hoofdstuk 4 (v2)

advertisement
4 Vwo
Vathorst College
Versie 2
Zelftoets
Hoofdstuk 4
1
Een raceauto, met voor- en achterspoiler, rijdt met constante snelheid op een rechte weg.
a) Welke twee wrijvingskrachten werken op de raceauto.
b) Waar hangt elk van beide wrijvingskrachten vanaf?
De voorwaartse kracht is 210 N.
c) Leg uit of de achterwaartse krachten samen groter, gelijk , of kleiner zijn dan 210 N.
d) Leg uit met welke kracht de voorwaartse kracht een krachtenpaar vormt.
2
Bepaal de resulterende kracht van de krachten F1 = 20 N en F2 = 30 N die een hoek van 25 graden met elkaar maken.
3
Ontbind in figuur 2 de nettokracht Fres langs de gegeven assen.
4
Aan een blok van 4,2 kg wordt getrokken door een kracht van 28 N onder een hoek
van 300 met de horizon. Zie figuur 7. Als deze kracht ontbonden wordt in een
component naar rechts en naar boven, blijkt de component naar boven gelijk te zijn
aan 24 N.
a) Laat zien met een berekening dat de component naar rechts gelijk is aan 14 N..
b) Bereken de normaal kracht die op dit blok werkt.
Het blok krijgt een versnelling van 2,3 m/s 2.
c) Bereken hoe groot de wrijvingskracht op dit blok is.
5
Op een onbekende planeer wordt een blokje met een massa van 2,0 kg aan een veer gehangen die daardoor 17 cm
uitrekt voordat het blokje stil hangt.
Bereken de waarde van de valversnelling op deze planeet als gegeven is dat de veerconstante van de gebruikte veer
gelijk is aan 120 N/m
6
Op een helling ligt een blokje met een massa van 2,3 kg. Het hellingspercentage is 12 %.
a) Maak een tekening van de situatie en teken alle krachten op het blokje in de juiste verhouding.
b) Bereken de schuifweerstandcoëfficiënt als het blokje in deze situatie stil ligt, maar net wel in beweging zou willen
komen.
Er wordt onder tegen het blokje geduwd met een kracht van 3,6 N.
c) Leg uit of het blokje nu in beweging komt, of niet.
Download