9
6,6
8,2
9,3
8. Waarom vinden mensen het vaak lastig om iets aan te passen in hun eetpatroon
ten gunste van het cholesterolgehalte?
A.
B.
C.
D.
Een cholesterol laag of vrij dieet is een streng dieet.
Men voelt niets van een (te) hoog cholesterolgehalte.
Men moet gebruik maken van dure dieetproducten.
Men mag alleen nog light producten gebruiken.
9. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Mannen hebben over het algemeen een hoger risico op hart- en vaatziekten dan
vrouwen.
Stress is een risicofactor voor hart- en vaatziekten.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
10. Welk dieet wordt vaak in combinatie met een cholesterolverlagend dieet
geadviseerd?
A.
B.
C.
D.
Diabetesdieet.
Energie beperkt dieet.
Natrium beperkt dieet.
Lactose vrij dieet.
11. Wat is de normaalwaarde van cholesterol in het bloed?
A.
B.
C.
D.
Lager dan 5,0 mmol/l.
5,0 – 6,4 mmol/l.
6,5 – 7,9 mmol/l.
Lager dan 0,9 mmol/l.
12. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Een plakje rosbief op brood bevat minder vet dan een plakje boterhamworst.
Zowel rosbief als boterhamworst bevatten verzadigd vet.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
13. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Vette vis bevat onverzadigd vet en magere vis niet.
Pindakaas kan onbeperkt worden gebruikt als je een energie beperkt en cholesterol
beperkt dieet volgt.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
14. Welke bewering is juist?
A.
B.
C.
D.
Margarine bestaat voor 40% uit
Margarine bestaat voor 50% uit
Margarine bestaat voor 80% uit
Margarine bestaat voor 80% uit
onverzadigd vet.
voornamelijk onverzadigd vet.
voornamelijk verzadigd vet.
voornamelijk onverzadigd vet.
15. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Eieren, lever, niertjes paling en garnalen bevatten veel cholesterol.
Het effect van voedingscholesterol is veel groter dan de werking die verzadigd vet
heeft in het lichaam op het cholesterol gehalte in het bloed.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
16. Wat zijn plantesterolen?
A. Dit zijn stoffen die bijvoorbeeld in bepaalde granen voorkomen en de opname van
cholesterol in het maagdarmkanaal remmen.
B. Margarines met veel onverzadigde vetten.
C. Medicijnsoorten die het cholesterolgehalte helpen te verlagen.
D. Plantaardige olie en margarine soorten.
17. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Koffiebonen bevatten een stof die het cholesterolgehalte kan verlagen.
Hulpstoffen zijn kleurstoffen, smaakstoffen of conserveringsmiddelen.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
18. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Op de verpakking van een voedingsmiddel staan de ingrediënten vermeldt die in het
product verwerkt zijn, deze staan vermeld in volgorde van afnemende hoeveelheid.
Light frisdrank bevat vaak helemaal geen suiker en dus geen energie.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
19. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Dieetmargarine bevat evenveel vet als gewone margarine, maar bevat wel het
gezonde, onverzadigde vet en past zodoende in een energie beperkt dieet.
Dieethalvarine past zowel in een cholesterol verlagend als energie beperkt dieet.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
20. Als de term “light” op een verpakking staat wil dit zeggen dat het product minimaal
… minder energie, suiker vet, zout of alcohol bevat dan vergelijkbare producten.
A.
B.
C.
D.
22%
30%
33%
50%
Erratum Inzendopgaven 091A11
1. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
Zwanger zijn kost energie. Hiervoor zijn dagelijks 150 extra kcal nodig.
Deze energiehoeveelheid komt overeen met dagelijks een extra boterham.
A.. Alleen bewering 1 is juist.
B. Alleen bewering 2 is juist.
C. Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
D. Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
2. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
Onze Nederlandse voeding levert over het algemeen voldoende eiwit om in de extra
eiwitbehoefte voor de zwangere vrouw te voorzien.
II. Door een glas halfvolle melk is de benodigde extra calcium behoefte voor de zwangere
vrouw gedekt.
I.
A.
B.
C.
D.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
3. Bloedarmoede is een veelgehoorde klacht bij zwangeren. Waar wordt deze
bloedarmoede door veroorzaakt?
A.
B.
C.
D.
Door de slechte conditie van de vrouw tijdens de zwangerschap.
Door een te laag ijzergehalte in het bloed.
Door een te hoog eiwitgehalte bij de baby.
Doordat de baby alle vitamine C tot zich neemt, waardoor de moeder geen ijzer kan
opnemen.
4. IJzerpreparaten kunnen……..tot gevolg hebben.
A.
B.
C.
D.
een tekort aan vitamine C
osteoporose
bloedarmoede
obstipatie
5. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
IJzer wordt beter opgenomen wanneer er een product bij gebruikt wordt wat vitamine
C bevat.
Veel groente, maar ook aardappelen bevatten vitamine C.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
6. Tijdens de zwangerschap is de behoefte aan foliumzuur en vitamine B12 hoger dan
normaal. Beide vitamines spelen een rol bij …
A.
B.
C.
D.
de opbouw van het skelet.
de weefselgroei.
de groei van de organen.
de aanmaak van rode bloedcellen.
7. Een goede voorziening van vitamine D is noodzakelijk voor een goede opname van
…
A.
B.
C.
D.
vitamine A.
vitamine B.
calcium.
foliumzuur.
8. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Vitamine B12 komt voor in vlees, vis, eieren, melk en kaas.
Vitamine D is een in – water – oplosbare vitamine.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
9. Voor de zwangere vrouw is het onverstandig om allerlei vitaminepreparaten te
gaan slikken. Welke vitamine kan grote schade berokkenen aan het kind?
A.
B.
C.
D.
Vitamine A.
Vitamine B.
Vitamine B12.
Vitamine C.
10. Waar kan alcoholgebruik tijdens de zwangerschap toe leiden?
A.
B.
C.
D.
Aangeboren afwijkingen aan de nieren.
Een te hoog geboorte gewicht.
Misselijkheid, vooral ’s ochtends.
Obstipatie.
11. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
1. Meestal is obstipatie te verhelpen met de juiste voedingsmaatregelen zoals voldoende
drinkvocht en voldoende voedingsvezel.
2. Obstipatie is deels toe te schrijven aan veranderingen in de hormoonhuishouding.
A.
B.
C.
D.
Alleen 1 is juist
Alleen 2 is juist
1 en 2 zijn beide juist
1 en 2 zijn beide onjuist
12. Welk product of producten kunnen het beste worden gegeten als je last hebt van
zuurbranden?
A.
B.
C.
D.
Spa rood.
(Slappe) thee.
Chocolade.
Magere voedingsmiddelen.
13. Lijnen tijdens de zwangerschap wordt ten zeerste afgeraden omdat….
A. bij de vetverbranding schadelijke stoffen vrijkomen, die ook de ongeboren baby binnen
kan krijgen.
B. de vrouw tijdens de zwangerschap zo zwak is dat de schadelijke stoffen die bij de
vetverbranding vrij komen niet kunnen worden afgevoerd.
C. er anders te weinig vetweefsel wordt gevormd, dat de vrouw weer nodig heeft bij het
geven van borstvoeding.
D. de bevalling moeizamer zal verlopen bij ondergewicht.
14. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Het geven van borstvoeding kost de vrouw geen energie.
Tijdens de zwangerschap wordt er door het lichaam extra energie opgeslagen in het
vetweefsel.
Alleen bewering 1 is juist.
Alleen bewering 2 is juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide juist.
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist.
15. Een vrouw die borstvoeding geeft moet……
A.
B.
C.
D.
minimaal ½ - 1 liter vocht per dag drinken.
minimaal 1 ½ - 2 liter vocht per dag drinken.
minimaal 2 ½ - 2 liter vocht per dag drinken.
minimaal 3 ½ - 4 liter vocht per dag drinken.
16. Waarom heeft het geven van borstvoeding over het algemeen de voorkeur boven
het geven van flesvoeding?
A. Omdat borstvoeding volledig is afgestemd op de baby.
B. Omdat borstvoeding afweerstoffen bevat en geen allergische reacties veroorzaakt.
C. Omdat borstvoeding stoffen bevat die het voedsel beter doen verteren en goed
geconcentreerd is.
D. Omdat borstvoeding de juiste voedingsstoffen bevat in de juiste verhoudingen en in een
constante samenstelling.
17. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
A. In de kleuter – en schoolkindfase is de behoefte aan energie, dus ook aan eiwit, vet en
koolhydraten hoger dan in de peuterfase.
B. De hoeveelheid energie tijdens kleuter – en schoolkindfase moet ongeveer tussen de
1500 en 2000 kcal per dag liggen.
A.
B.
C.
D.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
18. Verkeerde voedingsgewoonten zorgen vaak voor overgewicht, ook bij
adolescenten. Zoek in de eettabel op welke van de onderstaande producten de
meeste kcalorieën bevat.
A.
B.
C.
D.
1 glas bier.
1 glas whisky.
1 glas alcoholvrij bier.
1 glas zoete witte wijn.
19. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
De gevolgen van overgewicht voor een kind kunnen zowel lichamelijk als psychisch
zijn.
Herhaaldelijk aankomen en afvallen versterkt een negatief zelfbeeld.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
20. Welke bewering is of welke beweringen zijn juist?
I.
II.
A.
B.
C.
D.
Bij een meisje stopt de lengte groei ongeveer in het 19de levensjaar, bij een jongen
ongeveer in het 17de jaar.
De behoefte aan energie in deze groeifase in de pubertijd ligt tussen de 1500 en
1900 kcal per dag.
Alleen bewering 1 is juist
Alleen bewering 2 is juist
Bewering 1 en 2 zijn beide juist
Bewering 1 en 2 zijn beide onjuist
Antwoorden
Erratum 091A1
1.C
Etensstoffen bestaan niet. Ieder mens heeft een spijsverteringskanaal waarin voedingstoffen
worden afgebroken.
Stofwisseling is het proces waarin voedingsstoffen verbrand worden of opgeslagen.
2.A
Op voedingsgebied verandert er veel in korte tijd.
Een gewichtsconsulent mag geen zieke mensen behandelen
Antwoord B en D zijn gewoon fout
3.C
Voedingsleer is de leer over de voeding.
Gezondheidsleer die over de gezondheid.
Vermageringsleer bestaat niet.
4. C
Staat letterlijk in de tekst. (Inleiding bladzijde 1.4 3De alinea)
5. A
(staat letterlijk in de tekst)
6. C
(staat letterlijk in de tekst)
7. C
Voor mannen is dit 12 – 25%.
De overige antwoorden zijn gewoon fout
8. D
A + B is ondergewicht
18,5 -24.9 is normaal gewicht.
9. A
1.68 X 1.68 = 2.8224 72 Kilo: 2.8224 = 25.5
10. C
Hier is sprake van overgewicht (tussen de 25,0 -29,9)
De overige antwoorden zijn fout
11. C
Ondergrens: 1,70 x 1,70 x 18,5 = 53,5 kilo
Bovengrens: 1,70 x 1,70 x 24,9 = 72 kilo
12. C
1,80 x 180 x 22,5 = 72.9 kilo
13. B
1,68 x 1,68 x 18,5 = 52,5 kilo
14. B
Staat letterlijk in de tekst. (Gewicht en overgewicht bladzijde 2.6 3De alinea)
Overige antwoorden fout.
15. B
Bij een teveel aan insuline ontstaat een hongergevoel, waardoor men geneigd is meer te gaan
eten.
Men verlangt juist naar zoete voedingsmiddelen
De bloedsuiker is juist laag
16. C
Insuline wordt gemaakt in de alvleesklier. (bladzijde 2.6 3De alinea)
Overige antwoorden zijn fout
17. A
Hypoglycaemie: een te laag bloedsuikergehalte.
Dus niet een te hoog bloedsuikergehalte.
Overige antwoorden fout
18. A
Mensen die eten vanuit emoties stoppen deze weg ze zijn verdrietig of eenzaam ze zien het eten
als troost.
Overige antwoorden fout
19. B
Nicotine is in staat de stofwisseling te verhogen. (bladzijde 2.9 1E alinea)
Overige antwoorden fout
20. B
Bij vrouwen hoopt vet zich vaak op rond de dijen en heupen; dit geeft een peervormig figuur.
Bij mannen wordt het vet meestal rond de buik opgeslagen. Dit noemt men het appel vormig
figuur.
Antwoorden C + D fout
21. A
Het herhaald afvallen en weer daarna weer aankomen wordt jojoën genoemd. (bladzijde 2.10 3 E
alinea)
Overige antwoorden zijn fout.
22. B
Het herhaald afvallen, versterkt het negatieve zelfbeeld. (bladzijde 2.11)
Men heeft dus juist niet het gevoel dat men sterk is.
Elke nieuwe poging af te vallen is juist moeilijker. (bladzijde 2.10)
23. D
Spataderen en gewrichtsklachten, zou goed geweest zijn.
Hoge bloeddruk en hart- en vaatziekten, zou goed geweest zijn.
Gewrichtsklachten en diabetes type II, zou goed geweest zijn.
24. A
B. U mag het als gewichtconsulent, juist NIET opgeven.
C. Men moet juist doorgaan, het resultaat is immers nog niet bereikt.
D. Voeding is en blijft belangrijk, ook als u cliënt erg veel is afgevallen.
25. C
Staat letterlijk in de tekst. Laatste pagina hoofdstuk Gewicht en Overgewicht. (2.12 laatste zin.)
A + B zijn niet compleet.
C men werkt juist niet met maaltijdvervangers.
Erratum 091A4
1.C
Vitamines, mineralen en water leveren geen energie. Koolhydraten wel.
2. B
Voedingsvezels leveren geen energie
Hormonen spelen een rol in de spijsvertering: zie p. 4.3.
3.B
Men leed aan een tekort aan vitamine C. Zeelieden die lange reizen moesten maken, bleven
soms weken lang verstoken van verse groente en fruit, beide een rijke brom van vitamine C.
Overige antwoorden fout
4.C
Vitamines zijn stoffen, die in zeer kleine hoeveelheden nodig zijn om het lichaam goed te laten
functioneren.
Een beperkt aantal kan het lichaam zelf aanmaken.
5.B
De in vet oplosbare vitamines zijn A, D, E en K dus vitamine B hoort hier niet bij.
6. C
Vertraagde bloedstolling en bloedingen komen wel voor maar dan bij een tekort aan vitamine K
7. C
Graanproducten, brood en fruiten leveren vitamine E
8.D
Vitamine D is een van de in vet oplosbare vitamines. Het is voor een gewichtsconsulent vaak
moeilijk uit leggen aan iemand die wil afvallen, toch vet te gebruiken. Vitamine A, D, E en K zijn
de in vet oplosbare vitamines men heeft dus een geringe hoeveelheid vet nodig.
9.C
Staat letterlijk in de tekst hoofdstuk Niet-energieleverende voedingsstoffen bladzijde 5.5
10. A
Vitamine K wordt voor het grootste deel in ons lichaam gemaakt, namelijk uit bacteriën in de
dikke darm. De overige antwoorden zijn gewoon fout.
11. D
Antibiotica doden bacteriën, vitamine K wordt gemaakt in de dikke darm met behulp van
bacteriën. De antibiotica gaan dit nu tegen want ze doden de bacteriën.
12.B
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 5.8
A is calcium
C is vitamine D
D is vitamine E
13. D
Een tekort kan leiden tot stoornissen in de bloedstolling dit is iets anders dan bloedarmoede.
Stelling II Calcium is geen vitamine maar een mineraal
14.D
De meest voorkomende verschijnselen bij een tekort aan jodium zijn:
A. schildklierverdikking
B. Traag werkende schildklier
C. Vermindering van intellectuele prestaties
Dus juist een te snel werkende schildklier hoort hier niet bij.
15. D
De Nederlandse bodem is juist arm aan jodium, om deze reden worden zout en broodzout
gejodeerd.
Juist Nezo – zout bevat geen jodium.
16. D
De meest voorkomende verschijnselen bij een tekort aan natrium zijn; spierzwakte, gebrek aan
eetlust en uitdroging. Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 5.12
17 C
Staat in de tekst op bladzijde 5.13
18. A
Melk is geen belangrijke bron voor ijzer. Dit kan zijn; noten, vlees, vis, bladgroenten etc.
19. B
Bij verbranding van voedingsstoffen komt inderdaad water vrij: ongeveer 400 ml dus geen 200 ml
per dag.
20. C
Staat in de tekst op bladzijde 5.15
21.A
Staat in de tekst van het hoofdstuk Spijsvertertering op bladzijde 6.2
22 D
Staat in de tekst op bladzijde 6.2
23 A
De maag zal maagsap afscheiden waardoor het voedsel (gedeeltelijk) wordt verteerd en
bacteriën gedood. De maag zal geen insuline afscheiden.
24 D
De dunne darm ontvangt spijsverteringssappen uit de alvleesklier niet uit de galblaas.
25. C
Staat in de tekst, met afbeelding, op bladzijde 6.6
26.C
De vertering van eiwit begint in de maag. Met behulp van een enzym uit het maagsap worden
eiwitten afgebroken tot kleinere deeltjes, die we peptiden noemen.
27.B
Ons voedsel levert ons brandstof, voor de verbranding hebben we brandstof nodig. Glucose is de
belangrijkste brandstof voor ons lichaam. Daarnaast is zuurstof nodig.
28. D
Juist wanneer het lichaam te veel insuline maakt, is het bloedsuikergehalte te laag.
Hersenweefsel is niet in staat glucose op te slaan.
29. C
Juist omdat hersenweefsel niet in staat is glucose op te slaan moet de voeding voldoende
koolhydraten leveren.
30.C
De hersenen kunnen geen voorraad aanleggen. Het lichaam kan een beroep doen op de lever,
maar dan op de glucose voorraad en niet op de vetvoorraad. De vetvoorraad uit de lever kan niet
als snelle
Energieleverancier fungeren.
31. C
Staat in de tekst op bladzijde 6.13
32. B
Wanneer er te veel aan glucose aanwezig is en alle glycogeenvoorraden zijn goed gevuld, kan
het lichaam de overtollige glucose omzetten in vet.
Als in het lichaam onvoldoende eiwit aanwezig is breekt het lichaam desnoods het eigen
spierweefsel af om aan eiwit te komen om dit als brandstof te gebruiken. Deze situatie kan levens
bedreigend zijn.
Antwoorden erratum 091A5
1. D
I en II zijn beide onjuist. Noten vallen in de groep vetrijk en koekjes kunnen ook vet bevatten, al
behoren ze tot de groep koolhydraatrijk.
2. D
Lege calorieën zijn calorieën, geleverd door energierijke voedingsmiddelen, maar zonder
vitaminen en mineralen.
3. B
Margarine bevat 80% vet, halvarine de helft dus 40%
4. A
Rookvlees bevat 15 Kcal
Runder – lever bevat 20 Kcal
Rosbief bevat 25 Kcal
Filet Americain bevat 30 Kcal
5. A
Schaal- en schelpdieren zoals mosselen en garnalen zijn juist vetarm
6. D
1 slagroompunt levert 300 Kcal
4 toostjes leveren (4 x 20) 80 Kcal
4 x Boursin op een toostje (4 x 40) levert 160 Kcal
2 glazen rose (2 x 80) leveren 160 Kcal
2 toostjes leveren (2 x 20) 40 Kcal
2 x Rambol levert (2 x 55) 110 Kcal
Totaal: 850 Kcal
1 punt vruchtenvlaai levert 190 Kcal
4 toostjes leveren 80 Kcal
4 x selderijsalade levert (4 x 30) 120 Kcal
2 glazen witte wijn (2 x 70) leveren 140 Kcal
1 kaas vlinder levert 20 Kcal
Totaal: 550 Kcal
Dus een besparing van 300 Kcal.
7. A
Boter bevat van nature wel vitamine A en D
8. D
A, B en C bevatten geen vet. Saté saus bevat per sauslepel 4 gram vet.
9.C
Zwarte bessen bevatten 150 mg vitamine C per 100 gram. (tekst bladzijde 7.9)
10.C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 7.9/7.10
11.A
Thaumatine is een niet kunstmatige intensieve zoetstof.
12. B
ADI staat voor acceptabele dagelijkse inname (tekst bladzijde 7.16)
13. B
Thaumatine is juist wel goed bestand tegen verhitting en vriezen.
14. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 7.17 en 7.23 (onderaan de tekst)
15. D
Lactitol wordt gemaakt uit lactose
Isomalt wordt gemaakt uit suiker
Manitol wordt gemaakt uit zetmeel
Sorbitol wordt gemaakt uit glucose
16. A
Xyilitol levert evenveel Kcal als suiker en heeft dezelfde zoetkracht.
Xyilitol wordt juist zeer traag in het bloed opgenomen.
17. A
Jam dankt haar houdbaarheid aan de hoge dosis suiker, waardoor schimmel en bacteriegroei
wordt belemmerd.
Wil men gebruik maken van de term “light” moet het product 1/3 minder energie bevatten dan het
gewone product.
18. C
2 x volkoren brood (2 x 75) bevat 150 Kcal
2 x roomboter (2 x 35) bevat 70 Kcal
2 x jam (2 x 35) bevat 70 Kcal
1 beker volle melk bevat 140 Kcal
1 glas cola bevat 90 Kcal
Totaal: 520 kcal
2 x volkorenbrood bevat 150 Kcal
2 x halfvolle roomboter (2 x 15) bevat 30 Kcal
2 x light jam (2 x 20) bevat 40 Kcal
1 beker magere melk bevat 85 Kcal
1 glas ligt frisdrank bevat 0 Kcal
Totaal: 305
Dus een besparing van 215 kcal
19. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 7.25
20. A
Voorbeelden van kunstmatige zoetstoffen zijn acesulfaam – K, aspartaam en sacharine. Isomalt
B en D), Manitol (C) en lactitol en sorbotol (D) zijn niet – kunstmatige zoetstoffen.
Antwoorden erratum 091A5
1.D
De RGV geven de voedingstoffen, het voedingscentrum heeft deze vertaald in voedingsmiddelen.
2. C
15% van 2000 Kcal is 300 Kcal
1 gram eiwit levert 4 Kcal, 300 Kcal worden dan geleverd door
300 : 4 = 75 gram eiwit
30% van 2000 Kcal is 600 Kcal
1 gram vet levert 9 Kcal, 600 kcal worden dan geleverd door
600 : 9 = 67 gram vet
55% van 2000 is 1100 Kcal
1 gram koolhydraat levert 4 Kcal, 1100 Kcal worden dan geleverd door
1100 : 4 = 275 gram koolhydraten.
3. C
Melk, Melkproducten en Sojaproducten behoren tot de eiwitrijke producten.
4. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 8.6
5. A
Spelregel 1 Eet gevarieerd, deze spelregel komt niet aan bod wanner men het brood dieet volgt.
6. C
Een schadelijke stof die van nature voorkomt in voedingsmiddelen is oxaalzuur. Deze stof komt
o.a. voor in rabarber, spinazie en postelein.
Een voorbeeld van een stof die in de voeding terechtkomt door landbouwmethoden is nitraat;
deze stof komt via overbemesting en onder invloed van kunstlicht (kasbouw) terecht in met name
bladgroenten.
7.B
Stelling 1 is fout. Barbecuesaus is niet vet.
8. A
Stelling 2 is fout. Toxische stoffen komen van nature in voedingsmiddelen voor, maar kunnen ook
door bestrijdingsmethode of industriële bewerkingsprocessen in de voeding terecht komen.
Daarnaast wordt voeding ook verontreinigd door uitlaatgassen en uitstoot van vervuilende stoffen
door de industrie.
9. C
Aanbevolen wordt dagelijks 1 ½ liter drinkvocht per dag tot ons te nemen. Hierbij wordt al het
(drink) vocht en soep gerekend. Dus niet, wat veel mensen denken, alleen het water dat je drinkt.
10. A
Vet levert 9 Kcal per gram
Alcohol 7 Kcal per gram
Koolhydraten en eiwitten leveren 4 Kcal per gram
Antwoord D is gewoon fout
11. D
Een vetrijke voeding zal eerder overgewicht veroorzaken dan een voeding die te koolhydraatrijk
is.
Wanneer voeding rijk is aan vet, is zij verhoudingsgewijs armer aan eiwit of koolhydraten.
12. B
Bij hart- en vaatziekten slibben de slagaders langzaam dicht. Hierdoor worden de bloedvaten
nauwer. Deze vernauwing noemen we artherosclerose.
13. A
Slagaders voeren het bloed juist van het hart af, de aders voeren het bloed naar het hart.
14.C
Bij de vertering van vet speelt galzuur een grote rol. Veel vet betekent een grote afscheiding van
galzuur. Deze grote hoeveelheid galzuur in de darm zou kanker kunnen veroorzaken. Door de
hoeveelheid vet te beperken, wordt ook de hoeveelheid galzuur beperkt.
15. C
165 gram x 9 Kcal = 1485 : 25 = 59%
16. C
Zie tabel op pag. 8.8
17. D
Wanneer de voeding te vetarm is, bestaat er een risico van een tekort aan de (in vet oplosbare)
vitamines A, D, E en K.
18. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 9.1
19. D
De nieren moeten de afvalproducten van eiwit verwijderen.
20. A
Het lichaam heeft de voorkeur voor koolhydraten als brandstof, omdat het deze makkelijker kan
verbranden.
Vet is ook een goede energieleverancier, maar is moeilijker te verbranden. Eiwit levert evenveel
energie als koolhydraten, maar we hebben hier veel minder van nodig.
21.C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 9.2
22. C
Sacharose behoort tot de tweevoudige koolhydraten.
23. A
Het is een groot misverstand dat zetmeelrijke producten dikmakers zijn. Ze kunnen dikmakers
worden wanneer ze met veel vet worden gebruikt.
24 A
Vezelrijke voeding wordt juist trager afgebroken dan vezelarme voeding.
25. B
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 9.7 en 9.8
26. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 9.8
27. D
A.
B.
C.
D.
witbrood en witte beschuit hebben een stoppende werking.
Toast en geroosterd brood hebben een stoppende werking
Sterke zwarte thee heeft een stoppende werking, stroop een laxerende
Stroop en ontbijtkoek: beiden hebben een laxerende werking.
28. B
De kleine letter e staat voor het Engelse woord “estimate” wat “ongeveer”betekent. In de
Europese Gemeenschap mag deze e worden gebruikt om aan te geven dat het product ongeveer
het gewicht heeft dat op de verpakking staat. Niet te verwarren met de hoofdletter E, deze staat
voor de additieven die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd.
Antwoorden erratum 091A10
1.D
Gal, lichaamscellen en hormonen
2. A
Cholesterol is een vetachtige stof
3. B
Cholesterol wordt in de lever gemaakt
4. D
Roken, gebrek aan beweging en verkeerde voedingsgewoonten kunnen allemaal bijdragen tot
een (te) hoog cholesterolgehalte.
5. B
Stelling I. de LDL vervoert de cholesterol van de lever naar de rest van het lichaam en wordt ook
wel de “goede”cholesterol genoemd. Dit moet juist zijn de slechte cholesterol.
6. D
De LDL vervoert de cholesterol van de lever naar de rest van het lichaam af en wordt ook wel de
“slechte” cholesterol genoemd (dus niet de goede cholesterol).
HDL voert cholesterol niet af naar de darmen, maar naar de lever. De lever zorgt ervoor dat de
cholesterol in de darmen terecht komt.
7. D
7,4 : 0.8 = 9,25 = 9,3
8. B
Iemand met een (te) hoog cholesterol gehalte merkt daar niets van. Toch zal deze persoon zijn
leefstijl moeten veranderen. Juist omdat de persoon in kwestie niets merkt (en geen pijn heeft) is
het moeilijk iemand te overtuigen dat hij een aantal maartregelen zal moeten nemen.
9.C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 17.2
10.B
Naast een cholesterol verlagend dieet kan men een energie beperkend dieet volgen.
11. A
Door middel van bloedonderzoek kunnen de verschillende cholesterolwaarden gemeten worden.
Deze waarden worden uitgedrukt in millimol per liter bloed (mmol/l) In het algemeen wordt een
waarde tot 5,0 mmol/l als ideaal gezien.
12. A
Rosbief bevat 1 gram vet (als beleg voor een sneetje brood)
Boterhamworst bevat 4 gram vet. (als beleg voor een sneetje brood)
Beiden vleessoorten bevatten dus vet, rosbief bevat geen verzadigd vet per 15 gram,
boterhamworst bevat wel verzadigd vet per 15 gram. Stelling II. is dus fout. (zie ook dieettabel)
13.D
Magere vis bevat wel onverzadigd vet, maar veel minder.
Pindakaas kan prima in een cholesterolverlagend dieet vanwege de onverzadigde vetzuren, maar
het is wel energierijk en dus niet geschikt voor een energiebeperkt dieet. Beter zou je kunnen
kiezen voor bijvoorbeeld Sandwichspread.
14. D
Margarine bestaat voor 80% uit voornamelijk verzadigd vet
15 A
Alle dierlijke producten bevatten een kleine hoeveelheid cholesterol van zichzelf . Dit is
voedingscholesterol en wordt door het lichaam opgenomen.
Het effect van voedingscholesterol is juist veel kleiner dan de werking die verzadigd vet heeft in
het lichaam op het cholesterol gehalte in het bloed.
17. B
Koffiebonen bevatten een stof die het cholesterol gehalte juist kan verhogen in plaats te verlagen.
18. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 17.7
19. B
Stelling I. is fout. Dieet margarine bevat evenveel vet als gewone margarine (en zelfs als
roomboter), het bevat het (gezonde) onverzadigde vet maar past juist niet in een energie beperkt
dieet. Dieethalvarine past in beide diëten
20.C
De term “light”staat op een verpakking als het product minimaal 33% minder energie, suiker, vet,
zout of alcohol bevat dan vergelijkbare producten.
Antwoorden erratum 091A11
1. A
Stelling II. is niet juist. Het moet een belegde boterham zijn, alleen brood is niet voldoende.
2.C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 18.2
3. B
Een te laag ijzer gehalte in het bloed veroorzaakt bloedarmoede
4.D
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 18.6. Staal tabletten die worden voorgeschreven bij
bloedarmoede kunnen soms deze bijwerking geven.
5. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 18.3
6.B
Beide vitamines spelen een rol bij de weefselgroei.
7. C
Calcium
8. A
Stelling II is onjuist. Vitamine D is een in – vet – oplosbare vitamine.
9. A
Vitamine A. Gevolgen van een teveel aan vitamine A.
Hypervitaminose van vitamine A wordt bij de mens voornamelijk veroorzaakt door een verkeerd
gebruik van vitaminepreparaten. De verschijnselen kunnen zijn: hoofdpijn, complete zwakte,
misselijkheid en duizeligheid. Langdurige overdosering kan vermoeidheid, slecht slapen, slechte
eetlust en afwijkingen aan de lever en milt tot gevolg hebben.
Een te hoge vitamine opname tijdens de zwangerschap kan leiden tot ernstige aangeboren
afwijkingen. Lever bevat zoveel vitamine A dat het advies is om dit product tijdens de
zwangerschap helemaal niet te eten. Preparaten met vitamine A mogen alleen in overleg met de
arts gebruikt worden.
10.A
Nieren zijn organen. Staat in de tekst op bladzijde 18.4
11. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 18.6
12 D
Bij last van zuurbranden is het beter geen koolzuurhoudende dranken, vetten producten (en dus
ook geen chocolade) en thee de nemen.
13.A
Het is altijd zo dat als men lijnt er gifstoffen vrijkomen doordat de vetvoorraad wordt
aangesproken. (De gifstoffen zijn opgeslagen in het vetweefsel.) Dit is ook het geval als men
borstvoeding geeft, de schadelijke stoffen die vrijkomen kunnen via de moedermelk bij de baby
terecht komen.
14. B
Stelling I. is onjuist. Het geven van borstvoeding kost de vrouw juist wel energie.
15. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 18.9
16. A
Zie pag. 19.2
17.C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 19.4
18.D
1 glas bier
1 glas whisky
1 glas alcoholvrij bier
1 glas zoete witte wijn
85 kcal
85 kcal
45 kcal
170 kcal
19. C
Staat letterlijk in de tekst op bladzijde 19.10
20.D
Stelling I. is onjuist. Bij een meisje stopt de lengte groei ongeveer in het 17 E levensjaar, bij een
jongen ongeveer in het 19E levensjaar. (Omdat de menstruatie bij meisjes vaak eerder begint
heerst het idee dat de groei dan stopt, dit is niet het geval.)
Stelling II. is onjuist. De kcal behoefte ligt tussen de 2000 en 3000 kcal per dag.
Download