Toets 1A, hele hoofdstuk - science-natuurkunde

advertisement
OEFENTOETS - THEMA 13
(NIVEAU BETA)
De oefentoets hoeft niet te worden ingeleverd.
Vragen werkblad 1
1. Je krijgt 2 voorwerpen. Geef aan hoe je kunt achterhalen welk voorwerp:
a. De grootste massa heeft.
b. Het grootste volume heeft.
c. De grootste dichtheid heeft.
2. Leg uit welke invloed de opwaartse kracht heeft op de tijd die voorwerpen nodig hebben
om te vallen.
Vragen werkblad rekenen
3. Leg uit of, als je spreekt of de lengte, het gaat over een grootheid, of over een eenheid.
4. Leg uit of, als je spreekt over het aantal newton, het gaat over een grootheid, of over een
eenheid.
5. Vervalt.
6. Reken de volgende eenheden om.
a. 0,20 s = …… ms
b. 3,2 hN = ……. mN.
c. 56 hm3 = ……dl
Als je een massa van 1,0 kilogram aan een veerunster hangt, dan geeft hij aan dat de
zwaartekracht 9,8 N is.
7.
8.
Bereken de zwaartekracht, met behulp van een verhoudingstabel, als de massa 345 dg is.
Bereken de massa, met behulp van een verhoudingstabel, als:
a. De zwaartekracht 189 N is.
b. De zwaartekracht 0,034 kN is.
9. Voor een stof geldt dat bij een volume van 45 cm3, de massa van de stof gelijk is aan 144 g.
a. Bereken bij een massa van 0,33 kg wat het volume dan is.
b. Bereken bij een volume van 0,13396 m3 wat de massa dan is.
10. Je moet ook de eenheid van dichtheid kunnen omzetten.
a. Reken om 1620 g/m3 = …… kg/cm3 .
𝐹
𝐹𝑜𝑟𝑚𝑢𝑙𝑒𝑠 𝑧𝑖𝑗𝑛 ∶ 𝑚𝑧 = 9,8 𝑒𝑛
𝑚
𝑉
=𝑑
Bereken de volgende vragen met behulp van een formule, laat zien hoe je dat doet.
11. Bereken de zwaartekracht als
a. De massa 27 kg is.
b. De massa 0,33 dg is.
12. Bereken de massa als:
a. De zwaartekracht 88 N is
b. De zwaartekracht 903 cN is.
13. Bereken de dichtheid in g/cm3, als van een blokje gegeven is dat de massa 0,33 kg is en zijn
volume 0,12 L.
14. Voor een stof geldt dat de dichtheid gelijk is aan 13 g/cm3.
a. Bereken de massa als het volume gelijk is aan 112 cm3 .
b. Bereken het volume als de massa gelijk is aan 62 kg.
15. Leg uit of, in de grafiek hieronder, er sprake is van een recht evenredig verband.
Oefenopgaven horend bij eindopdracht
16. Een blokje met een massa 12 g en een volume van 10 cm3 wordt in zout water geplaatst met
een dichtheid van 1,1 g/cm3.
a. Bereken de dichtheid van het blokje en leg uit of het blokje zal drijven, of zal zinken.
b. Bereken de opwaartse kracht op het blokje, als het blokje helemaal onder water zit.
Aan het eerste blokje wordt een 2de blokje (van een ander materiaal) vastgemaakt zodat het
volume van beide blokjes samen 25 cm3 wordt.
c. Bereken wat de massa van het 2de blokje maximaal mag zijn, zodat de blokjes die aan
elkaar vastzitten, blijven drijven.
2
Download