WIJSBEGEERTE: H4: Het subject uit het centrum? De hedendaagse tijd 1 Inleiding kijk van hedendaagse filosofie op verhoudingen van denken en zijn: erfenis van moderniteit Kind en kritiek van moderne weten Moderne weten wordt REFLEXIEF: Plooit zich op zichzelf terug Bewust worden van veronderstellingen, mogelijkheden en beperking Oorsprong moderne weten: aantal revoluties Menswetenschappen hoofdrol · Evoluties bouwen modern weten verder uit · + Evoluties ondergraven het op fundamentele wijze 1.1 De vraag naar de individuele existentie Filosofie van Hegel: culminatiepunt Subject = basis van bestaan van werkelijkheid in allesomvattend systeem Ligt zwaar onder vuur! Dialectische methode Ongebreideld idealisme Verantwoording afleggen voor politiek en moreel klimaat Met Hegel: tijdperk afgesloten Waarom Hegel viseren? Filosofie van Hegel = weergaloos systeem (keuze gemaakt die tot hun uiterste consequentie zijn doordacht) Rijk van de Geest (alles ontleent hier werkelijkheid aan) Denkende subject triomfeert (eigenlijke waarheid van de dingen) Alles gedachten vanuit ontwikkeling van geheel, dus alles ondergeschikt aan geheel · Particuliere daden van particulieren mensen VERGETEN! Geen oog voor bestaan van de mens Reactie Kierkegaard: subject die niet meer te vinden is in doorgedreven subjectfilosofie van Hegel Geen plaats voor individu Waar sta ‘ik’ in het systeem? Doorbraak van concrete individuele bestaan: EXISTENTIE Aandacht op tijdelijke, singuliere 1.2 De menswetenschappen en waartoe ze leiden 1.2.1 Differentiatie van het weten aandacht op subject: ontwikkeling menswetenschappen (eco., soc., gesch.wet., psych.,...) Ligt voor de hand: mens beschouwt zich als oorsprong en fundament van verhoudingen tot de wereld Verhoudingen wetenschappelijk ontsluiten: enkel als individu als drager van interactie wordt onderzocht mens = OBJECT van wetenschappelijk onderzoek Van begin volgens model van moderne natuurwetenschappen opgebouwd, ontwikkelen zich ook aanvankelijk binnen filosofie Adam Smith: grondleggende studie van politieke economie als prof in filosofie Locke & Rousseau: idem Al snel loskoppeling, zelfstandige aparte disciplines (gevolgen:) Differentiatie van het weten filosofie herpositioneren Begin 20ste Eeuw: uitsplitsing voltooid menswetenschappen krijgen hun klassieke theoretische articulatie 1.2.2 Positivisme ontwikkeling menswetenschappen 19de Eeuw: groot succes toepassing van methode op nieuwe menswetenschappen = veelbelovend Ontstaan positivisme Groeit uit tot ‘normatief programma’ in loop van de eeuw Positieve wetenschappen als norm van weten zonder meer Enkel weten verworven door methode PW = geldig Methode: causale verbanden tussen ‘waarneembare feiten’ (posita) Wetmatigheden opstellen op basis van verbanden opnieuw aan feiten toetsen Alle weten is principieel om te zetten naar positief wetenschappelijk weten Verwetenschappelijking van het weten Comte: Probeert als eerste natuurwetenschappelijke methode vruchtbaar te maken is ‘sociale wetenschap’ Uitbouw nieuwe samenleving: geen schijnweten door religie, filosofie en moraal Industriële samenleving: gewelddadige machtsverhoudingen verdwijnen, plaats voor administratief beheer van dingen Nood aan nieuwe vormen van weten (behoefte van management) = opdracht van ‘sociale wetenschap’ (theoretisch en praktisch) Wetenschappelijke reflectie om zelfbesturing van nieuw maatschappijtype te besturen Maatschappelijke consensus mogelijk maken Nieuwe maatschappij(1ste ind. Rev.) en emancipatiegedachte = constante in positivisme Loi des trois états: 3 fasen in geestelijke ontwikkeling van mensheid (maakt individu ook door) Theologische of fictieve stadium: mens verklaart werkelijkheid met behulp van gepersonifieerde natuurlijke krachten · Mythen zijn volgens Comte sprookjes Metafysische of abstracte stadium: mens verklaart dingen via abstracte begrippen · Abstracte essenties, centraal in metafysica Wetenschappelijk of positief stadium: denken richt zich op zintuiglijk waarneembare verschijnselen (posita) · Via waarneming: wetmatigheden van werkelijkheid kennen · Ontwikkeling individuele mens: fase analoog aan het volwassen worden Mens verklaart wereld in elk stadium op andere manier, pas in LAATSTE STADIUM komt adequaat begrip van dingen tot stand Vooruitgangsgeloof: blind vertrouwen in ontwikkeling wetenschap, techniek en industrie Eind 19de Eeuw: positivisme radicaliseert zich tot sciëntisme Elk menselijk probleem oplossen met positieve wetenschappen natuurwetenschappen ontwikkelen zich tot zelfstandige disciplines: Filosofie moet zich heroriënteren NU met komst menswetenschappen: meer wetenschappen, kwalitatief andere wetenschappen Vraagstelling preciseren Afbakenen van menswetenschappen Verschillen menswetenschappen en natuurwetenschappen! Nieuwe methoden Nieuwe vormen van weten (naast en buiten filosofie) 1.2.3 De rol van het subject ondergraven empirische menswetenschappen ondergraven positie van subject! (nu mens centraal) Essentiële pijler van moderne weten onder druk Centrale uitgangspunt van filosofie bekritiseerd Subject wel autonoom en klaar denkend? DECENTRERING VAN SUBJECT Foucault: ‘les mots et los choses’ : logica van kritiek bloot In modern perspectief : subject oorsprong en fundament van weten (maakt elke kennis mogelijk) In menswetenschappelijk perspectief: mens is empirisch gegeven, object van empirisch onderzoek Mens dubbele positie binnen het weten: subject als drager van het weten, object als empirisch voorwerp van het weten Veroorzaakt KORTSLUITINGEN binnen het weten Menswetenschappen ondergraaft mens als subject Subject zelf geconstitueerd door iets wat hem in aanzet ontsnapt Mens in denken en kunnen schatplichtig aan sociale groep, tijd, omgeving en pol.-juridisch bestel Hoe kan subject oorsprong en fundament zijn van alle kennis als het zelf afhankelijk is van iets wat zijn kennis bepaalt? Subject zelf heeft oorsprong en fundament ondergraaft positie van subject in moderne zin 1.2.4 De meesters van het wantrouwen kritiek op subject: begint bij Marx, gaat verder bij Nietzsche en Freud twijfelen aan moderne voorstelling van mens als rationeel denkend en autonoom handelend subject MEESTERS VAN WANTROUWEN door RICOEUR Subject zelf door iets anders gedragen Subject zelf niet centrum decentrering van subject Marx: mens is niet abstract, universeel subject van moderne filosofie! Mens is concreet en maatschappelijk gesitueerd Maatschappij volgens Marx klassenmaatschappij Mens hoort dus tot proletariërs of kapitalisten Tegengestelde belangen! verschillende denkbeelden over samenleving, finaliteit en hoe leden leiding krijgen Marx ontmaskert elk denken als ‘ideologisch denken’: gebonden aan klasse Subject gestuurd door iets waarop het weinig vat heeft en waar het nooit definitief van los kan komen = sociaaleconomische realiteit Nietzsche: vragen bij subject van moderne filosofie Verschil tussen volheid en rijkom van leven en begrippelijkheid waarmee wij leven proberen te vatten Begrippen: leggen dynamische, procesmatige van realiteit stil = MUMMIFICATIE VAN ONZE REALITEIT · Fixeren realiteit · Ontneemt haar haar levendigheid Begrippen: manifestaties van onze ‘wil tot macht’ Machtwil = motief achter ons denken en spreken Wil tot weten SAMEN: Wil tot het goede wil tot macht Freud: het onbewuste stuurt ons denken en handelen in grote mate Beslissende kritiek op moderne subject! Psychische apparaat van de mens: Bewust (Ich): vormt zich door interactie met de wereld Onbewust (Es): bevat onze driften Deels onbewust (Über-Ich): heersende normen en waarden, verinnerlijkt tijdens onze opvoeding Ich bemiddelt tussen Es, Über-Ich en buitenwereld Orde die aan bewustzijn van subject voorafgaat waardoor het denken en handelen gedicteerd wordt 1.3 De Linguistic turn 2de helft 20ste Eeuw: decentrering van subject steeds bredere verankering in de taal Verband met ‘Linguistic turn’ van Rorty Verschuiving aantonen in filosofiegeschiedenis Tot nu toe: Denken als spiegel van werkelijkheid Eind 19de Eeuw: TAAL ALS SPIEGEL VAN WERKELIJKHEID Subject en wereld raken elkaar in taal ipv in denken · Logisch atomisme van Russell en Wittgenstein Linguistic turn: naderhand bredere betekenis gekregen Vertolken van inzicht dat toegang tot werkelijkheid bemiddeld wordt door taal Taal is dus constitutief voor de werkelijkheid waartoe wij ons verhouden (analogie KANT! a priori structuren ban transcendentale subject doen zelfde als taal) beide betekenissen aan basis van onderscheiden filosofische programma’s Taal is een spiegel Verwachting dat studie van taal het ideale steunpunt zal zijn voor positieve uitbouw menswetenschappen · Wittgenstein en de Saussure Verregaande decentrering van moderne subjectiviteit · Taal behoort niet tot subject, taal hoort bij particuliere taalgemeenschap · Spreekt subject wel in eigen naam? spreekt vanuit de taalgemeenschap waartoe hij behoort decentrering van subject! 1.4 Filosofieën van de eindigheid en de differentie hedendaags denken bevestigt radicale eindigheid tussen mens en wereld Eindigheid = uitgangspunt EN horizon van hedendaagse filosofie Ontleent vragen Zoekt antwoorden Hedendaagse filosofie: stelt vraag naar verhouding van denken en zijn op eigen manier Verwerpt traditionele ‘tweewereldenmodel’ Vooruitgangsidee onder vuur hedendaagse filosofieën zijn eindigheidfilosofieën Ontkennen elke vorm van transcendentie Beklemtonen eindigheid gepaard met inzicht dat ‘subject oorzaak buiten zichzelf heeft’ Orde dat aan subject voorafgaat waarin subject geworteld is Vormt een niet te recupereren andersheid (alteriteit) die subject grondt en overstijgt! Alteriteit alomtegenwoordig: in taal, cultuur, organisatie samenleving, soc. praktijken 2 Fenomenologie en deconstructie 2.1 Edmund Husserl en de fenomenologie fenomenologie en existentiële fenomenologie = buitenbeentjes in hedendaags denken Fenomenologen geven moderne verankering van verhouding tussen denken en zijn in het subject niet op Verticale beweging: uitgangspunt van waarheidstheorie verplaatsen naar diepere, oorspronkelijkere dimensie van het subject fundamentele dimensie = Lebenswelt Oorspronkelijkere ontmoeting met de wereld, bemiddeld door lichamelijkheid, taal en anderen Wijziging in moderne subjectdenken! Moderne filosofie vertrekt vanuit onderscheid subject – wereld brug moeilijk! Fenomenologie: subject = betrokken op de wereld intentionaliteit Wereld = datgene waar subject tot betrokken is Subject-zijn en wereld horen SAMEN! (kunnen niet bestaan zonder elkaar) Breuk met moderne filosofie = uitgangspunt voor fenomenologen 2.1.1 De ‘crisis van de Europese wetenschappen’ Husserl: vraagstelling behoort tot oude traditie (Descartes, Kant), antwoorden NIEUW! Toch geen overgangfiguur (Wel grote invloed op filosofie van 20ste Eeuw) 1ste zekerheid zoeken (Descartes!) die onbetwijfelbaar is Transcendentaal (Kant!) standpunt: onderzoekt mogelijkheidsvoorwaarden die aan basis liggen bij contact tussen mens en wereld IETS UNIVERSEELS ZEGGEN OVER MENS EN WERELD = ambitie Probleem Husserl: crisis van de Europese wetenschappen Verwijt naar Hegel, volgens Husserl veel ruimer probleem! Pretenties van de filosofie Wetenschap in het algemeen (is onze bestaanswijze gaan bepalen) Wetenschap in crisis: ons bestaan bedreigd Husserl beschrijft hoe wetenschap op zoek gaat naar objectief-ware Tegengesteld aan relativiteit van particuliere ervaring Overstijg particulier gezichtspunt Universele geldigheid verwerven TYPISCH IDEALISME! Symptomatisch voor hele westerse traditie waar rede centraal staat! Wetenschap slechts uitvloeisel van rationaliteit wetenschap op zoek naar objectiviteit stelt ons in staat efficiënt te communiceren Objectivering = efficiënte methode om dingen die we in leefwereld ervaren voor iedereen op dezelfde manier toegankelijk te maken Wat is dan crisis van Europese wetenschappen? Probleem ≠ dat wetenschappelijke rationaliteit objectief wil zijn = dat ze objectivistisch is We vergeten dat wetenschap slechts methode is om wereld te objectiveren Wetenschap is slechts constructie We gaan ervan uit dat wetenschap ons de wereld toont zoals ze echt is Denken dat objectieve werkelijkheid mathematisch is KLOOF TUSSEN OBJECTIEVE WERKELIJKHEID EN DAGELIJKS LEVEN Wat we in leefwereld waarnemen wordt ‘subjectief’ genoemd door objectivisme Vb.: ervaring van muziek (= subjectief), in werkelijkheid: trillingen (= objectief) kritiek op het feit dat wetenschap plaats van leefwereld inneemt als ‘werkelijkheid’ = substructie (constructie heeft wereld gesubstitueerd) Wetenschap = constructie om leefwereld te objectiveren GEVOLG: normen, waarden, zinsvragen en esthetische oordelen zijn subjectief, onwetenschappelijk, onwaar RESULTAAT: sceptisisme en cynisme tegenover domeinen die niet tot positiefwetenschappelijke rationaliteit behoren 2.1.2 De leefwereld leefwereld = enige werkelijkheid waaraan wetenschappelijke objectivering haar zin en bestaansreden aan ontleent Pas over trillingen spreken als er geluid waar te nemen valt Leefwereld biedt aanleiding tot wetenschap Wetenschap krijgt overtuigingskracht van leefwereld (beroep op waarneembare feiten) Waarneming eerst ‘subjectief’, nu terug ERNSTIG nemen! wetenschap levert ideële constructie die niet waargenomen KAN worden Waarom trillingen werkelijker dan geluid? Vb.: zien Prikkels op het netvlies via oogzenuw naar hersenen EIGENLIJK: ‘ik’ zie, ik in contact met mijn omgeving Wereld die IK zie is niet wereld van positieve wetenschappen!! Wetenschappen hebben blikveld verengd Primaire basis (aanleiding) uit oog verloren Direct contact van mens met leefwereld genegeerd Werkelijkheid achterhalen: leefwereld bestuderen Probleem: wetenschappelijke methode voor nodig die geen beroep doet op positieve wetenschap 2.1.3 Filosofie als “strenge Wissenschaft” methode zoeken die nog strenger is dan positieve wetenschap filosofie moet zich opstellen als strenge wetenschap kritiekloze aannames afzweren Moeilijke opgave! Zelf als subject onderzoek voeren naar de mogelijkheidsvoorwaarden voor subjectieve wereld Transcendentaal onderzoek (KANT) Belangrijk verschil met Kant: kant wil mogelijkheidsvoorwaarden van objectieve kennis onderzoeken, Husserl wil mogelijkheidsvoorwaarden van leefwereld blootleggen HOE? Om analyse te starten: enkele vanzelfsprekendheden ontmaskeren (niet uitschakelen, wel tussen haakjes plaatsen) Wetenschap RESULTAAT: wereld met natuurlijke blik common sense Genoeg geanalyseerd? Nee! Alleen common sense herbevestigd zonder te verantwoorden · Natuurlijk gezindheid gaat ook uit van evidenties: Wereld die we ervaren is wat ze is, onafhankelijk van de mens Alles wat ons contact met dingen mee inkleurt: interesses, overtuigingen, belangen ... REDUCTIE VAN DE WERELD: tot absolute basis (dingen kunnen ervaren) = fenomenologisch: wereld herleid tot het tonen van dingen Dingen die zich aan het bewustzijn tonen (zijn niet op zichzelf!) Resultaat: blik van subject tussen haakjes, geen rekening houden met inhoud van wat verschijnt Naakte feit dat subject dingen fenomeen laat zijn Elementairste bouwsteen = openheid van subject op de wereld Geen fenomenen als er geen bewustzijn is waaraan ze zich tonen Geen bewustzijn dat niet voor fenomenen openstaat Openheid = INTENTIONALITEIT 2.1.4 Een ‘eerste’ zekerheid gelijkenissen met Descartes: overtollige wegsnijden, brengt ons tot eerste zekerheid wetenschappelijk karakter geven aan filosofie (zoeken absoluut en evident uitgangspunt) verschil met Descartes: Descartes inspireert zich op wiskunde Husserl: eigen radicaal model ontwerpen om strenge wetenschap te worden Striktere voorwaarden voor evident uitgangspunt: wenst ‘apodictische zekerheid’ = volstrekt noodzakelijke waarheid (omgekeerde is onwaar, absurd, onmogelijk) 1ste zekerheid Husserl: ‘intentionele gerichtheid van het bewustzijn op de wereld’ Bewustzijn = altijd bewustzijn van iets (fout Descartes: bewustzijn bestaat niet eerst op zichzelf en daarna contact met buitenwereld) gerichtheid op buitenwereld = wezen van bewustzijn Intentionaliteit: Bewustzijn is open (niet gericht op zichzelf, maar op wat niet het bewustzijn is) ‘ik’ begrijpt zichzelf enkel als subject voor zover het zichzelf ervaart als ‘niethet-andere-van-het-bewustzijn’ breuk met moderne idee: bewustzijn kent enkel zijn bewustzijnsinhoud kennen wereld niet via onze voorstellingen bewustzijn bevat ideële voorstellingswereld ≠ primaire act van bewustzijn · onmiddellijke betrokkenheid op leefwereld · daarna: ideële wereld van voorstellingen geconstrueerd Draagwijdte van 1ste zekerheid: intentionaliteit: impliceert niet ‘bestaan van ego en de wereld’ (niet apodictisch zeker) objecten zeker voor zover ze intentioneel gegeven zijn ~ voor zover ze verschijnen aan bewustzijn wereld gereduceerd tot fenomeen enige zekerheid: verschijnen van fenomenen en hun verschijnen aan een subject VERTREKPUNT = BEPERKT: kunnen bestaan van wereld en ego niet bevestigen ‘terugkeer naar zaken zelf’ = terugkeer naar verschijnen van fenomenen en beschrijven van manier waarop ze dat doen Voor Husserl: filosofie = fenomenologische beschrijving van ervaren werkelijkheid verhouding van denken en zijn: radicale vraag Vroegere filosofen = naïef volgens Husserl: ontmoeting tussen denken en zijn Husserl: er is TOCH altijd relatie tussen mens en wereld! Pseudoprobleem, ontstaan door mentaliteit die doordrongen is van objectivisme Husserl wijst realisme AF is hij idealist? Neigt ernaar, maar toch groot verschil: Realist: werkelijkheid in bestaan op wijze van het object Idealist: werkelijkheid in bestaan op wijze van subject Husserl: Realisme en Idealisme nemen teveel evidenties aan! tussen haakjes plaatsen!!! conclusie uit fenomenologische analyse: Subject is geen substantie die de wereld maakt tot wat ze is Fenomeen kan slechts fenomeen zijn door openheid van subject Idealisme: kent inhoud toe aan subject Fenomenologie: over structuur die subject tot subject maakt Husserl overstijgt discussie tussen realisme en idealisme: 1ste zekerheid = relatie tussen fenomeen en bewustzijn Aard van object en subject: tussen haakjes Wederzijdse relatie tussen bewustzijn en fenomenen, los van bevestiging van onafhankelijk bestaan van elk van beide Geen evidentie voor ego als onafhankelijk subject Enige evidentie = ego als subjectieve mogelijkheidsvoorwaarde tot het verschijnen van fenomenen · Ego = subjectieve pool van correlatie · Ego = transcendentaal ego = mogelijkheidsvoorwaarde voor verschijnen van fenomenen zonder meer Voorkeur van ‘ego’ boven ‘ik’: niet empirisch ‘ik’! Empirisch ik = fenomeen (uiterlijke en innerlijke kenmerken) Ego = subjectiviteit als zodanig, ‘ik-heid’ van het ik 2.1.5 De leefwereld als reconstructie wetenschappelijke rationaliteit = slechts mogelijke invulling van intentionele relatie tussen bewustzijn en leefwereld Wij construeren ideële wereld van wetenschap! Leefwereld zelf is ook constructie, reconstructie! Gevolg van analyse: leefwereld is noodzakelijk subjectgebonden ALLES KOMT OP HELLING TE STAAN! · Dreiging tot vervallen in subjectivisme (niets objectief vast te stellen) subjectgebondenheid van ervaring: ervaring afhankelijk van manier waarop ik naar dingen kijk Zeer veel werelden! (visser, politicus, postbode...) Alles hangt af van standpunt dat ik inneem en lichamelijke condities die samenhangen met standpunt Bewustzijn gericht op iets EN is gerichtheid op iets Waarnemen is NOOIT puur registreren: er speelt altijd een kader mee die wij zelf aan het waargenomene opleggen = instelling = bril waardoor we kijken verklaring gaat niet diep genoeg: fenomenologische reductie betekent net ‘instellingen’ tussen haakjes zetten! (ze laten zijn wat ze zijn want ze zijn belangrijk, maar ze even proberen ontwijken om door te dringen tot fundamenteel niveau) Subjectgebondenheid van ervaring: wereld is werkelijkheid voor zover die zich aan het menselijk bewustzijn voordoet Menselijk bewustzijn = transcendentaal subject Sommigen opperen voor bestaan van wereld onafhankelijk van mens Voor de mensheid bestond Helpt ons beter verstaan over wat het gaat: wereld die paleontoloog ontdenkt = reconstructie van wat zich heeft voorgedaan · Zonder paleontoloog: wereld geen betekenis · Betekenis van wereld = betekenis die mens eraan toekent (geldt voor gehele leefwereld) · Verzamelen en bij elkaar brengen van ervaringen om dingen te construeren 2.1.6 Een voorbeeld: de waarneming 1ste plaats: directe ervaring Waarneming: object geeft zich op lichamelijke wijze (wijze waarop ze verschijnt) Verbeelding: beelden (beeld van een boom) ; waarneming: geen beeld (boom zelf) Alles wat we waarnemen is slechts aspect die ik vanuit bepaald standpunt ervaar We zien dingen niet als één omvattende waarneming ‘ding’ is synthese van aspecten = eenheid die we zelf construeren Elke waarneming: horizon van waarneming (aspecten niet altijd direct gegeven) Horizonten meegegeven in waarneming 3 horizonten: Innerlijke horizon: geheel van alle mogelijke gezichtspunten die ik zou kunnen innemen tegenover object Gegeven samen met feitelijk aspect Wat ik niet kan niet is meegegeven als innerlijke horizon Uitwendige horizon: de omgeving Alle gegevens buiten object waarnaar het verwijst Onuitputtelijk en nooit onmiddellijk gegeven Potentieel gegeven als een nooit te voltooien ontdekking Horizon van al deze horizonten = WERELD Tijdshorizon: totaliteit van het heden, verleden en toekomst In staat zijn ervaringen op te slaan = retention Ervaringen uit verleden en heden vasthouden Automatisch verwachtingen koesteren met betrekking tot ervaringen die zullen volgen 1 van horizonten weglaten: waarneming is geen waarneming meer In waarneming nooit alles tegelijk gegeven Gegevens aanvullen op basis van vorige ervaringen, we verwachten dat vroegere ervaringen die gegevens bevestigen GEEN BEVESTIGING: synthese overdoen conclusies na analyse van het waarnemen: Waarneming is geen passieve aanwezigheid bij een object WEL: synthetiserende intentionele activiteit van subject Het is de instelling van subject die combinatie bepaalt van aspect en horizon Waarnemen is niet ontvangen van afzonderlijke zintuiglijke gegevens WEL: waarnemen van een geheel (primeert op de delen) Reductie van de werkelijkheid verhindert niet dat beelden (uit droom,verbeelding, hallucinaties, waarneming) kunnen onderscheiden worden Fenomenologie toont wat voor elk beeld essentieel is! Beeld uit droom: · Verschijnt zonder innerlijke horizon, uitwendige horizon en tijdshorizon · NOOIT TWIJFELEN TUSSEN WAARNEMING EN DROOM dingen construeren voor mezelf aan de hand van onmiddellijke waarneming en horizon Nog derde element! COMMUNICEREN Eigen ervaringen met ervaringen van anderen samenleggen om gemeenschappelijk ding te construeren ONZE wereld construeren door intersubjectieve synthese gevolg van alles: er bestaan geen dingen ‘op zich’ Synthese van ervaren aspecten mondt uit in objectief voorwerp waarover ik kan communiceren met anderen Objectief voorwerp = ideëel (nooit precies gegeven in ervaring, we ervaren slechts aspecten) Wat ik ervaar = geconstrueerd object door combineren van eigen ervaringen ELK DING IS FENOMEEN WAAROP WIJ INTENTIONEEL BETROKKEN ZIJN NOOIT DING OP ZICH!!!! 3 Ludwig Wittgenstein en het logisch atomisme Tractatus Logico-Philosophicus: wil grenzen aan taal aangeven Filosofische problemen ontstaan ALS grenzen van taal niet worden gerespecteerd we het onzegbare proberen zeggen gelijkenis met KANT steun op logisch atomisme van Russell om grenzen aan te geven (waarheidstheorie sluit aan bij klassieke waarheidstheorie) herformulering traditionele correspondentietheorie van waarheid Cartesiaanse visie: van waarheid pas sprake als subjectieve voorstellingen van werkelijkheid overeenstemmen met de werkelijkheid buiten subject Logisch atomisme: geen overeenstemming denken en werkelijkheid MAAR tussen werkelijkheid en structuur van logische uitspraken waarin die werkelijkheid uitdrukking krijgt taal neemt functie van subject OVER! logisch atomisme Russell: vraag beantwoorden hoe taal kan betekenen Uitgaan van taal die beantwoordt aan logica Taal weerspiegelt werkelijkheid Overeenkomst tussen structuur van taal, structuur van denken en structuur van werkelijkheid Atomaire proposities corresponderen met atomische feiten Logisch atomisme Tractatus Logico-Philosophicus van Wittgenstein: Elementaire proposities corresponderen met ‘standen van zaken’ (samenhangen van dingen) Dingen zelf worden benoemd door namen (betekenis = ding in werkelijkheid) Namen slaan brug met werkelijkheid Namen combineren tot proposities die verwijzen naar ‘stand van zaken’ Wereld bestaat uit enkelvoudige dingen en onderlinge configuraties(=stand van zaken) Proposities hebben betekenis: ze beeldt ‘mogelijke stand van zaken’ van werkelijkheid af = picture theory of meaning Niet letterlijk nemen: niet fysiek WEL: dezelfde logische vorm: bestaan allebei uit relatie (vb.: partituur is afbeelding van muziekstuk zelfde logische vorm) Tractatus = betekenistheorie over wat zegbaar(betekenisvol) en onzegbaar (niet betekenisvol) is Afbeeldingtheorie = verband tussen betekenisvol zijn van proposities en afbeelden van mogelijkheid van stand van zaken Conclusie: empirische uitspraken zijn ZINVOL; ander taalgebruik = onzin, zegt ons niets over werkelijkheid (kunst, ethiek, religie, filosofie) Uitzondering: Tautologie ALTIJD WAAR Uitzondering: contradicties: ALTIJD ONWAAR, niet zinvol maar ook geen onzin · Laten ons de structuur van de werkelijkheid zien · Uitspraken zinloos, zinledig: geen betekenis omdat ze geen kennis van de wereld bevatten elk taalgebruik dat op empirische uitspraken lijkt maar geen betrekking heeft op waarneembare stand van zaken = ONZIN volgens Wittgenstein In religie, filosofie, kunst, ethiek Genuanceerder dan het lijkt: het belangrijkste kan tot de onzin behoren!! ‘de wereld is alles, wat het geval is’ Zin van de wereld ligt buiten wereld In de wereld is er geen waarde Alle gebeuren is toevallig Ethische volzinnen bestaan niet ... Verduidelijkt Wittgensteins positie: Ethiek, esthetiek, religie: onuitsprekelijk ONZIN Spreken over onuitsprekelijke, over zin van de wereld · Ligt buiten de wereld! Wereld is wat het geval is en alles is toevallig Uitspraken over zin van de wereld: drukken behoren, moeten uit Ethiek, religie en kunst zijn dus ONZIN omdat ze waarden uitdrukken · Hoe ze zinvolle manier samenhangen · Uitspraken over wat die wereld overstijgt! Uitspraken over het mystieke Filosofie ook onzin, NUTTIGE onzin als filosofie grenzen aan de taal aangeeft en onzin van zinvol onderscheid ECHTE ONZIN: geen onderscheid tussen feiten en waarden oppositie tussen feiten en waarden op de spits gedreven door Wittgenstein: Lijkt van totale andere orde: spreken over zin van wereld nog verwant met spreken over wereld? Verschillende wijze waarop ze gegeven zijn: spreken over zin van wereld ≠ spreken! activiteit van een andere orde ‘Gij zult’: behoort tot onuitsprekelijke Over waarden geen zinvolle communicatie mogelijk, ook al zijn ze op andere manier gegeven Wittgenstein staat op punt feiten en waarden zo te onderscheiden dat domein van waarden elk rationeel gehalte dreigt te verliezen Wat ‘hoort’ laat zich niet meer ‘zeggen’, ‘bediscussiëren’ Ethiek loopt risico handelingsdomein te worden waar op geen enkele manier naar ‘redenen’ gevraagd kan worden Later: Wittgenstein denkt hier anders over Gewijzigde taalopvatting 4 Ludwig Wittgenstein II Gooit roer helemaal om in Philosophische Untersuchungen Afstand van correspondentietheorie van waarheid (afbeeldingtheorie) Geeft elk archimedisch standpunt op van waaruit definitieve kennis of objectieve waarheid over werkelijkheid zou kunnen worden vastgelegd Theorie van ‘taalspelen’: werkelijkheid afhankelijk van taalspel dat we spelen Geldt ook voor kennis en waarheid: betekenis hangt af van hoe ze worden gebruikt in bepaalde context Philosophische Untersuchungen: verwerping van basisopties Tractatus Logico-Philosophicus Enige functie van taal is beschrijven van de werkelijkheid Betekenis heeft te maken met afbeelden van realiteit Voortaan: taal als instrument om in verschillende contexten diverse dingen te doen Meaning is use Specifiek gebruik van taal binnen welbepaalde context = TAALSPEL Taalspel: Talloze soorten Wijst erop dat Taal een activiteit is Activiteit verloopt steeds regelgebonden Activiteit is heterogeen en kan niet worden teruggevoerd tot een enkele gemeenschappelijk gelijkblijvende van alle mogelijke soorten taalspelen altijd verweven met andere menselijke activiteiten Interacties tussen mensen in een particuliere gemeenschap Leden van gemeenschap delen talige en niet-talige praktijken LEESVORM = geheel van talige en niet-talige praktijken 4.1 Jacques Derrida en de deconstructie gegroeid uit confrontatie met : Structuralisme Filosofieën van Hegel, Husserl en Heidegger Publicaties bevatten vooral teksten van anderen schrijven ~ lezen Zijn teksten geschreven in marge naast andere teksten Deconstructie = niet theoretisch (inzichten), wel leespraktijk, leesstrategie Teksten steunen vaak op hiërarchische opposities Derrida zoekt ze op, laat zien hoe zij zichzelf ondergraven Hiërarchische oppositie tussen gesproken woord en schrift 4.1.1 Plato’s toverdrank La voix et le phénomène, la grammatologie, la dissémination: hoe verschil tussen geschreven en gesproken woord als hiërarchische positie duiden bij Husserl, Rousseau, Levi-Strauss, Saussure en Plato Plato en Aristoteles: schrift = teken van een teken Volgens Derrida: westerse traditie ziet schrift als supplement van gesproken woord Waarom ondergewaardeerd? La pharmacie de Platon: onderzoekt prototypische verwoording van Plato Phaedrus (van Plato): Begint met een mythe over uitvinding van het schrift (god Theuth bij Egyptische koning Thamus) Theuth wil schrift aanleren stelt het voor als ‘toverdrank voor geheugen en verstand’ · Koning wilt het niet: mensen zullen vertrouwen op schrift en hersenen niet meer gebruiken Theuth stelt het voor als ‘toverdrank, niet voor geheugen, maar om vaag te herinneren’ · Koning wil het niet: leidt tot schijnweten Plato onderschrijft argumenten van koning: maakt onderscheid tussen Mnèmè: actief herinneren, gepaard met echte kennis (èpistèmè) Hypomnèsis: passief herinneren door geheugensteuntje (schrift) Nog andere bekommernis naast schijnweten: epistèmè bereikt door dialogische onderricht van leraar (dialoog vervangen door schrift meer op het spel dan hanteren van ander didactisch materiaal) Socrates: helderheid en volmaaktheid enkel in gesproken woord van meester Derrida vertrekt uit vaststelling dat Plato schrift tegenover gesproken woord plaatst en het afwijst Verschillende redenen: Schrift = uitwendige geheugensteun Niet geschikt voor ernstige zaken Als een schilderij: slechts afbeelding van geheugenspinsel Niet zomaar een detail: bedreigt de waarheid, moraal en politieke gemeenschap Socrates: gesproken woord = betoog (van kennis verzegeld) dat in ziel wordt geschreven PLATO beschrijft schrift als wat het uitsluit Plato denkt gesproken woord naar het model van het schrif! GEVOLG: Plato’s betekenis van tekst = instabiel · Wat oppositie uitsluit (=schrift) komt terug in wat ze insluit (gesproken woord) · Deconstructie tast hele betekenisstabiliteit van tekst aan! PARADOX: schrift bevat geen waarheid, waarom schrijft Plato Phaedrus dan? 4.1.2 Deconstructie van hiërarchische opposities deconstructie = ontmantelen van conceptuele tegenstellingen en hiërarchische opposities Derrida: speuren naar ‘blinde vlekken’ of innerlijke tegenspraken Uitgangspunt: ogenschijnlijk onbelangrijke details Destructie = leespraktijk die principiële onbeslisbaarheid van fundamentele, conceptuele distincties en opposities wil aantonen Onbeschrevenheid: Problematisch gehalte Nooit een tekst als tekst bestaan · Keuzes maken, strategieën hanteren · Deconstructie ≠ systeem, theorie · Systeem proberen te verheffen! Deconstructie is nooit verworven! Altijd opnieuw hernemen Waakzaamheid vereist Openheid op het ‘andere’ Deconstructie is niet zomaar een analyse! Stoot nooit op laatste elementen Geen methode (in zin van herhaalbaar) Deconstructie is ‘demontage’ van het eenmalige Geen hermeneutiek (veronderstellen dat teksten betekenis hebben dus inherent is aan de tekst) Geen structuralisme: legt geen gesloten structuren bloot! Laat wel broosheid en instabiliteit van onderliggende structuren zien 4.1.3 Kritiek op de westerse metafysica Kritiek op harde kern van westerse metafysica Voorkeur voor gesproken woord ipv schrift Preferentie voor idealiteit (ten koste van materialiteit) Deconstructie fono- en logocentrisme = deconstructie westerse metafysica Westen kent fonetisch schrift: wekt suggestie dat geschreven woord is afgeleid van gesproken woord en dus daar zijn betekenis haalt Derrida: wijst erop dat dit in sommige talen NIET zo is Verhouding tussen woord en schrift is er NIET! (valse suggestie) kenmerk fonocentrisme: schrift wordt opgevat als grafische weergave van verwoording van gedachte Schrift = teken van een teken, afbeelding van afbeelding: schrift beeld woord af dat weergave van gedachte is Schrift = artificieel substituut, vorm van telecommunicatie Logocentrisme: Medium is zo efemeer dat het ons met gedachte zelf confronteert =ideaal van logocentrisme = aanwezigheid bij denken zonder tussenkomst van taal als bemiddelend systeem Hiërarchische opposities, tegenstelling tussen werkelijkheid en verschijningswijze Een denken dat alle mediatie schuwt, want wat medieert contamineert! Denken in zijn zuiverheid: onmiddellijkheid vereist Derrida: westerse metafysische traditie voltrekt dubbele beweging: Onmiddellijke aanwezigheid, oorspronkelijkheid, zuiverheid, eenvoud, waarheid, zekerheid Afwezigheid van die aanwezigheid: afgeleide moment van bemiddeling, contaminatie, meervoudigheid, schijn en twijfel Het ware is datgene waarbij we onmiddellijk aanwezig zijn Westerse metafysica is volgens Derrida de ‘metafysica van aanwezigheid’ metafysische traditie: altijd heden als model in overeenstemming met heersende aanwezigheidsdenken Tijdsopvatting als voorbeeld Nu: altijd aan aanwezigheidsgedachte gelinkt Link tussen het ‘nu’ en het ideaal van aanwezigheid Het werkelijke = het heden Wat is het NU? Niet mogelijk om over het nu te spreken DUS: ook het verleden anders denken! Verleden ≠ wat we ons herinneren = wat nooit aanwezig is geweest · Altijd weg! Er blijven sporen, maar oneindig veel sporen worden gewist! Toekomst: traditioneel gezien als anticipatie van het nu Wat altijd nog moet komen Eeuwig uitstel (elke keer als het dichterbij komt wordt het NU) À venir destructie botst op ondeconstrueerbare · Binnen systeem soms iets wat systeem wil maar niet kan vatten iets wat nooit aanwezig is vergelijking Derrida en late Heidegger: gelijkenissen Tegen westers metafysica als metafysica van aanwezigheid De(con)structie van westers metafysica Verwijzing naar differentie die vergeten is in metafysica Bij Derrida geen ontologische differentie, maar differentie die proces van betekenen beheerst (différance) 4.1.4 De schriftuur en la différance De la grammatologie: beschrijving van verdringing in schrijven van Plato tot Levi-Strauss Systematische mislukking aantonen, nieuw concept ontdekt: SCHRIFTUUR Gaat aan elk spreken en schrijven vooraf tot die stelling gekomen door eerst traditionele concept van schrift te analyseren aan te tonen dat kenmerken ervan ook van toepassing zijn op gesproken woord veralgemeende notie van schrijven gerechtvaardigd metafysische traditie: schrift = teken van een teken geldt ook voor gesproken woord Teken volgens Saussure: eenheid van een vorm die betekent en inhoud die betekend wordt Arbitraire verhouding: geen noodzakelijk verband tussen die twee Eenheid is resultaat van conventie Saussure beschouwt ze toch als onlosmakelijk (recto verso van blad) · Taal = zelfstandig systeem van tekens · Betekenden en betekenaars vormen elementen/waarden binnen systeem · Niet door vaste inhoud bepaald, wel door onderscheid met andere elementen van systeem · Taaltekens ontlenen betekenis niet aan verwijzing naar buitentalige werkelijkheid maar aan interne relaties binnen taalsysteem zelf · TEKEN BEPAALD DOOR ONDERSCHEID VAN ANDERE TEKENS · Tekens verwijzen dus naar andere tekens Volgens Derrida: elk teken draagt de sporen van andere tekens in zich Daarom: teken is onvermijdelijk teken van een teken = eigen aan functioneren van taal Traditioneel concept van schrift kan VERALGEMEEND worden Taal en elk betekenen = schrijven Schrijven = eigenlijk model van taal Ook andere kenmerken van schrift gelden voor gesproken woord! cruciaal verband = la différance Ergens tussen verschil en uitstel Wat is différance??? Gedifferentieerd-zijn van taal zelf · Verschil van betekenaars, verantwoordelijk voor betekenis Uitstel dat ervoor zorgt dat er altijd vooruitgelopen wordt op betekenis, of betekenis post factum wordt hersteld Fenomeen van uitstel of vertraging in betekenisproductie · Verplicht te anticiperen naar toekomst · Verplicht te corrigeren naar verleden ~ anticiperen betekenis van ontknoping van verhaal (als we boek lezen) · Betekenissen die we gaven na afloop herinterpreteren · Eeuwig blijven herzien verschil en uitstel gaan samen Eindeloosheid van verschillen is verantwoordelijk voor vertraging/uitstel Elke definitieve betekenis wordt uitgesteld Différance = mogelijkheidsvoorwaarde van betekenisproductie = oorzaak van betekenisinstabiliteit différance beter begrijpen: SPOOR Elk element van differentieel systeem van taal ontleent identiteit aan verschillen met andere elementen Elk element gemarkeerd door wat het NIET is (draagt spoor daarvan) Elk spoor is spoor van een ander spoor Geen element ergens aan- of afwezig: er zijn slechts sporen Spoor: Aanwezigheid van het andere in hetzelfde Aanwezigheid van het andere dat constitutief is voor hetzelfde Aanwezigheid die geacht wordt als een afwezigheid notie van ‘spoor’ integreert centrale gedachten van Derrida: Idee van la différance Idee van ‘het supplement’: hoe het uitgeslotene deel uitmaakt van het ingeslotene en hoe ingeslotene ook waarneembaar is grondstructuur van taal (via la différance op het spoor gekomen) heeft fundamentele gevolgen: Tekens bestaan nooit op zich, altijd tekens van tekens (verwijzen naar elkaar) bestaan door en in netwerk van verwijzingen en differenties Teken steeds beladen met andere betekenissen (betekenis ligt niet vast) gedachte doordenken: niets is nog grijpbaar Netwerk van verwijzingen: oneindig ingewikkeld Nooit onmiddellijk toegang tot dingen achter de woorden Vb.: Soja Betekenisconglomeraat ligt nooit vast Voedingsstof Herinnering aan bepaalde maaltijd Chinese keuken verbanden klinken mee als we het woord gebruiken Betekenisconglomeraat: individueel bepaald (bevordert communicatie niet!) GEEN VAST PUNT WAARNAAR EEN TEKEN VERWIJST! Geen rechtstreekse toegang tot werkelijkheid achter de woorden Derrida: tegen aanwezigheidsfilosofie (oude filosofen hadden gedaan alsof achter woorden waarheid schuilde) ‘il n’y a pas de hors-texte’: alles wat mens denkt en doet is textueel (betekenissen die verbonden zijn in een netwerk) Nooit vaste waarheid: kan veranderen en verschuiven (netwerken in beweging) Vb.: internet Uitdijend netwerk doorklikken Voorbeeld van textualiteit Uiting van tijdsgeest (gebaseerd op textualiteit) Tijd van Derrida: einde van het boek en begin van het schrift Boek als statisch op zichzelf bestaand WEG In de plaats: model van de schriftuur: tekst als open geheel van betekenissen We gebruiken schrift zeer vaak om iets te zeggen! Verandering van boek naar schrift is symptomatisch voor veranderingen in het denken Verandering boek schrift: andere implicaties Boek wil tekst inperken (ingebonden met begin- en eindpunt) Er is ALTIJD een hors-livre Tekst is nooit af (kan altijd bijkomen) Alles is textueel vb.: Glas (werk van Derrida) 2 kolommen, commentaar op tekst Hegel commentaar op tekst Genet Onderbroken door randopmerkingen, commentaar op die commentaar Destabiliserend Voortdurend uitdijen van de tekst Commentaar begint in midden van een zin en breekt af in midden van een zin! Uitgerekend tegenover Hegel: wil gehele werkelijkheid omspannen = belichaming van metafoor van het boek Uitdrukkelijk in de marge (geen eerste en geen laatste woord) Glas is doodsklok over complete westerse metafysica