Filosofie: Definitievragen 2013-2014 - Filosofie = oudste theoretische discipline die het verlangen heeft en streeft naar wijsheid en kennis - Wijsbegeerte = op zoek naar de grondwaarheid van mens en wereld, wanneer ze zoekt naar de diepere zin van het leven en van de werkelijkheid als geheel - Rationeel = doordacht, logisch en systematisch opgebouwd - Epistemologie = wetenschap van de wetenschappen -> kenleer, kennisleer, kennistheorie - Kritiek = uiting van afkeuring => commentaar deskundige beoordeling van voortbrengselen van wetenschap of kunst - Reflectie = beschouwing, overdenking => overpeinzing - Logos = de immanente, goddelijke reden - Logica = juiste, rationele opeenvolging van oorzaak en gevolg wetenschap die zich bezighoudt met de formele regels van het denken; redeneerkunde - Prefilosofie = dat wat aan filosofie voorafgaat. Dit kan iedere vorm van humaniteit zijn, alles wat des mensen is (gewoonten, rituelen, ethische stromingen, recht, …) en daarenboven met alles wat natuur is, wat is zonder de mens maar wel voorwerp van reflectie kan zijn. - Autonomie = onafhankelijkheid van de menselijke geest - Heteronomie = het onderworpen zijn aan regels of voorschriften van anderen <=> autonomie - Metafysica = filosofie van hetgeen de ervaring overstijgt, van de transcendentale ervaring of totaliteitservaring 1 -> opgedeeld in 3 subdisciplines: theodicee (godsvraag), kosmologie (natuur) en antropologie (wezen van de mens) => deze drie zijn de uitdrukking van de theoretischwijsgerige bezinning over dat wat is. - Ontologie = leer van de algemene eigenschappen van de dingen -> zijnsleer - ‘A priori’= vertrekt vanuit de analyse. - ‘A posteriori’ = vertrekt vanuit de ervaring - Praxis = de doelstelling van de handeling ligt in de handeling zelf besloten - Poiesis = Deze wordt ingedeeld in theoria en het handelen. Dit handelen bestaat uit praxis en poiesis. Poieses betekent dat de handeling van die aard is dat de doelstelling van de handeling buiten de handeling zelf ligt. - Theologie = wetenschap over God, het goddelijke en de godsdienst, die steunt op gegevens van de openbaring => godgeleerdheid - Antropologie = wetenschap van de mens als natuurhistorisch wezen - Ethiek = praktische wijsbegeerte die zich bezighoudt met wat goed en kwaad is - Moraalfilosofie = wijsbegeerte betreffende de beginselen, normen en wetten van het behoorlijk menselijk handelen => ethiek - Sociale filosofie = Ideeën over hoe een samenleving er zou moeten uitzien - Kosmos = het heelal als geordend geheel - Kosmologie = wereldverklaring - Finaliteit = de werkelijkheid streeft naar het hogere 2 - Teleologie. = leer dat de schepping en ieder verschijnsel op een doel is gericht - Realisme = 1 leer die aanneemt dat er een realiteit, onafhankelijk van het menselijk bewustzijn bestaat, 2 levenshouding die van de waarneembare werkelijkheid uitgaat - Nominalisme = Ockham, einde Middeleeuwen: uitgangspunt is absolute almacht van God. Het is een illusie dat Gods scheppingsconcept te kennen is, de mens heeft geen inzicht in gods verborgen, almachtige wil. - ‘Postulaat van het determinisme’= voor alles in de natuur bestaan er determinerende oorzaken 3 - Positivisme = wijsgerige richting die het gebied van het weten bepaalt tot wat zintuiglijk kan worden waargenomen - Sciëntsime = opvatting dat wetenschappelijke redenering de enige ware bron van kennis is, geloof in de wetenschap - Mythe = heilig, overgeleverd verhaal van een volk over zijn herkomst en godsdienst - Mythologie= legt uit wat in de mythische ervaring werd doorleefd en verwoord, door er de oorzaak van op te sporen. - Aitiologie = Aristoteles, als je de werkelijkheid als geheel bekijkt vanuit de oorzaken van de zijnden. - Ousiologie = wanneer metafysica zich concentreert op het bestuderen van de Substantie -> aristoteles - Hermeneutiek = Ricoeur, elke verklaring zal “zin moeten zoeken” vanuit de oorsprong die “zin geeft” = het zoeken naar de gegeven en ontvangen zin. Elke wetenschappelijke verklaring van een menselijk fenomeen steunt op hermeneutiek. - ‘Eerste naïviteit’ = Ricoeur, uit een oorsprongkelijk symbolisch-mythisch spreken kunnen verdere (moderne) verklaringen voortkomen en zich op hun manier ontwikkelen. Deze zullen altijd georiënteerd blijven op hetgeen hen op onachterhaalbare wijze voorafgaat: de symbolisch-mytisch beleefde en verhaalde werkelijkheid. - ‘Tweede naïviteit’= de naïviteit van een geloof dat ditmaal niet enkel een oorsprongsbron aanduidt, maar ook een eindbestemming, waaraan het verstaan zich kan overgeven. - Ethos = zedelijke, morele houding of motivatie - Dialogisch = via woord en wederwoord 4 - Inductie = wijze van redeneren waarbij men besluit van het bijzondere tot het algemene - Deductie = redenering waarbij men, uitgaande van het meer algemene, tot het bijzondere besluit - Maieutiek = Socrates begeleidt het proces van zoeken naar de waarheid zoals een vroedvrouw een geboorte begeleidt. - ‘Kalokagathia-model’ = klassiek model van maat, evenwicht en beheersing - Intellectualisme = wereldbeschouwing die het einddoel van alle menselijk streven ziet in een verstandelijk begrijpen van de werkelijkheid - Determinisme = : levensbeschouwing volgens welke het lot en gedrag van de mens bepaald worden door omstandigheden van buitenaf, waarbij de menselijke wil een ondergeschikte rol speelt - Idee = het veronderstelde eeuwige en volmaakte grond- of voorbeeld van iets - Dualisme = het aannemen van twee tegenover of onafhankelijk naast elkaar staande beginselen ter verklaring van de werkelijkheid - Doxa = Plato, mening, door waarneming van de zintuiglijke wereld, het is een geloof of mening - Epistèmè = kennis, kan alleen te vinden zijn in het onveranderlijke, volmaakte wezen van de werkelijkheid. Echte kennis is kennis van de Ideeën (bevinden zich in een aparte meta-wereld) om deze kennis te bereiken, moet de mens de zintuiglijke wereld verlaten en leren sterven - Anamnese-leer = Plato, waarneming kan ons helpen herinnering op te roepen aan de Ideeën -> leer van de wederherinnering - Dialectiek = Platoonse dialectiek, vorm van deductie (afleiden van het bijzondere uit het algemene) De hoogste vorm van kennis is kennen van de Ideeën als oorzaak en 5 model en als doel van vergankelijke schaduwwereld. Van die hoogste beginselen daalt men dan af, langs logische weg, naar de begrippelijke bepaling van hetgeen men wilde kennen. - Geocentrisme = Aristoteles, aarde is centrum van universum - Theocentrisme = Theocentrisme betekent dat God en godsdienst een centrale rol bekleedden in het leven van de mensen. Men is meer op het hiernamaals gericht en minder op aardse genietingen. (Idealiter) - Antropocentrisme = Het antropocentrisme is de traditionele ethiek waarbij de mens centraal staat en alleen de mens intrinsieke waarden zou hebben - Kosmocentrisme = de kosmos staat centraal; de mens is slechts een deel van de kosmos en heeft evenveel waarde als de andere levende wezens van de kosmos - Eroos = materiële werkelijkheid is onvolkomen, streeft naar vervolmaking, wil Ideeën zo goed mogelijk nabootsen. - Transcendent / transcendentie = overkoepelend, van buitenaf. - Substantie = Aristoteles (oa), hoogste zijnde, Onbewogen Beweger - Accident = Aristoteles (oa) kennis moet vertrekken vanuit de ervaring, in de waarneming ontstaat eerste contact tussen subject & werkelijkheid. De waarneming geeft ons het concreet –individueel ding met zijn eigenschappen. De eigenschappen zijn accidentia, bijkomstigheden - Eerste filosofie = Aristoteles, de theoretische wetenschap die handelt over de eerste principes van alle zijnden - Act = Aristoteles, als hij de wereld dynamisch bekijkt (potentie & act) - Potentie = Aristoteles, dynamische aspect van zijn ontologie, veranderlijkheid van de dingen -> streven van potentie naar act 6 - Categorie = Aristoteles, vormen waaronder een gegeven zijnde door de mens kan worden gekend - ‘Metafysisch intellectualisme’ = categorieën van het intellect zijn dezelfde vormen als de vormen van de werkelijkheid zelf. Zoals in de epistemologische orde de bijkomstige categorieën afhangen van de Substantie, zo kunnen ook in de werkelijkheid de bijkomstige eigenschappen niet los van de Substantie bestaan - Syllogisme = logische redenering waaruit men een conclusie afleidt => sluitrede - Autarkeia / autarkisch = Aristoteles, God is autarkisch, god is zelfbewustzijn, hij denkt zichzelf - Monotheïsme = geloof aan één god - Atheïsme = levensbeschouwing die uitgaat van niet-bestaan of niet-bestaanbaarheid van een god - Polytheïsme = verering van verscheidene goden => veelgodendom, veelgoderij - ‘Philosophia christiana’ = christelijke filosofie, Kerkvaders willen filosofie en geloof verzoenen. Geloof wordt uitgangspunt om verder door te dringen in de wijsheid - Scepticisme = kennis van het (bestaan van) God is een voor het denken onmogelijke opgave - Empirisme = leer dat zintuiglijke waarneming de enige bron is van alle kennis - ‘Universele en methodische twijfel’ = methode van Descartes. Hij wil alle oude zekerheden in twijfel trekken en daarna met behulp van wiskunde de filosofie terug opbouwen. => radicale methode. - Correspondentietheorie = Descartes, gods waarachtigheid garandeert de correspondentie, dit wil zeggen de overeenkomst van de inhoud van het ‘cogito’ met de buitenwereld 7 - Correspondentieprobleem = Descartes, probleem tussen denken en werkelijkheid. Hoe kunnen we met zekerheid bewijzen: 1) dat aan ons denken ‘iets’ (een object) kan beantwoorden in de werkelijkheid 2) dat dat ‘iets’ is wat we denken dat het is - Analyse = vanuit het gevolg of het afgeleide zoeken naar de oorzaak of het fundament - Synthese = vanuit de oorzaak of het fundament zoeken naar afgeleide zekerheden of gevolgen - Utilitarisme = filosofie dat nut het belangrijkste doel is - Transcendentaal = Kant; methode is transcendentaal (en kritisch) onderzoek dat zich bezighoudt met de noodzakelijke voorwaarden die oordelen mogelijk maken - Idealisme = het kennende subject construeert mee de werkelijkheid - ‘Copernicaanse revolutie’ = Kant, zoals Copernicus een nieuwe astronomie uitbouwde door de beweging van de hemellichamen te onderzoeken vanuit een nieuw standpunt (heliocentrisme) zo wil Kant een nieuwe filosofie uitbouwen, die meer dan ooit tevoren het subject centraal stelt. - Fenomenaal = kennen beperkt zich hiertoe, tot datgene dat ervaarbaar is, dat wil zeggen in de indrukken verschijnt - Noumenaal = de werkelijkheid die slechts gedacht kan worden, niet gekend - Regulatief = De rede speelt bij Kant een belangrijke rol om de gehele kennis te kunnen verwerken tot één geheel. De rede brengt de ideeën tot drie transcendentale ideeën (ik, wereld en God). Deze zijn niet in de ervaring gegeven, maar zijn nodig om in onze ervaringskennis eenheid te brengen, het zijn regulatieve ideeën die de rede moet denken om het geheel van onze ik, wereld en innerlijk en uiterlijk te denken. Deze regulatieve ideeën zijn denkvoorwaarden van het kennend subject. 8 - Fenomenologie = de leer die wil trachten zonder enig vooroordeel de dingen te leren kennen zoals zij zich voordoen - ‘Vernunft’ = het is een speculatief, dialectisch en systematisch denken waarin de zich ontwikkelende werkelijkheid in haar levende & historische verschijningsvormen wordt begrepen (Hegel) - Postulaat = theoretisch onbewijsbare stelling, noodzakelijk om bepaalde feiten te kunnen begrijpen => axioma - Naturalisme = leer die de natuur boven alles stelt => naturisme - Materialisme = leer dat de materie of de stof de enige begin- en eindoorzaak is van al wat bestaat - Immanent(isme) = niet bovenzinnelijk - Ideologie = het geheel van ideeën dat ten grondslag ligt aan een wijsgerig stelsel, m.b.t. hun maatschappelijke of politieke strekking - Vervreemding = het vervreemden, vervreemd worden of zijn van mens en maatschappij - Postmodernisme = hedendaagse cultuur, groeiend bewustzijn van de begrense reikwijdte van de rationaliteit. Hedendaagse mens ziet beperkingen van de wetenschappelijke werkelijkheidsvisie, gaat op zoek naar grenzen. - Deconstructie = literatuurwetenschappelijke methode waarbij teksten zo worden gelezen, dat niet alleen wat er staat bij de interpretatie wordt betrokken, maar ook wat er niet staat een rol kan spelen - ‘Open bewustzijn’ = Husserl, de mens is slechts wat hij is in zijn betrokkenheid op en omgang met de wereld 9 - ‘Gesloten bewustzijn’ = Descartes, het cogito heeft voor zijn zelfbepaling niets anders nodig dan zichzelf - Objectivisme = richting die waarheden, waarden en normen aanvaardt die onafhankelijk van het menselijk verstand bestaan - Subjectivisme = wereldbeschouwing die in het subject de grondslag zoekt van alle maat en wet - Projectie = Marx, mens brengt door projectie van de eigen verlangens de religie voort - Causaliteitsbeginsel = elke verandering heeft een oorzaak waaruit zij met noodzaak voortvloeit - Nihilisme = filosofische visie die inhoudt dat het bestaan niet alleen geen betekenis, doel, kenbare waarheid of waarde heeft, maar ook dat er geen betekenis of doel aan te geven is. - Theoria - Typologie - Essentie - Existentie - Wijsgerige godsleer / wijsgerige theologie - Intelligibiliteit - Godsdienst - Religie - Modernisme 10 - Structuralisme - Therapie - Intentionaliteit - Doeloorzaak 11