OPDRACHTEN - THEMA 13 (NIVEAU BETA) 1. Reken de volgende eenheden om a. 22 m = ….cm b. 800 cm = … dm c. 0,33 m3 = ... mm3 d. 20 cl = …..cm3 (gebruik dat 1 l = 1 dm3) e. 60 g = …. kg. f. 6598 mg = dg. g. 30 kN = …… N. Gebruik bij de volgende vragen ( 2 t/m 4 een verhoudingstabel). 2. Bereken de zwaartekracht op de volgende voorwerpen: a. een schooltas van 4,0 kg; b. een brood van 0,75 kg; c. een gum van 28 g. 3. Bereken de massa van een voorwerp als je een zwaartekracht meet van: a. 9,8 hN; b. 14,7 N; c. 0,25 mN. 4. Voor een stof geldt dat bij een volume van 2,4 cm3, de massa van de stof gelijk is aan 44 g. a. Bereken met behulp van de verhoudingstabel de massa als het volume 0,62 l zou zijn. b. Bereken met behulp van de verhoudingstabel het volume in m3 als de massa gelijk is aan 2456 kg. Gebruik bij de volgende vragen een formule: Soms is het rekenen met de formule een kwestie van invullen, vaak echter moet de formule worden omgeschreven. Het omschrijven kan gedaan worden aan de hand van 3 manieren: 6 A. Met behulp van de methode = 2 3 B. Met behulp van een formule driehoek. C. Met behulp van de balansmethode. Vragen 5. Je moet ook de eenheid van dichtheid kunnen omzetten. a. Reken om 320 kg/m3 = …… g/cm3 . (Gebruik hiervoor een verhoudingstabel en gebruik dat geldt dat 1 m3 een massa heeft van 320 kg 6. Bereken de zwaartekracht op de volgende voorwerpen, (de antwoorden zijn hetzelfde als bij de vraag 4, het gaat erom dat je snapt wat je doet): a. een schooltas van 4,0 kg; b. een brood van 0,75 kg; c. een gum van 28 g. 7. Bereken de massa van een voorwerp als je een zwaartekracht meet van (de antwoorden zijn hetzelfde als bij de vraag 5, het gaat erom dat je snapt wat je doet): a. 9,8 hN; b. 14,7 N; c. 0,25 mN. 8. Bereken de dichtheid van een stof in zowel g/cm3, als kg/m3 als gegeven is dat 225 g van de stof een volume heeft van 66 ml. 9. Voor een stof geldt dat de dichtheid gelijk is aan 33 g/cm3. a. Bereken de massa als het volume 0,62 l zou zijn. b. Bereken het volume van de stof als de massa gelijk is aan 2456 kg. Vathorstcollege e Natuurkund OEFENTOETS - THEMA 13 (NIVEAU BETA) De oefentoets hoeft niet te worden ingeleverd. Maak alleen die vragen waar je extra oefening bij nodig hebt. De lengte van de werkelijke toets is korter dan die van de oefentoets. Vragen werkblad 1 1. Hoe kun je achterhalen, aan 2 voorwerpen met gelijke volumes, welk voorwerp de grootste massa heeft. 2. Hoe kun je achterhalen, aan 2 voorwerpen met gelijke massa, welk voorwerp het grootste volume heeft. 3. Leg uit dat als er geen zwaartekracht zou werken voorwerpen niet naar beneden zouden vallen. 4. Leg uit dat een grote opwaartse kracht voorwerpen minder snel vallen dan bij een kleine opwaartse kracht. Vragen werkblad rekenen 5. Leg uit of, als je spreekt of de lengte het gaat over een grootheid, of over een eenheid. 6. Leg uit of, als je spreekt over het aantal newton, het gaat over een grootheid, of over een eenheid. 7. Stel de eenhedenlijn waarbij je begint met vierkant millimeter. 8. Reken de volgende eenheden om. a. 0,20 m = …… s b. 3,2 hN = ……. mN. c. 56 hm3 = ……dl Als je een massa van 1,0 kilogram aan een veerunster hangt, dan geeft hij aan dat de zwaartekracht 9,8 N is. 9. Bereken de zwaartekracht, met behulp van een verhoudingstabel, als de massa 345 dg is. 10. Bereken de massa, met behulp van een verhoudingstabel, als: a. De zwaartekracht 189 N is. b. De zwaartekracht 0,034 kN is. 11. Voor een stof geldt dat bij een volume van 45 cm3, de massa van de stof gelijk is aan 144 g. a. Bereken bij een massa van 0,33 kg wat het volume dan is. b. Bereken bij een volume van 0,13396 m3 wat de massa dan is. 12. Je moet ook de eenheid van dichtheid kunnen omzetten. a. Reken om 1620 g/m3 = 0,320…… kg/cm3 . 𝐹𝑜𝑟𝑚𝑢𝑙𝑒𝑠 𝑧𝑖𝑗𝑛 ∶ 𝐹𝑧 𝑚 = 9,8 𝑒𝑛 𝑚 𝑉 =𝑑 Bereken de volgende vragen met behulp van een formule, laat zien hoe je dat doet. 13. Bereken de zwaartekracht als a. De massa 27 kg is. b. De massa 0,33 dg is. 14. Bereken de massa als: a. De zwaartekracht 88 N is b. De zwaartekracht 903 cN is. 15. Bereken de dichtheid in g/cm3, als van een blokje gegeven is dat de massa 0,33 kg is en zijn volume 0,12 L. 16. Voor een stof geldt dat de dichtheid gelijk is aan 13 g/cm3. a. Bereken de massa als het volume gelijk is aan 112 cm3 . b. Bereken het volume als de massa gelijk is aan 62 kg. 2 Vathorstcollege e Natuurkund 17. Leg uit of in de grafiek hieronder er sprake is van een recht evenredig verband. Oefenopgaven horend bij eindopdracht 18. Een blokje met een massa 12 g en een volume van 10 cm3 wordt in zout water geplaatst met een dichtheid van 1,1 g/cm3. a. Leg uit, met behulp van een berekening of het blokje zal drijven, of zal zinken. b. Bereken de zwaartekracht en de opwaartse kracht op het blokje als het blokje helemaal onder water zit. c. Leg uit of, met behulp van het antwoord bij vraag b en de drijfregels, of het blokje inderdaad zal drijven, of zal zinken. 3