Koninklijk Technisch Atheneum de Merodelei – Turnhout Merodelei 220 Turnhout Taak Hf 19 Naam: Klas: Schooljaar: Vak : Elek. Datum: 1. Als de oorzaak van een omslotenfluxverandering een stroomverandering is, dan spreekt men van ………………………………. spanning 2. Wat is het verschil tussen een gegenereerde spanning en een ………………………………..spanning. leg uit. ………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………….... 3. Indien beide schakelaars gelijktijdig sluiten 1 gaan de A-meters beide 1 A aanduiden. 2.zal A-meter A2 vlugger uitwijken dan A1 S1 a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. d) Geen van beide stellingen zijn juist. S2 neon A1 A2 R=10 4. Bij het openen van schakelaar 2 in bovenstaande figuur zal het neon lampje…………………………….. t.g.v. het …………………………………………… 5. De oorzaak van het zelfinductie verschijnsel is een stroomverandering in de keten zelf. Juist of Onjuist. 6. Een Henry is de coëfficiënt van zelfinductie die bij een ……......verandering van ……..in ……….. een spanning van …….. induceert. 7. De zelfinductiecoëfficiënt L ..................... en wordt uitgedrukt in …………….met symbool…….. ................... 8. In een spoel is het zelfinductieverschijnsel: 1. veel groter bij aanwezigheid van een koperen kern. 2. kleiner dan bij de aanwezigheid van een metalen kern. a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. 1 d) Geen van beide stellingen zijn juist. 9. De zelfinductiecoëfficiënt wordt uitgerukt in …………….met symbool…….. 10. De coëfficiënt van zelfinductie kan men verhogen door: a) de doorsnede van de magnetische keten te verkleinen. b) de lengte van de magnetische keten te verkleinen. c) het aantal windingen te vermeerderen. d) de relatieve permeabiliteit µr te verkleinen. 11. Bij het openen van schakelaar 2 zal er een vonk ontstaan omdat: 1. de spanning snel nul wil worden. 2. de stroomsterkte in de kring verder wil vloeien. a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. S1 S2 b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. d) Geen van beide stellingen zijn juist. neon A1 A2 R=10 12. Vul in. EL (V) ∆I (A) ∆t (s) 5 2 0,25 1 0,25 0,125 2s 0,5 3 L (H) 13. In een spoel met ijzeren kern is de zelfinductiecoëfficiënt: 1. steeds constant bij veranderlijke stroomwaarden. 2. constant in het lineaire gebied van de BH-kromme. a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. d) Geen van beide stellingen zijn juist. 14. Duid op het schema de polariteit van de zelf- en de wederzijdse inductiespanning aan bij het openen van de schakelaar S. S 2 15. Twee spoelen hebben een wederzijdse inductiecoëfficiënt van 1 H, als een stroomverandering van …………in …………………… een spanning van wederzijdse inductie veroorzaakt van ……… in ……………………. 16. Waarom is de koppelcoëfficiënt in praktijk altijd lager dan ………..? leg uit. ……………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………… 17. De …………………………………. M ............................. ........................... verklaring factoren: 18. De stroom in een spoel met ohmse weerstand aangesloten op een gelijkspanning. 1. stijgt exponentieel bij het sluiten van de schakelaar tot de regime waarde is bereikt. 2. daalt plotseling bij het openen van de keten. a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. d) Geen van beide stellingen zijn juist. 19. In een spoel met ijzeren kern is de zelfinductiecoëfficiënt: 20. Wervelstromen kan je beperken door het materiaal te ……………………….en door ………………….. toe te voegen, waardoor de ……………………..weerstand van het materiaal vergroot maar de ………………………… weerstand nagenoeg contant blijft. 21. Welke draaiende cilinder zal bij het sluiten van de schakelaar het vlugst worden …………………? Rangschik ze in juiste volgorde? N a) IJzer n b) Koper c) IJzer gelegeerd met silicium d) steatiet S Z 22. Waarom wordt een cilinder uit …………………..…….materiaal in een magnetisch veld …………...? ………………………………………………………………………………………………………... ………………………………………………………………………………………………………... ………………………………………………………………………………………………………... 23. Geef enkele nuttige praktische toepassingen van het wervelstroomprincipe. ………………………………………………………………………………………………………... 3 24. kan je voorbeelden opnoemen waar wervelstromen nadelig zijn? ………………………………………………………………………………………………………… 25. Om te beveiligen tegen een de schadelijke gevolgen van een te hoge zelfinductiespanning plaatst men een weerstand parallel over de spoel zodat de opgehoopte magnetische energie omgezet kan worden in warmte. Juist of Onjuist. 26. Een spoel met 1200 windingen heeft een lengte van 40cm en een dwarsdoorsnede van 6 cm². Bereken de flux en de coëfficiënt van zelfinductie als de stroomsterkte door de spoel 1A bedraagt. geg: gev: opl: 27. Door een spoel met een coëfficiënt van zelfinductie van 0,75 H vloeit een stroomsterkte van 3 A. Bereken de opgehoopte energie in het magnetisch veld. geg: gev: opl: 28. Op de magnetische keten van onderstaande figuur liggen twee spoelen met een zelfinductiecoëfficiënt van respectievelijk 0,8 en 0,3 H. Van de flux, opgewekt door spoel 1 wordt 90% omvat door spoel 2. Bij het aansluiten van spoel 1 op een spanningsbron stijgt de stroomsterkte in een tijd van 2 seconden tot 3 A. Bereken de zelfinductiespanning in spoel 1 en de wederzijdse inductiespanning in spoel twee. geg: gev: opl: I II 29. Een ijzeren torus met een gemiddelde lengte van 30 cm en een dwarsdoorsnede van 150 cm² bevat twee wikkelingen met respectievelijk 10000 en 1200 windingen. In de wikkeling van 1200 windingen varieert de stroomsterkte van 2 A tot nul in een tijd van 0,02 s. Maak een figuur. Bereken: - de zelfinductiespanning in de eerste spoel - de spanning van wederzijdse inductie in de tweede wikkeling als de koppelfactor k 1 is. - de coëfficiënt van zelfinductie van beide spoelen. - de wederzijdse inductiecoëfficiënt. 4