antwoorden

advertisement
Nr
1
Tekst
Waarom is de verkortingssnelheid van glad spierweefsel veel kleiner dan van
skeletspierweefsel?
Omdat in glad spierweefsel de
A.
B.
C.
D.
myosine ATPase activiteit lager is
fosforylatie van de myosine lichte keten trager is
membraanreceptoren ongevoelig zijn voor acetylcholine
calcium influx over het celmembraan kleiner is
A2 Welk deel/welke delen van de darmen wordt/worden door het sacrale deel van het
parasympathisch zenuwstelsel verzorgd?
A. rectum en colon descendens
B. colon descendens en colon transversum
C. vanaf het coecum tot en met het rectum
D. duodenum en jejunum
3
De nervus vagus ontspringt aan
A. de hypothalamus
B. het myelencephalon
C. de zijhoorn van het thoracale ruggenmerg
D. het mesencephalon.
4
Wat is de topografische ligging van de processus uncinatus van de pancreas ten
opzichte van de a. en v. mesenterica superior?
A. craniaal
B. caudaal
C. anterior
D. posterior
5
Hoe liggen de bijnieren ten opzichte van de nieren?
Aan de:
A. laterale zijde (lateral margin)
B. onderpool (inferior pole)
C. bovenpool (superior pole)
D. nierhilus (renal hilum)
6
Uit welke arterie ontspringt de a. thyroidea inferior?
A. truncus brachiocephalicus
B. truncus thyrocervicalis
C. a. carotis interna
D. a. carotis communis
7
In welk orgaan wordt calcitonine gevormd?
A.
B.
C.
D.
8
nier
bijnier
schildklier
bijschildklier
Stelling: De jodidepomp zorgt voor opname van thyreoglobuline uit het lumen van de
schildklierfollikel.
A. Juist
B. Onjuist
9
Welk hormoon wordt door de hypofysevoorkwab geproduceerd?
A.
B.
C.
D.
10
thyreoïd stimulerend hormoon
calcitonine
somatostatine
vasopressine
Insuline ligt opgeslagen in opslagvesicles van beta-cellen van de pancreas.
Waarom leidt een eiwitrijk dieet dat geen koolhydraten bevat dan niet tot een
verhoging van de insulinegehaltes na de maaltijd, maar juist tot een verhoogde
glucagonspiegel?
A. de toename in gluconeogenese onder invloed van hoge aminozuur- en
glucagonspiegels zorgt voor een verhoogde glucoseproductie in de lever, die
vervolgens de productie van insuline onderdrukt via negatieve feedback
B. de toename in aminozuren na een eiwitrijke maaltijd zorgt voor een versnelde
glycolyse in de alfa-cellen van de pancreas, waardoor glucagonproductie wordt
verhoogd en de insulinesecretie wordt onderdrukt
C. bij afwezigheid van koolhydraten zullen de opslagvesicles voor insuline niet
fuseren met de plasmamembraan, omdat daarvoor een versnelde glycolyse
in de beta-cellen onder invloed van een sterke glucosetoename nodig is,
terwijl aminozuren juist de productie van glucagon stimuleren.
D. het uitblijven van de toename in glucose na een koolhydraatarme voeding
voorkomt een activatie van de hypothalamus, die via het hormoon epinefrine de
pancreas tot insulinesecretie moet aanzetten en de vorming van glucagon moet
onderdrukken.
11
Tijdens langdurig vasten stappen de hersenen geleidelijk over op het gebruik van
ketonlichamen voor hun energievoorziening, terwijl het bloedglucosegehalte redelijk
constant blijft en de ureumuitscheiding in de urine afneemt.
Hoe kan dat?
A. omdat door ketonlichaamproductie de concentratie Acetyl-CoA in de levercel
daalt, waardoor de stimulatie van gluconeogenese via pyruvaatcarboxylase
afneemt
B. omdat de lever nu overstapt op de aanmaak van glucose uit vrije vetzuren, met
Acetyl-CoA als bouwstof
C. omdat de gluconeogenese geleidelijk afneemt, waardoor spiermassa wordt
gespaard, terwijl ketonlichamen worden geproduceerd van vetzuren uit het
vetweefsel
D. omdat de spieren onder invloed van de toenemende glucagonconcentratie meer
glucose gaan afgeven aan het bloed terwijl ze zelf vetzuren gebruiken voor
energie
12
Rasactivatie leidt tot complexe veranderingen in celgedrag:
A.
B.
C.
D.
13
Epidermal Growth Factor (EGF) en Nitrix Oxide (NO) zijn voorbeelden van:
A.
B.
C.
D.
14
op celdeling, niet op celdifferentiatie
op celdifferentiatie, niet op celdeling
op celdeling en op celdifferentiatie
maar niet op celdeling en/of op celdifferentiatie
lokale mediatoren
neurotransmitters
hormonen
contactafhankelijke signaalmoleculen
Welke organen of orgaansystemen zijn vaak aangetast door diabetische
microangiopathie?
15
16
A. lever en vetweefsel
B. hart en grote arteriën
C. endocriene organen
D. nieren en ogen
In welke weefsels bevordert insuline de lipidesynthese?
A. uitsluitend in vetweefsel
B. in lever- en vetweefsel
C. in lever- en spierweefsel
D. in spier- en vetweefsel
Bij de heer Janssen, 23 jaar, is zeer recent de diagnose diabetes mellitus type 1
vastgesteld. Hij wordt behandeld met subcutane insulinetherapie.
Omdat de insulinedosering nog erg laag is, vraagt de heer Janssen zich af of zijn
eilandjes van Langerhans (in de pancreas) toch nog deels zelf insuline produceren.
Met het meten van welke factor in het bloed kan vastgesteld worden of er inderdaad
nog endogene insulineproductie aanwezig is?
A.
B.
C.
D.
17
De nuchtere glucosewaarde wordt bepaald door een samenspel van meerdere
processen en hormonen.
Welke van de onderstaande processen speelt hierbij een rol?
A.
B.
C.
D.
18
glucagon
C-peptide
insuline
somatostatine
hogere insulineproductie
lagere glucagonproductie
toegenomen hepatische gluconeogenesis
afgenomen glycogenolyse
Mw de Waard komt bij de huisarts met klachten die een diagnose diabetes mellitus
doen vermoeden. Er wordt bij haar bloed geprikt om de plasmaglucose waarde vast
te stellen. Bij welke van de onderstaande plasmaglucose waarden wordt de diagnose
diabetes mellitus vastgesteld?
A. nuchter > 5mmol/l
B. nuchter > 7mmol/l
C. at random > 10mmol/l
D. at random > 15mmol/l
19
Een verhoogde productie van een bepaald hormoon leidt tot het syndroom van
Cushing. Welk hormoon is dat?
A. groeihormoon
B. ACTH
C. TSH
D. glucagon
20
Primaire bijnierinsufficiëntie kan tot verschillende afwijkingen in het bloed leiden.
Welke van de onderstaande afwijkingen behoort daartoe?
A.
B.
C.
D.
21
22
23
24
verhoogde cortisolwaarde
hyperglykemie
hyperinsulinemie
verhoogde bloed ACTH-waarde
Sulfonylureum derivaten en incretine mimetica hebben een effect op de
bloedglucose-waarden bij diabetes mellitus type 2.
Waarop berust dit effect hoofdzakelijk?
A. vertraging van de koolhydraatabsorptie vanuit het maagdarmkanaal
B. verhoging van de expressie van insulinereceptoren op de lever en spiercellen
C. stimulatie van de secretie van insuline uit de pancreas
D. vervanging van de werking van insuline
Hoe heet een farmacon dat bij binding aan een receptor de activiteit hiervan niet
verandert?
A. inverse agonist
B. antagonist
C. placebo
D. vals substraat
De dosis (of concentratie)-respons relatie van een volle receptor agonist vertoont een
parallelle opschuiving naar rechts in aanwezigheid van een…?
A. reversibele, competitieve antagonist voor diezelfde receptor
B. irreversibele, competitieve antagonist voor diezelfde receptor
C. non-competitieve antagonist voor een andere receptor
D. irreversibele, competitieve antagonist voor een andere receptor
Waartoe leidt, in de regel, langdurige blootstelling van een bepaald type receptor aan
een antagonist?
Dit leidt tot:
A.
B.
C.
D.
25
afname van de affiniteit voor binding van de antagonist aan de receptor
toename van de affiniteit voor binding van de antagonist aan de receptor
afname van het aantal receptormoleculen
toename van het aantal receptormoleculen
Stelling: In afwezigheid van het endogene ligand voor een bepaald type receptor
gedraagt een farmacon met een effectiviteit (=efficacy) van 0.35 zich als een partiële
agonist na binding aan deze receptor
26
A. juist
B. onjuist
Stelling: Prodrug is een ander woord voor agonist.
27
A. juist
B. onjuist
Stelling: Receptoren voor steroïd hormonen bevatten 7 transmembraan helixen.
28
A. juist
B. onjuist
Cyclisch AMP (cAMP) is een reactieproduct van een chemische reactie.
Stelling: Deze reactie wordt gekatalyseerd door fosfolipase C.
A. juist
B. onjuist
29
30
31
Stelling Remming van cyclisch GMP (cGMP) selectieve fosfodiesterases vermindert
de afbraak van cGMP.
A. juist
B. onjuist
Stelling: G-proteinen zijn membraaneiwitten en bestaan in inactieve vorm uit drie
subunits.
A. juist
B. onjuist
Nicotinereceptoren worden onderverdeeld in drie hoofdklassen; het spiertype, het
ganglionaire type en het centrale zenuwstelsel type.
Stelling: De drie hoofdklassen bestaan allemaal uit ligand-gestuurde ionkanalen,
maar verschillen in hun subunit samenstelling:
32
A. juist
B. onjuist
Suxamethonium behoort tot de categorie van depolariserende neuromusculaire
blokkers en wordt meestal toegepast voor inductie van spierverslapping bij
kortdurende ingrepen.
Welk van de onderstaande opmerkingen over suxamethonium is correct?
34
A. het moleculaire werkingsmechanisme van suxamethonium berust op competitief
antagonisme van nicotine receptoren
B. het spierverslappende effect van suxamethonium kan worden verlengd
door toediening van (acetyl)cholinesterase remmers
C. tachycardie (=verhoogde hartfrequentie) is een bijwerking van het gebruik van
suxamethonium, veroorzaakt door blokkade van de muscarinereceptoren in het
hart
D. de spierverslappende werking van suxamethonium in de motorische eindplaat
kan worden opgeheven door toediening van atropine
Amfetamine is een indirect werkend sympathicomimetisch amine.
Waardoor wordt het effect van amfetamine voornamelijk bewerkstelligd?
A. verlaging van de concentratie van acetylcholine in parasympathische
synapsspleten
B. activatie van nicotinereceptoren in grensstreng ganglia
C. binding aan adrenoceptoren in sympathische synapsen
D. verhoging van de concentratie van noradrenaline in sympathische
synapsspleten
35
36
In welke nucleus bevindt zich de ‘pacemaker’ die biologische ritmes bepaald?
In de nucleus:
A. brachialis
B. suprachiasmaticus
C. paraventricularis
D. supraopticus
Wat is het verschil tussen een biologisch systeem in ‘steady state’ en in
‘evenwicht=equilibrium’?
A.
B.
C.
D.
37
38
Dhr. De Vries voelt zich niet zo lekker en heeft een lichaamstemperatuur van 38oC.
Hij dubbelt vandaag in de tenniscompetitie en wil zijn partner niet in de steek laten.
Tijdens de wedstrijd zweet hij veel.
Heeft dit effect op zijn thermoregulatoire setpoint?
A. Ja
B. Nee
Aminerge hormonen
A.
B.
C.
D.
39
steady state kost energie en equilibrium niet
steady state produceert energie en equilibrium niet
equilibrium kost energie en steady state niet
equilibrium produceert energie en steady state niet
worden allemaal geproduceerd in de hypothalamus
zijn allemaal hydrofiel van aard
binden allemaal aan een receptor op het celoppervlak
zijn allemaal opgebouwd vanuit het aminozuur tyrosine
De huisarts ziet een patiënt die allerlei symptomen presenteert, zoals tachycardie,
verhoogd vetzuurniveau en angst, die overeenkomen met een verhoogd
adrenalineniveau. Echter, het circulerende adrenalineniveau valt binnen de
normaal te verwachten waarden.
Wat is de meest voor de hand liggende oorzaak van de symptomen?
De patiënt:
A.
B.
C.
D.
heeft een verhoogd aantal schildklierreceptoren
heeft een verlaagd aantal schildklierreceptoren
heeft een verhoogd niveau van circulerend schildklierhormoon
heeft een verlaagd niveau van circulerend schildklierhormoon
40
De endocrinoloog stelt bij mevrouw De Jong vast dat er sprake is van secundaire
hyposecretie van cortisol.
Op basis van welke waarneming in het bloed is deze conclusie meest waarschijnlijk
gemaakt?
A.
B.
C.
D.
41
Een belangrijke oorzaak van hypothyreoidie is de ziekte van Hashimoto. Deze
ziekte is het gevolg van:
A.
B.
C.
D.
42
een te hoge ACTH spiegel
een te hoge cortisol spiegel
een te lage ACTH spiegel
een te lage cortisol spiegel
schade aan de hypofyse
schade aan de schildklier
een afname in schildklierreceptoren
een afname in TSH productie
Na het binden van een stof op een G-eiwit gekoppelde receptor (GPCR) wordt er
een signaal de cel ingestuurd. De GPCR bestaat uit verschillende subunits. De αsubunit bindt GTP en laat daarna los van de / subunit. Het GTP wordt
gehydrolyseerd door de α-subunit, waarna de inactieve α-subunit weer bindt aan de
/ subunit en de signalering via de GPCR stopt.
Welke rol heeft de geactiveerde / subunit in celsignaleringsprocessen?
De / subunit zorgt voor:
A.
B.
C.
D.
opening van een calciumkanaal in hartspiercellen
sluiting van een calciumkanaal in hartspiercellen
opening van een kaliumkanaal in hartspiercellen
sluiting van een kaliumkanaal in hartspiercellen
43
Cyclisch AMP is een second messenger molecuul. cAMP wordt gevormd na
activering van een G-eiwit gekoppelde receptor. Om celsignalering via cAMP te
laten stoppen, wordt het cAMP snel afgebroken.
Door welk enzym?
A.
B.
C.
D.
44
cAMP protein kinase A
cAMP phosphodiesterase
cAMP guanylate cyclase
cAMP adenylaat cyclase
Het "ijsberg"-model stelt dat communicatie plaats vindt op verschillende
gespreksniveaus.
Welk gespreksniveau bevindt zich volgens deze theorie ‘boven water’ en stelt het
topje van de ijsberg voor?
A. relationeel niveau
B. inhoudsniveau
C. procedureel niveau
45
Tijdens een consult heeft een patiënt het idee dat de vraag van een arts geen
verband lijkt te hebben met zijn klachten. Welke interventievorm van de arts het
leent zich ervoor om dit te voorkomen?
A. metacommunicatie
B. hardop denken
47 Tijdens een consult vertelt een patiënt aan een arts dat hij meerdere klachten heeft.
De arts wil de klachten zo goed en gestructureerd mogelijk exploreren. Welke
methode dient de arts hiervoor te gebruiken?
A. de klachten agenderen
B. het gesprekskader aangeven
48 Welk orgaan wordt uitsluitend sympathisch geïnnerveerd?
A.
B.
C.
D.
zweetklieren
bronchiale gladde spieren
blaas
venen
49 Stelling: Het autonome zenuwstelsel bestaat uit twee delen: het sympathische en het
parasympathische deel.
A. juist
B. onjuist
50 Stelling: Alle sympathische postganglionaire vezels scheiden noradrenaline uit als
neurotransmitter.
A. juist
B. onjuist
51 Stelling: Stimulatie van β2-receptoren veroorzaakt relaxatie van sfincters in het maagdarmstelsel.
A. juist
B. onjuist
52 Stelling: Stimulatie van muscarinereceptoren in de bronchi stimuleert slijmsecretie.
A. juist
B. onjuist
53
Stelling: Substance P is een co-transmitter met acetylcholine in sympathische
ganglia.
A. juist
B. onjuist
54
Acetylcholine veroorzaakt bij depolarisatie van de postsynaptische membraan een
toename van de permeabiliteit voor Na+.
Stelling: Het gevolg is een uitstroom van Na+ uit de postsynaptische cel.
A. juist
B. onjuist
55
Stelling: Stimulatie van zowel M1- als M2-receptoren veroorzaakt een toename van
de K+ conductantie.
A. juist
B. onjuist
56
Stelling: Klinische effecten van muscarine-antagonisten zijn bronchodilatatie en
pupildilatatie.
A. juist
B. onjuist
57
Stelling: Niet-depolariserende neuromusculair blokkerende geneesmiddelen hebben
alleen effect op de motorische eindplaat.
A. juist
B. onjuist
58
Stelling: Stimulatie van β-receptoren veroorzaakt een afname van de cAMP-vorming
in gladde spiercellen.
A. juist
B. onjuist
59
60
61
Stelling: Bij de chirurgische verwijdering van een feochromocytoom is het essentieel
dat tevoren zowel de α- als de β-receptoren worden geblokkeerd.
A. juist
B. onjuist
Stelling: Gegeneraliseerde intravasale stolling komt voor in de helft van patiënten met
sepsis.
A. juist
B. onjuist
Stelling: Een septische shock wordt alleen veroorzaakt door bacteriën.
A. juist
B. onjuist
62
Een struma, in combinatie met normale plasmaspiegels van T3 en T4, duidt op:
A.
B.
C.
D.
63
de ziekte van Graves
een tekort aan jodium in de voeding
aanwezigheid van T-cellen gericht tegen de schildklier
verhoogde TRH afgifte door de hypothalamus
Stelling: Verhoging van de plasmaspiegel van TSH is onder andere het gevolg van:
A.
B.
C.
D.
auto-antilichamen die de TSH-receptor stimuleren
afname van de activiteit van het schildklierperoxidase
toename van de synthese van thyreoglobuline
verlaging van de plasmaspiegels van TBG
Download